Artikel 23: Douanetarieven ten opzichte van derde landen - Hoofdinhoud
-
1.Ten behoeve van de geleidelijke invoering van het gemeenschappelijk douanetarief wijzigen de Lid-Staten hun ten opzichte van derde landen toepasselijke tarieven als volgt
-
a)voor die tariefposten waarvan de op 1 januari 1957 feitelijk geheven rechten niet meer dan 15% naar boven of naar beneden afwijken van de rechten van het gemeenschappelijke douanetarief, worden deze rechten aan het einde van het vierde jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag toegepast;
-
b)in de overige gevallen past elke Lid-Staat op dat tijdstip een zodanig recht toe dat het verschil in hoogte tussen het op 1 januari 1957 feitelijk geheven recht en het recht van het gemeenschappelijk douanetarief met 30% wordt verminderd;
-
c)dit verschil wordt aan het einde van de tweede etappe wederom met 30% verminderd;
-
d)wat de tariefposten betreft waarvan de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief aan het einde van de eerste etappe nog niet bekend zouden zijn, past elke Lid-Staat binnen zes maanden na het besluit van de Raad overeenkomstig artikel 20 i de rechten toe welke voortvloeien uit de toepassing der in dit lid vastgestelde regels.
-
-
2.De Lid-Staat welke de in artikel 17, lid 4 i, bedoelde machtiging heeft ontvangen is gedurende de geldigheidsduur van deze machtiging voor wat betreft de tariefposten waarop deze machtiging betrekking heeft vrijgesteld van de toepassing van de voorgaande bepalingen. Na het verstrijken van de geldigheidsduur van de machtiging past hij het recht toe dat zou voortvloeien tut de toepassing van de regels van het voorgaande lid.
-
3.Het gemeenschappelijk douanetarief wordt uiterlijk aan het einde van de overgangsperiode volledig toegepast.
Dit regelt de wijze, waarop het gemeenschappelijk douanetarief zal worden ingevoerd. De materiële inhoud daarvan is reeds hierboven vermeld. Voor z.g. fiscale rechten is een afwijkende regeling mogelijk (zie lid 2). Het staat de Lid-Staten vrij, tot een snellere invoering over te gaan dan waartoe het Verdrag verplicht (artikel 24 i).
Aangezien de Lid-Staten bij de invoering van het gemeenschappelijk douanetarief in het algemeen geen verschil zullen kunnen maken tussen de verschillende posten, terwijl dat bij de afbraak van de tarieven tussen de Staten wel het geval is (zie artikel 14 i), zouden discrepanties kunnen ontstaan. Om daarin te voorzien, is de vrijwaringsbepaling van artikel 26 i geschreven.
Lid 3 staat niet in de weg aan de toepassing van b.v. tariefcontingenten ook na afloop van de overgangsperiode.
Zowel de afbraak der onderlinge restricties als de vervanging van nationale regelingen door Gemeenschapsregelingen zal zeer geleidelijk geschieden. Hiervoor is een overgangsperiode van 12 à 15 jaar voorzien. Deze periode moet ruimschoots voldoende worden geacht voor de verschillende bedrijven en bedrijfstakken om zich, waar nodig, om te schakelen en aan te passen en tevens om de noodzakelijke Gemeenschapsregelingen te ontwerpen en in te voeren.
Deze overgangsperiode zal verdeeld zijn in drie etappes, elk van 4 jaar. Aangezien de absolute eindtermijn voor de overgangsperiode 15 jaar zal zijn, kunnen de verschillende etappes dus te zamen maximaal met drie jaar worden verlengd. De wijze, waarop deze verlenging kan geschieden, wordt geregeld in artikel 8 i. Deze regeling komt erop neer, dat de overgang van de tweede naar de derde etappe en van de derde etappe naar de definitieve eindfase automatisch zal plaatsvinden, tenzij de Raad van Ministers op voorstel van de Europese Commissie met unanimiteit anders beslist (artikel 8, lid 5).
Voor de overgang van de eerste naar de tweede etappe, dus na vier jaar, is een meer gecompliceerde en in beginsel andere regeling voorzien (artikel 8, leden 3 en 4). Hier is namelijk een unanieme beslissing van de Raad nodig om de overgang wèl te doen plaatsvinden. De overgang van de eerste naar de tweede etappe vindt eerst, plaats, indien de Raad, op basis van een rapport van de Europese Commissie, constateert, dat de essentie van de doeleinden, welke in het Verdrag zijn neergelegd voor de eerste etappe, zijn bereikt en de verplichtingen voor deze etappe door de Lid-Staten zijn nagekomen. Deze overgang naar de tweede etappe kan zodoende door één land worden tegengehouden. Dit kan echter maximaal gedurende twee jaar. Na het tweede jaar zal een gekwalificeerde meerderheidsbeslissing voldoende zijn, zij het dat de overstemde Staat of Staten een beroep kunnen doen op arbitrage.
Het effect van het verlengen van de eerste etappe zal zijn dat verschillende voorzieningen en maatregelen, bestemd om te worden gerealiseerd in de tweede etappe, worden uitgesteld. De derde tariefverlaging vindt dus wel plaats (artikel 14, lid 2 i), de vierde wordt uitgesteld; de vierde contingentenvergroting vindt wel plaats, de vijfde wordt uitgesteld (artikel 33, lid 1, laatste alinea i); de eerste etappe van het gemeenschappelijke buitentarief wordt gerealiseerd (artikel 23, lid 1), de volgende etappe uitgesteld.
Het gemeenschappelijk douanetarief, aldus bepaald, zal gedurende de overgangsperiode geleidelijk worden ingevoerd.
Artikel 23 maakt in dit verband onderscheid tussen de posten, waarop in de vier douanegebieden rechten zijn geheven, die niet meer dan 15 pct. van het rekenkundig gemiddelde verschillen, en de overige.
Wat de eerste groep betreft, daarvoor zal het gemeenschappelijk tarief na vier jaar, te rekenen van de inwerkingtreding van het Verdrag, worden ingevoerd.
Voor alle andere posten zal de invoering in drie sprongen plaatsvinden, met dien verstande, dat het verschil tussen het bestaande nationale recht en het recht van het gemeenschappelijk tarief telkens aan het einde van elke vierjarige etappe met een derde wordt verminderd.