Kabinetscrises
Een kabinet1 kan vanwege een intern conflict of door een conflict met Tweede Kamer2 of Eerste Kamer3 ten val komen. Bij interne conflicten kan worden gedacht aan een meningsverschil tussen ministers4 over een te nemen maatregel of over een wetsvoorstel dat in behandeling is.
Conflicten kunnen ontstaan door de verwerping van een belangrijk wetsvoorstel, door de aanneming van een door het kabinet afgewezen amendement5 of (dreigende) aanneming van een motie van afkeuring of van wantrouwen6.
Het is in de parlementaire geschiedenis slechts drie keer voorgekomen dat er een kabinetscrisis ontstond door het stemgedrag van de Eerste Kamer. De Eerste Kamer stelt zich over het algemeen terughoudend op als het om politiekgevoelige kwesties gaat. Een crisis kan alleen ontstaan als de Eerste Kamer tegen een belangrijk wetsvoorstel stemt. In 1999 was dat het geval tijdens de 'Nacht van Wiegel7'; er was toen geen conflict met de Tweede Kamermeerderheid.
Inhoudsopgave
Soms besluit een kabinet zelf om op te stappen. Dat was in 2002 en 2021 het geval. Toen was er noch een conflict met de Kamer, noch een intern conflict was, maar een (extern) rapport reden voor aftreden was. Bij het eerste kabinet-Balkenende besloten twee ministers zelf op te stappen, maar konden zij daarmee niet de val van het kabinet voorkomen. Er was strikt genomen geen conflict met de Kamer.
Titel conflict |
Aanleiding conflict |
---|---|
15 januari 2021 |
Het kabinet aanvaardde de politieke verantwoordelijkheid voor het falend overheidsbeleid bij de wijze waarop vermeende fraude met kinderopvangtoeslag was aangepakt, wat tot duizenden gedupeerde ouders had geleid. |
16 okt 2002 |
Nadat er wekenlang was geruzied door LPF-ministers Bomhoff11 en Heinsbroek12, drongen de overige ministers aan op hun vertrek. Na hun ontslag zegden fractievoorzitters van VVD en CDA, Zalm13 en Verhagen14 alsnog het vertrouwen in het kabinet op. |
16 apr 2002 |
De ministers en staatssecretarissen boden hun ontslag aan naar aanleiding van het rapport van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie over het bloedbad in Srebrenica. In het rapport werd vooral aandacht geschonken aan de rol van het Nederlandse VN-bataljon (Dutchbat), dat gefaald had de bevolking te beschermen. |
Als in een kabinet geen overeenstemming kan worden bereikt over het aanpakken van een bepaald probleem, leidt dat tot de val van het kabinet. Dat was bijvoorbeeld zo in 1965 bij de omroepkwestie, in 1977 bij de grondpolitiek en in 2012 bij het bezuinigingsbeleid. Uiteraard speelt dan op de achtergrond mee, dat regeringsfracties in de Tweede Kamer het eveneens niet eens zijn.
Titel conflict |
Aanleiding conflict |
---|---|
5-7 juli 2023 |
Er bestond onenigheid over maatregelen om de asielinstroom te beperken. Na lange onderhandelingen voerde de VVD de druk op door beperkingen voor gezinshereniging op tafel te leggen. Voor D66 en de Christenunie was deze eis onaanvaardbaar. Op 7 juli 2023 bood het kabinet ontslag aan. |
21 apr 2012 |
Besprekingen in het Catshuis tussen kabinet en coalitie- en gedoogpartners over verdere bezuinigingen mislukten. Over de precieze inhoudelijke redenen werd niks bekend, omdat de vergaderingen in beslotenheid plaatsvonden. |
20 feb 2010 |
Er bestond onenigheid over eventuele voortzetting na 2010 van de Nederlandse militaire activiteiten in de Afghaanse provincie Uruzgan. De PvdA was daar tegen. Toen de meerderheid van het kabinet anders besloot, namen de PvdA-ministers ontslag. |
22 mrt 2005 |
Minister Thom de Graaf20 van Bestuurlijke Vernieuwing trad af, toen het voorstel in tweede lezing tot het uit de Grondwet halen van de burgemeestersbenoeming geen tweederdemeerheid kreeg in de Eerste Kamer. Nadat het regeerakkoord was opengebroken, bereikten de regeringspartijen in overleg een 'Paasakkoord', waardoor D66 besloot de regeringsdeelname voort te zetten. De Graaf werd opgevolgd door Alexander Pechtold21. Hoewel het kabinet niet zijn ontslag aanbod, was er wel sprake van een crisis. |
12 mei 1982 |
De PvdA-ministers konden zich niet vinden in het financieel-economisch beleid, met name op het punt van de financiering van het werkgelegenheidsbeleid. |
22 mrt 1977 |
CDA-minister van Justitie en lijsttrekker Van Agt24 wilde tegemoetkomen aan de amendementen die door de fracties van KVP en ARP waren ingediend op wetsvoorstellen inzake de grondpolitiek. Het kabinet kon het in diverse vergaderingen niet eens worden over die wijzigingen. |
20 jul 1972 |
De ministers van DS'70, Drees Jr.26 en De Brauw27, traden af omdat ze het niet eens waren met het voorgestelde financieel-economische beleid en de bezuinigingen op hun begrotingen. |
27 feb 1965 |
De ministerraad kon het niet eens worden over de (nieuwe) omroepwetgeving, zoals over toelating van reclame en toelating van nieuwe zendgemachtigden. |
Diverse keren was een botsing met een Kamermeerderheid reden voor een crisis. Het bekendste voorbeeld is het kabinet-Cals, dat aftrad nadat een motie van regeringspartij KVP was aangenomen waarin om een ander (solider) financieel-economisch beleid werd gevraagd. In 1955 leidde verwerping van een wetsvoorstel tot een kabinetscrisis. In 1958 was aanneming van een amendement oorzaak van de val van het kabinet-Drees IV29. In 1960, 1966 en 1989 lagen moties ten grondslag aan een crisis.
Overzicht
Titel conflict |
Aanleiding conflict |
---|---|
30 jun 2006 |
D66-ministers stapten op naar aanleiding van een affaire over het Nederlanderschap van VVD-Tweede Kamerlid Ayaan Hirsi Ali30 en de rol van minister Rita Verdonk31 daarbij. |
3 mei 1989 |
De VVD-fractie was het niet eens met het door het kabinet genomen besluit over afschaffing van het reiskostenforfait. |
13-14 okt |
Een debat over de begroting voor 1967 eindigde met de aanneming van een door KVP-fractievoorzitter Schmelzer34 ingediende motie. Deze werd door het kabinet als motie van wantrouwen gezien en leidde tot zijn val. |
23 dec 1960 |
De Tweede Kamer had een motie-Van Eibergen aangenomen, waarin om de bouw van 5000 extra woningwetwoningen werd gevraagd. Minister Van Aartsen36 had aanneming van deze, door zijn partijgenoot ingediende motie ontraden. Hij verbond daar zijn politieke lot en het gehele kabinet volgde hem daarin. |
11 dec 1958 |
De Tweede Kamer nam een door de KVP'er Lucas37 ingediend amendement aan, waardoor enkele tijdelijke belastingverhogingen niet met twee, maar met slechts één jaar werden verlengd. Minister Hofstra38 van Financiën (PvdA) had het aannemen daarvan onaanvaardbaar verklaard. |
17 mei 1955 |
Het kabinet had de huurverhoging en belastingverlaging aan elkaar gekoppeld, waardoor de Kamer beide zaken moest accepteren of verwerpen. Uiteindelijk werd de ontwerp-Huurwet door de Tweede Kamer verworpen, waarbij de PvdA-fractie tot de tegenstemmers behoorde. |
23 jan 1951 |
De VVD-fractie diende in een debat over Nieuw-Guinea een motie van treurnis in, gericht tegen het regeringsbeleid. VVD-minister Stikker41 liet weten dat een voorstem van zijn geestverwanten op zich al reden zou zijn om ontslag aan te bieden. Door de breuk met de VVD ontviel de grondslag aan het kabinet. |
Er zijn slechts drie kabinetscrises ontstaan naar aanleiding van het stemgedrag van de Eerste Kamer; vaak stemt de Eerste Kamer toch maar vóór een omstreden wetsvoorstel als het kabinet met aftreden dreigt.
De laatste keer dat een crisis ontstond nadat de Eerste Kamer een wetsvoorstel verwierp, was in 1999 na de 'Nacht van Wiegel'. Het betrof hier een bijzondere situatie, omdat het om de tweede lezing van een voorstel tot grondwetsherziening ging. Daarbij is de tegenstem van 26 van 75 Eerste Kamerleden voldoende om het voorstel te verwerpen. De crisis werd na enkele weken opgelost door een geslaagde lijmpoging.
In 1904 werd een crisis voorkomen, doordat het kabinet de Eerste Kamer ontbond en er na verkiezingen alsnog een meerderheid kwam voor het wetsvoorstel dat eerder verworpen was. Alleen in 1860 kwam er na de crisis een ander kabinet.
Overzicht
Titel conflict |
Datum conflict |
Betreffende kabinet |
Aanleiding crisis |
---|---|---|---|
18 mei 1999 |
Een wetsvoorstel tot invoering van de mogelijkheid voor een correctief referendum in de Eerste Kamer kreeg op één stem na niet de vereiste tweederdemeerderheid. Daarop bood het kabinet zijn ontslag aan. De crisis werd opgelost. |
||
9 februari 1907 |
De Eerste Kamer verwierp met 27 tegen 17 stemmen de begroting van oorlog voor 1907. Na deze nederlaag diende het kabinet zijn ontslag in. Op 7 april 1907 kwam het kabinet terug op die ontslagaanvrage, na mislukte pogingen om een nieuw kabinet te vormen. |
||
8 februari 1860 |
De Eerste Kamer verwierp na een debat van vier dagen met 20 tegen 17 stemmen een wetsvoorstel inzake de aanleg en exploitatie van de Noorder- en Zuiderspoorweg. Er werd een nieuw kabinet gevormd. |
In het verleden zijn, (mede) als gevolg van de nasleep van Provinciale Statenverkiezingen, enkele kabinetten gevallen. Vooral sterk verlies van één of meer regeringspartijen deed de onrust soms toenemen. Verliezende partijen kregen dan vaak de behoefte zich meer te profileren en dat leidde enkele keren tot een crisis.
Overzicht
Datum verkiezingen |
Betreffende kabinet |
Aanleiding crises |
---|---|---|
24 maart 1982 |
Het kabinet viel nadat de PvdA flink had verloren bij de Statenverkiezingen van 1982. Het verlies verslechterde de verhouding tussen PvdA en CDA. Onenigheid over het financieel-economisch beleid leidde uiteindelijk tot een breuk. |
|
23 maart 1966 |
In 1966 behaalde vooral de PvdA een slecht resultaat bij de Statenverkiezingen. Ook de KVP verloor. Binnen de PvdA kwam niet lang daarna in de partij de beweging Nieuw Links46 op, die om een linksere koers vroeg. In de KVP bestond al eerder bij een groot deel van de achterban onvrede over de samenwerking met de PvdA. |
|
16 maart 1958 |
De PvdA had een grote nederlaag geleden bij de Statenverkiezingen van 16 maart en de gemeenteraadsverkiezingen van juni 1958. De PvdA wilde na die nederlaag meer resultaten zien van de regeringsdeelname en stelde enkele eisen op. Uiteindelijk leidde een klein geschil over een belastingverhoging tot een breuk. |
Het uitbreken van een kabinetscrisis kan, afhankelijk van de oorzaak, verschillende gevolgen hebben. Enkele ministers (meestal van één partij) kunnen bijvoorbeeld ontslag nemen, ministers kunnen hun portefeuilles ter beschikking stellen, er kan een interim-kabinet komen of het zittende kabinet kan demissionair worden.
Sinds 1972 is het gebruikelijk dat na een kabinetscrisis Tweede Kamerverkiezingen plaatsvinden. Die 'conventie' was een reactie op de tussentijdse kabinetswisseling in 1965 toen, zonder dat de kiezers zich hadden kunnen uitspreken, een centrumrechts kabinet werd opgevolgd door een centrumlinks kabinet. Vanwege de nadien ontstane conventie dat kiezers eerst moesten oordelen, werden er na alle volgende crises (1977, 1982, 1989, 2003, 2006, 2010, 2012, 2021 en 2023) verkiezingen gehouden.
Meer over
- 1.Met het begrip kabinet worden alle ministers en staatssecretarissen bedoeld. Een kabinet wordt genoemd naar de minister-president, bijvoorbeeld het kabinet-Drees of het kabinet-Kok. In het spraakgebruik worden de begrippen regering en kabinet vaak door elkaar gebruikt. Strikt genomen, is er echter een verschil tussen beide. Met de term 'regering' duiden we het staatshoofd (koning of koningin) samen met de ministers aan.
- 2.De Tweede Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
- 3.De Eerste Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging en heeft met name een rol op wetgevend gebied. Over een wetsvoorstel moet, als de Tweede Kamer het heeft aangenomen, ook door de Eerste Kamer worden gestemd. De Eerste Kamer kan een wetsvoorstel nog tegenhouden.
- 4.Ministers zijn politiek verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein. Met uitzondering van ministers zonder portefeuille geven zij politieke leiding aan een departement. Daarbij kunnen zij terzijde worden gestaan door staatssecretarissen. Een minister, meestal lid van één van de partijen die in de Tweede Kamer het kabinet steunen, moet het vertrouwen van de Tweede Kamer hebben om de functie te kunnen vervullen.
- 5.De Tweede Kamer heeft sinds de Grondwetsherziening van 1848 het recht van amendement, dat wil zeggen de mogelijkheid wijzigingen (verbeteringen) aan te brengen in een voorliggend wetsvoorstel. Ieder Kamerlid heeft het recht amendementen in te dienen. Een amendement kan worden ingediend zodra een wetsvoorstel in handen van een commissie is gesteld tot aan het moment dat het voorstel wordt aangenomen of verworpen.
- 6.Er zijn twee soorten moties waarmee de Tweede Kamer ernstige kritiek op een bewindspersoon kan verwoorden: de motie van afkeuring en de motie van wantrouwen. Het onderscheid tussen beide soorten is in de praktijk overigens niet altijd even duidelijk. Moties van afkeuring of wantrouwen worden geregeld ingediend, maar zelden aangenomen. De Eerste Kamer kende (nauwelijks) moties van afkeuring/wantrouwen, omdat de vertrouwenskwestie feitelijk niet speelt bij de Eerste Kamer.
- 7.In de nacht van 18 op 19 mei 1999 kreeg een wetsvoorstel tot invoering van de mogelijkheid voor een correctief referendum in de Eerste Kamer niet de vereiste tweederde meerderheid. Daarop bood het kabinet in de loop van 19 mei zijn ontslag aan. Vooral D66 was zeer ontstemd en teleurgesteld over de verwerping, omdat zij het referendum als één van haar 'kroonjuwelen' beschouwde.
- 8.Op 15 januari 2021 boden de ministers en staatssecretarissen van het kabinet-Rutte III hun ontslag aan naar aanleiding van de kritiek in het rapport van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK). Minister-president Rutte en de overige bewindslieden aanvaardden met hun ontslag de politieke medeverantwoordelijkheid voor het falend overheidsbeleid dat leidde tot duizenden gedupeerde en niet gehoorde ouders.
- 9.Dit kabinet van VVD, D66, CDA en ChristenUnie kwam na de tot dan langste formatie sinds 1945 tot stand. Zeven maanden na de verkiezingen van 15 maart 2017 stond er een opvolger van het kabinet-Rutte II op het bordes. Voor premier Mark Rutte was het de derde keer dat hij een kabinet leidt. Het kabinet bood op 15 januari 2021 ontslag aan, vanwege de harde conclusies van het parlementair onderzoek kinderopvangtoeslag. Hiermee werd het kabinet, en de leden hiervan, demissionair. Deze demissionaire periode zou 360 dagen duren, een record.
- 10.Na acht jaar 'paars' (de kabinetten Kok I en Kok II) trad in 2002 een centrumrechtse coalitie aan van CDA en VVD samen met nieuwkomer LPF (de Lijst Pim Fortuyn). De enorme winst van deze nieuwe partij (26 zetels) bij de Tweede Kamerverkiezingen van 15 mei 2002 maakte een kabinet zonder deze partij bijna onmogelijk. CDA-leider Jan-Peter Balkenende werd de nieuwe premier.
- 11.Econoom die namens de LPF in het eerste kabinet-Balkenende minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en viceminister-president was. Kwam uit een 'rood' Leids gezin en was een kritisch columnist. Zette zich als hoogleraar in voor instelling van een economisch onderzoeksinstituut (Nyfer) dat de concurrentie moest aangaan met het Centraal Planbureau. Erudiet, maar ook overtuigd van eigen gelijk, wat soms aanleiding was tot irritatie bij anderen. Toen zijn collega-minister Heinsbroek met steun van fractievoorzitter Wijnschenk zijn positie als LPF-vicepremier leek aan te willen tasten, leidde dit tot spanningen en conflicten in de LPF. Dit had uiteindelijk beider vertrek tot gevolg. CDA en VVD bewerkstelligden daarna de val van het kabinet. Keerde daarna terug naar de wetenschap.
- 12.Flamboyante zakenman, die fortuin maakte in de platenindustrie en die door LPF-voorman Ferry Hoogendijk werd gevraagd voor het ministerschap. Zoon van een manager uit de distilleerderijbranche. Na een diplomatieke opleiding koos hij voor een loopbaan in de platenbusiness, die eindigde als directeur van Arcade. Daarna handelaar in eigendomsrechten. Als minister van Economische Zaken in het kabinet-Balkenende I wilde hij doorbreking van Haagse gewoonten. Dat leverde hem in sommige kringen populariteit op, waarna hij zich opwierp als nieuwe LPF-leider. Dit leidde tot een conflict met LPF-vicepremier Bomhoff en uiteindelijk tot beider gedwongen aftreden. Zag daarna af van een verdere politieke loopbaan.
- 13.Met twaalf jaar de langstzittende minister van Financiën. Kwam uit een eenvoudig milieu (zijn vader was kolenboer); hardwerkend en wars van dikdoenerij. Doorliep na een studie economie een ambtelijke loopbaan en werd gezaghebbend directeur van het Planbureau. Als minister in het paarse kabinet ontwikkelde hij een nieuwe begrotingsnorm die uitging van een strikte scheiding van overheidsinkomsten en -uitgaven. Was verantwoordelijk voor een omvangrijke herziening van het belastingstelsel en de invoering van de euro. Bepleitte strakke naleving van de begrotingsregels in de EU. Na de verkiezingen van 2002 fractievoorzitter en politiek leider van de VVD. Keerde echter na anderhalf jaar terug naar het ministerschap dat hem beter lag. Lag goed in het parlement zowel door zijn deskundigheid als joviale optreden. Na zijn ministerschap acht jaar voorzitter van de Raad van Bestuur van ABN AMRO.
- 14.CDA-voorman, die het tot minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Balkenende IV en vicepremier in het kabinet-Rutte I bracht, maar die in 2012 afzag van het politiek leiderschap. Zoon van een Limburgse gedeputeerde. Als (jong) historicus werd hij fractiemedewerker en, in 1989, Europarlementariër, alvorens in 1994 de overstap te maken naar de CDA-Tweede Kamerfractie. Ontpopte zich als vaardig woordvoerder asielbeleid en buitenlandse en Europese zaken. Toen Balkenende in 2002 premier werd, nam hij het fractievoorzitterschap over. Als diens secondant schuwde hij harde uithalen naar tegenstanders niet ('Met Bos bent u de klos'). Genoot van het ministerschap van BZ, maar mede vanwege rugklachten werd hij in 2010 minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Stond bekend als emotioneel en slim en als strateeg. Vanaf 2013 was hij tien jaar voorzitter van Bouwend Nederland.
- 15.Dit kabinet, in de wandelgangen veelal 'Paars II' genoemd, was een voortzetting van het kabinet-Kok I. Hoewel het kabinet het bijna de volle vier jaar uithield, verliep de samenwerking tussen PvdA, VVD en D66 minder soepel dan in de vorige kabinetsperiode. PvdA-leider Wim Kok werd voor de tweede keer premier.
- 16.Dit kabinet van VVD, D66, CDA en ChristenUnie kwam na de langste formatie sinds de Tweede Wereldoorlog tot stand. Negen maanden na de verkiezingen van 17 maart 2021 en bijna een jaar na de ontslagneming van het kabinet-Rutte III stond er een nieuw kabinet op het bordes. Premier Mark Rutte leidde voor de vierde keer een kabinet.
- 17.Dit minderheidskabinet van VVD en CDA werd gevormd na de Tweede Kamerverkiezingen 2010 en trad op 14 oktober 2010 aan als opvolger van het kabinet-Balkenende IV. Voor een meerderheid in de Tweede Kamer sloten de regeringspartijen een gedoogakkoord met de PVV. VVD-leider Mark Rutte werd de eerste premier van VVD-huize.
- 18.Dit kabinet werd gevormd na de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2006. Het was tot 23 februari 2010 een coalitie van CDA, PvdA en ChristenUnie en daarna van CDA en CU. Het trad op 22 februari 2007 aan als opvolger van het kabinet-Balkenende III. Motto van het kabinet was 'Samen werken, samen leven'.
- 19.Na de Tweede Kamerverkiezingen van 2003 werd het kabinet-Balkenende II gevormd. In dit kabinet werkten CDA, VVD en D66 samen. De CDA- en VVD-bewindslieden uit het voorgaande kabinet-Balkenende I keerden allen terug. Jan Peter Balkenende (CDA) werd wederom premier. Bijzonder waren het recordaantal van vijf vrouwen in het kabinet en het feit dat D66 voor het eerst aan een centrumrechts kabinet meedeed.
- 20.Thom de Graaf (1957) is sinds 1 november 2018 vicepresident van de Raad van State. Daarvoor was hij van 7 juni 2011 tot 20 september 2018 Eerste Kamerlid voor D66. Van juni 2015 tot juni 2018 was hij tevens fractievoorzitter. In 2007-2012 was hij burgemeester van Nijmegen en van 1 februari 2012 tot 26 september 2018 was hij voorzitter van de Vereniging Hogescholen. De heer De Graaf werd op jonge leeftijd gemeenteraadslid in Leiden en was daarnaast topambtenaar op Binnenlandse Zaken. In 1994 werd hij Tweede Kamerlid. Hij was lid van de enquêtecommissie IRT. In 1997 volgde hij Wolffensperger op als fractievoorzitter en hij leidde de D66-fractie tijdens paars II en Balkenende I, maar stapte na de verkiezingsnederlaag van 2003 op. Keerde in het kabinet-Balkenende II terug als vicepremier en minister voor Bestuurlijke vernieuwing. Zag in 2005 zijn voorstel voor de gekozen burgemeester stranden in de Senaat en trad toen af.
- 21.Alexander Pechtold (1965) was in 2006-2018 fractievoorzitter en politiek leider van D66. Hij was sinds november 2006 Tweede Kamerlid. De heer Pechtold was verder van 31 maart 2005 tot 3 juli 2006 minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties. Hij is opgeleid als kunsthistoricus en werkte onder andere bij een veilinghuis. Van 1997 tot 2002 was hij wethouder in Leiden. Vanaf eind 2002 tot 2005 was hij voorzitter van D66. en in de periode 2003-2005 burgemeester van Wageningen. De heer Pechtold was enige jaren woordvoerder Europese zaken en onderwerpen rond het koninklijk huis. Verder was hij voorzitter van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties. Per 1 november 2019 werd hij algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.
- 22.Dit kabinet van CDA, PvdA en D'66 werd gevormd na de verkiezingen 1981. CDA-leider Dries van Agt werd voor de tweede keer premier, net als bij het voorgaande kabinet-Van Agt I. PvdA-leider Joop den Uyl werd vicepremier en minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De toevoeging 'Werkgelegenheid' onderstreepte zijn centrale rol bij een actief werkgelegenheidsbeleid.
- 23.Dit kabinet wordt beschouwd als het meest links-progressieve kabinet uit de parlementaire geschiedenis. Het kwam tot stand na de moeizame formatie die volgde op de verkiezingen van 1972 en was de opvolger van de kabinetten-Biesheuvel I en II. Het bestond uit bewindslieden van de PvdA, D'66, PPR, KVP en ARP onder leiding van PvdA'er Joop den Uyl.
- 24.CDA-voorman, jurist en premier van KVP-huize. Stond als hoogleraar strafrecht bekend als vernieuwingsgezind en bracht als minister van Justitie belangrijke wetten tot stand. Vicepremier in het kabinet-Den Uyl. Kwam in de kabinetten-Biesheuvel en -Den Uyl diverse malen in politieke problemen, onder meer door discussies over de vrijlating van de Drie van Breda, de abortuskwestie en de affaire-Menten. Werd in 1977 de eerste leider van het CDA en was daarna vijf jaar premier. Was toen de politieke tegenvoeter van PvdA-leider Den Uyl; even populair bij zijn achterban als verguisd door zijn tegenstanders. Stapte na de verkiezingen van 1982 op als politiek leider. Nadien Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant en EG-ambassadeur. Relativeerde de politiek en zichzelf, maar was tactisch sterk. Formuleerde zorgvuldig en viel op door zijn kleurrijke en soms archaïsche taalgebruik.
- 25.Dit kabinet kwam tot stand na de Tweede Kamerverkiezingen van 1971. De partijen die het voorgaande kabinet-De Jong hadden gevormd (KVP, CHU, ARP en VVD) verloren bij deze verkiezingen hun meerderheid. Met nieuwkomer DS'70 als vijfde regeringspartij kon het beleid van het vorige kabinet echter voortgezet worden. Minister-president Barend Biesheuvel was afkomstig uit de ARP.
- 26.Voorman van DS'70 en Rekenkamerlid. Maakte carrière als ambtenaar op Financiën en hoogleraar openbare financiën. Stapte in 1971 de politiek in als aanvoerder van DS'70, een rechtse afsplitsing van de PvdA. Bekend als 'de jonge Drees' en als 'zoon van' verwierf hij een zekere populariteit. Zijn partij kwam de Kamer binnen met acht zetels en werd regeringspartij in het kabinet-Biesheuvel. Drees zelf werd minister van Verkeer en Waterstaat. Zette zich in voor bevordering van het openbaar vervoer. Was feitelijk meer ambtenaar en hoogleraar dan politicus. Beschikte over 'droge' humor, vriendelijk en overtuigd van eigen gelijk (wat hij overigens soms ook had). Vanaf 1973 fractieleider in de Tweede Kamer, die met veel interne verdeeldheid te maken kreeg. Besloot zijn bestuurlijke loopbaan als lid van de Algemene Rekenkamer, een functie waarvoor hij geknipt was.
- 27.DS'70-bewindsman en Tweede Kamerlid. Deftige jonkheer, oud-verzetsman en Irene-brigadier, die vanuit het verzekeringswezen minister werd in het kabinet-Biesheuvel. Wist als minister voor wetenschappelijk onderwijs slechts met moeite zijn wetsvoorstel tot verhoging van het college- en inschrijvingsgeld voor studenten door de Eerste Kamer te loodsen. Sprak in de ministerraad met trompetachtige stem en lag slecht bij sommige collegae (met name bij Boersma), die hem te star vonden. Werd na zijn vertrek als minister Tweede Kamerlid en kwam in 1975 in conflict met Drees jr. over de koers van de partij. Stapte later over naar D66. Begin jaren tachtig voorzitter van de Brede Maatschappelijke Discussie over kernenergie.
- 28.Het centrumrechtse kabinet-Marijnen was als voortzetting van het kabinet-De Quay te beschouwen. De coalitie van KVP, ARP, CHU en VVD behield na de Tweede Kamerverkiezingen van 1963 zijn meerderheid. Minister-president namens de KVP werd echter niet Jan de Quay, maar Victor Marijnen - in het vorige kabinet minister van Landbouw en Visserij.
- 29.Het kabinet-Drees IV was een coalitie van PvdA, KVP, ARP en CHU. Na de verkiezingen van 1956 zetten de partijen uit het kabinet-Drees III hun samenwerking voort. Het was het laatste van de rooms-rode kabinetten. Premier was PvdA-leider Willem Drees. Het kabinet trad aan op 13 oktober 1956.
- 30.Intelligente, moedige, maar ook controversiële in Somalië geboren politica. Kwam na uitgehuwelijkt te zijn als asielzoekster uit Kenia naar Nederland. Studeerde politicologie in Leiden en werkte daarna bij het wetenschappelijk bureau van de PvdA. Toen die partij haar in 2002 geen kandidaat stelde voor de Tweede Kamer stapte zij over naar de VVD. Werd voor die partij een spraakmakend Kamerlid, dat zich bezighield met integratie en emancipatie. Had soms moeite met de fractiediscipline. Als opinieleidster zocht zij het debat met moslims, waarbij zij 'heilige huisjes' niet spaarde. Met name de film 'Submission' zorgde voor veel weerstand. Na de moord op Theo van Gogh, regisseur van de film, werd zij permanent bewaakt. In 2006 besloot zij zich in de VS te vestigen. Door een controverse rond haar nationaliteit werd dat vertrek bespoedigd. Werkt nu bij het American Enterprise Institute for Public Policy Research in Washington.
- 31.Spraakmakende politica in het post-Fortuyn-tijdperk. Kreeg na haar studie in Nijmegen leidinggevende functies bij onder meer het gevangeniswezen en werd in 2003 als 'buitenstaander' minister voor Vreemdelingenbeleid en Integratie in het tweede kabinet-Balkenende. Was daarna het boegbeeld van het strengere asielbeleid en greep haar toenemende populariteit aan om zich te mengen in de leiderschapsstrijd bij de VVD. Zij werd echter verslagen door Rutte, maar kreeg bij de Kamerverkiezingen in 2006 als nummer twee wel meer stemmen. Claimde toen een leidende rol in de VVD en werd later uit de fractie gezet. De door haar in 2008 opgerichte beweging 'Trots op Nederland' bleek uiteindelijk geen succes. Sinds 2022 is zij raadslid voor Hart voor Den Haag.
- 32.Dit kabinet was qua politieke samenstelling een voortzetting van het eerste kabinet-Lubbers. De coalitiepartijen CDA en VVD hadden bij de verkiezingen van 1986 hun gezamenlijke meerderheid in de Tweede Kamer behouden.
- 33.Dit centrumlinkse kabinet van KVP, PvdA en ARP was het eerste sinds 1958 met de sociaaldemocraten. Minister-president was KVP-leider Jo Cals. Zijn kabinet volgde het kabinet-Marijnen op, zonder dat er tussendoor verkiezingen werden gehouden. Het kabinet-Cals stond bekend als 'kabinet van sterke mannen' en had bij zijn aantreden op 14 april 1965 veel ambities.
- 34.Leider van de KVP in de jaren zestig, toentertijd de grootste partij. Pragmatische christendemocraat, die na een ambtelijke loopbaan snel carrière maakte in de politiek, mede dankzij de steun van KVP-voorman Romme. Werd na staatssecretariaten in de kabinetten-Drees, -Beel en -De Quay eind 1963 fractievoorzitter. Speelde als zodanig een hoofdrol in de naar hem genoemde 'Nacht'. Een door hem ingediende motie leidde toen (14 oktober 1966) tot de val van het door zijn partijgenoot Cals geleide kabinet. Leidde daarna nog tot 1971 zijn partij en werd vervolgens minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Biesheuvel. Charmante, hoffelijke man, die echter evenzeer als behendig machtspoliticus werd gezien. Door de cabaretier Wim Kan werd hij vanwege zijn rol bij de kabinetscrisis van 1966 omschreven als 'een (gladde) teckel met een vette kluif in zijn bek'.
- 35.Dit centrumrechtse kabinet van KVP, ARP, CHU en VVD kwam tot stand na de verkiezingen van 1959 als opvolger van het kabinet-Beel II. Het was het eerste naoorlogse kabinet zonder de PvdA. Minister-president De Quay kwam van de KVP. Het kabinet trad op 19 mei 1959 aan.
- 36.Secretaris van de Christelijke werkgevers en wethouder in Den Haag, die in 1958 Algera als minister van Verkeer en Waterstaat in het vierde kabinet-Drees opvolgde. Bekleedde die post later ook in het kabinet-Marijnen. Was minister van Volkshuisvesting in het kabinet-De Quay. Bracht een eerste nota over de ruimtelijke ordening uit en was middelpunt van de kabinetscrisis in 1960 over de woningbouw. Stelde het rijkswegenfonds in. Na zijn ministerschap Commissaris van de Koningin in Zeeland. Gedegen, maar niet al te opvallend bestuurder.
- 37.Belangrijkste financiële en fiscale specialist van de KVP-fractie onder Romme. Onderwijzer en later leraar economie en boekhouden in Rotterdam en lid van diverse examencommissies. Stond bekend als rekenmeester van de KVP-fractie. Zijn (droge) bijdragen in debatten waren vaak voor slechts een paar fiscale specialisten in de Kamer te volgen. Als lid van regeringsfractie KVP een kritisch volger van de socialistische ministers van financiën in de kabinetten-Drees. Een door hem ingediend amendement op belastingvoorstellen van minister Hofstra leidde in 1958 tot de val van het vierde kabinet-Drees. Kleine, vasthoudende en wellevende afgevaardigde.
- 38.Autoriteit op fiscaal gebied ('de Hercules onder de Nederlandse fiscalisten') en woordvoerder financiën van de PvdA-Tweede Kamerfractie in de jaren 1945-1956. Werd daarna minister van Financiën in het vierde kabinet-Drees. Mede dankzij de door hem doorgevoerde bestedingsbeperking herstelde de economie zich begin jaren zestig snel. Had het voortdurend aan de stok met de KVP-woordvoerder financiën, de leraar boekhoudkunde Lucas, en was met hem hoofdrolspeler bij de kabinetscrisis van 1958. Keerde korte tijd terug als Kamerlid en werd daarna vicepresident van scheepswerf Verolme. Lid en voorzitter van diverse commissies over belastingwetgeving. Deed in 1966 doctoraal rechten en werd meteen benoemd tot hoogleraar belastingrecht. Was toen bijna 62 jaar. Stond bekend als 'de best geklede man van het Binnenhof'.
- 39.Na de verkiezingen van 1952 kwam dit derde kabinet op brede basis tot stand. Het kabinet onder leiding van PvdA-voorman Willem Drees bestond uit ministers van de PvdA, KVP, ARP en CHU en telde verder een partijloze minister. Het was een van de rooms-rode coalities. De VVD, deel van het voorgaande kabinet-Drees II, werd als regeringspartij vervangen door de ARP.
- 40.Na de Tweede Kamerverkiezingen van 1948 kwam een coalitie van KVP, PvdA, CHU en VVD tot stand onder leiding van PvdA-voorman Willem Drees. In het kabinet zaten naast de ministers uit de coalitiepartijen ook twee partijloze ministers. Er was geen formele binding van de fracties aan een regeringsprogramma, maar die hadden wel daarmee ingestemd. Het kabinet volgde vanaf 7 augustus 1948 het kabinet-Beel I op.
- 41.Liberale naoorlogse voorman met een nuchtere, zakelijke inslag. Zoon van een Groningse herenboer. Begon als bankier en was later directeur van bierbrouwerij Heineken. Legde als organisator van de Stichting van de Arbeid tijdens de Tweede Wereldoorlog de basis voor de naoorlogse overlegeconomie. In 1946 medeoprichter van de Partij van de Vrijheid en in 1948 van de VVD. Werd in dat jaar als minister van Buitenlandse Zaken opgenomen in het kabinet-Drees I. Tijdens zijn ministerschap werd de NAVO opgericht en de aanzet gegeven voor Europese samenwerking. Hijzelf was vooral atlanticus en tegenstander van Europees federalisme. Kwam in 1951 in conflict met partijleider Oud over Nieuw-Guinea. Na zijn vertrek uit de politiek ambassadeur en daarna secretaris-generaal van de NAVO. Stond bekend als tamelijk ijdel.
- 42.Op 9 februari 1907 verwierp de Eerste Kamer met 27 tegen 17 stemmen de begroting van Oorlog voor 1907. Het kabinet-De Meester diende na deze nederlaag zijn ontslag in. Na mislukte pogingen om een nieuw kabinet te vormen, waarbij onder meer Senaatsvoorzitter Schimmelpenninck van der Oye als informateur optrad, kwam het kabinet op 7 april 1907 terug op die ontslagaanvragen. Alleen minister Staal werd na de crisis vervangen.
- 43.Dit door Goeman Borgesius geformeerde liberale minderheidskabinet werd geleid door de Unie-liberaal De Meester. Hij was een vroegere vicepresident van de Raad voor Nederlandsch-Indiė; na de Gouverneur-Generaal de hoogste gezagsdrager in Indiė. Het kabinet bestond uit Unie-liberale en vrijzinnig-democratische ministers, alsmede twee partijlozen en beschikte in geen van beide Kamers over een meerderheid.
- 44.Op 8 februari 1860 verwierp de Eerste Kamer na een debat dat 4 dagen duurde met 20 tegen 17 stemmen een wetsvoorstel inzake de aanleg en exploitatie van de Noorder- en Zuiderspoorweg. Daardoor viel het kabinet-Rochussen.
- 45.Na de val van het kabinet-Van der Brugghen werd een gemengd liberaal-conservatief kabinet gevormd. Het kon niet veel tot stand brengen. Plannen op het gebied van koloniën en een belastinghervorming haalden niet de eindstreep.
- 46.In 1965 ontstond onder de naam 'Nieuw Links' een vernieuwingsbeweging in de PvdA. Deze groep vernieuwers streefde naar verbetering van de interne partijdemocratie en wilde door een radicaler programma de duidelijkheid in de politiek vergroten.
- 47.De voorbereiding voor de rijksbegroting zorgt vaak voor politieke spanningen, zeker als de overheidsuitgaven uit de hand zijn gelopen. Dan komen vragen aan de orde als: hoeveel moet er worden bezuinigd, welke ministeries moeten inleveren en wat zijn de gevolgen voor de koopkracht?