Kabinet-Drees III (1952-1956)

Met dank overgenomen van Parlement.com.
Kabinet-Drees III - Staand v.l.n.r.: Witte, Suurhoff, Van de Kieft, Staf, Donker, Mansholt, Algera, Kernkamp, De Bruijn en Zijlstra. Zittend v.l.n.r.: Luns, Beyen, Beel, Drees, Middelburg (secretaris) en Cals.
© Beeldbank Nationaal Archief
Staand v.l.n.r.: Witte, Suurhoff, Van de Kieft, Staf, Donker, Mansholt, Algera, Kernkamp, De Bruijn en Zijlstra. Zittend v.l.n.r.: Luns, Beyen, Beel, Drees, Middelburg (secretaris) en Cals.

Na de verkiezingen van 19521 kwam dit derde kabinet op brede basis tot stand. Het kabinet onder leiding van PvdA-voorman Willem Drees2 bestond uit ministers van de PvdA3, KVP4, ARP5 en CHU6 en telde verder een partijloze minister. Het was een van de rooms-rode coalities. De VVD7, deel van het voorgaande kabinet-Drees II8, werd als regeringspartij vervangen door de ARP.

Tijdens deze kabinetsperiode zette het economische herstel geleidelijk door. Daardoor konden de inkomens stijgen en kon worden voortgegaan met de opbouw van de sociale zekerheid. In dat kader kwam in 1956 kwam de AOW tot stand, die per 1 januari 1957 in zou gaan. Daarnaast kreeg Drees III te maken met onder andere de Watersnoodramp van 1953 en de Greet-Hofmansaffaire.

Het kabinet-Drees III trad op 2 september 1952 aan. Het kabinet werd demissionair op 13 juni 1956. Zijn opvolger, het kabinet-Drees IV9, trad op 13 oktober 1956 aan.

Inhoudsopgave

  1. Formatie, regeringsprogramma en regeringsverklaring
  2. Data en zittingsduur
  3. Samenstelling kabinet
  4. Wijzigingen in de samenstelling van het kabinet
  5. Zetelverdeling in parlement en kabinet
  6. Huurwetcrisis
  7. Financieel-economisch beleid
  8. Wetgeving
  9. Beleid per departement
  10. Bijzonderheden
  11. Troonredes
  12. Einde van het kabinet

1.

Formatie, regeringsprogramma en regeringsverklaring

Formatie

Voor de verkiezingen1 had de VVD al aangegeven niets in een kabinet op brede basis te zien, waarna Drees2 zich richtte tot de ARP als vierde partij. Programmatisch kwamen de vier partijen, PvdA3, KVP4, ARP5 en CHU6, snel tot overeenstemming. De verdeling van de portefeuilles duurde daarna nog bijna twee maanden.

  • meer informatie

Regeerprogramma en regeringsverklaring

Het regeerprogramma 1952 bestond uit enkele 'richtlijnen voor beleid' die formateur Drees opstelde. Er was geen regeringsverklaring, omdat de start van het kabinet vrijwel samenviel met Prinsjesdag. De regeringsverklaring van het voorgaande kabinet-Drees II werd daarom tevens als grondslag voor dit kabinet gezien.

2.

Data en zittingsduur

datum

wat

tot en met

dagen

2 september 1952

Beëdiging10 nieuwe bewindslieden

12 juni 1956

1380

13 juni 1956

Ontslag gevraagd, kabinet demissionair11

13 oktober 1956

123

 

Totale zittingsduur12 kabinet

 

1503

3.

Samenstelling kabinet

Minister-president
Dr. W. Drees (PvdA)

Algemene Zaken
minister: Dr. W. Drees (PvdA)

Buitenlandse Zaken
minister: Mr. J.W. Beyen (Partijloos)

minister voor Buitenlandse Zaken
minister: Mr. J.M.A.H. Luns (KVP)

Justitie
minister: Mr. L.A. Donker (PvdA) (2 september 1952 - 4 februari 1956)
minister a.i.: Dr. L.J.M. Beel (KVP) (4 februari 1956 - 15 februari 1956)
minister: Mr. J.Ch. van Oven (PvdA) (15 februari 1956 - 13 oktober 1956)

Binnenlandse Zaken
minister: Dr. L.J.M. Beel (KVP) (2 september 1952 - 7 juli 1956)
minister a.i.: Mr. J.Ch. van Oven (PvdA) (7 juli 1956 - 13 oktober 1956)

Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
minister: Mr. J.M.L.Th. Cals (KVP)
staatssecretaris: Dr. A. de Waal (KVP) (2 februari 1953 - 13 oktober 1956)

Financiën
minister: J. van de Kieft (PvdA)
staatssecretaris: Dr. W.H. van den Berge (Partijloos) (2 februari 1953 - 13 oktober 1956)

Oorlog
minister: Ir. C. Staf (CHU)
staatssecretaris: Mr. F.J. Kranenburg (PvdA)

Marine
minister: Ir. C. Staf (CHU)
staatssecretaris: H.C.W. Moorman (KVP)

Wederopbouw en Volkshuisvesting
minister: Ir. H.B.J. Witte (KVP)

Verkeer en Waterstaat
minister: Mr. J. Algera (ARP)

Economische Zaken
minister: Dr. J. Zijlstra (ARP)
staatssecretaris: Dr. G.M.J. Veldkamp (KVP) (10 oktober 1952 - 13 oktober 1956)

minister voor Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie
minister: A.C. de Bruijn (KVP)

Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening
minister: S.L. Mansholt (PvdA)

Sociale Zaken en Volksgezondheid
minister: J.G. Suurhoff (PvdA)
staatssecretaris: Dr. P. Muntendam (PvdA) (2 september 1952 - 1 oktober 1953)
staatssecretaris: Mr.dr. A.A. van Rhijn (PvdA)

Maatschappelijk Werk
minister: Dr. L.J.M. Beel (KVP) (2 september 1952 - 9 september 1952)
minister: Mr. F.J.F.M. van Thiel (KVP) (9 september 1952 - 13 oktober 1956)

Uniezaken en Overzeese Rijksdelen
minister: Dr. W.J.A. Kernkamp (CHU) (2 september 1952 - 1 januari 1953)

Overzeese Rijksdelen
minister: Dr. W.J.A. Kernkamp (CHU) (1 januari 1953 - 18 juli 1956)
minister a.i.: Ir. C. Staf (CHU) (18 juli 1956 - 13 oktober 1956)

4.

Wijzigingen in de samenstelling van het kabinet

De samenstelling van het kabinet wijzigde drie maal. Twee ministers overleden tijdens deze kabinetsperiode, één trad er af om plaats ten nemen in een onderzoekscommissie.

  • - 
    Ministers Donker en Kernkamp werden opgevolgd door Van Oven en Staf

    In februari 1956 overleed minister Donker van Justitie en in juli 1956 minister Kernkamp van Uniezaken en Overzeese Gebiedsdelen. Donker werd opgevolgd door zijn partijgenoot Van Oven, hoogleraar in Leiden. De post van Kernkamp op Overzeese Rijksdelen werd waargenomen door Staf.

  • - 
    Van Oven nam portefeuille Binnenlandse Zaken over van minister Beel

    In juli 1956 trad ook Beel13 uit het kabinet. Hij maakte met Tjarda van Starkenborch Stachouwer14 (oud-Gouverneur-Generaal) en Gerbrandy15 (oud-premier) deel uit van een driemanschap dat de problemen in het koninklijk gezin moest oplossen. Minister Van Oven nam tot het einde van de kabinetsperiode Binnenlandse Zaken er bij.

5.

Zetelverdeling in parlement en kabinet

Het kabinet beschikte in zowel de Tweede als de Eerste Kamer over een zeer ruime meerderheid. Hoewel getalsmatig niet alle regeringspartijen nodig waren voor een meerderheid, werd er belang gehecht aan een brede basis voor het kabinet.

De Eerste Kamerverkiezingen van 1955 en 1956 zorgden slechts voor kleine verschuivingen in de zetelverhouding. Tijdens deze kabinetsperiode vonden er geen afsplitsingen van de regeringsfracties plaats.

 
 

KVP

PvdA

ARP

CHU

Partijloos

Totaal

Kabinet: ministers / (staatssecretarissen)

6/(3)

5/(3)

2/(0)

2/(0)

1/(1)

16/(7)

Tweede Kamer op 2 sept 1952

30

30

12

9

-

81 (81%)

Eerste Kamer tot 18 sept 1955

17

14

7

6

-

44 (88%)

Eerste Kamer van 20 sept 1955 tot 3 juli 1956

17

14

7

6

-

44 (88%)

Eerste Kamer vanaf 3 juli 1956

17

15

7

6

-

45 (90%)

6.

Huurwetcrisis

Op 17 mei 1955 ontstond een crisis, toen de Tweede Kamer de ontwerp-Huurwet verwierp. De PvdA stemde daarbij mee met de oppositie, terwijl de ARP'er Gerbrandy en het CHU-lid Schmal16 tegen stemden. Na bemiddeling door PvdA-fractievoorzitter Burger17 werd een compromis gevonden en kwam het kabinet op 2 juni 1955 terug op de ontslagaanvraag.

Op 17 mei 1955 kwam het derde kabinet-Drees ten val, nadat de ontwerp-Huurwet door de Tweede Kamer was verworpen. Het conflict was het gevolg van een zakelijk geschil tussen vrijwel de gehele Kamer en het kabinet over een huurverhoging en belastingverlaging. Daarnaast ging het om een conflict tussen de PvdA en de andere coalitiepartijen.

  • meer informatie

7.

Financieel-economisch beleid

Het kabinet-Drees III profiteerde van een zeer hoge economische groei, van gemiddeld 5,7% per jaar. Vooral in de jaren 1953-1957 was de groei hoog, met een uitschieter van 8,4% in 1953. Vanaf 1949 kenden alleen 1960 en 1964 een nog iets hogere groei. Minister Suurhoff18 (Sociale Zaken en Volksgezondheid) bracht in deze kabinetsperiode de Algemene Ouderdomswet (AOW) tot stand, die in 1957 in werking zou treden. De overheidsfinanciën verslechterden in deze kabinetsperiode meer dan onder de latere kabinetten in de jaren zeventig en na 2008.

  • meer informatie

8.

Wetgeving

  • Overzicht belangrijkste wetgeving kabinet-Drees III (1952-1956)19

9.

Beleid per departement

Jusitie20

  • - 
    Mensenrechtenverdrag

    In 1954 werd te Rome het 'Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens' ondertekend door o.a. Nederland. Datzelfde jaar werd dit verdrag bij wet goedgekeurd.

  • - 
    Positie van de vrouw

    Het kabinet bracht een wet tot stand die de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw ophief.

Uniezaken en Overzeese Rijksdelen21

  • - 
    Koninkrijksstatuut 1954

    Met de totstandkoming van het Statuut voor het Koninkrijk in 195422 werden Suriname en de Nederlandse Antillen zelfstandige onderdelen van het Koninkrijk met elk een eigen regering. Het Statuut werd op 29 december 1954 afgekondigd.

  • - 
    Einde van de Nederlands-Indonesische Unie

    Op 15 februari 1956 kwam er officieel een einde aan de Nederlands-Indonesische Unie. De relaties met de

    voormalige kolonie verslechterden zienderogen.

10.

Bijzonderheden

Spotprent kabinet Drees III De eerste paal
© Rotterdamsch Nieuwsblad, 06-09-1952
Tijdens deze kabinetsperiode werd hard gewerkt aan de wederopbouw van Nederland. zichtbare personen: Mr. J. Algera, Dr. L.J.M. Beel, A.C. de Bruijn, Mr. J.M.L.Th. Cals , Dr. W. Drees , J. van de Kieft, Mr. J.M.A.H. Luns, Dr. S.L. Mansholt, Ir. C. Staf , J.G. Suurhoff, Ir. H.B.J. Witte, Dr. J. Zijlstra, Mr. J.W. Beyen, Dr. W.J.A. Kernkamp

Wederopbouw

De wederopbouw werd voortgezet. Onder minister Witte werd een omvangrijk bouwprogramma gerealiseerd (80.000 woningen per jaar).

Watersnoodramp

Op 1 februari 1953 vonden grote overstromingen plaats in Zuid-Holland, Zeeland en Noord-Brabant, doordat ten gevolge van een combinatie van storm en springvloed de dijken het op veel plaatsen begaven. Circa 141.000 ha land werd overstroomd. Ruim 1800 mensen verdronken. De totale schade bedroeg f 503 miljoen (5% van het nationaal inkomen).

Naar aanleiding van de watersnoodramp kwam Minister Algera met een Noodwet dijkherstel en gaf hij de opdracht tot het maken van een Deltaplan voor betere bescherming van Zuid-West Nederland.

Mandement van 1954

Het door de bisschoppen in 1954 uitgebrachte 'Mandement23' waarin katholieken werd ontraden lid te blijven van de PvdA zorgde wel voor onrust, maar leidde niet tot een breuk tussen KVP en PvdA. De katholieken in de PvdA besloten uiteindelijk de aanbeveling van de bisschoppen niet te volgen.

Problemen aan het Hof

Gedurende deze jaren ontstonden spanningen in het huwelijk van koningin Juliana en prins Bernhard. Daarbij speelden bijeenkomsten met de spirituele genezeres Greet Hofmans24, waaraan ook leden van de hofhouding deelnamen, een belangrijke rol. Door toedoen van prins Bernhard kwamen de problemen naar buiten via de Duitse en Britse pers.

Tijdens de kabinetsformatie van 1956 bereikte de kwestie-Soestdijk of Greet-Hofmansaffaire een hoogtepunt.

Een in 1956 door het kabinet op verzoek van Juliana en Bernhard ingesteld driemanschap - bestaande uit Beel13 (oud-premier), Tjarda van Starkenborch Stachouwer14 (oud-Gouverneur-Generaal) en Gerbrandy15 (oud-premier) - zou uiteindelijk een echtscheiding en constitutionele crisis weten te voorkomen. De spirituele genezeres Greet Hofmans24 verdween van Soestdijk en de hofhouding werd gereorganiseerd.

Grondwetsherziening 1956

In 1956 werd de Grondwet herzien ten aanzien van de ledenaantallen van Eerste en Tweede Kamer, de schadeloosstelling, kosten en pensioen van leden van de Tweede Kamer, kostenvergoeding voor leden van de Eerste Kamer, de krijgsmacht, de buitenlandse betrekkingen en aanpassing aan de nieuwe rechtsorde van het Koninkrijk.

  • meer informatie

11.

Troonredes

Vijf keer las Koningin Juliana25 de troonrede voor onder het kabinet-Drees III. Vooral de voorspoedige wederopbouw en het economische herstel kregen in deze redes aandacht. Tijdens de troonrede van 1956 was het kabinet al demissionair26.

  • 16 september 195227
  • 15 september 195328
  • 21 september 195429
  • 20 september 195530
  • 18 september 195631

12.

Einde van het kabinet

Ondanks de bijna-crisis in 1955, maakte het kabinet-Drees III de volledige termijn van vier jaar vol. Op 13 juni 1956, de dag van de Tweede Kamerverkiezingen32, werd het kabinet demissionair. Opvolger was het kabinet-Drees IV9.

 

Meer over

  • Verslag aantreden kabinet (Polygoonjournaal)
  • Kabinetten 1945-1958 / Tijdvak 'rooms-rood'33
  • Kabinetten 1945-heden34
 

  • 1. 
    De Tweede Kamerverkiezingen van 1952 waren op 25 juni. Het waren reguliere verkiezingen na afloop van de zittingstermijn van de Tweede Kamer. De PvdA van premier Drees haalde een goed resultaat. Door een zetelwinst van drie en een hoger stemmenaantal streefden zij de KVP voorbij als grootste partij. Na de verkiezingen formeerden PvdA, KVP, ARP en CHU het derde kabinet-Drees.
     
  • 2. 
    'Vadertje Drees'. Eén van de grootste twintigste-eeuwse politici, onder wiens leiding na de Bevrijding zowel de dekolonisatie als de wederopbouw plaatsvonden. Overtuigd sociaaldemocraat, maar wel zeer pragmatisch ingesteld ('niet alles kan, en zeker niet alles tegelijk'). Groeide op in Amsterdam en klom op van stenograaf, SDAP-wethouder van Den Haag en Kamerlid, tot minister en minister-president. Had als wethouder van Den Haag al voor 1940 een goede naam als bestuurder. In de oorlog enige tijd gijzelaar en centrale figuur in het politieke verzet. Bracht in 1947 als minister van Sociale Zaken de Noodwet Ouderdomsvoorziening tot stand, de voorloper van de AOW. Werd zowel daardoor, als door zijn leiderschap en soberheid een populair staatsman, ook buiten zijn eigen kring. Tien jaar premier van brede coalities waarvan PvdA en KVP de kern vormden. Had goede contacten met Beel. Brak in de jaren '70 met zijn partij, de PvdA, uit onvrede over de koers. Sober levende en altijd eenvoudig gebleven man, die een zeer hoge leeftijd bereikte.
     
  • 3. 
    De Partij van de Arbeid (PvdA) is een progressieve, sociaaldemocratische partij. De partij werd opgericht in 1946 als een voortzetting van de vooroorlogse Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP), de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB) en de Christelijk-Democratische Unie (CDU). De PvdA trok samen met GroenLinks op en deed met een gezamenlijke lijst mee aan de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023. Frans Timmermans leidt de gezamenlijke fractie in de Tweede Kamer.
     
  • 4. 
    De KVP was een christendemocratische partij, die, hoewel zij voor iedereen openstond, vrijwel uitsluitend aanhang had onder de katholieken. De partij was in 1945 de opvolger van de vooroorlogse RKSP. In 1980 fuseerde zij met ARP en CHU tot het CDA. De KVP had met name in sommige streken (Limburg, Noord-Brabant, delen van Gelderland, Twente) een sterke machtspositie.
     
  • 5. 
    De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
     
  • 6. 
    De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
     
  • 7. 
    De Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) is een rechtse liberale partij, met op onder meer ethisch gebied progressievere standpunten. Politiek leider is sinds 14 augustus 2023 Dilan Yesilgöz-Zegerius. De partij werd opgericht in 1948 als opvolger van de Partij van de Vrijheid (PvdV), die weer een voortzetting was van de vooroorlogse Liberale Staatspartij (LSP).
     
  • 8. 
    Dit kabinet van de PvdA, KVP, CHU, VVD en een partijloze minister was een voorzetting van het eerste kabinet-Drees. Wel verschenen op enkele ministeries nieuwe gezichten en kreeg de CHU één ministerspost extra. PvdA-leider Willem Drees werd wederom premier. De ARP kon zich vinden in het programma, maar behield een voorbehoud bij de uitwerking daarvan en leverde geen ministers.
     
  • 9. 
    Het kabinet-Drees IV was een coalitie van PvdA, KVP, ARP en CHU. Na de verkiezingen van 1956 zetten de partijen uit het kabinet-Drees III hun samenwerking voort. Het was het laatste van de rooms-rode kabinetten. Premier was PvdA-leider Willem Drees. Het kabinet trad aan op 13 oktober 1956.
     
  • 10. 
    Bij het aantreden van een nieuw kabinet worden de nieuwe ministers en alle staatssecretarissen beëdigd. Zittende ministers gaan over in het nieuwe kabinet. Feitelijk wordt besloten het door hen gevraagde ontslag niet te verlenen (of zij komen terug op hun verzoek hun portefeuilles ter beschikking te stellen). Wel kunnen bewindslieden in het nieuwe kabinet een andere functie krijgen, maar dit wordt bij Koninklijk Besluit geregeld.
     
  • 11. 
    Als een kabinet of minister ontslag heeft gevraagd aan de Koning(in), maar dit ontslag nog niet is verleend, noemen we dat demissionair. Het is na 1922 gebruikelijk dat een kabinet op de dag van de verkiezingen zijn ontslag aanbiedt, tenzij het dat eerder al had gedaan vanwege een kabinetscrisis.
     
  • 12. 
    De zittingsperiode van een kabinet valt samen met de zittingsduur van de Tweede Kamer, namelijk vier jaar. Het is echter niet vanzelfsprekend dat alle kabinetten de rit tot het einde uitzitten. Bij een tussentijdse crisis wordt de Tweede Kamer ontbonden en komen er nieuwe verkiezingen. Op basis van de nieuwgekozen Tweede Kamer wordt een nieuw kabinet gevormd.
     
  • 13. 
    Katholieke staatsman. Eén van de belangrijkste politici van na 1945. Begon zijn loopbaan als gemeenteambtenaar. In 1945 werd hij minister van Binnenlandse Zaken en als zodanig speelde hij een voorname rol bij de naoorlogse zuiveringen. Was als premier en Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon een vooraanstaande figuur in het moeizame proces van dekolonisatie. Voorstander van militair optreden (politionele acties) tegen de Republiek Indonesia. Na terugkeer uit Indië hoogleraar en in 1951 weer minister van Binnenlandse Zaken en in het kabinet-Drees III tevens vicepremier. Had een goede band met Drees. In de jaren vijftig en zestig als (in)formateur betrokken bij de vorming van diverse kabinetten, vooral van centrumrechtse signatuur. Belangrijk adviseur en vertrouweling van koningin Juliana. Gezagvol, inventief en doortastend politicus, die vaak als regelaar en 'bruggenbouwer' fungeerde. Ook een wat dorre formalistische jurist, die als bijnaam 'de Sfinx' had. In de persoonlijke omgang echter veel minzamer.
     
  • 14. 
    De laatste landvoogd (Gouverneur-Generaal) van Nederlands-Indië. Bestuurder en diplomaat uit een voornaam Gronings regentengeslacht. Volgde in 1925 zijn vader op als Commissaris van de Koningin in Groningen. Daarna was hij gezant in Brussel en in 1936 volgde zijn benoeming tot Gouverneur-Generaal. Bleef tijdens de Japanse aanval in Indië en zat tijdens in de oorlogsjaren in Japanse gevangenschap. Keerde na de oorlog niet terug als landvoogd, maar werd weer diplomaat, onder andere in Parijs als ambassadeur. Speelde in 1956 een rol bij het oplossen van de Greet Hofmansaffaire. Hoffelijke regent, die met beslistheid optrad.
     
  • 15. 
    Fries, jurist, hoogleraar, maar bovenal oorlogspremier. Was gedeputeerde in Friesland en hoogleraar handels- en procesrecht aan de VU en al in 1929 kandidaat-minister. Trad in 1939 tegen de zin van zijn partij toe tot het tweede kabinet-De Geer en werd in september 1940 door de koningin aangezocht als premier, omdat hij, anders dan De Geer, krachtdadiger streed voor herwinning van de vrijheid. Inspireerde vanuit Londen met zijn kenmerkende stemgeluid in radiopraatjes het verzet. Trad als premier vaak zonder overleg met collega's op, hetgeen tot de nodige conflicten leidde. Na de oorlog fel opposant tegen de Indiëpolitiek van de kabinetten-Drees. Trok zich als Kamerlid vaak weinig aan van de lijn die door de fractie was uitgestippeld. Zette zich in voor een gelijkwaardige positie van de Friese taal. Solist, eigengereid, maar ook standvastig en oprecht.
     
  • 16. 
    Op de rechtervleugel van de CHU opererend Tweede Kamerlid, dat zich vooral keerde tegen de naoorlogse dekolonisatie politiek en daarmee tegenover fractieleider Tilanus kwam te staan. Was voor hij Tweede Kamerlid werd ambtenaar op het ministerie van Handel. Was tevens lange tijd gedeputeerde van Zuid-Holland. In de Kamer vooral specialist op het gebied van economische zaken en middenstandszaken. Promoveerde tijdens de Tweede Wereldoorlog op een dissertatie over de Reveilbeweging. Had nauwe banden met Finland, van welk land hij consul was. Erudiete man die elf talen sprak.
     
  • 17. 
    PvdA-voorman die in het tijdperk-Drees, maar ook nadien, onder meer als formateur, een vooraanstaande politieke rol speelde. Was advocaat in Dordrecht en werd in 1944 als Engelandvaarder opgenomen in het kabinet-Gerbrandy. Een conflict met Gerbrandy over de naoorlogse berechting van 'foute' Nederlanders leidde tot zijn aftreden. In 1945 voor de SDAP lid van het noodparlement en vanaf 1952 als fractievoorzitter naast Drees de voornaamste PvdA-politicus. In 1955 en 1956 succesvol informateur. Verliet in 1962 de Tweede Kamer na kritiek op zijn ongepolijste stijl. Werd daarna senator en in 1970 staatsraad. Mede door zijn directe wijze van uitdrukken en doortastende optreden wist hij in 1973 een wig te drijven in het confessionele kamp en werd hij de architect van het kabinet-Den Uyl. Was behalve PvdA-voorman ook voorzitter van de VARA.
     
  • 18. 
    Vooraanstaande sociaaldemocratisch politicus en vakbondbestuurder. Vertegenwoordiger van de (socialistische) vakbond in de PvdA-Tweede Kamerfractie. Typische selfmade man, die het in 1952 tot minister van Sociale Zaken bracht. Werd vooral bekend doordat hij de AOW tot stand bracht, maar tot zijn wetgevende prestaties behoren ook de Gezondheidswet en de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening. Ontwierp de Algemene Weduwen- en Wezenwet. Keerde in 1959 terug in het parlement en werd in 1960 partijvoorzitter. In 1965 minister van Verkeer en Waterstaat in het kabinet-Cals. Werd reeds toen tussentijds uitgeschakeld door ziekte, en overleed enkele maanden na de val van het kabinet. Uitstekend spreker, die helder ingewikkelde onderwerpen kon uitleggen, en gewaardeerd minister, die het debat niet uit de weg ging.
     
  • 19. 
    1952
    - De Organisatiewet Sociale Verzekering. Deze wet belast bedrijfsverenigingen met de uitvoering van de sociale zekerheid. Zij kunnen zelf de administratie voeren of deze opdragen aan een Gemeenschappelijk Administratiekantoor. Ook kunnen Gemeenschappelijke Medische Diensten worden opgericht. Met het toezicht op de uitvoering wordt de Sociale Verzekeringsraad belast.
     
  • 20. 
    Dit ministerie werd in 1813 ingesteld en hield zich bezig met rechtshandhaving (waaronder criminaliteitsbestrijding) en met het bewaken van de kwaliteit van de wetgeving. Het ministerie was belast met wetgeving op het gebied van straf-, privaatrecht en bestuursrecht, administratief recht, vreemdelingenzaken, rechtshulp, jeugdbescherming en delinquentenzorg.
     
  • 21. 
    Dit ministerie was de voortzetting van het ministerie van Overzeese Gebiedsdelen. Het had de zorg voor zaken betreffende de in december 1949 tot stand gekomen Nederlands-Indonesische Unie, en voorts voor Nieuw-Guinea, Suriname en de Nederlandse Antillen. Per 1 januari 1953 werd de naam Overzeese Rijksdelen. De aangelegenheden betreffende de - zieltogende - Unie gingen toen naar Buitenlandse Zaken.
     
  • 22. 
    Op 15 december 1954 ondertekende koningin Juliana in Den Haag het Statuut voor het Koninkrijk. Daarmee kwam er een nieuw staatsverband tussen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen, waarbij de overzeese gebiedsdelen een gelijkwaardige plaats in het Koninkrijk kregen.
     
  • 23. 
    Op 30 mei 1954 brachten de Nederlandse bisschoppen, met aan het hoofd Johannes kardinaal de Jong een herderlijk schrijven (Mandement) uit over de katholiek in het openbare leven. Kernpunten van het Mandement waren een verbod voor katholieken om lid te zijn van de socialistische vakbeweging NVV en om regelmatig socialistische vergaderingen bij te wonen, socialistische pers te lezen of naar de VARA te luisteren.
     
  • 24. 
    Amsterdamse spirituele en sociaalvoelende vrouw, die lang als centrale figuur werd gezien in een rel rond de koninklijke familie. Groeide op in een eenvoudig Amsterdams arbeidersgezin. Haar moeder had culturele en filosofische belangstelling. Was in de oorlog actief bij hulp aan onderduikers en begaan met het lot van (Joodse) landgenoten. Kwam in 1946 via hofdignitarissen in aanraking met het occultisme en beschouwde zichzelf later als 'genezend' medium. Via haar relaties kwam zij in 1948 in contact met het koninklijk paar, dat haar hulp inriep bij de genezing van prinses Marijke. Prins Bernhard verbrak later de contacten en gebruikte haar vermeende politieke invloed om zijn echtgenote in een kwaad daglicht te stellen. Daarmee werd een huwelijkscrisis (Soestdijkkwestie) voor de buitenwereld ten onrechte voorgesteld als de Greet Hofmansaffaire.
     
  • 25. 
    Vorstin, die op menselijke ('gewone') manier inhoud wilde geven aan haar taak en weinig op had met 'protocol'. Stond daardoor veel dichter bij de bevolking dan haar moeder. Verklaarde bij haar inhuldiging het moederschap net zo belangrijk te vinden als haar rol als vorstin. Had goede banden met Drees en Beel. Kreeg twee maal te maken met ernstige constitutionele moeilijkheden. In 1956 door de 'kwestie-Soestdijk (vaak aangeduid als Greet Hofmansaffaire) en in 1976 door de Lockheedaffaire waarbij haar echtgenoot in opspraak kwam. Dat deed geen afbreuk aan haar populariteit. Zette zich in het bijzonder in voor het maatschappelijk werk en voor gehandicaptenzorg.
     
  • 26. 
    Het is diverse keren voorgekomen dat een troonrede werd voorgelezen, terwijl er een demissionair kabinet was. Na de kabinetscrises in 1982, 1989, 2010 en 2012 waren kort voor Prinsjesdag verkiezingen gehouden en was er nog geen 'missionair' kabinet gevormd. In 1956 en 1977 was de situatie vergelijkbaar met 2017 en 2021, want ook in die jaren was er sprake van een langdurige en moeizame formatie. In 2023 was er eerder dat jaar een crisis uitgebroken.
     
  • 27. 
    In de troonrede van het in 1952 aangetreden derde kabinet-Drees werden geen bijzondere gebeurtenissen belicht en viel een zakelijke toon op.
     
  • 28. 
    De troonrede van 1953 blikte onder meer terug op de Watersnoodramp en er was aandacht voor de televisie.
     
  • 29. 
    De troonrede van 1954 keek vooruit naar tien jaar bevrijding en blikte terug op de voortuitgang die was bereikt.
     
  • 30. 
    Er was in de troonrede van 1955 opvallende aandacht voor kernenergie en er was hoop op betere internationale verhoudingen.
     
  • 31. 
    Vanwege de nog lopende formatie was er in 1956 een weinig inhoudelijke troonrede.
     
  • 32. 
    De Tweede Kamerverkiezingen van 1956 waren op 13 juni van dat jaar. Het was een nek-aan-nek-race tussen KVP en PvdA, die werd gewonnen door laatstgenoemde partij. Het waren reguliere verkiezingen na afloop van de zittingstermijn van de Tweede Kamer. Er waren verder slechts kleine verschuivingen in de zeteltallen.
     
  • 33. 
    Deze periode wordt gekenmerkt door de samenwerking van KVP en PvdA ('Rooms-Rood'), die de kern vormen van kabinetten waaraan ook andere partijen deelnemen. We spreken ook wel van kabinetten-op-brede-basis. Die brede basis is wenselijk vanwege de wederopbouw na de Duitse bezetting, die tot enorme economische schade heeft geleid. Verder krijgt Nederland te maken met de Indonesische vrijheidsstrijd. In 1948 moet Grondwetsherziening, waarvoor een tweederde meerderheid nodig is, verandering van het staatsbestel mogelijk maken. In 1949 eindigt de strijd met losmaking van Nederlands-Indië uit het koninkrijk.
     
  • 34. 
    Nederland heeft sinds 1945 tientallen verschillende kabinetten gehad. Drees en Balkenende leidden vier kabinetten, terwijl Lubbers twaalf jaar minister-president was. Mark Rutte was dat van 2010 tot en met 2024 en ook hij leidde vier kabinetten.