Kabinetsformatie 1952 - Hoofdinhoud
Voor de verkiezingen i had de VVD al aangegeven niets in een kabinet op brede basis te zien, waarna Drees i zich richtte tot de ARP als vierde partij. Programmatisch kwamen de vier partijen, PvdA i, KVP i, ARP i en CHU i, snel tot overeenstemming. De verdeling van de portefeuilles duurde daarna nog bijna twee maanden.
Vooral de invulling van twee posten op Buitenlandse Zaken (over instelling daarvan was al snel besloten), zorgde voor veel hoofdbrekens. Uiteindelijk, na vier (in)formateurs, wist Willem Drees op 2 september 1952 de formatie van een kabinet af te ronden.
Inhoudsopgave
datum |
wat |
wie |
tot en met |
dagen |
---|---|---|---|---|
25 juni 1952 |
||||
27 juni 1952 |
Benoeming formateur i |
22 juli 1952 |
26 |
|
23 juli 1952 |
Benoeming formateur |
4 augustus 1952 |
13 |
|
5 augustus 1952 |
Benoeming formateur |
21 augustus 1952 |
17 |
|
22 augustus 1952 |
Benoeming informateur |
26 augustus 1952 |
5 |
|
29 augustus |
Benoeming formateur |
|
1 september 1952 |
4 |
2 september 1952 |
Beëdiging i nieuwe bewindslieden |
|||
Totale duur formatie i |
67 |
Formatie-Drees
Drees (PvdA) kreeg als eerste de formatieopdracht. De VVD had voor de verkiezingen al aangegeven niet meer in te zijn voor een brede samenwerking, waardoor de liberalen gedurende de hele formatie buitenspel stonden. Drees liet daarom zijn oog vallen op de ARP als vierde coalitiepartner. De antirevolutionairen waren na de oplossing van de Indonesische kwestie bereid toe te treden.
Binnen een paar dagen wist Drees een door PvdA, KVP, ARP en CHU geaccepteerd akkoord op richtlijnen op te stellen, voornamelijk voortbordurend op het beleid van zijn vorige kabinet. Alleen over Nieuw-Guinea ontstonden problemen, maar door daarvan - zowel voor ministers als voor de fracties - een vrije kwestie te maken, was dat geen breekpunt.
Verdeling portefeuilles
De verdeling van de kabinetsposten leverde daarna flinke problemen op. De PvdA wilde graag de posten uit het kabinet-Drees II houden, terwijl de katholieken vonden dat zij recht hadden op een groter aantal zetels. De KVP had het daarnaast voorzien op Binnenlandse en Economische Zaken, en Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. ARP-leider Schouten i eiste een plek in de sociaaleconomische driehoek op voor de antirevolutionairen.
Daarnaast hadden de confessionele partijen grote moeite met de door Drees voorgestelde kandidaten Hofstra i, Suurhoff i (PvdA) en Beyen i (partijloos). Hofstra lag als financieel woordvoerder niet goed bij de KVP, bij Suurhoff werkte zijn NVV-verleden tegen hem en Beyen kon als partijloos minister van Buitenlandse Zaken niet op steun rekenen.
Drees kwam uiteindelijk met een plan met de verhouding 5-5-2-2-1, bestaande uit 15 posten en 13 departementen. Dit betekende dus twee ministers zonder portefeuille, om de politieke verhoudingen recht te doen. Gekozen werd voor een minister van Publieke Bedrijfsorganisatie en een tweede minister van Buitenlandse Zaken.
Partij |
Post |
PvdA |
Algemene Zaken (minister-president) |
Sociale Zaken en Volksgezondheid |
|
Financiën |
|
Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening |
|
Wederopbouw en Volkshuisvesting |
|
KVP |
Binnenlandse Zaken (viceminister-president) |
Economische Zaken |
|
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen |
|
Publieke Bedrijfsorganisatie (zonder portefeuille) |
|
Buitenlandse Zaken (zonder portefeuille) |
|
ARP |
Justitie |
Verkeer en Waterstaat |
|
CHU |
Defensie |
Overzeese Rijksdelen |
|
Partijloos |
Buitenlandse Zaken |
De ARP wees de opzet van Drees af, omdat niet aan hun eis was voldaan. Daarom zocht Drees zijn heil in kabinet van PvdA, KVP en CHU. De KVP en CHU weigerden echter zonder de ARP te regeren. Drees gaf daarop zijn opdracht terug.
Formatie-Beel
Nadat Drees zijn formatieopdracht had ingeleverd, kreeg Louis Beel i (KVP) de kans een kabinet te formeren. Hij liet de richtlijnen van Drees intact, maar begon te sleutelen aan de verhoudingen. Hij beoogde een kabinet dat onder leiding van een katholiek zou staan tot stand te brengen. Drees zou dan Sociale Zaken krijgen, terwijl Volksgezondheid en Maatschappelijk Werk samen een departement zouden vormen (voor de ARP). De PvdA zou Justitie en het vicepremierschap (Donker i) als wisselgeld krijgen, en de ARP kreeg haar aandeel in de sociaaleconomische driehoek met Economische Zaken. De Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO) vond Beel niet meer waard dan een staatssecretariaat. De rest van Drees' opzet bleef in stand.
De confessionele fractieleiders gingen akkoord met het voorstel, hoewel de KVP maar drie volledige ministersposten kreeg. De PvdA sputterde tegen, zowel Drees, als Donker, als de fractie hadden grote bezwaren. Sociale Zaken en Volksgezondheid moesten één departement blijven en er was te veel onzekerheid over de mogelijke minister van Economische Zaken. Na herhaald overleg zag ook Beel geen oplossing meer. Hij gaf zijn opdracht terug.
Formatie-Donker
Nadat koningin Juliana uitgebreid had gesproken met Romme i (KVP) en Donker (PvdA), besloot zij deze laatste te vragen een kabinet te formeren. Donker bouwde voort op het door Drees geleverde werk, maar weer weigerde de ARP mee te werken. Ook Donker zocht naar een alternatief van PvdA, KVP en CHU, met een 'halve' zetel extra voor die laatste partij.
Om in contact te staan met de KVP-top zocht Donker toenadering tot Eerste Kamerlid pater Beaufort i, vertrouweling van Romme. Beaufort wilde Beel als premier (maar die wees dat af). De KVP eiste inmiddels Buitenlandse Zaken op. Tijdens de besprekingen gingen diverse varianten over tafel: Sociale Zaken en Volksgezondheid zouden niet gesplitst worden, maar V&W wel. Verkeer zou dan bij de PBO terecht komen. Verder werd gedacht over dubbele bezetting van Buitenlandse Zaken, waarvoor Luns i en Blaisse i de voornaamste kandidaten waren. Drees had drie grote bezwaren: hij wilde geen minister van Financiën worden, vond tweemaal Buitenlandse Zaken voor de KVP een slechte zaak en was tegen een splitsing van Verkeer en Waterstaat.
Ondertussen boekte Donker wel een succesje met het binnenhalen van de ARP'ers Zijlstra i en Algera i (respectievelijk op Economische Zaken en V&W). Het knelpunt lag nu bij de invulling van Buitenlandse Zaken. Beaufort mocht geen minister worden omdat hij geestelijke was, terwijl Luns niet geschikt werd geacht. Daarbij kwam dat Beel, die een essentiële schakel was, niet mee zou doen bij een dubbele KVP-positie op Buitenlandse Zaken. Als oplossing kwam Donker met Beyen voor Buitenlandse Zaken en Luns als minister zonder portefeuille.
Ook voor een aantal andere departementen vond Donker een oplossing: Cals i zou OKW overnemen, terwijl de formateur zelf naar Justitie zou gaan. De PvdA stemde in met de door Donker voorgestelde constructie, maar de KVP weigerde vanwege de bezetting van Buitenlandse Zaken.
Informatie-Staf en Formatie-Drees
Ondanks de afwijzing van de KVP leek een oplossing nu dichtbij. Staf i (CHU) ontving de opdracht de mogelijkheden voor een kabinet te onderzoeken. Staf maakte definitief de keuze voor Luns als tweede man op Buitenlandse Zaken, met Beyen als partijloos minister op dat departement. In feite was Luns een tweede minister, inclusief ambtswoning en aanspreektitel.
De KVP kon daarnaast bewindspersonen gaan aanzoeken voor Maatschappelijk Werk (zonder Volksgezondheid) en Wederopbouw en Volkshuisvesting. Beel (later Van Thiel i) en Witte i werden bereid gevonden deze departementen te gaan leiden. Zijlstra en Algera traden eveneens toe als minister. Suurhoff was bereid minister van Sociale Zaken te worden. Het enige opengebleven departement was Financiën. De KVP verzette zich tegen benoeming van H.J. Hofstra i, maar achtte Van de Kieft i wel aanvaardbaar. Staf gaf het stokje hierna over aan Drees, die de formatie snel afrondde. Op 2 september 1952 volgden de benoemingen in het kabinet Drees-III i.
Het regeringsprogramma i van 1952 omvat de afspraken gemaakt tussen regeringspartijen PvdA i, KVP i, ARP i en CHU i en vormde de basis voor het kabinet-Drees III i. Centraal in de richtlijnen stond de kwestie Nieuw-Guinea.
De formateurs
'Vadertje Drees'. Eén van de grootste twintigste-eeuwse politici, onder wiens leiding na de Bevrijding zowel de dekolonisatie als de wederopbouw plaatsvonden. Overtuigd sociaaldemocraat, maar wel zeer pragmatisch ingesteld ('niet alles kan, en zeker niet alles tegelijk'). Groeide op in Amsterdam en klom op van stenograaf, SDAP-wethouder van Den Haag en Kamerlid, tot minister en minister-president. Had als wethouder van Den Haag al voor 1940 een goede naam als bestuurder. In de oorlog enige tijd gijzelaar en centrale figuur in het politieke verzet. Bracht in 1947 als minister van Sociale Zaken de Noodwet Ouderdomsvoorziening tot stand, de voorloper van de AOW. Werd zowel daardoor, als door zijn leiderschap en soberheid een populair staatsman, ook buiten zijn eigen kring. Tien jaar premier van brede coalities waarvan PvdA en KVP de kern vormden. Had goede contacten met Beel i. Brak in de jaren '70 met zijn partij, de PvdA, uit onvrede over de koers. Sober levende en altijd eenvoudig gebleven man, die een zeer hoge leeftijd bereikte.
Katholieke staatsman. Eén van de belangrijkste politici van na 1945. Begon zijn loopbaan als gemeenteambtenaar. In 1945 werd hij minister van Binnenlandse Zaken en als zodanig speelde hij een voorname rol bij de naoorlogse zuiveringen. Was als premier en Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon een vooraanstaande figuur in het moeizame proces van dekolonisatie. Voorstander van militair optreden (politionele acties) tegen de Republiek Indonesia. Na terugkeer uit Indië hoogleraar en in 1951 weer minister van Binnenlandse Zaken en in het kabinet-Drees III i tevens vicepremier. Had een goede band met Drees i. In de jaren vijftig en zestig als (in)formateur betrokken bij de vorming van diverse kabinetten, vooral van centrumrechtse signatuur. Belangrijk adviseur en vertrouweling van koningin Juliana i. Gezagvol, inventief en doortastend politicus, die vaak als regelaar en 'bruggenbouwer' fungeerde. Ook een wat dorre formalistische jurist, die als bijnaam 'de Sfinx' had. In de persoonlijke omgang echter veel minzamer.
Vooraanstaand Rotterdamse SDAP- en PvdA-politicus. Was advocaat en bezat als jurist veel gezag in de Tweede Kamer. Leidde vijf jaar op voortreffelijke wijze de parlementaire enquête regeringsbeleid 1940-1945 i. Volgde in 1951 Van der Goes van Naters i op als fractieleider. Werd minister van Justitie in het derde kabinet-Drees i, na zelf eerder als formateur te zijn opgetreden. Had een grote werkkracht en bracht een groot aantal wetten tot stand, zoals nieuwe regelingen voor ontslag, voogdij en ondertoezichtstelling, en een nieuwe wet over administratieve rechtspraak. Eiste daardoor veel van zijn ambtenaren en ook van zichzelf. Overleed enkele maanden voor het einde van de kabinetsperiode.
Krachtige minister op de twee defensiedepartementen in de jaren vijftig. Was directeur van de Heidemij en topambtenaar op het ministerie van Landbouw en werd in 1951 voor de CHU minister van Oorlog en van Marine. Hij bleef dat tot begin 1959. Reorganiseerde de Nederlandse strijdkrachten, onder meer vanwege de Nederlandse deelname aan de NAVO. Stond goed aangeschreven bij de Amerikanen en gold als een bekwame manager. Speelde bij enkele kabinetsformaties een bemiddelende rol. Was overigens niet geheel onomstreden vanwege zijn betrokkenheid bij de uitzending van Nederlandse boeren naar Oost-Europa tijdens de Tweede Wereldoorlog.
De fractievoorzitters bij de onderhandelingen
Vooraanstaand Rotterdamse SDAP- en PvdA-politicus. Was advocaat en bezat als jurist veel gezag in de Tweede Kamer. Leidde vijf jaar op voortreffelijke wijze de parlementaire enquête regeringsbeleid 1940-1945 i. Volgde in 1951 Van der Goes van Naters i op als fractieleider. Werd minister van Justitie in het derde kabinet-Drees i, na zelf eerder als formateur te zijn opgetreden. Had een grote werkkracht en bracht een groot aantal wetten tot stand, zoals nieuwe regelingen voor ontslag, voogdij en ondertoezichtstelling, en een nieuwe wet over administratieve rechtspraak. Eiste daardoor veel van zijn ambtenaren en ook van zichzelf. Overleed enkele maanden voor het einde van de kabinetsperiode.
Voorman van de KVP die met Drees i in de naoorlogse jaren de Nederlandse politiek domineerde. Was voor de Tweede Wereldoorlog als jong Amsterdams gemeenteraadslid al een gedreven katholiek politicus. Na een hoogleraarschap in Tilburg werd hij in 1937 minister van Sociale Zaken in het vierde kabinet-Colijn i. Streefde een actievere werkgelegenheidspolitiek na en kreeg bekendheid door zijn spaarregeling voor werklozen ('het kwartje van Romme'). Werd na de oorlog geen minister meer, waarbij mogelijk zijn wat omstreden rol in de oorlog (commissaris van een reclamebedrijf dat ook voor de Duitsers werkte) een rol speelde. Was tot 1961 fractieleider en werd toen staatsraad. Was tevens politiek commentator van De Volkskrant. Begenadigd spreker, die prachtige zinnen maakte. Harde werker: las als enige alle kamerstukken. Politieke peetvader van Klompé i en Schmelzer i. Bijnaam: 'de Sfinx van Overveen'.
Bijna veertig jaar lid van de Tweede Kamer voor de ARP en drieëntwintig jaar de zeer dominante fractie- en partijvoorzitter, wiens wil in de fractie wet was. Zoon van een haringvisser uit Maassluis die al op jonge leeftijd ging werken. Subliem product van de Gereformeerde Jongelingsvereniging en typische mannenbroeder. Autodidact. Was in Rotterdam enige tijd wethouder. Fractievoorzitter van de ARP in de Tweede Kamer vanaf de jaren dertig en opvolger van Colijn i. Tijdens de bezetting moedig, karaktervast en onverzettelijk. Overleefde het beruchte kamp Mauthausen, maar zei in 1945 tegen Wilhelmina: ik ben niet veranderd. Ageerde met zijn krachtige, sonore stemgeluid tegen de Indië-politiek i van de kabinetten-Beel en -Drees. Hield de ARP na de oorlog lange tijd in isolement. Verliet in 1956 de politiek en was nog ruim twee jaar staatsraad.
Voorman van de CHU in het midden van de twintigste eeuw. Bijna eenenveertig jaar Tweede Kamerlid en later tevens fractievoorzitter en partijvoorzitter. Was oorspronkelijk officier. Werd een gezaghebbend Kamerlid met name op defensie- en onderwijsgebied en was jarenlang secretaris van de Onderwijsraad. Gijzelaar in Sint-Michielsgestel. Leidde zijn partij door de crisis over de Indische politiek, waarbij hij met veel interne oppositie te maken had. Exponent van de gematigde, gouvernementele CHU, wars van scherpslijperij. Trad als partijleider zelfstandig op, maar gaf fractieleden wel de ruimte om een minderheidsstandpunt in te nemen. Tamelijk pragmatisch ingesteld, geen theoreticus. Kwam altijd per fiets naar het Binnenhof.
De vaste adviseurs van de koningin
Kenner van Nederlands-Indië die minister van Overzeese Gebiedsdelen was in het kabinet-Beel I i en later Eerste Kamervoorzitter. Behoorde in Nederlands-Indië tot de progressieve figuren rond het blad De Stuw. Als minister kreeg hij te maken met de Indonesische vrijheidsstrijd. Probeerde een realistische koers te varen, waarbij gestreefd werd naar overeenstemming met de Republiek Indonesia. Het in het najaar van 1946 gesloten Akkoord van Linggadjati bleek uiteindelijk geen basis voor overeenstemming en in 1947 werd overgegaan tot de eerste politionele actie tegen de Republiek. Na zijn ministerschap was hij lange tijd een gewaardeerde Senaatsvoorzitter. Naar buiten toe formalistisch, maar tevens sociaal voelend en beschikkend over verfijnde humor.
Katholieke Tweede Kamervoorzitter, die dat ambt vijftien jaar bekleedde. Was advocaat in Amsterdam en secretaris van katholieke werkgeversorganisatie en behoorde tot de vooraanstaande leden van de RKSP- en KVP-fracties, waarvan hij enige tijd secretaris was. Verdedigde als advocaat het 'foute' dagblad De Telegraaf en Pieter Menten. Was ook actief als schrijver en politiek commentator van De Volkskrant. Tijdens zijn voorzitterschap werd onder meer de werkwijze van de Kamer gemoderniseerd. Was voorstander van levendige debatten. Kwam in december 1958 in conflict met de PvdA-fractie toen hij tegen de zin van de PvdA i en het demissionaire kabinet afhandeling van een wetsvoorstel doorzette. Zijn charme zorgde er overigens voor dat die 'aanvaring' niet de persoonlijke verhoudingen verstoorde.
Hoffelijke, bescheiden diplomaat en minister; raadsman van de koningin. Was aanvankelijk gezant in China en later ambtenaar. Werd in 1923 als buitenstaander onverwacht formateur, overigens zonder succes. Minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-De Geer I i en het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck III i. Vergezelde als vicepresident van de Raad van State de koningin naar Londen en was daar haar belangrijkste adviseur. Had een matigende invloed en durfde haar als één van de weinigen op haar constitutionele positie te wijzen. Had tamelijk feodale opvattingen over de omgang met medewerkers en wenste door ambtenaren van de Raad van State aangesproken te worden als 'president'. Kon geen afscheid nemen van het vicepresidentschap, ook niet nadat vanuit het kabinet was aangedrongen op zijn vertrek. Overleed zodoende op 84-jarige leeftijd 'in het harnas'.
Meer over