Geschiedenis van de Europese Unie
Eeuwenlang hebben de landen van het huidige Europa elkaar met grote regelmaat bevochten. De Tweede Wereldoorlog vormde het definitieve keerpunt. De gevolgen van deze oorlog waren zo ingrijpend geweest, dat in 1950 België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland een eerste stap naar een duurzaam samenwerkend Europa noodzakelijk vonden.
Om het onderling voeren van oorlog onmogelijk te maken, besloten de zes landen om de belangrijkste grondstoffen voor de oorlogsindustrie (kolen en staal) gezamenlijk te gaan beheren. Dit leidde tot de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal1 (EGKS). In de jaren daarna ging men op steeds meer terreinen (landbouw, economie, veiligheid etc.) samenwerken en werden de Europese Gemeenschappen2 gevormd.
Naarmate deze samenwerking meer welvaart bracht, sloten steeds meer landen zich bij de Gemeenschap aan. Vandaag de dag bestaat er een Europese Unie3 van 27 landen. Daarnaast zijn er diverse andere landen4 die graag lid willen worden. De totstandkoming van de Europese Unie zoals we die nu kennen ging echter niet zonder slag of stoot.
Inhoudsopgave
- 1946 - Na een verwoestende wereldoorlog klinkt de roep om een 'verenigd Europa'
- 1950 - Beperkte, maar vitale samenwerking in Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal
- 1957 - Uitbreiding samenwerking in Europese Economische Gemeenschap
- 1963 - Begin internationale rol met hulpprogramma voor voormalige koloniën
- 1973 - Eerste uitbreiding door toetreding van Denemarken, het VK en Ierland en invoering monetair stelsel
- 1979 - Begin van democratie: Europees Parlement direct gekozen
- 1986 - Europa besluit dat de interne markt in 1993 voltooid moet zijn, zonder hindernissen
- 1993 - Gemeenschap wordt Unie: ook samenwerking op niet-economische terreinen
- 2007 - Verdrag van Lissabon en aanpak financiële crisis
- 2012 - Een Europa van crises?
- 2020: Brexit
- Meer informatie
Gedurende enkele eeuwen vonden in Europa een groot aantal bloedige oorlogen plaats, vaak met een enorm aantal slachtoffers tot gevolg. Als laatste de Tweede Wereldoorlog. Al kort daarna riep de Britse politicus Winston Churchill in 1946 op tot een 'verenigd Europa'.
In het voorjaar van 1950 stond Europa wederom aan de rand van een afgrond. Door de Koude Oorlog5 dreigde een conflict tussen het oosten en het westen van het continent. Om gezamenlijk een front te kunnen vormen tegen de communistische bedreiging uit het oosten, leek een duurzame vrede tussen de westerse landen essentieel. Een aantal Europese leiders kwam tot de overtuiging dat een dergelijke vrede tussen hun landen alleen kon worden verzekerd door ze economisch en politiek te verenigen.
Ook de Verenigde Staten hadden belang bij een vreedzaam, stabiel Europa. In het kader van het Marshallplan boden zij aan alle landen van Europa economische hulp bij de wederopbouw. Hierbij stelden zij echter wel een voorwaarde: ze verlangden Europese samenwerking op economisch gebied om de banden tussen de landen te versterken (met name tussen Frankrijk en Duitsland) en zo een nieuwe oorlog te voorkomen.
Het belang van toekomstige samenwerking bleek vooral uit de nog altijd moeizame betrekkingen tussen Frankrijk en Duitsland. Omdat zij de grootste producenten waren van kolen en staal - de belangrijkste grondstoffen voor de productie van oorlogswapens - bracht de slechte verhouding tussen beide grootmachten een groot risico voor een nieuwe oorlog met zich mee.
Jean Monnet6, ervaren onderhandelaar en vredestichter, stelde in 1950 voor om de kolen- en staalmarkt door een onafhankelijke autoriteit te laten beheren. Hij wilde op deze manier een gemeenschappelijk belang tussen de landen creëren. Een potentieel conflict zou op die manier voortaan niet direct in oorlog uitmonden, maar de landen door hun wederzijdse afhankelijkheid dwingen eerst het gesprek aan te gaan.
Het idee werd voorgesteld aan de Franse minister van Buitenlandse Zaken Robert Schuman en de Duitse Bondskanselier Konrad Adenauer. Vervolgens kreeg het ook de goedkeuring van Italië, Nederland, België en Luxemburg. Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal7 (EGKS), werd in april 1951 door deze zes landen ondertekend.
Het kernpunt van het verdrag was dat de beslissingsbevoegdheid voor de kolen- en staalindustrie werd gegeven aan een onafhankelijke instantie: de "Hoge Autoriteit". Jean Monnet was hier de eerste voorzitter van. De huidige Europese Unie is een resultaat van dit eerste verdrag.
Al snel bleek dat het gemeenschappelijk beheer van kolen en staal de stabiliteit en welvaart in Europa ten goede kwam. Daarom besloten de zes lidstaten van de EGKS om ook in andere sectoren van hun economie samen te werken. In 1957 ondertekenden zij de Verdragen van Rome8, waarbij de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie9 (EURATOM) en de Europese Economische Gemeenschap10 (EEG) werden opgericht.
In de Verdragen van Rome werden ook nieuwe besluitvormingsmechanismen en instellingen gecreëerd waarmee zowel nationale als gezamenlijke belangen konden worden gediend. Dit was echter voor elk van de drie Europese Gemeenschappen2 onafhankelijk. In 1967 fuseerden de instellingen van de drie Gemeenschappen. Sindsdien bestaat er één Europese Commissie11, één Raad van Ministers12 en één Europees Parlement13.
De opheffing van onderlinge handelsbelemmeringen was één van de hoofddoelen van de EEG. Van 1958 tot 1970 zorgde de afschaffing van de douanerechten voor opvallende resultaten: de handel tussen de lidstaten verzesvoudigde, terwijl de handel van de EEG met de rest van de wereld verdrievoudigde. Ook steeg het gemiddeld bruto nationaal product met 70%. Europese consumenten raakten gewend aan een steeds gevarieerder aanbod van binnen de EEG geproduceerde of ingevoerde producten.
In 1963 sloten de zes staten van de Europese Economische Gemeenschap met hun voormalige Afrikaanse koloniën een overeenkomst die aan deze landen bepaalde handelsvoordelen en financiële steun toekende. Deze Overeenkomst van Lomé14 is in 2000 omgevormd tot de Overeenkomst van Cotonou15 en is nu ondertekend door ongeveer tachtig landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (de zogeheten ACS-landen16).
Tegenwoordig is het ontwikkelingsbeleid van de EU is erop gericht om in veel meer landen welvaart, stabiliteit en democratie te verwezenlijken. Zij doet dit door met deze landen samen te werken aan zowel politieke als economische vraagstukken.
Daarnaast speelt er voor de Europese Unie nog een ander motief bij het verlenen van ontwikkelingshulp, namelijk: het streven naar veiligheid. De ervaring leert dat landen die samenwerken met de Europese Unie over het algemeen geen bedreiging vormen voor de veiligheid van de EU en haar inwoners. Zo kan het Europese ontwikkelingsbeleid dus voordelen voor beide partijen hebben.
1973 - Eerste uitbreiding door toetreding van Denemarken, het VK en Ierland en invoering monetair stelsel
Omdat het gemeenschappelijke beleid op het gebied van handel en landbouw, en het afschaffen van de douanerechten uit de jaren zestig een groot succes bleek te zijn, besloten in 1973 ook Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk toe te treden tot de Europese Economische Gemeenschap.
Naast de uitbreiding van het aantal lidstaten werd in de jaren zeventig ook het aantal taken van de Europese Gemeenschap uitgebreid. Naast een economisch beleid kwam er nu ook een sociaal, een regionaal en een milieubeleid tot stand. Voor de uitvoering van het regionale beleid werd in 1975 het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling17 (EFRO) opgezet.
Begin jaren zeventig werden de regeringsleiders van de lidstaten zich bewust van de noodzaak om hun economieën nog gerichter op elkaar af te stemmen en uiteindelijk een monetaire unie te vormen.
Rond dezelfde tijd besloten de Verenigde Staten echter om het inwisselen van de dollar voor goud niet langer mogelijk te maken, wat een grote economische crisis tot gevolg had. Ook luidde het besluit van de VS voor Europa een periode in van grote monetaire en economische instabiliteit, die nog werd verergerd door de oliecrises van 1973 en 1979.
De invoering van het Europees Monetair Stelsel18 (EMS) in 1979 beoogde de wisselkoersen weer te stabiliseren. Door het EMS moesten de lidstaten hun onderlinge solidariteit bewaren en hun economieën weer op orde brengen.
Tot 1979 werden de leden van het Europees Parlement13 afgevaardigd door de nationale parlementen van de Europese lidstaten. Om de democratie te vergroten, werd op 7 juni 1979 besloten dat de leden voortaan elke vijf jaar gekozen zouden worden bij rechtstreekse algemene verkiezingen in elk land.
De leden vormen na hun verkiezing geen nationale delegaties – de Nederlandse leden vormen dus niet één groep in het Europees Parlement – maar maken samen met leden uit andere EU-landen deel uit van fracties met dezelfde politieke 'kleur'. De fracties in het Parlement vertegenwoordigen gezamenlijk de grote politieke stromingen in Europa. Zij zijn te vergelijken met de verschillende politieke partijen in nationale parlementen.
Omdat het Europees Parlement door het nieuwe besluit direct door de Europese burgers wordt gekozen, is het meer een volksvertegenwoordiging geworden. Door middel van het Parlement kunnen burgers nu concreet invloed uitoefenen op de politiek in Brussel. In een reeks van opeenvolgende verdragen heeft het Parlement door de jaren heen steeds ruimere bevoegdheden gekregen en daarmee aan invloed gewonnen.
De gemeenschappelijke Europese markt was begin jaren tachtig voor een groot deel verwezenlijkt, maar er bestonden nog steeds regelingen die de handel belemmerden.
In 1985 kwam de Europese Commissie, onder voorzitterschap van Jacques Delors19, met een opzienbarend voorstel. Daarin werd gesteld dat de groeiende Europese Economische Gemeenschap een interne markt van meer dan 300 miljoen consumenten zou kunnen gaan vormen. Voordat hier echter sprake van kon zijn, moesten er eerst nog een flink aantal obstakels uit de weg worden geruimd, wat directe actie vanuit de lidstaten vereiste.
Op 17 februari 1986 ondertekenden de twaalf lidstaten de Europese Akte20. In deze Akte was een stappenplan opgesteld van maatregelen om de interne markt in 1993 rond te hebben.
De nadruk op economische activiteit in de Akte had tot gevolg dat in bepaalde economisch minder aantrekkelijke regio's de sociale ontwikkeling achterbleef. Dit was met name het geval in de net toegetreden lidstaten Griekenland, Spanje en Portugal. Om de verschillen in ontwikkeling op economisch en sociaal gebied tussen de lidstaten te verkleinen, heeft de Europese Unie vervolgens structuurprogramma’s ontwikkeld.
Op 7 februari 1992 werd in Maastricht het Verdrag betreffende de Europese Unie21 ondertekend, dat op 1 november 1993 in werking trad. In het Verdrag stond dat de Europese Gemeenschappen, die voornamelijk economische doelstellingen nastreefden, zouden worden omgevormd tot de Europese Unie. De nieuwe Unie zou voortaan bestaan uit drie onderdelen, de zogenoemde pijlers22. De eerste pijler omvatte voornamelijk het beheer van de interne markt en de gezamenlijke beleidsterreinen. De twee andere pijlers hadden betrekking op terreinen waar de lidstaten vooralsnog zelf de bevoegdheid over wilden houden, vooral het buitenlands en veiligheidsbeleid en politie/justitie.
Naast het ontstaan van de huidige EU werd in het Verdrag van Maastricht23 ook de oprichting van de Economische Monetaire Unie24 (EMU, 1999) vastgelegd. Hierbij werd besloten dat er één munteenheid zou worden ingevoerd, waarvan het beheer aan een Europese Centrale Bank25 werd toevertrouwd. De euro werd op 1 januari 2002 een feit in twaalf van de toentertijd vijftien lidstaten van de Europese Unie.
Op sociaal gebied nam de Europese Unie in 2000 in Nice26 een stap door het Handvest van de grondrechten van de EU27 te presenteren. In dit Handvest zijn alle grondrechten opgenomen die in de EU gelden op het gebied van vrijheid en burgerschap. Sinds 2009 is het Handvest ook bindend voor EU-instellingen.
Op 1 december 2009 trad het Verdrag van Lissabon28 in werking. Het verdrag moet de Europese Unie beter bestuurbaar en democratischer maken. De totstandkoming en de goedkeuring in de 27 EU-landen was een moeizaam proces, dat bijna vier jaar duurde.
De afwijzing van het Grondwettelijk Verdrag in 2005 in Frankrijk en Nederland betekende niet dat de noodzaak om tot hervormingen te komen, was verdwenen. Met name de uitbreiding van de EU van 15 naar 25 lidstaten in 2004 maakte aanpassing van procedures noodzakelijk. Daartoe werden nieuwe onderhandelingen gestart, die op 13 december 2007 resulteerden in ondertekening in Lissabon van een nieuw Verdrag. De onderhandelingen verliepen moeizaam, onder meer door een harde opstelling van Polen en doordat Italië een extra zetel in het Europees Parlement verlangde. Het duurde twee jaar voordat het verdrag in de 27 EU-landen was goedgekeurd. Problemen deden zich met name voor in Duitsland, Polen, Tsjechië, het Verenigd Koninkrijk en Ierland.
Het Verdrag van Lissabon zorgde onder meer voor versterking van de positie van het Europees Parlement29, het in het leven roepen van een vaste voorzitter van de Europese Raad30, invoering van een systeem van gekwalificeerde meerderheid31 bij besluitvorming in de Europese Raad en voorts de benoeming van een Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid32. De mogelijkheden van nationale parlementen33 om regelgeving door de EU te verhinderen, werden uitgebreid. De nationale parlementen kunnen sinds het verdrag een 'gele34' of 'oranje35' kaart trekken als zij vinden dat het onderwerp niet op Europees niveau maar op nationaal of regionaal niveau geregeld moet worden. Hierdoor heeft het subsidiariteitsbeginsel36 een prominentere plaats gekregen.
De financiële crisis en de daarop volgende recessie zorgden in diverse lidstaten voor ernstige begrotingsproblemen. Die werden nog verhevigd doordat de Griekse regering geknoeid bleek te hebben met cijfers over de staatsschuld37. Tekorten in sommige andere EU-landen (met name Portugal, Ierland, Spanje) zetten de positie van de euro onder druk. Naast concrete steun door rijkere EU-landen werd ook de noodzaak gevoeld te komen tot strengere regels voor het financieel-economisch beleid in de lidstaten. Daartoe werd een wijziging van het Verdrag van Lissabon aangekondigd, om de oprichting van een permanent noodfonds mogelijk te maken dat de euro moest ondersteunen.
Voor de manier waarop de Europese Unie heeft bijgedragen aan de vrede en democratie in de wereld ontvangt zij in 2012 de Nobelprijs voor de Vrede. Daarnaast treedt in dat jaar het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM)38 in werking. Dat moet zorgen voor betere financiële stabiliteit van eurolanden. Na de financiële crisis van een paar jaar eerder en de problemen met staatsschulden en begrotingstekorten in onder andere Italië39, Spanje40, Frankrijk41, Ierland42 en Nederland43 was er behoefte aan meer stabiliteit en toezicht. Om nog meer in die behoefte te voorzien, neemt de Europese Centrale Bank in november 2014 het toezicht van grote banken over van nationale toezichthouders. Hiermee wordt een extra stap gezet in het voltooien van de EMU.
In 2013 wordt de Unie uitgebreid tot 28 lidstaten door het toetreden van Kroatië. Verdere uitbreiding van de Unie werd echter niet langer door iedereen nagestreefd. Het euroscepticisme44 is duidelijk gegroeid sinds de verkiezingen van 2009. In 2014 winnen de eurosceptici zetels tijdens de Europese Parlementsverkiezingen.
Door de omstandigheden in Libië en het Midden-Oosten, en met name de opkomst van IS in Syrië, ontstaat er in 2015 een migratiecrisis in Europa. Vele vluchtelingen probeerden via de Middellandse Zee en de Balkan de Europese Unie te bereiken. Een van de maatregelen die de Europese Unie nam, is het sluiten van een deal met Turkije over opvang van migranten. Daardoor nam de migrantenstroom naar de EU af.
Een volgende crisis diende zich niet veel later aan, ditmaal op politiek gebied. In het Verenigd Koninkrijk werd in 2016 een referendum gehouden over een vertrek van het land uit de Europese Unie45. Begin 2017 startte de toenmalige premier Theresa May46 namens het Verenigd Koninkrijk de procedure tot uittreden47. De datum van uittreding zou aanvankelijk 29 maart 2019 worden. Lange tijd zat er weinig schot in de onderhandelingen over een overeenkomst die allerlei zaken moet regelen om samenwerking tussen de EU en het VK mogelijk te maken. Eind 2018 kwam het dan toch tot een overeenkomst tussen de EU en de May. Het Britse parlement stemde echter niet tijdig in met het akkoord, waardoor invoering enkele malen werd uitgesteld. Na de komst van de nieuwe premier Boris Johnson48, die een aanpassing van het brexit-akkoord bereikte, heeft het Britse vertrek uit de Europese Unie plaatsgevonden op 31 januari 2020. Daarmee is het aantal EU-lidstaten uitgekomen op 27.
- 1.Dit verdrag regelde de gemeenschappelijke controle over de zware industrie en mijnbouw in zes Europese landen: de Beneluxlanden, Duitsland, Frankrijk en Italië. Het in augustus 1952 ondertekende verdrag was een eerste stap naar Europese integratie. De EGKS had een Hoge Autoriteit die als supranationaal college fungeerde en een eigen parlement, bestaande uit parlementariërs uit de lidstaten.
- 2.Vanaf 1967 vormden de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM) en de Europese Economische Gemeenschap (EEG) samen de Europese Gemeenschappen (EG).
- 3.De Europese Unie (EU) is het belangrijkste samenwerkingsverband in Europa. De deelnemende landen hebben voor deze Unie een aantal organisaties opgericht waaraan zij een deel van hun eigen bevoegdheden hebben overgedragen. Dit zijn onder meer het Europees Parlement, de Europese Commissie, de Raad en het Europese Hof van Justitie.
- 4.Een kandidaat-lidstaat is een land dat lid wil worden van de Europese Unie en waarvan de aanvraag officieel is aanvaard door de EU.
- 5.De Koude Oorlog staat bekend als de oorlog waarbij geen directe gewelddadige confrontatie plaatsvond tussen de twee hoofdpartijen in 'oorlog'. Het was hoofdzakelijk een conflict tussen twee machtsblokken: het kapitalistische Westen en het communistische Oosten. De eerste partij was de Verenigde Staten met West-Europese landen (inclusief de Europese Unie, toen nog EEG en later EG) als bondgenoten in het militair bondgenootschap de NAVO. De andere partij was de Sovjet-Unie met de Oostbloklanden als bondgenoten, met als militair bondgenootschap het Warschaupact.
- 6.Franse econoom en financieel deskundige die aan de wieg stond van de Europese integratie. Begon zijn loopbaan, als autodidact, bij de cognacfirma van zijn vader. Tijdens de Eerste Wereldoorlog belast met opdrachten op het gebied van bevoorrading en daarna actief bij de Volkenbond en in de internationale financiële en commerciële wereld. Tijdens de Tweede Wereldoorlog onder meer adviseur van Roosevelt voor productiebevordering en lid van het Franse Bevrijdingscomité. Ontwierp in 1947 plannen tot herstel van de Franse economie en tot vorming van een kolen- en staalgemeenschap. Leidde van 1951 tot 1955 de Hoge Autoriteit van de Europese Kolen- en Staalgemeenschap.
- 7.Het Verdrag tot oprichting van een Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS-Verdrag of Verdrag van Parijs) werd in 1951 gesloten door zes landen: België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland. Het werd in 1952 van kracht. De EGKS vormde zich tot de voorloper van de latere Europese Unie.
- 8.Op 25 maart 1957 werd in Rome het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap ondertekend dat de basis vormde voor wat tegenwoordig de Europese Unie heet. Dit 'Verdrag van Rome' was een ambitieus plan van zes West-Europese landen die via toenemende economische samenwerking wilden voorkomen dat er voor de derde keer in Europa een verwoestende wereldoorlog zou uitbreken.
- 9.De Europese gemeenschap voor Atoomenergie (EGA) of Euratom is opgericht om de onderzoeksprogramma's voor ontwikkeling en vreedzaam gebruik van kernenergie van de lidstaten op elkaar af te stemmen. Tegenwoordig ligt het accent vooral op het verzamelen van de benodigde kennis, infrastructuur en financiering, zodat de continuïteit van de energievoorziening en de veiligheid voor de bevolking zijn gewaarborgd.
- 10.De Europese Economische Gemeenschap (EEG) is de voorloper van de huidige Europese Unie. De EEG werd in 1957 door middel van het Verdrag van Rome opgericht om de samenwerking tussen de landen in Europa te bevorderen. Daarmee moest tevens voorkomen worden dat deze landen opnieuw met elkaar in oorlog zouden raken. De EEG telde oorspronkelijk zes lidstaten: België, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland en toenmalig West-Duitsland. Tussen de deelnemende lidstaten ontstond geleidelijk een gemeenschappelijke markt: de interne handelstarieven op veel producten werden verwijderd.
- 11.Deze instelling van de Europese Unie kan worden beschouwd als het 'dagelijks bestuur' van de EU. De leden van de Europese Commissie worden 'Eurocommissarissen' genoemd. Elke Eurocommissaris is verantwoordelijk voor één of meerdere beleidsgebieden.
- 12.In deze instelling van de Europese Unie (kortweg 'de Raad van Ministers' of nog korter 'de Raad' genoemd) zijn de regeringen van de 27 lidstaten van de EU vertegenwoordigd. De Raad oefent samen met het Europees Parlement de wetgevings- en begrotingstaak uit.
- 13.Het Europees Parlement (EP) vertegenwoordigt ruim 450 miljoen Europeanen en bestaat momenteel uit 720 afgevaardigden (inclusief voorzitter). Nederland heeft 31 zetels in het Europees Parlement. Het Europees Parlement wordt geacht een stem te geven aan de volkeren van de 27 landen die aan de Unie deelnemen, en vooral te letten op het belang van de Unie in zijn geheel.
- 14.De Overeenkomst van Lomé (ook wel bekend als de Conventie van Lomé) is een vijfjarig verdrag dat gesloten is in 1975 in Lomé, de hoofdstad van de Republiek Togo. Deze overeenkomst is ondertekend door de toenmalige Europese Gemeenschap (toentertijd twaalf lidstaten) en de 69 ACS-landen. In deze Conventie is afgesproken dat:
- 15.De Overeenkomst van Cotonou is een verdrag uit 2000 tussen de Europese Unie en de zogeheten ACS-landen: de minder ontwikkelde landen in Afrika ten zuiden van de Sahara, het Caribische gebied en de Stille Oceaan.
- 16.Deze 79 landen uit Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan hebben een speciale relatie met de Europese Unie. De samenwerking dateert al vanaf het ontstaan van de Europese Gemeenschap (EG) en is toegespitst op drie belangrijke hoofdthema's: economische samenwerking, ontwikkelingssamenwerking en het bevorderen van mensenrechten en democratie.
- 17.Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) heeft tot doel om de belangrijkste economische onevenwichtigheden tussen de Europese regio's terug te dringen. Hiermee sluit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) aan bij de doelstellingen van het Europese regionale beleid. Er is voor de periode 2021 - 2027 in totaal 266 miljard vrijgemaakt voor dit fonds.
- 18.De oprichting in 1979 van het Europees Monetair Stelsel (EMS) was de eerste stap naar een gemeenschappelijk Europees monetair beleid. Afgesproken werd dat de wisselkoersen van de munten van de deelnemende landen slechts binnen een bepaalde bandbreedte zouden mogen schommelen. Voor sterke munten was dat 2,5 procent, voor de wat zwakkere 6 procent. De centrale banken van de deelnemende landen zorgden voor handhaving van deze 'bandbreedte' door middel van steuninterventies (aan- en verkopen van valuta) en het rente-instrument. Doel van het EMS was met een stabiele wisselkoers de interne handel te bevorderen.
- 19.Franse sociaaldemocraat en econoom die als energieke voorzitter van de Europese Commissie belangrijke voortuitgang wist te boeken bij de verdere Europese integratie. Begon zijn loopbaan bij de Banque de France en was later economisch adviseur van de gaullistische premier Chaban-Delmas. Actief in de christelijke vakbond en behorend tot de progressieve vleugel van de katholieke kerk, trad hij in 1974 toe tot de Socialistische Partij. Lid van het Europees Parlement en in 1981-1984 minister van Financiën en Economische Zaken onder presdident Mitterand. Tijdens zijn voorzitterschap van de Europese Commissie kwam de Economische en Monetaire Unie (EMU) tot stand die werd vastgelegd in het Verdrag van Maastricht.
- 20.De in december 1985 onder de naam Europese Akte overeengekomen aanpassing van het Verdrag van Rome had betrekking op de besluitvorming, de inrichting van de interne markt, het monetaire beleid en de Europese Politieke Samenwerking. Een aantal beleidsterreinen, met name met betrekking tot de interne markt, werd in de Akte expliciet aan het Verdrag toegevoegd, zoals milieu- en technologiebeleid.
- 21.In dit verdrag staan de waarden waar de Europese Unie en alle lidstaten zich aan moeten houden, en de belangrijkste doelstellingen van de Europese Unie. Dit verdrag vormt samen met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de basis van de Europese Unie.
- 22.Tot de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in december 2009 kende de Europese Unie drie 'pijlers'. Die pijlers omvatten clusters van beleidsterreinen die een eigen besluitvormingsprocedure hadden.
- 23.Dit Europese verdrag vormde in 1993 de Europese Gemeenschap om tot Europese Unie. Het Verdrag (formeel: Verdrag betreffende de Europese Unie) legde verder de basis voor de Economische en Monetaire Unie (EMU) en van de invoering van een gemeenschappelijke munt (de euro).
- 24.De Economische en Monetaire Unie (EMU) is in 1991 opgericht door de Europese regeringsleiders. Het doel was een gezamenlijk economische politiek op te zetten, de prijsstabiliteit te bevorderen en de werking van de interne markt te verbeteren.
- 25.De Europese Centrale Bank (ECB) is verantwoordelijk voor het monetaire beleid van de Unie. De basisdoelstelling van de ECB is het handhaven van de prijsstabiliteit binnen de eurozone en daarmee het bewaken van de koopkracht en het beheersen van de inflatie.
- 26.Dit Europese verdrag heeft institutionele hervormingen mogelijk gemaakt die met het oog op de uitbreiding van de Europese Unie met de tien landen in het oosten en zuiden van Europa noodzakelijk waren. Het Verdrag van Nice is op 1 februari 2003 in werking getreden.
- 27.In het Handvest van de grondrechten zijn alle grondrechten ('mensenrechten') opgenomen die in de Europese Unie gelden. Het gaat om onderwerpen als vrijheid, gelijkheid, solidariteit en burgerschap. De meeste van deze rechten zijn al extra beschermd door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) van de Raad van Europa.
- 28.Dit Europese verdrag voerde een aantal hervormingen door om de Europese Unie democratischer en beter bestuurbaar te maken nadat in 2004 en 2007 twaalf nieuwe landen lid zijn geworden van de Europese Unie. Het Verdrag van Lissabon is op 1 december 2009 in werking getreden.
- 29.Door het Verdrag van Lissabon dat in de plaats is gekomen voor de door Nederland en Frankrijk afgewezen 'Europese Grondwet', heeft het Europees Parlement meer bevoegdheden gekregen. De Europese volksvertegenwoordigers hebben op ongeveer veertig nieuwe terreinen medebeslissingsbevoegdheid gekregen. Het Europees Parlement mag daar nu dus samen met de Raad van Ministers besluiten nemen. Op deze terreinen is het vetorecht van de lidstaten verdwenen en wordt er in de Raad van Ministers in principe gestemd op basis van gekwalificeerde meerderheid.
- 30.De vaste voorzitter van de Europese Raad leidt de werkzaamheden van deze Raad, die bestaat uit Europese regeringsleiders of staatshoofden. Ook treedt de vaste voorzitter op als vertegenwoordiger van de Europese Raad in contacten met andere regeringsleiders en staatshoofden. Deze functie, ook wel (ten onrechte) de 'president van de Europese Unie' genoemd, is in 2009 ingevoerd door het Verdrag van Lissabon.
- 31.De Raad van Ministers kan met gekwalificeerde meerderheid een voorstel aannemen wanneer 55% van het aantal lidstaten, met een minimum van vijftien, vóór stemt. Ook moet in de lidstaten die voor zijn, ten minste 65% van de totale bevolking van de Europese Unie wonen. Met het huidige aantal lidstaten (27) betekent 55% dat minimaal vijftien lidstaten voor moeten stemmen.
- 32.De Hoge Vertegenwoordiger (HV) geeft de Europese Unie internationaal gezien één gezicht en één stem op het terrein van het buitenlands en veiligheidsbeleid. Zo moet er meer samenhang in het externe optreden en het buitenlandse beleid van de Europese Unie komen. De HV deelt het podium met de Vaste voorzitter van de Europese Raad. Deze onderhoudt namens de EU de contacten op het niveau van staatshoofden en regeringsleiders.
- 33.De rol van nationale parlementen in de Europese Unie is door het Verdrag van Lissabon toegenomen. Nationale parlementen kunnen sinds 1 december 2009 (de dag waarop het verdrag van kracht werd) een 'gele' of 'oranje kaart' trekken als zij vinden dat voorgestelde Europese wetgeving niet in overeenstemming is met het principe van subsidiariteit. Nationale parlementen hebben daarmee een middel om aan de bel trekken wanneer ze menen dat een maatregel op Europees niveau niet doeltreffender is dan een maatregel op landelijk, provinciaal of gemeentelijk niveau.
- 34.De nationale parlementen van de lidstaten van de Europese Unie hebben de mogelijkheid om bij nieuwe voorstellen voor Europese wetgeving aan te geven dat het onderwerp van een wetsvoorstel niet op Europees niveau, maar op landelijk, provinciaal of gemeentelijk niveau thuishoort.
- 35.De nationale parlementen van de lidstaten van de Europese Unie hebben de mogelijkheid om bij nieuwe voorstellen voor Europese wetgeving aan te geven dat het onderwerp van een wetsvoorstel niet op Europees niveau, maar op landelijk, provinciaal of gemeentelijk niveau thuishoort. Als de helft van de nationale parlementen aangeeft dat een onderwerp niet Europees behandeld moet worden dan moet de Europese Commissie het voorstel heroverwegen. Er wordt dan gesproken van de 'oranje kaart'.
- 36.Dit beginsel beoogt een besluitvorming te garanderen die zo dicht mogelijk bij de burger staat. Een actie mag volgens dit beginsel pas op Europees niveau ondernomen worden als die actie niet net zo goed (of beter) op nationaal, regionaal of lokaal niveau kan plaatsvinden.
- 37.In 2010 werd duidelijk dat het Griekse begrotingstekort nog veel hoger was dan eerder gemeld. Griekenland was een financieel risico geworden en de rentes voor staatsleningen schoten omhoog. Midden in de financiële crisis die Europa op dat moment in haar greep hield dreigde Griekenland om te vallen. De stabiliteit van de euro was in gevaar en de andere eurolanden en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) schoten het land vanaf 2010 herhaaldelijk te hulp met pakketten noodleningen. In augustus 2018 kon deze steun worden beëindigd en stond Griekenland formeel weer op eigen benen.
- 38.Het European Stability Mechanism (ESM) is een permanent financieel noodfonds dat leningen verstrekt aan EU-lidstaten die in financiële problemen verkeren. Het fonds bestaat uit een deel direct gestort geld, dat lidstaten zelf hebben ingebracht, en kredietgaranties. Het uiteindelijke doel van deze steun is het bewaken van de economische en financiële stabiliteit van de EU om zo de waarde van de euro te waarborgen.
- 39.Italië is op financieel en economisch gebied vaak een zorgenkind binnen de EU. De economische groei blijft achter en de werkloosheid ligt ruim boven het Europees gemiddelde. In maart 2020 vroeg premier Conte de EU toestemming om het begrotingstekort met 0,35 procentpunt te laten oplopen vanwege de coronacrisis, die tot veel extra overheidsuitgaven leidde. De Europese Commissie liet weten dat de deze kosten buiten beschouwing worden gelaten bij de beoordeling van het financiële beleid van de Italiaanse regering omdat het een noodsituatie betrof.
- 40.Spanje is hard geraakt door de economische crisis van 2008 en de daaropvolgende eurocrisis. De eens bloeiende vastgoedmarkt stortte in, banken kwamen in acute financiële problemen en de werkloosheid nam hard toe.
- 41.De staatsschuld van Frankrijk is met 98.8% procent van het bbp (2019) lange tijd ver verwijderd geweest van de maximaal 60 procent van het bbp die volgens Europese afspraken is toegestaan. In 2019 voldeden de begrotingsplannen dan ook niet aan de Europese normen. Het begrotingstekort van Frankrijk kwam in 2019 uit op 3,1 procent. In eerste instantie was het tekort geschat op 2,8 procent maar deze stegen als gevolg van de toezeggingen van Macron aan protesterende 'gele hesjes'.
- 42.Na Griekenland was Ierland het tweede euroland dat in de financiële problemen kwam, doordat de Ierse regering in 2009 en 2010 een aantal banken van de ondergang redde. Hiermee was een bedrag gemoeid van ongeveer 50 miljard euro. De redding leverde Ierland een forse staatsschuld en een flink begrotingstekort op.
- 43.De lidstaten van de Europese Unie hebben begrotingsafspraken gemaakt om te voorkomen dat hun overheidsfinanciën uit de hand lopen waardoor andere lidstaten bij moeten springen. Deze afspraken houden in dat de staatsschuld van lidstaten onder de zestig procent van het bruto binnenlands product (bbp) moet blijven en dat het begrotingstekort niet boven de drie procent van het bbp mag uitkomen.
- 44.'Euroscepsis' is een kritische houding van burgers en politici tegenover de Europese Unie en Europese integratie. Euroscepsis komt voor in verschillende gradaties. Zo is er een onderscheid tussen harde euroscepsis (volledig tegen Europese economische en politieke integratie) en zachte euroscepsis (slechts gedeeltelijk tegen deze integratie).
- 45.Het Verenigd Koninkrijk verliet op 31 januari 2020 de Europese Unie. Het is daarmee het eerste land ooit dat uit de Europese Unie stapte. Het vertrek van de Britten ('brexit') was de uitkomst van een referendum over het lidmaatschap van de EU in het Verenigd Koninkrijk in 2016. Nadien volgden lange onderhandelingen over de scheidingsvoorwaarden en de overgangsperiode na de brexit, die op 31 december 2020 afliep. Eind december 2020 bereikten de onderhandelaars van de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk een handels- en samenwerkingsovereenkomst. Die overeenkomst regelt vanaf 1 januari 2021 de relatie tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk.
- 46.Theresa May (1956) was van 13 juli 2016 tot 24 juli 2019 minister-president van het Verenigd Koninkrijk en tot 7 juni 2019 leider van de Britse Conservatieven. Na haar studie in Oxford werkte zij in het bankwezen en zij is sinds 1997 lid van het Lagerhuis. Daar klom zij als staatssecretaris en minister in de schaduwkabinetten van Duncan Smith, Howard, Hague en Cameron op tot een vooraanstaand lid van de Conservatieve fractie. In 2002 werd Theresa May partijvoorzitter en in 2005 vicefractievoorzitter. Bij het aantreden van het kabinet-Cameron in 2010 werd zij minister van Binnenlandse Zaken (onder belast met asielbeleid en veiligheid). In het Brexit-referendum was May voorstander van voortzetting van het EU-lidmaatschap.
- 47.Lidstaten kunnen besluiten om de Europese Unie te verlaten. In artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn bepalingen opgenomen als een lidstaat zich uit de Europese Unie wil terugtrekken. Deze bepaling is opgenomen bij de totstandkoming van het Verdrag van Lissabon; daarvoor was er niets geregeld over het uittreden uit de EU. De artikel 50-procedure is de enige officiële manier waarop een lidstaat zijn lidmaatschap kan beëindigen.
- 48.Boris Johnson (1964) was van 24 juli 2019 tot 6 september 2022 minister-president van het Verenigd Koninkrijk. Hij begon zijn loopbaan als politiek redacteur en columnist en was later eigenaar van een televisieproductiemaatschappij. In 2001 werd hij lid van het Lagerhuis. In de jaren 2008-2016 was Johnson burgmeester van Londen, waarna hij opnieuw parlementslid werd. In 2016-2018 was hij minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-May. Als voorstander van een brexit kon hij zich niet vinden in de door May gesloten deal met de EU.