Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) (1957) - Main contents
Op 25 maart 1957 tekenden minister Joseph Luns van Buitenlandse Zaken en topdiplomaat Johannes Linthorst Homan namens Nederland het Verdrag tot Oprichting van een Europese Gemeenschap voor Atoomenergie. De regering (Drees-IV) publiceerde bij wetsvoorstel, waarin de Tweede Kamer werd aangeraden in te stemmen met het Verdrag, een uitgebreide toelichting.
Hieronder staat, achter de korte introducties, de integrale tekst van het eerste deel van deze "Memorie van Toelichting". De memorie behandelde in het tweede deel elk artikel afzonderlijk. Deze staan onder de desbetreffende individuele artikelen uit het Verdrag.
De energiesituatie in Nederland en West-Europa
De regering constateerde dat de Nederland in toenemende mate afhankelijk was van energie-importen omdat zowel de nationale als de Europese productie van traditionele brandstoffen (steenkool, aardgas en aardolie) de energiebehoefte niet dekte. Bovendien voorzag de regering dat de nationale vraag naar energie in de periode 1955-1975 zou stijgen met 65 procent. De recente ontdekking van kernenergie als nieuwe krachtbron werd bestempeld als belangrijk alternatief om de energietekorten te dekken, zeker gezien de onzekerheden over de stabiliteit van de energie-importen (Suez-crisis van 1956), en mogelijke uitputting van traditionele energiebronnen.
Noodzaak tot aansluiting bij andere landen
Nederland kon in 1957 onmogelijk in onafhankelijkheid een beleid ten aanzien van kernenergie ontwikkelen. In de VS was deze industrie in dat jaar goed voor zo'n 150.000 arbeidsplaatsen, en in het Verenigd Koninkrijk 24.000. In het licht van deze cijfers moest Nederland wel aansluiting zoeken met andere landen. Om een Nederlandse deelname aan het Verdrag aantrekkelijk voor partners te maken, bestond er wel het besef dat er een "noodzaak tot eigen inspanningen" was.
Inhoud van het Verdrag
Het Verdrag regelde de gezamenlijke inkoopcoördinatie van en controle op ertsen, grondstoffen en bijzondere splijtstoffen. De Gemeenschap verkreeg een uitsluitend eigendomsrecht voor splijtstoffen. Hiervoor werd een Agentschap in het leven geroepen, die ook inspecties kon uitvoeren. Controle op en coördinatie van militaire toepassingen van kernenergie bleven uitdrukkelijk buiten de bepalingen van het verdrag.
Het verdrag stelde daarnaast kaders vast voor de ontwikkeling en uitwisseling van specifieke kennis, onder meer via scholen en universiteiten. Tegelijk bleven lidstaten en ondernemingen een grote vrijheid houden voor eigen onderzoeksprogramma's. De regering was, gezien de "geografische ligging van Nederland aan de mond van de grote rivieren", bijzonder tevreden over het gezondheidshoofstuk, dat voorziet in een internationale controle op de radioactiviteit van lucht, land en water.
Opmerkingen over het Verdrag
Het verdrag had bij aanvang al een beperkte reikwijdte. De taken van die de Gemeenschap bedeeld kreeg, waren met name aanvullend en adviserend van aard waarbij bestaande afspraken niet in gevaar mochten komen. Zo kon Nederland bijvoorbeeld de betrekkingen met het Noorse Instituut voor Atoomenergie ongewijzigd voortzetten. Volgens de Nederlandse regering was het Verdrag een voorschot op een gecoördineerd programma voor opwekking van kernenergie ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening. Doel van de Gemeenschap was immers "energieopwekking op grote schaal op het grondgebied der verdragspartners op de kortst mogelijke termijn".
Samenhang met het E.E.G.-verdrag
Veel passages van het Euratom-verdrag lijken op het E.E.G.-verdrag. De gelijkvormigheid kwam mede voort uit de "Overeenkomst met betrekking tot bepaalde instellingen, welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben". Voorts streefden de lidstaten naar eenvormigheid bij de instellingen (Derde Titel) tussen de twee verdragen. Zelfs indien er verschillen in samenstelling zijn, zoals bij de Commissie, zijn vele artikelen niettemin gelijkluidend. Ook de financiële bepalingen (Vierde Titel) en de algemene bepalingen (Vijfde Titel) uit het Euratom-verdrag lijken sterk op de parallelle bepalingen uit het E.E.G.-verdrag.