Opmerkingen over het Verdrag - Main contents
Het verdrag had bij aanvang al een beperkte reikwijdte. De taken van die de Gemeenschap bedeeld kreeg, waren met name aanvullend en adviserend van aard waarbij bestaande afspraken niet in gevaar mochten komen. Zo kon Nederland bijvoorbeeld de betrekkingen met het Noorse Instituut voor Atoomenergie ongewijzigd voortzetten. Volgens de Nederlandse regering was het Verdrag een voorschot op een gecoördineerd programma voor opwekking van kernenergie ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening. Doel van de Gemeenschap was immers "energieopwekking op grote schaal op het grondgebied der verdragspartners op de kortst mogelijke termijn".
Contents
- Wijze van totstandkoming
- Blijvende noodzaak tot nationale inspanningen
- Taak van de Gemeenschap is aanvullend en adviserend
- Onderhandelingsresultaat
- Tot 1957 geen samenwerking
- Geen verstoring of belemmering van huidige afspraken
- Samwerking met de OESO en de VN
- Coördinatie bij opwekking van kernenergie voor elektriciteitsproduktie
- Betrekkingen met de VS en Groot-Brittannië
Het onderhavige Verdrag dient, naast de bevordering van de ontwikkeling van de kernenergie, mede de politieke doeleinden, welke aan het streven naar Europese eenheid ten grondslag liggen.
Ondergetekenden menen t.a.v. de wordingsgeschiedenis van het Verdrag te kunnen volstaan met een verwijzing naar de voorgeschiedenis in de Memorie van Toelichting op het wetsontwerp voor een Europese Economische Gemeenschap; de inhoud daarvan is in grote lijnen tevens van toepassing op het Verdrag betreffende een Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.
De samenwerking, welke door de zes E.G.K.S.-landen wordt beoogd, maakt een nationale inspanning op het gebied der kernenergie geenszins overbodig. De indruk zou weleens kunnen bestaan, dat na de inwerkingtreding van het Verdrag de nationale kernenergieprogramma's als het ware zullen opgaan in een gemeenschappelijk programma. Dit is niet het geval.
Ieder land zal ook in de toekomst zijn eigen kernenergieprogramma kunnen vaststellen en met bepaalde uitzonderingen t.a.v. de nodige bijzondere splijtstoffen - zelf de keuze blijven bepalen van de apparatuur, welke het voor de uitvoering van dit programma wenst aan te schaffen.
Of deze programma's in de onderscheiden landen geheel of ten dele van staatswege worden opgesteld, dan wel het initiatief in particuliere handen wordt gelaten, is een zaak der betrokken Regeringen.
De taak van de Gemeenschap is dan ook in velerlei opzicht aanvullend en adviserend. Dit neemt echter niet weg, dat het Euratomverdrag naar de mening van ondergetekenden voldoende waarborgen biedt voor een zodanig hechte samenwerking tussen de zes landen, dat verwacht mag worden, dat de nationale programma's op bevredigende wijze op elkaar zullen worden afgestemd. Veel zal afhangen van de invloed en het gezag van de Europese Commissie voor Kernenergie en van het gewicht, dat aan haar adviezen zal worden gehecht.
Op een zo bij uitstek nieuw terrein, waar de ontwikkeling van wetenschap en techniek bijna dagelijks voortschrijdt, zijn een empirische benadering der problemen en een geleidelijke, op de praktijk gebaseerde verdieping der samenwerking welhaast de enige mogelijke.
Theoretisch ware van meet af aan een hechtere eenheid, tot uitdrukking komende in grotere bevoegdheden van de instellingen der Gemeenschap, denkbaar en wenselijk geweest, waarnaar dan ook in het Rapport van de Intergouvernementele Commissie wel is gestreefd.
In de harde praktijk der onderhandelingen is echter komen vast te staan, dat ook op het nieuwe gebied van de kernenergie terdege rekening valt te houden met gevestigde nationale belangen van politieke en zakelijke aard en met het verschil in ontwikkeling, dat ook tussen de Europese partners onderling niet valt te ontkennen.
Derhalve is evenals de E.E.G. ook het Euratomverdrag, zoals het thans ter tafel ligt, in laatste analyse het enig mogelijke compromis, op grond waarvan de bestaande belangen der deelnemende landen in concreto een gemeenschappelijke behartiging kunnen vinden. Ondanks de afwijkingen van de oorspronkelijke opzet (waarop hierna te juister plaatse zal worden ingegaan), mag het aldus na moeizame onderhandelingen bereikte resultaat niet worden onderschat.
Men diene hierbij ook niet uit het oog te verliezen, dat gedurende de achter ons liggende jaren vrijwel geen samenwerking op spontane wijze op het gebied der kernenergie tussen twee of meer E.G.K.S.-landen tot stand is gekomen. Zelfs in Benelux-verband moet worden erkend, dat tot dusverre effectieve samenwerking op het gebied der kernenergie achterwege is gebleven. Daarentegen valt het op, dat de zes landen elk voor zich wel bilateraal samenwerken met andere Mogendheden buiten de E.G.K.S. Hiervoor bestaan overigens verklaarbare redenen, welke gedeeltelijk voor de hand liggen, zoals b.v. het belang, dat in de eerste plaats aan contacten met de grote westerse atoommogendheden buiten het Europese continent wordt gehecht.
Wanneer men deze stand van zaken indachtig is, wordt echter in volle omvang het belang duidelijk van het feit, dat na ratificatie van het Verdrag door de betrokken Parlementen niet alleen een bestaande lacune zal zijn opgeheven, maar bovendien in één stap een vorm van samenwerking zal zijn bereikt, die in zeer wezenlijke opzichten verder gaat en reeds uit dien hoofde ook grotere ontwikkelingsmogelijkheden inhoudt dan elders in internationaal verband tot dusverre werd bereikt of wordt beoogd.
Omgekeerd wordt naar de mening van ondergetekenden de samenwerking met andere landen en internationale organisaties door het Verdrag, dat thans aan de Kamers wordt aangeboden, geenszins verstoord of belemmerd.
De relaties van enerzijds de individuele leden (en ondernemingen), anderzijde de Gemeenschap zelf, met derde landen (en ondernemingen) en organisaties worden geregeld in Titel II, Hoofdstuk X, betreffende de betrekkingen met derden. Hieruit blijkt, dat bestaande verhoudingen zullen worden gerespecteerd, voor zover de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen niet door onderhandelingen kunnen worden overgedragen aan de Gemeenschap.
T.a.v. het aanknopen c.q. een uitbreiding van relaties met derden is een procedure voorzien, welke naar het oordeel van ondergetekenden redelijk en bevredigend is. Aanvaarding van het Verdrag houdt dan ook niet in, dat b.v. de vruchtbare samenwerking tussen het Reactor Centrum Nederland en het Noorse Instituut for Atoomenergie dient te worden beperkt of afbreuk zal lijden.
Wat betreft de samenwerking met internationale organisaties, wordt naast een algemene bepaling met zoveel woorden (artikel 201 i) de nauwe samenwerking met een eventueel op te richten atoomorganisatie in het kader van de O.E.E.S genoemd.
De regering heeft zich steeds op het standpunt gesteld, dat deelneming aan deze organisatie, evenmin als aan de Internationale Atoomorganisatie der V.N., in strijd is met het lidmaatschap van Euratom. Men dient zich voor ogen te stellen, dat ook aan hetgeen de Euratomlanden gezamelijk tot stand kunnen brengen grenzen zijn gesteld, die alleen overschreden kunnen worden door het zoeken naar samenwerking ruimer verband.
Welke uiteindelijk de houding van enerzijds de Gemeenschap, anderzijds de partnerlanden afzonderlijk t.a.v. andere internationale organisaties dient te zijn, zal uiteraard afhangen van het resultaat van onderhandelingen, welke ten dele reeds lopende zijn en voor het overige na ratificatie van het Euratomverdrag mogen worden verwacht.
Ten slotte wensen ondergetekenden nog een algemene opmerking te maken, mede ter vermijding van eventueel misverstand.
Blijkens de tekst van het Verdrag is de doelstelling der Gemeenschap de voorwaarden te scheppen, waardoor energieopwekking op grote schaal op het grondgebied der verdragspartners op de kortst mogelijke termijn mogelijk zal zijn. Het opstellen van een gecoördineerd programma voor opwekking van kernenergie ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening in de partnerlanden ligt in een verder verschiet en gaat het eigenlijke kader der Gemeenschap te buiten, hoewel de organen daarvan langs de weg van studie en aanbevelingen daarbij ongetwijfeld een belangrijke, stimulerende rol zullen kunnen spelen.
Naar de mening van ondergetekenden is het alleszins wenselijk, dat met name de Commissie in de praktijk daadwerkelijk een dergelijke richtinggevende en stimulerende functie zal vervullen.
Zij stellen er daarom prijs op met instemming gewag te maken van het rapport van de heren Armand, Etzel en Giordani, dat na een initiatief van het z.g. actiecomité-Monnet werd uitgebracht op verzoek der zes Regeringen.
De Nederlandse Regering meent, dat dit rapport, dat vooruitloopt op de ratificatie van het Verdrag, na inwerkingtreding daarvan voor de Europese Commissie voor Kernenergie aanstonds een waardevol uitgangspunt zal vormen, waardoor hopelijk aanzienlijke tijdwinst zal worden verkregen, met name betreft de beoordeling der mogelijkheden van samenwerking tussen de Gemeenschap enerzijds en anderzijds de belangrijke westerse atoommogendheden.
Indien het mogelijk zou blijken, door onderhandelingen met b.v. de Verenigde en het Verenigd Koninkrijk tot een verdragsverhouding tussen de Gemeenschap en deze landen te geraken, welke ruimer is dan de tot dusver bestaande bilaterale overeenkomsten, zal daardoor één der belangrijkste doelstellingen van het Verdrag zijn bereikt.
Het klimaat voor een dergelijk overleg lijkt daarvoor in de landen, die door het zo juist genoemde Driemanschap werden bezocht, thans gunstig. Van hun kant wordt door ondergetekenden aan het rapport onverwijld alle aandacht besteed, die het verdient, met name; wat betreft de mogelijkerwijs daaruit voor ons land voortvloeiende gevolgtrekkingen.