Achtergrond: wat als Eerste en Tweede Kamer een tegengestelde mening hebben? - Hoofdinhoud
DEN HAAG (PDC i) - Met het aannemen gisteren van de motie-Franken tegen de bezuiniging van € 85 miljoen op de gefinancierde rechtsbijstand keerde de Eerste Kamer zich niet alleen tegen het kabinet, maar ook tegen de meerderheid van de Tweede Kamer. Die verwierp eerder een motie-Van Nispen (SP) waarin om uitstel van die bezuiniging werd gevraagd tot er onderzoek was gedaan naar de effecten daarvan.
Het komt weinig voor dat de Eerste Kamer via een motie zo nadrukkelijk afstand neemt van de mening van de Tweede Kamer, die in de ogen van veel senatoren toch het politieke primaat heeft. In eerdere gevallen liet het kabinet, uitgaande van dat 'primaat', weten zich niets van de Eerste Kamer aan te trekken. Maar dat is daarmee nog geen wetmatigheid.
Een overzicht van eerdere gevallen:
In 1972 negeerde minister De Brauw i een met 31 tegen 28 stemmen aangenomen motie-De Rijk tegen de plannen om het collegegeld te verhogen. De minister kwam toch met een wetsvoorstel, dat in de Senaat pas na dreiging met een crisis een meerderheid kreeg.
Minister Van Kemenade i weigerde in april 1976 uitvoering te geven aan een met 47 tegen 24 stemmen aangenomen motie-Van Someren-Downer i (VVD) over het afschaffen van de 10% toeslag voor leraren in het avondonderwijs. De Tweede Kamer verwierp in januari 1977 een motie-Dees (VVD) waarin gevraagd opnieuw met organisaties te gaan overleggen over de kwestie.
Evenmin uitgevoerd werd in 1991 een motie-Boorsma i (CDA) tegen verhoging van het huurwaardeforfait. Het kabinet kwam, overeenkomstig de afspraken in de coalitie (CDA en PvdA) wel met een wetsvoorstel over die verhoging. Vanwege de weigering om de motie uit te voeren, stemden enkele leden van de CDA-fractie tegen de begroting van Financiën van minister Kok i.
In 1979 hield de Eerste Kamermeerderheid juist rekening met de mening van de Tweede Kamer. Er dreigde toen een situatie met tegengestelde moties over deelname van een Zuid-Afrikaanse sportploeg aan de in Assen te houden Paralympics.
De Tweede Kamer had zich daar in november 1979 via een motie-Ter Beek i tegen gekeerd. In december 1979 zag het er naar uit dat de Eerste Kamer een motie-Van Someren vóór deelname zou aannemen. Een meerderheid was daar voor. De motie werd echter toch met klein verschil (36 tegen 30 stemmen) verworpen, omdat sommige CDA-senatoren verwachtten dat het kabinet de motie toch niet zou uitvoeren. Zij vreesden dat bij niet-uitvoering het gezag van de Senaat zou worden geschaad.
Het kabinet volgde inderdaad de wens van de Tweede Kamer.