Titel I - Het vrije verkeer van goederen

Inhoudsopgave

  • Onderverdeling
  • 9: Omschrijving douane-unie, reikwijdte
  • 10: Omschrijving vrij verkeer, onderlinge samenwerking
  • 11: Nakoming verplichtingen
  • Toelichting Nederlandse Regering
  • Afbraak der onderlinge tarieven en restricties - invoer
  • Afbraak der onderlinge tarieven en restricties - uivoer

1.

Onderverdeling

  • Hoofdstuk 1 - De douane-unie
  • Hoofdstuk 2 - Afschaffing van de kwantitatieve beperkingen tussen de Lid-Staten

9: Omschrijving douane-unie, reikwijdte

  • 1. 
    De Gemeenschap is gegrondvest op een douane-unie welke zich uitstrekt over het gehele goederenverkeer en welke zowel het verbod medebrengt van in- en uitvoerrechten en van alle heffingen van gelijke werking in het verkeer tussen de Lid-Staten onderling als de invoering van een gemeenschappelijk douanetarief voor hun betrekkingen met derde landen.
  • 2. 
    De bepalingen van hoofdstuk 1, eerste afdeling, en van hoofdstuk 2 van deze titel zijn van toepassing op de produkten welke van oorsprong zijn uit de Lid-Staten alsook op de produkten uit derde landen welke zich in de Lid-Staten in het vrije verkeer bevinden.
  • Eventuele toelichting, andere versies en achtergronddocumenten

10: Omschrijving vrij verkeer, onderlinge samenwerking

  • 1. 
    Als zich bevindend in het vrije verkeer in een Lid-Staat worden beschouwd : de produkten uit derde landen waarvoor in genoemde Staat de invoerformaliteiten zijn verricht en de verschuldigde douanerechten en heffingen van gelijke werking zijn voldaan en waarvoor geen gehele of gedeeltelijke teruggave van die rechten en heffingen is verleend.
  • 2. 
    Vóór het einde van het eerste jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag, stelt de Commissie vast op welke wijze de administratieve samenwerking inzake de toepassing van artikel 9, lid 2, zal geschieden en houdt daarbij rekening met de noodzaak de aan de handel opgelegde formaliteiten zoveel mogelijk te verlichten.

Vóór het einde van het eerste jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag, stelt de Commissie de bepalingen vast welke in het verkeer tussen de Lid-Staten van toepassing zullen zijn op de goederen van oorsprong uit een andere Lid-Staat, waarin produkten zijn verwerkt op welke de in de uitvoerende Lid-Staat toepasselijke douanerechten en heffingen van gelijke werking niet zijn geheven of waarvoor gehele of gedeeltelijke teruggave van die rechten of heffingen is verleend.

Bij het vaststellen van deze bepalingen houdt de Commissie rekening met de regels inzake de afschaffing van de douanerechten binnen de Gemeenschap en met die welke de geleidelijke toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief betreffen.

  • Eventuele toelichting, andere versies en achtergronddocumenten

11: Nakoming verplichtingen

De Lid-Staten treffen alle passende maatregelen ten einde de regeringen in staat te stellen hun uit dit Verdrag voortvloeiende verplichtingen betreffende douanerechten binnen de vastgestelde termijnen na te komen.

  • Eventuele toelichting, andere versies en achtergronddocumenten

Toelichting Nederlandse Regering


Tweede Kamer, Zitting 1956-1957 - Kamerstuknummer 4725

Goedkeuring van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, met Bijlagen, Protocollen en Overeenkomst

MEMORIE VAN TOELICHTING, Nr. 3

De grondslag van de Gemeenschap is, dat in het onderling verkeer noch tarieven, noch kwantitatieve restricties van enige aard zullen mogen bestaan. Dit geldt zowel voor goederen, vervaardigd binnen de Gemeenschap, als voor goederen, welke in de Gemeenschap zijn ingevoerd en in het vrije verkeer zijn gebracht.

Deze vrijheid in het onderlinge verkeer brengt mede, dat aan de buitengrens een gemeenschappelijk handelsregime moet bestaan. Hiervan wordt het gemeenschappelijk buitentarief - geregeld in Deel I van het Verdrag - hieronder besproken.

Afbraak der onderlinge tarieven en restricties - invoer

Het in het Verdrag neergelegde systeem voor de opheffing der onderlinge grensbelemmeringen komt in het kort hierop neer.

De in het onderling verkeer geheven invoerrechten worden gedurende de overgangsperiode geleidelijk afgeschaft op een wijze, welke, althans voor de beide eerste etappen, is vastgelegd in artikel 141. Dit afbraaksysteem komt neer op een periodieke verlaging met 10 pct., waarbij na twee etappen, in beginsel dus na acht jaar, 6 verlagingen hebben plaatsgevonden. Het systeem voor de laatste etappe, waarin de resterende 40 pct. moet worden afgebroken, zal nog moeten worden vastgesteld door de Raad, welke daarbij met gekwalificeerde meerderheid beslist op voorstel van de Commissie.

Het afbraaksysteem houdt een middenweg in tussen een volledig automatisch systeem van 10 pct. per post per verlaging en een systeem, waarbij de partners vrij zijn in hun keuze, mits zij maar 10 pct. van de totale tariefdruk per verlagingstrap verminderen.

De met tarieven gelijk te stellen heffingen moeten eveneens gedurende de overgangsperiode worden afgebroken; hiervoor geeft de commissie directieven (artikel 13, lid 22).

Afbraak der onderlinge tarieven en restricties - uivoer

De uitvoerrechten en andere soortgelijke heffingen moeten aan het einde van de eerste etappe zijn opgeheven (artikel 163).

De opheffing der kwantitatieve restricties, welke is geregeld in de artikelen 30-37, zal in beginsel geschieden door een jaarlijkse verruiming der contingenten met 20 pct., waarbij tegelijkertijd bij de aanvang daarvan, nl. een jaar na het in werking treden van het Verdrag, voor de partners gezamenlijke globale contingenten zullen worden ingesteld. De uitwerking van dit systeem wordt beschreven in artikel 334.

Bij deze liberalisatie zal worden uitgegaan van de feitelijke situatie, welke krachtens de O.E.E.C.-liberalisatie bestaat. Geen nieuwe restricties zullen mogen worden ingevoerd dan krachtens uitdrukkelijk in het Verdrag voorziene vrijwaringsclausules (zie b.v. artikelen 1085, 1096 en 2267).

Maatregelen met een soortgelijk effect als kwantitatieve restricties zullen eveneens, conform door de commissie te geven directieven, geleidelijk gedurende de overgangsperiode moeten worden opgeheven (artikel 33, lid 7). Exportrestricties moeten aan het einde van de eerste etappe zijn opgeheven (artikel 348).

Artikel 369 vermeldt de uitzonderingen, welke uit hoofde van openbare zedelijkheid, openbare orde en veiligheid, gezondheid, etc. geoorloofd zijn op de verplichting tot opheffing van alle restricties in het goederenverkeer.

Een speciale regeling is voorzien voor de uit zijn aard veelal restrictieve staatshandel (artikel 3710). Deze wordt niet verboden, doch de organen, met deze staatshandel belast, zullen geleidelijk elke discriminatie moeten opheffen tussen produkten uit het eigen land en die uit de partnerlanden.

De commissie doet aanbevelingen ten aanzien van de wijze, waarop dit beginsel moet worden verwezenlijkt.

Om talloze, thans niet te voorziene redenen kan t.z.t. wijziging nodig blijken der beide hierboven in het kort aangeduide afbraaksystemen. Bepaald is, dat dit door de Raad met unanimiteit kan geschieden ten aanzien van de tariefafbraak (artikel 14, lid 7) en na de eerste etappe zelfs met een gekwalificeerde meerderheid voor wat betreft de kwantitatieve restricties (artikel 33, lid 84).

Dit impliceert dus, dat op dit punt verdragswijziging mogelijk is zonder afzonderlijke goedkeuring door de Parlementen. Het behoeft geen betoog, dat om praktische redenen deze bijzondere en van artikel 23611 afwijkende procedure hier gerechtvaardigd is.

Voorts verklaren de individuele Lid-Staten zich bereid het afbraakproces te versnellen, indien hun economische positie zulks toestaat (artikelen 15 en 35). Ook bestaat de mogelijkheid voor een Lid-Staat zijn afbraaktempo tijdelijk te vertragen. Hiertoe zullen zij echter een beroep moeten doen op een ontsnappingsclausule en dus toestemming ex artikel 226 en dus toestemming nodig hebben van de Europese Commissie.

Uitzonderingen voor Frankrijk en Luxemburg

Het Verdrag voorziet resp. in het onder de bijlagen opgenomen Protocol voor Frankrijk en dat voor Luxemburg in een tweetal specifieke uitzonderingen op de verplichting tot de geleidelijke afbraak van de hierboven genoemde maatregelen in het onderling verkeer gedurende de overgangsperiode.

De eerste en belangrijkste uitzondering heeft betrekking op het regime voor de speciale heffingen bij de invoer en hulp aan de uitvoer, dat Frankrijk op dit ogenblik handhaaft. Frankrijk wenste niet te aanvaarden, dat dit regime, dat in hoofdzaak om betalingsbalansredenen in het leven werd geroepen, automatisch met de gewone tarieven en andere heffingen, genoemd in artikel 13, zou worden afgebroken zonder dat de zekerheid bestond, dat de betalingsbalansoverwegingen niet meer zouden gelden. Voor de andere partners was het essentiële punt, dat zij niet konden aanvaarden, dat Frankrijk naar believen dit systeem, dat slechts voor bepaalde goederen geldt en als zodanig een discriminatoir karakter heeft, autonoom zou kunnen handhaven en hanteren.

De compromis-oplossing, welke kon worden gevonden en in bovengenoemd Protocol is neergelegd, bevat de volgende elementen:

  • - 
    Frankrijk mag dit speciale regime voorlopig handhaven en eventueel in de breedte uitbreiden tot die goederen, welke thans nog niet officieel in O.E.E.S.-verband zijn geliberaliseerd op het ogenblik, dat deze liberalisatie plaatsvindt.
  • - 
    Het mag de heffingen bij de invoer echter niet verhogen boven het huidige plafond van 15 pct.
  • - 
    Jaarlijks zullen de Europese Commissie en de Raad van Ministers dit regime onderzoeken, waarbij de Franse Regering haar plannen inzake de verzachting of rationalisering van het regime meedeelt.

Waar het systeem thans voor bepaalde goederen niet, voor andere produkten gedeeltelijk en voor een aantal produkten volledig geldt en juist dit discriminatoire element een van de bezwaren tegen het Franse systeem vormt, kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid op voorstel van de Commissie beslissen om aan de Franse Regering te verzoeken bepaalde maatregelen te nemen ter uniformisering van deze heffingen en subsidies in ieder van de drie categorieën grondstoffen, halffabrikaten en eindprodukten. Aanvaardt de Franse Regering deze maatregelen niet, dan zal de Raad de andere landen machtigen daartegen de nodige afweermaatregelen te nemen.

Zodra de lopende rekening van de Franse frank-zone gedurende meer dan een jaar in evenwicht is en de monetaire reserves een voldoende niveau hebben bereikt, kan de Raad op voorstel van de Europese Commissie met gekwalificeerde meerderheid besluiten, dat de Franse Regering dit régime spécial moet opheffen. Op deze wijze wordt de Franse autonomie dus doorbroken.

Indien over het al of niet voldoende zijn van de monetaire reserves geen overeenstemming bestaat tussen de Raad en de Franse Regering, zal hierin door een nader aan te wijzen arbitrage-orgaan uitspraak worden gedaan.

Na afschaffing van het regime, hetgeen geleidelijk kan geschieden, zal het regime niet weer kunnen herleven. Indien Frankrijk dan opnieuw betalingsbalansmoeilijkheden zou krijgen, zal het, conform het Verdrag, een beroep moeten doen op de normale procedure, voorzien in artikel 1085 of 1096.

Tegen de hierboven genoemde regeling voor Frankrijk zijn vele bezwaren naar voren gebracht. De onderhavige regeling moet echter als een noodregeling worden gezien, welke wel niet officieel aan een bepaalde termijn gebonden is, maar welke naar haar aard toch tijdelijk moet worden geacht. Immers, Frankrijk zal toch onmogelijk voortdurend een tekort op de lopende rekening kunnen volhouden. Gehoopt moet worden, dat Frankrijk te gelegener tijd de maatregelen zal nemen, ten einde aan de huidige situatie een einde te maken.

Een tweede specifieke uitzondering op de hierboven besproken bepalingen van het Verdrag heeft betrekking op de Luxemburgse landbouw. Deze uitzondering ten behoeve van Luxemburg is neergelegd in een protocol bij het Verdrag. Hierin wordt bepaald, dat Luxemburg voor een aantal landbouwprodukten, ten aanzien waarvan het ook in het G.A.T.T. dispensatie heeft gekregen, kwantitatieve restricties mag handhaven. Deze uitzondering geldt in elk geval voor de overgangsperiode, of en in hoeverre ze ook nadien nog zal blijven gelden, zal worden bepaald door de Raad, welke ter zake op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid beslist.


  • 1. 
    1. Voor ieder produkt is het basisrecht waarop de achtereenvolgende verlagingen moeten worden toegepast, het op 1 januari 1957 toegepaste recht.
     
  • 2. 
    1. De tussen de Lid-Staten bestaande invoerrechten worden geleidelijk afgeschaft, overeenkomstig de artikelen 14 en 15.
     
  • 3. 
    De Lid-Staten heffen, uiterlijk aan het einde van de eerste etappe, de tussen hen bestaande uitvoerrechten en heffingen van gelijke werking op.
     
  • 4. 
    1. Een jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag veranderen de Lid-Staten de voor andere Lid-Staten beschikbare bilaterale contingenten in globale contingenten, welke zonder discriminatie voor alle andere Lid-Staten openstaan.
     
  • 5. 
    1. In geval van moeilijkheden of ernstig dreigende moeilijkheden in de betalingsbalans van een Lid-Staat, die voortvloeien hetzij uit het ontbreken van het globaal evenwicht van zijn balans hetzij uit de aard van zijn beschikbare deviezen, en die met name de werking van de gemeenschappelijke markt of de geleidelijke verwezenlijking van de gemeenschappelijke handelspolitiek in gevaar kunnen brengen, onderwerpt de Commissie de toestand in die Staat en de maatregelen welke hij overeenkomstig artikel 104 met gebruikmaking van alle hem ten dienste staande middelen heeft genomen of kan nemen, onverwijld aan een onderzoek. De Commissie geeft de maatregelen aan die zij de betrokken Staat aanbeveelt.
     
  • 6. 
    1. In geval van een plotselinge crisis in de betalingsbalans en indien een besluit in de zin van artikel 108, lid 2, niet onmiddellijk wordt genomen, kan de betrokken Lid-Staat te zijner bescherming de noodzakelijke vrijwaringsmaatregelen treffen. Die maatregelen moeten zo weinig mogelijk verstoringen in de werking van de gemeenschappelijke markt teweegbrengen en mogen niet verder reiken dan strikt onvermijdelijk is om de plotseling opgetreden moeilijkheden te overwinnen.
     
  • 7. 
    1. Tijdens de overgangsperiode kan een Lid-Staat, in geval van ernstige en mogelijk aanhoudende moeilijkheden in een sector van het economisch leven, alsmede van moeilijkheden die de economische toestand van een bepaalde streek ernstig kunnen verstoren, machtiging vragen om vrijwaringsmaatregelen te nemen, waardoor de toestand wederom in evenwicht kan worden gebracht en de betrokken sector kan worden aangepast aan de economie van de gemeenschappelijke markt.
     
  • 8. 
    1. Kwantitatieve uitvoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking zijn tussen de Lid-Staten verboden.
     
  • 9. 
    De bepalingen van de artikelen 30 tot en met 34 vormen geen beletsel voor verboden of beperkingen van invoer, uitvoer of doorvoer, welke gerechtvaardigd zijn uit hoofde van bescherming van de openbare zedelijkheid, de openbare orde, de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen, dieren of planten, het nationaal artistiek historisch en archeologisch bezit of uit hoofde van bescherming van de industriële en commerciële eigendom. Deze verboden of beperkingen mogen echter geen middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de handel tussen de Lid-Staten vormen.
     
  • 10. 
    1. De Lid-Staten passen hun nationale monopolies van commerciële aard geleidelijk aan in dier voege dat aan het einde van de overgangsperiode elke discriminatie tussen de onderdanen van de Lid-Staten wat de voorwaarden van de voorziening en afzet betreft is uitgesloten.
     
  • 11. 
    De regering van elke Lid-Staat of de Commissie kunnen aan de Raad ontwerpen voorleggen tot herziening van dit Verdrag.