Artikel 7: Verbod van discriminatie naar nationaliteit

    • Top VEG
    • Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (1957)
    • Eerste deel - De beginselen
6
Artikel 7
8

Inhoudsopgave

  1. Toelichting Nederlandse regering
  2. Ontwikkeling artikel

Binnen de werkingssfeer van dit Verdrag en onverminderd de bijzondere bepalingen, daarin gesteld, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.

Op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Vergadering kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen regelingen treffen met het oog op het verbod van bedoelde discriminaties.

1.

Toelichting Nederlandse regering

Het beginsel van het verbod van discriminatie naar nationaliteit, neergelegd in artikel 7, is van het grootste belang en vindt ook in vele hoofdstukken zijn nadere precisering (b.v. in artikel 44, lid 11, artikel 562, artikel 653, artikel 684, artikel 133, lid 55, artikel 2216).

In het E.G.K.S.-Verdrag, dat in menig opzicht de grondslag heeft gelegd voor de met het onderhavige Verdrag beoogde algemene Gemeenschappelijke Markt, is in artikel 4, onder b, elke discriminatie tussen producenten, tussen kopers of tussen verbruikers uitdrukkelijk verboden, waarmede op economisch gebied een rechtsbeginsel werd geïntroduceerd, dat in deze principiële formulering nog niet eerder had gegolden.

Bij de onderhandelingen van het E.E.G.-Verdrag werd erkend, dat wat ook zij van de gronden om het beginsel van non-discriminatie in zo scherpe vorm in de E.G.K.S. toe te passen het niet juist zou zijn een in eendere bewoordingen gesteld voorschrift ook in dit Verdrag op te nemen. De normale commerciële praktijk zou daardoor ernstig gehinderd kunnen worden. Het is voldoende geacht discriminatie algemeen te verbieden, voor zover zij op grond van nationaliteit plaatsvindt.

Bijzondere voorschriften, die verder gaan, zijn elders in het Verdrag opgenomen (o.a. in artikel 40, lid 37, artikel 79, lid 18, artikel 85, lid 1, onder d9, artikel 86, tweede alinea, onder a)10, maar hebben uitsluitend betekenis voor bepaalde gebieden of in bepaald verband.

De Raad kan verordeningen, die rechtstreeks bindend zijn voor de onderdanen van de Lid-Staten, vaststellen ter handhaving van het algemeen geformuleerde verbod.

Ook bij gebreke van dergelijke verordeningen is de regel echter toepasselijk en zullen in het bijzonder de Regeringen der Lid-Staten op de naleving ervan moeten toezien, c.q. zich zelf dienovereenkomstig moeten gedragen. Dit kan b.v. van belang zijn voor voorschriften met betrekking tot de besteding van overheidsgelden, ten aanzien waarvan in sommige landen wordt bepaald, dat zij primair in het eigen land moeten worden aangewend.

2.

Ontwikkeling artikel

1957
Artikel 7: Verbod van discriminatie naar nationaliteit

Binnen de werkingssfeer van dit Verdrag en onverminderd de bijzondere bepalingen, daarin gesteld, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.

Op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Vergadering kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen regelingen treffen met het oog op het verbod van bedoelde discriminaties.

2002
Artikel 12: Verbod op discriminatie op grond van nationaliteit

Binnen de werkingssfeer van dit Verdrag en onverminderd de bijzondere bepalingen, daarin gesteld, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.

De Raad kan, volgens de procedure van artikel 25111, regelingen treffen met het oog op het verbod van bedoelde discriminaties.


  • 1. 
    1. Tijdens de overgangsperiode is het, voor zover de geleidelijke opheffing van de douanerechten en van de kwantitatieve beperkingen tussen de Lid-Staten kan leiden tot zodanige prijzen dat de in artikel 39 vastgestelde doeleinden in gevaar worden gebracht, aan elke Lid-Staat geoorloofd voor bepaalde produkten, op niet-discriminerende wijze en ter vervanging van de contingenten, in dier voege dat de in artikel 45, lid 2, bedoelde uitbreiding van de omvang van het handelsverkeer niet wordt belemmerd, een stelsel van minimumprijzen toe te passen beneden welke de invoer
     
  • 2. 
    1. De voorschriften van dit hoofdstuk en de maatregelen uit hoofde daarvan genomen doen niet af aan de toepasselijkheid van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen waarbij een bijzondere regeling is vastgesteld voor vreemdelingen welke bepalingen uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid gerechtvaardigd zijn.
     
  • 3. 
    Zolang de beperkingen op het vrij verrichten van diensten niet zijn opgeheven, passen de Lid-Staten deze zonder onderscheid naar nationaliteit of naar verblijfplaats toe op al degenen die diensten verrichten als bedoeld in de eerste alinea van artikel 59.
     
  • 4. 
    1. Ter zake van de in dit hoofdstuk bedoelde onderwerpen verstrekken de Lid-Staten op zo liberaal mogelijke wijze de deviezenvergunningen, voor zover deze na de inwerkingtreding van dit Verdrag nog nodig zijn.
     
  • 5. 
    1. De goederen van oorsprong uit de landen en gebieden delen bij hun invoer in de Lid-Staten in de algehele afschaffing van douanerechten die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag tussen de Lid-Staten geleidelijk plaatsvindt.
     
  • 6. 
    Binnen een termijn van drie jaar te rekenen van de inwerkingtreding van dit Verdrag, verlenen de Lid-Staten nationale behandeling wat betreft financiële deelneming door de onderdanen van de andere Lid-Staten in het kapitaal van rechtspersonen in de zin van artikel 58, onverminderd de toepassing der overige bepalingen van dit Verdrag.
     
  • 7. 
    1. De Lid-Staten ontwikkelen tijdens de overgangsperiode geleidelijk het gemeenschappelijk landbouwbeleid en brengen het uiterlijk aan het einde van die periode tot stand.
     
  • 8. 
    1. Uiterlijk vóór het einde van de tweede etappe dienen in het verkeer binnen de Gemeenschap de discriminaties te zijn opgeheven welke daarin bestaan, dat een vervoerondernemer voor dezelfde verbindingen verschillende vrachtprijzen en vervoervoorwaarden voor gelijke goederen toepast naar gelang van het land van herkomst of bestemming van de vervoerde waren.
     
  • 9. 
    1. Onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en verboden zijn alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke de handel tussen Lid-Staten ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst en met name die welke bestaan in:
     
  • 10. 
    Onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en verboden, voor zover de handel tussen Lid-Staten daardoor ongunstig kan worden beïnvloed, is het, dat een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de gemeenschappelijke markt of op een wezenlijk deel daarvan.
     
  • 11. 
    1. Wanneer in dit Verdrag voor de aanneming van een besluit naar dit artikel wordt verwezen, is de onderstaande procedure van toepassing.