Subsidiariteitsbeginsel
Dit beginsel beoogt een besluitvorming te garanderen die zo dicht mogelijk bij de burger staat. Een actie mag volgens dit beginsel pas op Europees niveau ondernomen worden als die actie niet net zo goed (of beter) op nationaal, regionaal of lokaal niveau kan plaatsvinden.
Concreet betekent dit dat de Europese Unie1 slechts optreedt - behalve voor gebieden die onder haar exclusieve bevoegdheid vallen - wanneer haar optreden doeltreffender is dan een optreden op nationaal, regionaal of lokaal vlak. Subsidiariteit is nauw verbonden met het evenredigheids- en het noodzakelijkheidsbeginsel, die inhouden dat het optreden van de Unie niet verder moet gaan dan datgene wat nodig is om de doelstellingen van het Verdrag te bereiken.
Het subsidiariteitsbeginsel biedt vooral de mogelijkheid de invloed van de Europese Commissie2 en andere instellingen3 af te bakenen op terreinen waar de bevoegdheden van de Unie en de nationale lidstaten elkaar raken of overlappen. Dit ligt vaak politiek gevoelig.
Inhoudsopgave
Het subsidiariteitsbeginsel is voor het eerst expliciet verwoord in het Verdrag van Maastricht (1992). (artikel 5 EG-verdrag4).
Mede gezien de weerstanden die een verdergaande Europese integratie bij veel burgers bleek op te roepen, bestond er bij alle instellingen van de Gemeenschap dringend behoefte aan een nadere definitie en uitleg van het beginsel.
Aan het Verdrag van Amsterdam (1997)5 werd een protocol toegevoegd over het subsidiariteitsbeginsel en het daarmee samenhangende beginsel van proportionaliteit. Bij dit protocol wordt onder meer de systematische analyse van het effect van de wetgevingsvoorstellen op het subsidiariteitsbeginsel ingevoerd, naast de gebruikmaking van minder dwingende communautaire maatregelen voor zover dit mogelijk is.
Voor ieder voorgesteld wetgevingsbesluit moet worden aangegeven waarom het op Europees niveau moet worden genomen. De voorwaarde die hiervoor geldt is, dat de doelstellingen van het beleid niet voldoende door de lidstaten afzonderlijk kunnen worden verwezenlijkt. De beoordeling hiervan heet subsidiariteitstoets.
Om na te gaan of dat het geval is, worden drie criteria gehanteerd:
-
-de kwestie behelst transnationale aspecten die door optreden van de lidstaten afzonderlijk niet bevredigend kunnen worden geregeld
-
-het optreden van de lidstaten alleen of het niet optreden van de EU zou in strijd zijn met de voorschriften van het Verdrag (bijvoorbeeld concurrentiebeleid en versterking van economische en sociale samenhang)
-
-een optreden op Europees niveau zal vanwege de schaal of de gevolgen ervan duidelijke voordelen opleveren ten opzichte van een nationaal optreden
Verder kiest de Gemeenschap een zo eenvoudig mogelijke vorm voor haar optreden en beperkt ze haar wetgevende taak tot het vereiste minimum. Richtlijnen genieten de voorkeur boven verordeningen, waarbij kaderrichtlijnen meer op prijs worden gesteld dan gedetailleerde voorschriften.
In het Verdrag van Lissabon6 is de verdragstekst flink uitgebreid. Artikel 5 VEU7 geeft niet alleen meer duiding, het versterkte ook de rol van de nationale parlementen: zij kunnen een gele kaart8 (een derde van alle nationale parlementen) of oranje kaart9 (de helft de parlementen) trekken, als zij vinden dat een voorstel van de Europese Commissie in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel. De
Door meer aandacht te besteden aan de toepassing van dit beginsel, hopen regering en parlement tegemoet te komen aan het gevoel van veel mensen dat er onnodig zaken op Europees niveau aangepakt worden. Het subsidiariteitsbeginsel kan dan ook een effectief middel zijn tegen onterechte bemoeienis uit Brussel.
Toch moet het effect ervan ook weer niet worden overschat. Want er zijn maar weinig besluiten waarbij subsidiariteit ter discussie staat; in de meeste gevallen is men het erover eens dat maatregelen op Europees niveau zinvol zijn. Het is van belang dat Nederland in de gevallen dat er wél maatregelen op Europees niveau worden genomen, de vinger aan de pols houdt en beziet of Nederland het eens is met de inhoud daarvan, en zo nodig tijdig probeert de besluitvorming te beïnvloeden.
In het verleden heeft Nederland wel eens nagelaten tijdig invloed uit te oefenen op de besluitvorming in Brussel. Door meer aandacht te besteden aan het bijsturen van de besluitvorming, zou Nederland wel eens meer invloed kunnen uitoefenen dan door te proberen een besluit met behulp van de subsidiariteitstoets tegen te houden.
- 1.De Europese Unie (EU) is het belangrijkste samenwerkingsverband in Europa. De deelnemende landen hebben voor deze Unie een aantal organisaties opgericht waaraan zij een deel van hun eigen bevoegdheden hebben overgedragen. Dit zijn onder meer het Europees Parlement, de Europese Commissie, de Raad en het Europese Hof van Justitie.
- 2.Deze instelling van de Europese Unie kan worden beschouwd als het 'dagelijks bestuur' van de EU. De leden van de Europese Commissie worden 'Eurocommissarissen' genoemd. Elke Eurocommissaris is verantwoordelijk voor één of meerdere beleidsgebieden.
- 3.De Europese Unie (EU) is het belangrijkste samenwerkingsverband in Europa. De deelnemende landen hebben voor deze Unie een aantal organisaties opgericht waaraan zij een deel van hun eigen bevoegdheden hebben overgedragen, zoals de Europese Commissie en het Europese Hof van Justitie. De bevoegdheden van de EU-instellingen zijn vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU)
- 4.De Gemeenschap handelt binnen de grenzen van de haar door dit Verdrag verleende bevoegdheden en toegewezen doelstellingen.
- 5.Dit Europese verdrag, waarover de Europese Raad het in juni 1997 eens werd na twee jaar onderhandelen, maakte de weg vrij voor de start van het uitbreidingsproces van de Europese Unie.
- 6.Op 1 december 2009 is het Verdrag van Lissabon in werking getreden. Hiermee kwam een einde aan een lang hervormingsproces. Het verdrag is erop gericht de Europese Unie beter bestuurbaar en democratischer te maken.
- 7.1. De afbakening van de bevoegdheden van de Unie wordt beheerst door het beginsel van bevoegdheidstoedeling. De uitoefening van die bevoegdheden wordt beheerst door de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.
- 8.De nationale parlementen van de lidstaten van de Europese Unie hebben de mogelijkheid om bij nieuwe voorstellen voor Europese wetgeving aan te geven dat het onderwerp van een wetsvoorstel niet op Europees niveau, maar op landelijk, provinciaal of gemeentelijk niveau thuishoort.
- 9.De nationale parlementen van de lidstaten van de Europese Unie hebben de mogelijkheid om bij nieuwe voorstellen voor Europese wetgeving aan te geven dat het onderwerp van een wetsvoorstel niet op Europees niveau, maar op landelijk, provinciaal of gemeentelijk niveau thuishoort. Als de helft van de nationale parlementen aangeeft dat een onderwerp niet Europees behandeld moet worden dan moet de Europese Commissie het voorstel heroverwegen. Er wordt dan gesproken van de 'oranje kaart'.
- 10.De rol van nationale parlementen in de Europese Unie is door het Verdrag van Lissabon toegenomen. Nationale parlementen kunnen sinds 1 december 2009 (de dag waarop het verdrag van kracht werd) een 'gele' of 'oranje kaart' trekken als zij vinden dat voorgestelde Europese wetgeving niet in overeenstemming is met het principe van subsidiariteit. Nationale parlementen hebben daarmee een middel om aan de bel trekken wanneer ze menen dat een maatregel op Europees niveau niet doeltreffender is dan een maatregel op landelijk, provinciaal of gemeentelijk niveau.