Convergentiecriteria
De EU-lidstaten1 die deelnemen aan de derde fase van de Economische en Monetaire Unie (EMU)2, en die dus de euro willen invoeren, moeten voldoen aan zogenaamde convergentiecriteria. De convergentiecriteria worden ook wel de criteria van Maastricht genoemd, naar het Verdrag van Maastricht3 waarin ze voor het eerst werden geformuleerd.
De convergentiecriteria zijn:
-
-een begrotingstekort niet hoger dan 3 procent van het BNP, of in ieder geval met een bevredigende daling richting 3 procent van het BNP;
-
-een overheidsschuld lager dan 60 procent van het BNP, of in ieder geval met een bevredigende daling richting 60 procent van het BNP;
-
-een inflatie niet hoger dan 1,5 procent boven de gemiddelde inflatie van de drie lidstaten met de laagste inflatie;
-
-een gemiddelde nominale langetermijnrente die niet meer dan 2 procent hoger ligt dan die van de drie lidstaten met de laagste inflatie;
-
-een wisselkoers die gedurende twee jaar vóór toetreding tot de euro zonder grote spanningen binnen de normale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel (EMS) is gebleven.
Of voldaan is aan deze criteria, wordt onderzocht door de Europese Commissie4 en de Europese Centrale Bank5 (ECB), die daarover verslag uitbrengen. De criteria zijn bedoeld om economische ontwikkeling stabiel te laten verlopen en spanningen tussen lidstaten te voorkomen.
Het wisselkoersmechanisme II (ERM-II) moet schommelingen minimaliseren in de wisselkoersen tussen de euro en nationale munteenheden van Europese landen die nog niet tot de eurozone6 behoren. Dat gebeurt door middel van een zogenaamde spilkoers. Stabiele wisselkoersen zijn van belang voor de Europese gemeenschappelijke markt. Succesvolle deelname aan ERM-II is een voorwaarde voor EU-landen1 om toe te treden tot de eurozone.
In 1997 is het stabiliteitspact7 ondertekend. Daarin staat dat vanaf de inwerkingtreding van de derde fase van de EMU (1 januari 1999), toegetreden lidstaten moeten blijven voldoen aan de convergentiecriteria voor overheidstekort en overheidsschuld.
Het is de Raad8 die uiteindelijk op voorstel van de Commissie besluit welke lidstaten aan de voorwaarden voor invoering van de euro voldoen en mogen toetreden, en die de datum vaststelt waarop deze lidstaten tot de eurozone6 mogen toetreden. Op de invoeringsdatum van de euro wordt de omrekenkoers onherroepelijk vastgesteld, houdt de nationale munteenheid op te bestaan en wordt de verantwoordelijkheid voor het monetaire beleid overgedragen aan de Europese Centrale Bank.
- 1.Momenteel zijn 27 landen lid van de Europese Unie. De meest recente uitbreiding van de Unie vond plaats op 1 juli 2013, met de toetreding van Kroatië. Er wordt verder over uitbreiding gesproken met verschillende landen in Oost-Europa. Het Verenigd Koninkrijk is sinds 31 januari 2020 middernacht geen lid meer van de Europese Unie. Dat was het eerste land dat de EU verliet.
- 2.De Economische en Monetaire Unie (EMU) is in 1991 opgericht door de Europese regeringsleiders. Het doel was een gezamenlijk economische politiek op te zetten, de prijsstabiliteit te bevorderen en de werking van de interne markt te verbeteren.
- 3.In dit verdrag staan de waarden waar de Europese Unie en alle lidstaten zich aan moeten houden, en de belangrijkste doelstellingen van de Europese Unie. Dit verdrag vormt samen met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de basis van de Europese Unie.
- 4.Deze instelling van de Europese Unie kan worden beschouwd als het 'dagelijks bestuur' van de EU. De leden van de Europese Commissie worden 'Eurocommissarissen' genoemd. Elke Eurocommissaris is verantwoordelijk voor één of meerdere beleidsgebieden.
- 5.De Europese Centrale Bank (ECB) is verantwoordelijk voor het monetaire beleid van de Unie. De basisdoelstelling van de ECB is het handhaven van de prijsstabiliteit binnen de eurozone en daarmee het bewaken van de koopkracht en het beheersen van de inflatie.
- 6.De eurozone bestaat uit de 20 EU-lidstaten die de euro hebben ingevoerd als wettig betaalmiddel. Deze lidstaten voeren gezamenlijk het eurobeleid. De landen waar de euro wel als betaalmiddel geaccepteerd wordt maar die geen lid zijn van de EU behoren niet tot de eurozone.
- 7.In het Stabiliteits- en Groeipact spreken de landen die lid zijn van de Europese Unie af dat hun begrotingen in evenwicht zijn of een overschot hebben. Dat betekent dat de regeringen niet meer geld uitgeven dan ze ontvangen. Dat doel hoeft nog niet meteen bereikt te worden, maar de EU-landen moeten er wel naartoe werken. De afspraken zijn gemaakt in 1997.
- 8.In deze instelling van de Europese Unie (kortweg 'de Raad van Ministers' of nog korter 'de Raad' genoemd) zijn de regeringen van de 27 lidstaten van de EU vertegenwoordigd. De Raad oefent samen met het Europees Parlement de wetgevings- en begrotingstaak uit.