Besluit 2014/741 - Standpunt EU in het Comité voor overheidsopdrachten met betrekking tot de intrekking van de bezwaren van de Unie tegen het afvoeren van drie instanties van de lijst in bijlage 3 van Japan bij aanhangsel I van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten

1.

Wettekst

29.10.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 308/97

 

BESLUIT VAN DE RAAD

van 21 oktober 2014

tot vaststelling van het namens de Europese Unie in het Comité voor overheidsopdrachten in te nemen standpunt met betrekking tot de intrekking van de bezwaren van de Unie tegen het afvoeren van drie instanties van de lijst in bijlage 3 van Japan bij aanhangsel I van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten

(2014/741/EU)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Op 29 augustus 2001 stelde Japan de partijen bij de WTO-overeenkomst inzake overheidsopdrachten („de GPA van 1994”), overeenkomstig artikel XXIV, lid 6, onder b), van de GPA in kennis van zijn voornemen om de East Japan Railway Company, de Central Japan Railway Company en de West Japan Railway Company („de drie spoorwegmaatschappijen”) te schrappen uit bijlage 3 van Japan bij aanhangsel I van de GPA van 1994.

 

(2)

Op 1 oktober 2001 diende de Unie overeenkomstig artikel XXIV, lid 6, onder b), van de GPA van 1994 bezwaar in tegen de voorgestelde wijzigingen waarvan Japan kennis had gegeven, teneinde de redenen voor de voorgenomen schrapping van de drie spoorwegmaatschappijen grondig te onderzoeken, aangezien er van enige bezorgdheid sprake was.

 

(3)

Hoewel de Unie en Japan overleg voerden, trok de Unie haar bezwaar niet in, zulks in tegenstelling tot alle andere partijen die bezwaren hadden ingediend.

 

(4)

Bij de herziening van de GPA van 1994 werd het bezwaar van de Unie in aanmerking genomen. Japan nam de drie spoorwegmaatschappijen niet op in bijlage 3 van Japan bij aanhangsel I, maar vermeldde in een aantekening dat de drie spoorwegmaatschappijen werden geacht te zijn opgenomen in bijlage 3 van Japan totdat de Unie haar bezwaar tegen het afvoeren van deze maatschappijen van de lijst zou intrekken.

 

(5)

In het kader van het verkennend onderzoek naar een vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Japan, tegen de achtergrond van de onderhandelingen over overheidsopdrachten in verband met die overeenkomst, heeft de Unie zich bereid verklaard haar bezwaar tegen het afvoeren van de drie spoorwegmaatschappijen van de lijst in te trekken, in overeenstemming met de aanpak die de Raad had vastgesteld voor het draaiboek inzake overheidsopdrachten voor spoorwegen en stedelijk vervoer, en zonder afbreuk te doen aan de beoordeling van het mededingingsniveau op de Japanse spoorwegmarkt.

 

(6)

Aangezien Japan zijn voornemen heeft bevestigd om de voorwaarden voor de toepassing van de clausule inzake de operationele veiligheid als bedoeld in aantekening 4 bij bijlage 2 en aantekening 3, onder a), bij bijlage 3 van de lijst van Japan in aanhangsel I aanzienlijk te herzien, en te stimuleren dat de drie spoorwegmaatschappijen inzake overheidsopdrachten transparante en niet-discriminerende werkwijzen toepassen, dient de Unie haar bezwaar tegen het schrappen van deze maatschappijen van de lijst in te trekken.

 

(7)

De intrekking van het bezwaar mag geen afbreuk doen aan het standpunt van de Unie in het Comité voor overheidsopdrachten over het in artikel XIX, lid 8, van de herziene GPA bedoelde besluit inzake de indicatieve criteria aan de hand waarvan wordt aangetoond dat de overheidscontrole of -invloed op onder de overeenkomst vallende opdrachten van een aanbestedende dienst feitelijk is beëindigd, in het bijzonder wat betreft de vraag of de overheidscontrole of -invloed feitelijk is beëindigd wanneer de betrokken aanbestedende diensten niet in een concurrerende omgeving opereren.

 

(8)

Daarom moet het standpunt van de Unie in het Comité voor overheidsopdrachten over de intrekking van het bezwaar worden bepaald,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Europese Unie in het Comité voor overheidsopdrachten in te nemen standpunt luidt dat de Unie haar bezwaar tegen het afvoeren van de East Japan Railway Company, de Central Japan Railway Company en de West Japan Railway Company van de lijst in bijlage 3 van Japan bij aanhangsel I van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten intrekt.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 21 oktober 2014.

Voor de Raad

De voorzitter

  • S. 
    GOZI
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.