Van clashes naar compromissen - verslag van het Actualiteitendebat over omgangsvormen in de Tweede Kamer op 4 april 2022 - Hoofdinhoud
‘Het interruptiewezen heeft exotische vormen aangenomen, de vergroving van de omgangsvormen die zich dit decennium heeft voorgedaan, heeft geen halt gehouden bij de toegangsdeuren van de Tweede Kamer.' Zo opende Peter Bootsma het Actualiteitendebat over omgangsvormen in de Tweede Kamer dat gisteren plaatsvond. Hoewel dit citaat recent zou kunnen zijn, sprak Dries van Agt deze woorden al in 1980.
Het Actualiteitendebat werd georganiseerd door het Montesquieu Instituut i, in samenwerking met Nieuwspoort i, ProDemos i en Filmhuis Den Haag i. De laatste maanden staan de omgangsvormen in Tweede Kamerdebatten weer hoog op de politieke agenda. Zijn Kamerleden wel uit op een inhoudelijk debat? Zou de Kamervoorzitter meer bevoegdheden moeten krijgen? En hoe groot is de kans dat de aanbevelingen uit het rapport-Van der Staaij tot verbetering zullen leiden? Deze vragen stonden centraal in het debat tussen panelleden Peter Bootsma i, Floor Bremer, Kees van der Staaij i en Joost Sneller i. Eva Kuit i was de moderator.
Tijdens zijn inleiding stelde Bootsma dat het door recente incidenten lijkt alsof de omgangsvormen in de Kamer grover zijn geworden, maar dat de discussie hierover van alle tijden is. De Kamervoorzitter i wordt tevens al tientallen jaren geconfronteerd met dezelfde vraag: wat kan en moet ik doen als reactie op grof taalgebruik van Kamerleden? In het Reglement van Orde i staat dat de Voorzitter een Kamerlid tot de orde kan roepen, kan vragen iets terug te nemen, het woord kan ontnemen, of kan uitsluiten van de vergadering. Volgens Bootsma blijkt uit de praktijk dat sommige Kamerleden niet uit zijn op een ‘chique debat’, maar op het veroorzaken van ophef door een ‘stuk rood vlees’ in de Kamer te werpen.
Hier waren alle panelleden het over eens. Sommige Kamerleden zijn inderdaad uit op het creëren van ophef, maar het panel benadrukte dat slechts een klein gedeelte van de debatten ‘ontspoort’. Volgens Sneller voeren bijna alle Kamerleden vooral inhoudelijke debatten over wetgeving en actualiteit. Sommige politici gebruiken ophef echter om op te vallen op (sociale) media, bijvoorbeeld door middel van korte filmpjes voor de achterban. Bremer sloot zich hierbij aan, maar stelde dat sociale media daarnaast ook functioneren als communicatiemiddel richting kiezers. Het debat in de Kamer is hierdoor volgens Bremer toegankelijker dan ooit.
Van der Staaij benadrukte dat dit ook een keerzijde heeft, namelijk dat partijen de online ‘strijd’ kunnen voeren zonder een scheidsrechter. Hoewel het debat volgens Bremer mag schuren, hebben Kamerleden tegelijkertijd de taak om gepolariseerde maatschappelijke debatten niet te versterken. Ze benadrukte ook de rol voor journalisten: zij moeten voortdurend afwegen welke ‘clashes’ ze laten zien in welke context. De panelleden waren het erover eens dat persoonlijke aanvallen, bedreigingen of intimidatie ontoelaatbaar zijn. Dan komt, zo stelt Van der Staaij, namelijk het respect voor de Kamer in het geding.
Sneller is daarom van mening dat de Kamervoorzitter moet kunnen ingrijpen bij intimidatie of bedreigingen, juist om de vrijheid van meningsuiting te beschermen. Volgens Bremer moet de voorzitter bovendien een gevoel van veiligheid in de Kamer handhaven, door meer als scheidsrechter op te treden. Slechts zeggen ‘dit mag niet’, heeft onvoldoende effect. Van der Staaij vindt het goed dat de Kamer nu meer behoefte heeft aan optreden van de Voorzitter, zeker na een trend van democratisering, waarin de Kamer over het ‘subjectieve’ optreden van de voorzitter discussieerde. Desondanks vindt hij dat de voorzitter genoeg bevoegdheden heeft en dat die vooral de bestaande regels strenger moet toepassen. Bovendien vinden Sneller en Van der Staaij het belangrijk dat de Voorzitter zich gesteund voelt door een Kamermeerderheid. Daarom moet de Kamer minder discussiëren over het optreden van de Kamervoorzitter tijdens debatten, ook zodat er minder ‘ophef om ophef’ ontstaat. De Kamervoorzitter heeft immers een lastige rol, voegt Bootsma toe. Het optreden van de Voorzitter is geen exacte wetenschap, en de Kamer heeft geen ‘verboden woordenlijst’. Daarom zouden Kamerleden elkaar meer aan moeten spreken over omgangsvormen, zo stelden Bremer en Van der Staaij.
Zoals Bootsma benadrukte, is de recent opgelaaide discussie over omgangsvormen van alle tijden. Daarom is het volgens moderator Kuit de vraag of er iets verandert. Van der Staaij stelde dat de ‘Werkgroep versterking taken en positie Tweede Kamer’ zich daarom specifiek richtte op het vertalen van aanbevelingen naar procedures. Daarnaast benadrukte hij dat Kamerlidmaatschap meer inhoudt dan debatteren. De Werkgroep heeft daarom concrete plannen gemaakt om de controlerende en wetgevende taken van de Kamer te versterken. Sneller beaamt dat de ‘minder spannende taken’ van Kamerleden, zoals het werk in commissies, cruciaal zijn voor het functioneren van het parlement. Kamerleden moeten hierin hun gezamenlijk hun verantwoordelijkheid nemen. Bremer voegde toe dat samenwerking belangrijker is dan ooit nu er twintig fracties in de Kamer zijn, waaronder eenmansfracties. In tijden van verruwende omgangsvormen zijn, kortom, meer discipline en samenwerking geboden.
‘Hoe ziet een chique debat er eigenlijk uit?’, zo vroeg een bezoeker in het publiek. Dit vond Van der Staaij een goede vraag, omdat de discussie over omgangsvormen ook positiever kan worden gevoerd, door te benadrukken wat juist wel van Kamerleden wordt verwacht. De panelleden waren het erover eens dat in een chique debat door Kamerleden wordt gewerkt aan inhoudelijke oplossingen en compromissen, juíst ook wanneer zij van mening verschillen.