Memorie van toelichting - Benoeming van een regent voor het geval van erfopvolging door de Koning die niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt - Hoofdinhoud
Deze memorie van toelichting i is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 00010 (R2011) - Benoeming van een regent voor het geval van erfopvolging door de Koning die niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Benoeming van een regent voor het geval van erfopvolging door de Koning die niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt; Memorie van toelichting |
---|---|
Documentdatum | 07-10-2013 |
Publicatiedatum | 07-10-2013 |
Nummer | KST000103 |
Kenmerk | 00010 R2011, nr. 3 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Verenigde Vergadering
1/2
Vergaderjaar 2013–2014
00010 (R2011)
Benoeming van een regent voor het geval van erfopvolging door de Koning die niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt
Nr. 3
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het voorstel van rijkswet geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van inhoudelijke opmerkingen) artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).
MEMORIE VAN TOELICHTING
De Grondwet schrijft in artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, voor dat het koninklijk gezag door een regent wordt uitgeoefend zolang de Koning de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt. Ingevolge het tweede lid van artikel 37 van de Grondwet wordt de regent bij wet benoemd. Gelet op de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk inzake het koningschap heeft dit voorstel de vorm van een voorstel van rijkswet.
Sinds het koningschap op 30 april 2013 overging op Zijne Majesteit Koning Willem-Alexander, doet zich de situatie voor dat de vermoedelijke opvolger van de Koning, de Prinses van Oranje, in het geval van erfopvolging niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. Deze leeftijd is krachtens artikel 33 van de Grondwet een vereiste voor uitoefening van het koninklijk gezag door de Koning. Gezien de leeftijd van de Prinses van Oranje, zal in de genoemde situatie de komende jaren geen verandering optreden. Gelet hierop is het wenselijk thans bij rijkswet de regent te benoemen die het koninklijk gezag uitoefent gedurende de periode dat de wettige nakomeling van de Koning, krachtens erfopvolging Koning geworden, de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt.
In het geval de minderjarige Prinses van Oranje door erfopvolging Koningin wordt, wordt op grond van deze rijkswet de echtgenote van de Koning, moeder van de Prinses van Oranje tot regent van het Koninkrijk benoemd. De regering vertrouwt erop dat deze benoeming op een brede steun mag rekenen. Naar haar oordeel heeft Hare Majesteit Koningin Máxima, Prinses der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau in de elf jaren, die zij als echtgenote van de Prins van Oranje en sinds 30 april jl. als echtgenote van de Koning voor het Koninkrijk werkzaam is geweest, dit vertrouwen ten volle verdiend. In haar betrekking tot de vermoedelijke opvolger van de Koning, de Prinses van Oranje, ligt ook overigens reeds een waarborg voor een goede uitoefening van het koninklijk gezag waarbij zij de belangen van het Koninkrijk steeds zal laten voorgaan.1
Zie ook Stukken Verenigde Vergadering, zitting 1980–1981, 1 (R1), nrs. 1–3, blz. 3.
Mocht Hare Majesteit Koningin Máxima onverhoopt komen te overlijden voordat de periode aanbreekt dat de minderjarige Prinses van Oranje door erfopvolging Koningin wordt, dan stelt de regering voor dat in geval deze periode aanbreekt Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Constantijn, Prins der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Jonkheer van Amsberg regent van het Koninkrijk wordt. De regering meent dat ook zijn benoeming tot regent op een brede steun kan rekenen, gelet op zijn langjarige betrokkenheid als lid van het koninklijk huis bij de verlening van bijstand bij de uitoefening van de koninklijke functie.
Ingevolge artikel 37, vierde lid, van de Grondwet kan de wet voorzien in de opvolging in het regentschap. Deze situatie is aan de orde als Koningin Máxima gedurende het regentschap hiervan afstand doet of overlijdt. De regering stelt voor dat Prins Constantijn dan haar opvolger is als regent van het Koninkrijk.
Hiermee is voorzien in de benoeming van een regent en de opvolging van de regent voor de situaties dat de nakomeling van de Koning, krachtens erfopvolging Koning geworden, de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt. De regering meent dat hiermee thans kan worden volstaan, zoals dit ook het geval is geweest bij de vergelijkbare regeling die in 1981 is getroffen (Rijkswet van 10 juni 1981, houdende benoeming van een Regent voor het geval van erfopvolging door de troonopvolger die niet de leeftijd heeft bereikt waarop hij ingevolge de Grondwet kan aanvangen het Koninklijk gezag uit te oefenen). Er kunnen meer situaties worden onderscheiden waarin de benoeming van een regent noodzakelijk is, zoals bijvoorbeeld die waarin de Koning buiten staat is verklaard het koninklijk gezag uit te oefenen (artikel 35 van de Grondwet) en zijn vermoedelijke opvolger de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt. De regering acht het evenwel niet zinvol dat de wetgever hiervoor thans reeds een regeling treft, omdat de omstandigheden waarin deze situaties zich kunnen voordoen onbepaalbaar zijn en nog minder te voorzien is hoe daarop dan te reageren. In die omstandigheden zal de regering zo spoedig mogelijk een wetsvoorstel terzake indienen bij de verenigde vergadering der Staten-Generaal.
De rijkswet van 10 juni 1981, houdende benoeming van een Regent voor het geval van erfopvolging door de troonopvolger die niet de leeftijd heeft bereikt waarop hij ingevolge de Grondwet kan aanvangen het Koninklijk gezag uit te oefenen (Stb. 1981, 382), benoemde een regent in het geval de opvolger van Koningin Beatrix, krachtens erfopvolging Koning geworden, nog minderjarig was. Deze rijkswet is al geruime tijd materieel uitgewerkt en wordt met de onderhavige rijkswet ingetrokken.
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, M. Rutte
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk