IX Bezetting, herstel en vernieuwing (1940-1946)

Met dank overgenomen van Parlement.com.

Achtergrondinformatie bij het negende hoofdstuk van "De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946" van J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, 2013 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam.

1.

Kabinetten

Kabinet-De Geer II (1939-1940)

Dit kabinet was een centrumlinks noodkabinet, waarvan voor het eerst twee sociaaldemocraten i deel uitmaakten. Het bestond verder uit ministers van RKSP i, CHU i, VDB i, een ARP'er (zonder partijbinding) en twee partijlozen. Het kabinet werd kort na zijn aantreden geconfronteerd met de dreigende oorlogssituatie en besloot tot mobilisatie van de strijdkrachten.

Kabinet-Gerbrandy I en II (1940-1945)

De kabinetten-Gerbrandy staan ook bekend als de 'Londense kabinetten', omdat de regering daar in verband met de Duitse bezetting van Nederland verbleef. Gerbrandy was als minister-president een onvermoeibaar strijder voor de Nederlandse zaak. Via radiotoespraken inspireerde hij, net als koningin Wilhelmina i, het Nederlandse verzet. Er vonden diverse ministerswisselingen plaats, waarbij ook de verhouding tussen ministers en de koningin een belangrijke rol speelde.

Kabinet-Gerbrandy III (1945)

Dit kabinet trad vanaf 23 februari 1945 op en werd grotendeels gevormd door personen uit het bevrijde zuidelijke deel van Nederland. Tot de nieuwe bewindspersonen behoorden onder anderen Beel en De Quay. De koningin wenste een kabinet dat los stond van de politieke partijen en dat vernieuwingsgezind was.

Kabinet-Schermerhorn/Drees (1945-1946)

Ruim een maand na de bevrijding benoemde koningin Wilhelmina dit eerste naoorlogse kabinet als opvolger van het oorlogskabinet-Gerbrandy III i. Het kabinet-Schermerhorn/Drees bestond uit ministers van SDAP i, CHU i en RKSP i, alsmede vijf partijloze ministers, van wie er later twee PvdA-lid werden. Minister-president Schermerhorn was afkomstig uit de kring van de VDB i (later PvdA i). Het kabinet trad op 25 juni 1945 aan.

2.

Personen

H.M. koningin Wilhelmina

Dochter van koning Willem III, die al op haar tiende, aanvankelijk onder het regentschap van haar moeder, koningin werd. In september 1898 als koningin ingehuldigd en daarna vijftig jaar regerend vorstin. Haar regering kenmerkte zich lange tijd door een zekere afstandelijkheid tot de bevolking, maar in de Tweede Wereldoorlog werd zij uitermate populair. Nadat zij in de meidagen van 1940 noodgedwongen was uitgeweken naar Londen gaf zij haar rol als 'Moeder des Vaderlands' ten volle gestalte door het verzet via radio-toespraken te inspireren. Zag zichzelf als leidsvrouwe van een vernieuwd en verenigd volk. Nadat na de bevrijding bleek dat de oorlog niet de politieke vernieuwing had gebracht die zij had gewenst, deed zij afstand van de troon. Krachtige persoonlijkheid, godsdienstig en temperamentvol.

D.J. (Dirk) de Geer

Vooraanstaand staatsman in de eerste helft van de twintigste eeuw. Diverse malen Tweede Kamerlid en minister, en tevens raadslid in Rotterdam, gedeputeerde van Zuid-Holland en burgemeester van Arnhem. Tweemaal minister-president, beide keren als opvolger van Colijn i. Een belangrijk wetgevend succes als minister van Financiën was zijn Financiële-Verhoudingswet. In 1939 leider van het eerste kabinet met sociaaldemocraten. Harde werker en scherpzinnig jurist, maar solistisch en eigenzinnig. Week in 1940 met zijn kabinet uit naar Londen. Moest zijn langdurige politieke loopbaan gedesillusioneerd beëindigen, omdat koningin Wilhelmina i geen vertrouwen in hem had vanwege zijn te defaitistisch geachte houding. Keerde tijdens de Bezetting op eigen gezag terug naar Nederland. Werd na de oorlog op tamelijk vage gronden veroordeeld en ridderorde en titel 'minister van staat i' ontnomen.

H.G. Winkelman

Generaal, die begin 1940 opperbevelhebber werd en dat ook was tijdens de Duitse inval in de meidagen. Voor hij bevelhebber werd tot 1934 officier bij de Generale Staf en daarna werkzaam bij Philips als militair adviseur. Bij zijn verdedigingsplan lag de nadruk op verdediging van de Vesting Holland, met de Grebbelinie als voorpost. Aan hem werd op 13 mei het regeringsgezag opgedragen na het uitwijken van de regering. Tekende op 15 mei de capitulatie. Trad zowel tijdens de Duitse aanval als in het begin van de bezetting vastberaden en evenwichtig op. Protesteerde tegen Duitse maatregelen en tegen de Duitse lezing van de reden voor de aanval op Nederland. Werd daarop als krijgsgevangene naar Duitsland gevoerd. Overleed zeven jaar na de bevrijding.

P.S. (Pieter) Gerbrandy

Fries, jurist, hoogleraar, maar bovenal oorlogspremier. Was gedeputeerde in Friesland en hoogleraar handels- en procesrecht aan de VU en al in 1929 kandidaat-minister. Trad in 1939 tegen de zin van zijn partij toe tot het tweede kabinet-De Geer i en werd in september 1940 door de koningin aangezocht als premier, omdat hij, anders dan De Geer, onvoorwaardelijk streed voor herwinning van de vrijheid. Inspireerde vanuit Londen met zijn kenmerkende stemgeluid in radiopraatjes het verzet. Trad als premier vaak zonder overleg met collega's op, hetgeen tot de nodige conflicten leidde. Na de oorlog was hij fel opposant tegen de Indiëpolitiek van de kabinetten-Drees. Trok zich als Kamerlid vaak weinig aan van de lijn die door de fractie was uitgestippeld. Zette zich sterk in voor een gelijkwaardige positie van de Friese taal. Solist, eigengereid, maar ook standvastig en oprecht.

E.N. (Eelco) van Kleffens

Juridisch geschoolde diplomaat en topambtenaar, die in 1939 minister van Buitenlandse Zaken werd in het tweede kabinet-De Geer i. Was veel opener dan zijn voorgangers; ook over de dreigende Duitse inval. Vloog in mei 1940 direct na de Duitse aanval naar Londen om steun te vragen bij de Engelsen. Speelde in de Londense kabinetten een voorname rol, ook al omdat hij het vertrouwen behield van koningin Wilhelmina. Kon daardoor vaak bemiddelend optreden in conflicten tussen de koningin en premier Gerbrandy i. Bleef na de oorlog nog enkele jaren minister. Tijdens zijn ministerschap werd de aanzet gegeven tot samenwerking in Benelux-verband. Nadien bekleedde hij diverse internationale functies. Werd door sommigen als een hartelijke persoon beschouwd, door anderen juist als afstandelijk en koel.

J. (Hans) Linthorst Homan

Telg uit een bekend Drents regentengeslacht, die in 1937 Commissaris van de Koningin in Groningen werd. Was aanvankelijk werkzaam als advocaat en later burgemeester van Vledder. Werd vooral bekend als lid van het Driemanschap dat in 1940 leiding gaf aan de Nederlandse Unie i. Aanhanger van 'vernieuwing' van de Nederlandse samenleving via het doorbreken van de bestaande verzuiling. Goede bedoelingen leidden echter al spoedig tot te grote toegeeflijkheid jegens de Duitse bezetter. Na de opheffing van de Unie in 1941 in de jaren 1942-1944 gijzelaar in Sint-Michielsgestel. Keerde na de oorlog niet terug als Commissaris, maar kreeg later wel ambtelijke en diplomatieke functies.

J.E. (Jan) de Quay

Katholieke hoogleraar psychologie, die tussen 1959 en 1963 het eerste naoorlogse kabinet i zonder socialisten leidde. Kreeg in 1940 landelijke bekendheid als leider van de (omstreden) Nederlandse Unie i. Werd aan het einde van de oorlog minister van Oorlog en daarna Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant. Bevorderde in laatstgenoemde functie de industrialisatie van die provincie. Na een moeizame formatie in 1959 leider van een confessioneel-liberaal kabinet. Verklaarde nadien bij meerdere gelegenheden premier 'tegen wil en dank' te zijn. Was wel een goed teamleider en werd tamelijk populair. Keerde in 1963 desondanks niet terug als premier. Wilde slechts vicepremier onder Zijlstra i worden, maar de KVP gaf de voorkeur aan een katholieke premier. Werd in 1963 wel Eerste Kamerlid, maar zag daar af van het fractievoorzitterschap. Vicepremier en minister van Verkeer in het interimkabinet-Zijlstra i. Regent met oog voor persoonlijke verhoudingen.

K.J. (Karel) Frederiks

Topambtenaar die tijdens de oorlogsjaren lang in functie bleef. Doorliep een ambtelijke loopbaan die eindigde als secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken. Fungeerde in de bezettingstijd als een minister zonder verkeer met koningin en parlement. Bracht toen belangrijke gemeentelijke herindelingen tot stand, zoals de uitbreiding van Rotterdam met randgemeenten. Wilde niets te maken hebben met de NSB i, maar stond ook erg kritisch tegenover de illegaliteit en was toegeeflijk bij veel omstreden wensen van de bezetter. Had een grenzeloos optimisme over het verloop van de oorlog, omdat hij meende dat de Duitsers - net als de door hem bewonderde Napoleon - nooit heerschap op zee konden krijgen. De Barneveldjoden die uiteindelijk in Theresienstadt de oorlog overleefden, beschouwden hem als hun redder.

W. (Willem) Drees

'Vadertje Drees'. Eén van de grootste twintigste-eeuwse politici, onder wiens leiding na de Bevrijding zowel de dekolonisatie als de wederopbouw plaatsvonden. Overtuigd sociaaldemocraat, maar wel zeer pragmatisch ingesteld ('niet alles kan, en zeker niet alles tegelijk'). Groeide op in Amsterdam en klom op van stenograaf, SDAP-wethouder van Den Haag en Kamerlid, tot minister en minister-president. Had als wethouder van Den Haag al voor 1940 een goede naam als bestuurder. In de oorlog enige tijd gijzelaar en centrale figuur in het politieke verzet. Bracht in 1947 als minister van Sociale Zaken de Noodwet Ouderdomsvoorziening tot stand, de voorloper van de AOW. Werd zowel daardoor, als door zijn leiderschap en soberheid een populair staatsman, ook buiten zijn eigen kring. Tien jaar premier van brede coalities waarvan PvdA en KVP de kern vormden. Had goede contacten met Beel i. Brak in de jaren '70 met zijn partij, de PvdA, uit onvrede over de koers. Sober levende en altijd eenvoudig gebleven man, die een zeer hoge leeftijd bereikte.

W. (Willem) Schermerhorn

Medeinitiatiefnemer van de Nederlandse Volksbeweging i en medeoprichter van de PvdA, die in opdracht van Wilhelmina in 1945 met Drees i een kabinet i formeerde waarvan hij minister-president werd. Na de verkiezingen van 1946 benoemd tot voorzitter van de Commissie-Generaal voor Nederlands-Indië om met de Indonesiërs te onderhandelen; een functie die hem veel smaad opleverde. Enige jaren Tweede Kamerlid en daarna teruggekeerd in de wetenschap. Als Eerste Kamerlid een gezaghebbend woordvoerder onderwijs en ontwikkelingssamenwerking. Nuchtere Noord-Hollandse boerenzoon die als Delfts geodetisch ingenieur een wereldvermaard geleerde werd door de introductie van fotogrammetrie in de luchtkartering. Was in de jaren dertig actief als voorzitter van 'Eenheid door Democratie'. In de bezettingstijd betrokken bij het hooglerarenverzet en gijzelaar in Sint-Michielsgestel. Pas tegen het eind van zijn leven kreeg hij de waardering die hij verdiende.

P. (Piet) Lieftinck

Minister van Financiën tijdens de naoorlogse periode van wederopbouw met groot gezag. Werd al op vrij jonge leeftijd hoogleraar economie en monetair beleid in Rotterdam. Behoorde voor de oorlog tot de linkervleugel van de CHU en 'brak in 1946 door i' naar de PvdA. Voorstander van marktordening en sociale hervorming. Als minister kreeg hij bijnamen als 'De kei van de kneuterdijk', maar ook 'De grootste boef van Nederland'. Was er in hoge mate verantwoordelijk voor dat Nederland na de oorlog financieel weer op orde werd gebracht. Vooral bekend door het Tientje van Lieftinck, dat symbool stond voor de geldsanering. Streng minister, die de financiële teugels strak hield. Na zijn ministerschap vervulde hij internationale functies.

L.H.N. Bosch ridder van Rosenthal

Autoritaire en openhartige regent, gespeend van diplomatieke gaven, strijdlustig nationalist en orangist die als Commissaris van de Koningin in 1940 na de capitulatie een onverzoenlijke houding jegens de Duitse bezettingsautoriteiten aannam en daarom al gauw ontslag kreeg. Moedig en energiek edelman, die uitgroeide tot één van de belangrijkste leiders van het verzet. Voorzitter van het College van Vertrouwensmannen. Nadat Bureau Inlichtingen hem verdacht had gemaakt bij Wilhelmina, was hij diep gegriefd toen het staatshoofd hem na de oorlog niet wilde ontvangen. In het interbellum, een bekwaam en ijverig burgemeester die op zijn ponteneur stond, in Groningen zeer gehecht was aan de openbare heiliging van de zondagochtend en in Den Haag de maximumsnelheid afschafte.

B.M. (Ben) Telders

Voorman van de Liberalen vóór en in de Tweede Wereldoorlog, die als principeel bestrijder van onrecht omkwam in Duitse gevangenschap. Zoon van een advocaat. Promoveerde in 1927 op een volkenrechtelijk onderwerp. Na advocaat te zijn geweest al op jonge leeftijd hoogleraar volkenrecht in Leiden. Werd als 35-jarige voorzitter van de Liberale Staatspartij. Fel bestrijder van Nazi-Duitsland en pleitbezorger van een ruimer vluchtelingenbeleid. Bleef zich na mei 1940 openlijk inzetten voor vrijheid en recht en veroordeelde een toegevende houding jegens de bezetter. Protesteerde openlijk tegen anti-Joodse maatregelen, zoals de ariërverklaring. Overleed kort voor de bevrijding aan vlektyfus in het concentratiekamp Bergen-Belsen.

H.B. (Stuuf) Wiardi Beckman

Veelbelovend sociaaldemocratisch politicus en partij-ideoloog, die kort voor de bevrijding in Dachau stierf. Hielp Troelstra i bij het schrijven van diens memoires en was hoofdredacteur van dagblad Het Volk. Als partijbestuurder en Eerste Kamerlid was hij een pleitbezorger van een gematigder koers van de SDAP, met name ten aanzien van de defensie en het koningshuis. Verliet in mei 1940 de Senaat om als officier dienst te kunnen doen. Naar hem is het wetenschappelijk instituut van de PvdA vernoemd.

H.J. Kruls

Officier die chef staf van het Militair Gezag was. Na een officiersopleiding en rechtenstudie gedetacheerd bij het ministerie van Defensie. Vergezelde in 1940 als adjudant zijn minister naar Londen en werd daar belast met de opbouw van het Militair Gezag dat na de bevrijding het dagelijks bestuur moest overnemen. Ondanks aanvankelijke bezwaren van de koningin werd hij als chef staf zelf belast met de leiding van het Militair Gezag. Goed organisator, maar ook autoritaire man die vaak niet al te diplomatiek optrad. Dat leidde tot de nodige conflicten. Na de oorlog chef van de Generale Staf en ook in die functie vaak in conflict met de minister. Een geschil over de visie op het toekomstige defensiebeleid leidde in 1951 tot zijn gedwongen vertrek.

A.A. (Anton) Mussert

Parmantige leider van de Nationaal-Socialistische Beweging i, met een kleinburgerlijk imago. Kreeg bekendheid als organisator van een actie tegen het Verdrag met België en richtte in 1931 de NSB op. Verborg een zekere mate van onzekerheid door een branieachtig optreden. Voerde een nogal onvaste koers, waarbij hij steeds meer concessies deed aan 'Duitse' denkbeelden en eisen, en de NSB voluit antisemitisch werd. Zag zichzelf als leider van het met Vlaanderen vergrote Groot-Nederland binnen het door Duitsland beheerste Europa. De Duitsers namen hem en zijn denkbeelden echter niet zo serieus. Werd vanwege zijn rol tijdens de bezetting in 1946 ter dood veroordeeld en geëxecuteerd.

M.M. Rost van Tonningen

Fanatieke antisemiet van Austro-nazistische signatuur en aristocratische huize. Gaf in 1936 zijn vorstelijk betaalde baan bij de Volkenbond in Wenen op om zich geheel aan het nationaal-socialisme te kunnen wijden. In 1939 als Tweede Kamerlid een dag geschorst na een handgemeen in de vergaderzaal. Kort voor de Duitse inval in 1940 geïnterneerd als staatsgevaarlijk persoon. In de NSB de grote rivaal van Mussert i. Vertrouweling van Himmler. Was belast met de gelijkschakeling van de Nederlandse arbeidersbeweging en volgde in 1941 Trip i op als president van de Nederlandse Bank. Twistzieke, wispelturige, ambitieuze en onverdraagzame man. Pleegde in 1945 na een maand gevangenschap 'zelfmoord' - er was sprake van dat hij was 'gezelfmoord' - voor hij kon worden berecht.

3.

Achtergrond

Economische situatie 1945

Nederland stond er in 1945 uiterst slecht voor. Het land was leeggeroofd, veel huizen verwoest of zwaar beschadigd, de gezondheid van de bevolking (met name in het Westen) was slecht, er was schaarste aan allerlei producten (allereerst voedsel en kleding, maar ook papier en glas) en de vervoersmogelijkheden waren beperkt.

De 'doorbraak'

Na de Tweede Wereldoorlog streefden progressieven naar een zogenaamde 'doorbraak': niet langer moest het 'geloof' bepalend zijn voor de politieke keuze. Progressieve katholieken en protestanten dienden zich aan te sluiten bij sociaaldemocraten en vrijzinnig-democraten in één progressieve partij.

Herstel en/of vernieuwing - de Eerste Kamer (1945)

De eerste vergadering van de Eerste Kamer i na de Duitse bezetting werd geleid door de (toen al 86-jarige) vooroorlogse president mr. W. L. baron de Vos van Steenwijk i. Zijn lidmaatschap dateerde uit de tijd voor de eerste wereldoorlog (1913); in de periode 1874-1880 was bovendien zijn vader voorzitter van de Eerste Kamer geweest. Die had hem 'van kindsbeen', zoals hij zei, in de grootste eerbied voor dit college opgevoed.

 

Meer over