De Griekse crisis
In 2010 werd duidelijk dat het Griekse begrotingstekort nog veel hoger was dan eerder gemeld. Griekenland was een financieel risico geworden en de rentes voor staatsleningen schoten omhoog. Midden in de financiële crisis die Europa op dat moment in haar greep hield dreigde Griekenland om te vallen. De stabiliteit van de euro was in gevaar en de andere eurolanden1 en het Internationaal Monetair Fonds2 (IMF) schoten het land vanaf 2010 herhaaldelijk te hulp met pakketten noodleningen. In augustus 2018 kon deze steun worden beëindigd en stond Griekenland formeel weer op eigen benen.
Griekenland ontving in deze crisisperiode voor 273,7 miljard euro aan steun. De voorwaarden voor de steunpakketten betekenden dat er hard moest worden ingegrepen in de Griekse overheidsuitgaven en dus in sociale voorzieningen, zoals pensioenen. De Europese maatregelen waren dan ook zeer impopulair bij de Griekse bevolking, ook na het beëindigen ervan.
De begrotingstekorten werden tussen 2010 en 2018 onder controle gebracht. Het land kon na afloop weer zelf geld lenen op de kapitaalmarkten. Wel bleef Griekenland onder verscherpt toezicht staan, en behield de EU ook een adviserende rol bij het verder hervormen van de Griekse economie. Daarna werden op 7 juli 2019 de Griekse verkiezingen met overmacht gewonnen door de conservatieve partij Nieuwe Democratie (ND). De opeenvolgende regeringen van ND en het socialistische Pasok waren met hun beleid van jarenlange overheidstekorten verantwoordelijk voor de eerdere Griekse crisis.
Inhoudsopgave
Net na het aantreden van een nieuwe Griekse regering in oktober 2009 onthulde de minister van Financiën dat zijn voorgangers stelselmatig valse, veel te rooskleurige cijfers over het Griekse begrotingstekort hadden gepresenteerd. Het begrotingstekort van Griekenland zou in 2009 12,7 procent van het bbp3 hebben bedragen in plaats van 3,7 procent, zoals tot dan toe werd aangenomen.
Uit cijfers die Eurostat4 in november 2010 publiceerde bleek dat het begrotingstekort over 2009 nog hoger was, namelijk 15,6 procent. De ministers van Financiën5 van andere eurolanden en de Europese Commissie6 reageerden woedend toen bleek dat de Grieken jarenlang hadden gelogen over hun financiële positie.
Door onzekerheid over de financiële positie van het land, nam de rente op Griekse staatsobligaties toe. Zo werd het voor de Griekse overheid lastiger om geld te lenen op de kapitaalmarkten. De steeds hogere rente die Griekenland op staatsleningen moest betalen, vergrootte het risico dat Griekenland de schuld niet meer kon terugbetalen. Herfinanciering van de Griekse staatsschuld werd zo steeds moeilijker.
Speculatieve beleggers zetten daarbij in op een faillissement van Griekenland. Zij kochten op grote schaal zogenoemde credit default swaps: een soort aandelen met verzekering, die veel geld zouden opleveren als Griekenland zijn staatsleningen niet meer kon aflossen.
De Griekse crisis schaadde het algemene vertrouwen in de euro, met een koersdaling van de munt als gevolg. Zo bedreigden de Griekse problemen de stabiliteit van de gezamenlijke munt en werd er gevreesd voor een bredere eurocrisis door een domino-effect, als de crisis zou overslaan naar andere eurolanden.
Het Griekse bruto nationaal product levert weliswaar slechts een kleine bijdrage aan de totale economie van de EU, maar wanneer meer zwakke eurolanden zoals Portugal, Ierland en Letland achter elkaar zouden omvallen, of wanneer één grote economie zoals bijvoorbeeld de Spaanse zou gaan wankelen, zou dit grote problemen kunnen veroorzaken.
Om te voorkomen dat meerdere zwakke eurolanden in een crisis terecht zouden komen, besloten de eurolanden en het IMF2 om Griekenland te hulp te schieten. Eind maart 2010 werden de eurolanden het eens over de opzet van een reddingsplan voor Griekenland. De hulp zou bestaan uit een combinatie van leningen van het IMF en van de eurolanden.
Griekenland vroeg op 23 april 2010 daadwerkelijk financiële steun aan. Op 2 mei 2010 maakten de eurolanden en het IMF bekend Griekenland te willen steunen met een lening van 110 miljard euro, verspreid over drie jaar. Hiervan kwam 80 miljard voor rekening van de eurolanden en 30 miljard voor het IMF. Nederland droeg in totaal 4,7 miljard euro bij. Alleen Slowakije weigerde bij te dragen aan het hulppakket voor Griekenland.
Naar aanleiding van de Griekse problemen werd het tijdelijke noodfonds EFSF7 voor eurolanden en uiteindelijk ook een permanent noodfonds8 opgericht. De lening van 110 miljard euro aan Griekenland kwam echter nog niet uit die fondsen.
Voorwaarden voor steun en controle
In ruil voor de steun eisten de Europese Commissie, de ECB9 en het IMF (tezamen de trojka10 genoemd) stevige maatregelen van Griekenland om het begrotingstekort terug te dringen en zo de crisis aan te pakken. Overheidsuitgaven moesten worden teruggedrongen, belastinginkomsten verhoogd en de economie moest efficiënter worden.
Concreet omvatten de maatregelen die in juni 2011 door het Griekse parlement werden goedgekeurd:
-
-het aanzienlijk terugdringen van het aantal ambtenaren
-
-het beperken (dan wel het sluiten) van publieke voorzieningen en een versobering van de uitkeringen
-
-een verhoging van de vermogensbelasting
-
-het tegengaan van belastingontduiking
-
-het oprichten van een onafhankelijk agentschap om voor 50 miljard euro aan Griekse staatseigendommen te privatiseren.
-
-verdere liberalisering van de transport- en energiemarkten
Vier keer per jaar rapporteren de Europese Commissie, de ECB en het IMF over de voortgang van dit soort hervormingen. Op basis van de rapporten beslissen de lidstaten van de eurozone dan of ze een volgend deel van de noodlening beschikbaar stellen en/of aanvullende maatregelen nodig zijn. Alle eurolanden moeten daarover unaniem beslissen. In totaal werd de Griekse noodlening in 13 delen verstrekt.
Steun bij doorvoeren hervormingen
Om Griekenland te helpen bij het uitwerken en invoeren van alle hervormingen stelde de Europese Commissie in juli 2011 de "Task Force for Greece" in.
Deze taskforce bestond uit experts die advies gaven over structurele hervormingen en maatregelen die economische groei en banen moesten opleveren. Ook begeleidden zij de bestuurlijk-administratieve aanpassingen die hiervoor nodig zijn. Zo assisteerden de adviseurs bij het hervormen van het zorgstelsel, het juridisch systeem, het ambtenarenapparaat en de bestrijding van corruptie.
Begin mei 2011 werd duidelijk dat de EU en Griekenland in gesprek waren over een aanvullende lening. Er volgden enkele maanden van harde onderhandelingen. Inzet waren de voorwaarden voor het gebruik van het Europese Noodfonds EFSF én de vraag of de private sector wel of niet, en zo ja verplicht of vrijwillig, een bijdrage moest leveren aan de nieuwe lening aan Griekenland.
Op de eurotop van 21 juli 2011 was men eruit. Griekenland werd een langlopende lening van 109 miljard euro toegezegd, tegen een lage rente van 3,5 procent. Dit geld was afkomstig van het EFSF. Ook werden de leningen uit het eerste pakket verlengd en werd de rente op die leningen verlaagd. Daarnaast zou de private sector (banken) een vrijwillige bijdrage moeten leveren; een deel van de schulden van Griekenland werd door de banken uiteindelijk kwijtgescholden.
Het vertrouwen in de extra leningen was niet genoeg om de financiële markten te kalmeren. De dreiging van een faillissement van Griekenland kwam in het najaar van 2011 steeds dichterbij. Daarbij daalde ook het vertrouwen in de euro als munt en kwamen andere eurolanden verder in de problemen. Onder druk besloten de regeringsleiders van de eurolanden tijdens een top op 26 en 27 oktober 2011 tot extra maatregelen:
-
-voor de periode 2011–2014 werd de bijdrage vanuit het EFSF en het IMF verhoogd tot maximaal 130 miljard euro
-
-de private sector moest meer bijdragen. Het ging om een herstructurering van de Griekse staatsschulden: de Griekse schuld moet in 2020 gereduceerd zijn tot 120 procent van het bbp
-
-Griekenland moest uit toekomstige opbrengsten van privatiseringen tot 15 miljard euro bijdragen aan het EFSF
Om voor de noodleningen in aanmerking te komen moest Griekenland aan de strenge voorwaarden (extra bezuinigingen) voldoen en overeenstemming bereiken over de herstructurering met private obligatiehouders die aan Griekenland geld hadden geleend.
Na nieuwe onderhandelingen werd 27 november 2012 afgesproken dat Griekenland een lagere rente zou gaan betalen op de leningen, de looptijd van de leningen werd verdubbeld naar 30 jaar en de rentebetalingen over leningen werden naar latere jaren doorgeschoven.
Het structurele tekort, betalingen op schulden niet meegerekend, werd al in 2013 omgezet in een zogenaamd 'primair overschot'. Door de leningen en bijbehorende rentelasten bleef het Griekse begrotingstekort hoog. Griekenland kreeg echter extra tijd om aan de Europese begrotingseisen te voldoen, zo hoefde het tekort pas in 2016 onder de de 3 procentnorm teruggebracht zijn.
Met de bereikte overeenkomst van 26 en 27 oktober 2011 leek het acute gevaar van de eurocrisis geweken, totdat de toenmalige Griekse premier Papandreou eind oktober zei een referendum te willen houden over het afgesproken hulppakket van de Europese Unie en het IMF.
Na de aanvankelijke opluchting over het besluit tot een Europees hulppakket, veroorzaakte het voornemen van de Griekse premier opnieuw veel onrust in binnen- en buitenland. Het referendum ging uiteindelijk niet door, en Papandreou trad 4 november 2011 af. Voormalig vicepresident van de Europese Centrale Bank Lucas Papademos11 leidde een nieuwe regering van nationale eenheid.
Die regering moest verder ingrijpen om aan de voorwaarden voor steun te voldoen, en geld te krijgen van private schuldeisers. In februari 2012 bereikte de Griekse regering een akkoord over de vereiste bezuinigingen. Het Griekse parlement stemde op 12 februari, onlangs felle betogingen in hoofdstad Athene, in met de bezuinigingsvoorstellen. Daarnaast was er op 24 februari een akkoord met de private schuldeisers; bijna alle obligaties werden ingeruild voor obligaties die meer dan 50 procent minder waard waren.
Op 6 mei 2012 vonden parlementsverkiezingen plaats in Griekenland. Die werden gezien als een strijd tussen partijen die de bezuinigingen onder druk van Europa wel wilden uitvoeren en partijen die dat niet wilden doen. Als uiterste consequentie van het niet uitvoeren van de maatregelen werd een zogenaamde Grexit niet uitgesloten.
De twee traditioneel grootste partijen in Griekenland, Nieuwe Democratie en PASOK, hadden op verzoek van de eurogroep en het IMF garanties afgegeven zich ook na de verkiezingen te committeren aan het in februari 2012 goedgekeurde bezuinigingsprogramma. De partijen werden door de bevolking afgestraft en konden geen meerderheidsregering vormen. Op 17 juni 2012 gingen de Grieken daarom opnieuw naar de stembus.
Bij die verkiezingen wisten Nieuwe Democratie en Pasok wel samen een meerderheid in het parlement te behalen. Samen met een kleinere linkse partij vormden ze een regering onder leiding van ND-leider Antonis Samaras12. Jean-Claude Juncker13, toenmalig voorzitter van de eurogroep5, had aangegeven dat er gepraat kon worden om Griekenland iets tegemoet te komen.
De bezuinigingsmaatregelen waren een klap voor de economie van Griekenland en de Griekse bevolking. In 2010 daalden de lonen in de publieke sector met gemiddeld 15 procent. Bij staatsbedrijven was dat zelfs 30 procent. De pensioenen werden met 10 procent gekort. Er kwam maar geen einde aan de stijgende werkloosheid in Griekenland. In november 2014 lag de werkloosheid op 28 procent van de beroepsbevolking en de jeugdwerkloosheid zelfs op 61,4 procent. De bezuinigingsmaatregelen van de Griekse regering leidden daardoor tot heftige protesten onder de bevolking.
Uit protest tegen de bezuinigingen koos de Griekse bevolking op 25 januari 2015 tijdens nieuwe (vervroegde) parlementsverkiezingen massaal voor de links-radicale partij Syriza. De partij van Alexis Tsipras beloofde de bezuinigingen terug te draaien, belastingen te verlagen en uitkeringen te verhogen.
Tevens beloofde ze zich hard te maken voor kwijtschelding van een flink deel van de schulden die de Griekse overheid had opgebouwd. Een herstructurering moest de Griekse schuldenlast verkleinen, waardoor de overheid minder hard zou hoeven te bezuinigen en er meer ruimte voor economische ontwikkeling zou zijn.
Private schuldeisers gingen in 2012 al akkoord met herstructurering. Het grootste gedeelte van de Griekse staatsschuld was echter in handen van andere eurolanden en instellingen als het IMF, ECB en diverse noodfondsen. Het kwijtschelden van schulden lag bij hen erg gevoelig. De nieuwe Griekse Syriza-regering zette hard in op kwijtschelding van schulden, maar kreeg nul op het rekest. De verhouding tussen Griekenland en de andere lidstaten verslechterde aanzienlijk.
De overige eurolanden wilden niet instemmen met versoepeling van de strikte voorwaarden die aan de noodleningen waren verbonden. Ondertussen verslechterde de financiële positie van de Griekse overheid.
De Eurogroep5 besloot in februari 2015 om het hulpprogramma dat in maart af zou lopen, te verlengen tot juni. In ruil voor het laatste deel van de noodleningen eisten de eurolanden, het IMF en de ECB concrete hervormingsplannen van de Grieken: de nieuwe Griekse regering moest belastingontduiking en corruptie aanpakken en het pensioensysteem hervormen.
Zonder verstrekking van het laatste deel van de noodkredieten kon Griekenland niet voldoen aan de betalingsverplichtingen, zoals aflossing van schulden bij de Europese partners en het IMF. In juni 2015 slaagde de Griekse staat er niet in een totaalbedrag van 1,5 miljard euro aan het IMF terug te betalen. De dreiging van een Grieks bankroet en een vertrek van Griekenland uit de eurozone ('Grexit') werd steeds groter.
Referendum
Op 30 juni 2015 liep het leningenprogramma aan Griekenland af, zonder dat een akkoord was bereikt over uitbetaling van het laatste deel van het programma. Daar kon Griekenland geen aanspraak meer op maken. Onderhandelingen binnen de Europese Raad14 waren een aantal dagen eerder stuk gelopen en ook in de Eurogroep weigerde Griekenland in te stemmen met voorstellen van de financiers. Tsipras kondigde daarop een referendum aan over die voorstellen waarmee hij zelf niet had ingestemd. De onderhandelingspartners van Griekenland waren daardoor onaangenaam verrast.
Op 5 juli 2015 werd het referendum gehouden over de vraag: ‘Moet het voorstel dat is voorgelegd door de Europese Commissie, de Europese Centrale Bank en het Internationaal Monetair Fonds tijdens de eurogroep van 25 juni 2015, dat bestaat uit twee delen die samen hun allesomvattende voorstel vormen, worden geaccepteerd?’
De Griekse regering adviseerde de bevolking 'nee' te stemmen. Een ruime meerderheid van 61 procent van de bevolking volgde dit advies op en stemde in het referendum tegen de voorstellen van de geldschieters.
Na het 'nee' van de Griekse bevolking volgden extra bijeenkomsten van de eurogroep en Eurotop. Veel Europese leiders zeiden openlijk het vertrouwen in de Griekse regering te hebben verloren. Nadat de Griekse regering op 8 juli 2015 een verzoek indiende voor een nieuw steunprogramma via het Europees Stabiliteitsmechanisme8 (ESM), werd tijdens de extra Eurotop15 op 13 juli 2015 na urenlang overleg toch een voorlopig akkoord bereikt over een nieuw, derde leningenpakket.
Om de tijd tot de inwerkingtreding van dat derde pakket te overbruggen, ontving Griekenland bovendien – op voorwaarde van bezuinigingsmaatregelen - een overbruggingskrediet van 7,16 miljard euro uit het Europees financieel stabilisatiemechanisme16 (EFSM). Dit noodkrediet was noodzakelijk voor een afbetaling aan de ECB en het IMF en om de Griekse bankensector draaiende te houden.
In augustus 2015 werd vervolgens overeenstemming bereikt over een derde pakket van maximaal 86 miljard euro aan leningen, afkomstig uit het noodfonds ESM, voor Griekenland. In ruil daarvoor moest verder bezuinigd en hervormd worden. Zo moesten de btw en de pensioenleeftijd verhoogd, de arbeidsmarkt gemoderniseerd, en het juridische en bancaire systeem moesten worden gemoderniseerd. Een zeer omstreden punt was de oprichting van een Europees fonds dat staatsbezittingen ging verkopen en staatsbedrijven ging exploiteren.
Op 14 augustus stemde het Griekse parlement in met de maatregelen. Later die dag zette de eurogroep het licht op groen voor het nieuwe programma. Er was weinig tijd voor de onderhandelingen omdat Griekenland op 20 augustus weer een betaling van circa 5 miljard euro moest doen aan de ECB9. Zo moest ook Syriza uiteindelijk instemmen met de harde bezuinigingsmaatregelen waar het zich zo tegen had verzet.
Akkoord bereikt, nieuwe verkiezingen
Nadat Griekenland op 20 augustus aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan, werden vervroegde verkiezingen uitgeschreven. Die vonden plaats op 20 september 2015 en werden opnieuw gewonnen door Syriza. De Europese leiders feliciteerden Syriza-leider Tsipras met zijn herverkiezing, maar riepen hem tegelijkertijd op om de in Europa gemaakte afspraken na te komen.
Mogelijke schuldverlichting
De eurolanden wilden graag dat het IMF deel zou nemen aan het derde steunpakket, maar IMF-president Christine Lagarde17 meende dat een financieel reddingsplan niet levensvatbaar was zonder schuldverlichting. Ondanks eerdere uitsluiting van enige vorm van schuldenverlichting voor Griekenland, zette eurocommissaris Dombrovskis18 de deur toch op een kier voor kwijtschelding van schulden in de toekomst, om zo het IMF bij de onderhandelingen te houden. Lagarde overwoog hiervoor een bedrag van twee miljard dollar te reserveren, maar dat geld wilde het IMF pas uitkeren als Griekenland, de EU en het IMF concreet hadden vastgelegd hoe de Griekse schuld moest worden geherstructureerd.
In januari 2016 startte de eerste evaluatie van de hervormingsmaatregelen die in ruil voor het derde steunpakket gedaan moesten worden. Na deze evaluatie kon er volgens een verklaring van de eurogroep mogelijk gesproken worden over schuldverlichting. Na een bijeenkomst van de eurogroep in maart 2016, zei toenmalig eurogroepvoorzitter Dijsselbloem dat de eurolanden 'in de nabije toekomst' zouden gaan praten over mogelijke schuldenverlichting voor Griekenland.
Griekenland nam in mei 2016 aanvullende maatregelen, om te voldoen aan de eisen van het hulppakket. De ministers van Financiën van de eurozone verwelkomden deze maatregelen en besloten na te denken over maatregelen om de schuldenlast voor Griekenland te verlichten. Op 24 mei 2016 beloofden de ministers verdere schuldverlichting aan het einde van het programma, in 2018, als dat ook daadwerkelijk nodig blijkt te zijn en Griekenland zich heeft gehouden aan de afgesproken doelstellingen. Dan kon er bijvoorbeeld worden gekeken naar langere looptijden of lagere rentes, hoewel kwijtschelding geen optie was.
In april 2017 bereikten Griekenland, de Europese Unie en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) na anderhalf jaar onderhandelen een politiek akkoord over de voortzetting van het steunprogramma voor Griekenland. Er werd onder andere afgesproken dat Griekenland na afloop van het lopende steunpakket in 2018, extra maatregelen zou treffen op het gebied van pensioenen en het innen van loonbelasting. Na het nemen van die maatregelen volgden verdere uitbetalingen.
In het kader van de controle op begrotingen van de lidstaten besloot de Raad Algemene Zaken19 op 25 september 2017 de procedure wegens buitensporige tekorten te beëindigen, omdat Griekenland een klein begrotingsoverschot had.
Op 21 juni 2018 waren de Griekse overheidsfinanciën robuust genoeg om het steunprogramma te kunnen staken. Voor de zekerheid was er begin augustus een extra buffer van 15 miljard euro aangelegd, zodat het land bij tegenslag niet meteen in de problemen zou komen. Griekenland ging officieel vanaf 20 augustus 2018 zelf weer de markt op om de staatsleningen te financieren.
Sinds 2010 ontving Griekenland 273,7 miljard euro aan leningen van het ESM en het IMF. Deze hebben gezamenlijk een aflossingsperiode van decennia.
Evaluatie aanpak Griekse crisis
Evaluatie door IMF
Op 5 juni 2013 publiceerde het IMF een eigen evaluatie van de aanpak van de crisis in Griekenland. Het IMF was opvallend kritisch over de voorwaarden die het zelf had opgelegd en concludeerde dat Griekenland eigenlijk niet in aanmerking had mogen komen voor steun.
De evaluatie stelde verder dat de Europese Commissie op veel fronten niet slaagde vooruitgang te boeken. Ook zou de Commissie niet in staat zijn geweest om de reddingsoperatie goed te managen. Het was zeldzaam dat een instelling zo hard oordeelde over het eigen optreden of dat van partners.
De Commissie reageerde afwijzend op het rapport. Ze benadrukte dat de keuze om Griekenland te redden mede was ingegeven door de situatie in de rest van de eurozone; zonder hulp aan Griekenland hadden banken in de hele eurozone miljarden moeten afschrijven, met alle gevolgen van dien.
Onderzoek van Europees Parlement naar trojka
Drie jaar na de totstandkoming van de trojka van de ECB, Europese Commissie en het IMF begon het Europees Parlement in november 2013 een onderzoek naar het functioneren van de trojka. Dat liep tot de eerste maanden van 2014. Het Europees Parlement concludeerde dat de werkwijze van de trojka intransparant en ondemocratisch was.
Taskforce for Greece
In januari 2016 publiceerde de Europese Rekenkamer een evaluatie van de Task Force for Greece (TFGR) die in juli 2011 door de Europese Commissie6 werd opgezet. De groep van ongeveer vijfenzestig Europese experts adviseerde de Grieken over hervorming van het openbaar bestuur, belastingstelsel en herstel van de economische groei, maar had beperkte invloed.
Rapport van de Europese Rekenkamer
De Europese Rekenkamer concludeerde in november 2017 in een kritisch rapport dat de steunprogramma’s voor Griekenland slechts beperkt hadden bijgedragen aan herstel in het land. Het rapport richtte zich vooral op het functioneren van de Europese Commissie. Volgens de Rekenkamer gaf de Commissie onvoldoende onderbouwing voor enkele belangrijke maatregelen, zoals de verhogingen van de btw en accijnzen. Ook hadden de rekenmeesters kritiek op de informele samenwerking met de andere instellingen die daardoor niet transparant was. De ECB weigerde mee te werken aan een onderzoek van de Rekenkamer naar de rol van de bank omdat de rekenkamer volgens de ECB daar niet toe bevoegd was.
In de jaren na de crisis waren de problemen in Griekenland nog steeds niet verdwenen. Het bovenstaande rapport van de Europese Rekenkamer uit 2017 liet zien dat het EU-beleid slechts ten dele heeft bijgedragen aan herstel van Griekenland. De eurolanden zouden tot 2022 in de regel nog halfjaarlijks een bedrag overmaken aan Athene, dat moest voortvloeien uit de winst die zij zouden behalen uit de Griekse staatsobligaties.
Deze transacties vonden echter nooit plaats, omdat de eurolanden vonden dat Athene zich niet hield aan enkele fundamentele afspraken. Nadat het land medio 2018 als laatste het noodfonds ESM verliet werd de weg omhoog gevonden, maar bleef het nog ver achter bij het Griekenland van voor de crisis.
In april 2019 evalueerde de Eurogroep5 de Griekse situatie en werd er besloten dat de Eurolanden voor het eerst winst uit Griekse staatsobligaties zouden uitkeren. Het land had namelijk een aantal hervormingsmaatregelingen doorgevoerd. Het idee werd dat de winsten uit de staatsobligaties halfjaarlijks aan Griekenland zouden worden uitgekeerd. De voorwaarde daarvoor was echter dat het land zich aan alle gemaakte afspraken over hervormingen en bezuinigingen zou houden.
Indicator |
2005 |
2006 |
2007 |
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Begrotingstekort/-overschot overheid |
-5,2% |
-5,9% |
-6,7% |
-10,2% |
-15,1% |
-11,2% |
-10,3% |
-8,9% |
-13,2% |
-3,6% |
-5,6% |
0,5% |
0,8% |
Hoogte staatsschuld als % van bbp |
100% |
103,6% |
103,1% |
109,4% |
126,7% |
146,2% |
172,1% |
159,6% |
177,4% |
178,9% |
175.9% |
178,5% |
176,1% |
Gemiddelde werkloosheid |
10% |
9% |
8,4% |
7,8% |
9,6% |
12,7% |
17,9% |
24,5% |
27,5% |
26,5% |
24,9% |
23,6% |
21,5% |
Bron: Eurostat
- 1.De eurozone bestaat uit de 20 EU-lidstaten die de euro hebben ingevoerd als wettig betaalmiddel. Deze lidstaten voeren gezamenlijk het eurobeleid. De landen waar de euro wel als betaalmiddel geaccepteerd wordt maar die geen lid zijn van de EU behoren niet tot de eurozone.
- 2.Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) is de VN-organisatie die de stabiliteit van het internationale monetaire systeem in de gaten houdt. Om deze stabiliteit te behouden en financiële crises te voorkomen, analyseert het IMF nationale, regionale en mondiale economische en financiële ontwikkelingen. Ook biedt het IMF hulp bij het beteugelen van economische crises.
- 3.Het bruto binnenlands product (BBP) is de totale waarde van alle goederen en diensten die binnen de grenzen van een land zijn geproduceerd. Dit is het belangrijkste meetmiddel voor de marktwaarde van een land. De stijgingen en dalingen van het BBP zijn een graadmeter voor de ontwikkeling van de economie. In Nederland houdt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) deze cijfers bij.
- 4.De taak van dit directoraat-generaal is de Europese Unie te voorzien van goede statistische informatie. Eurostat draagt ook bij aan het harmoniseren van statistieken, zodat gegevens vergelijkbaar worden.
- 5.De Eurogroep bestaat uit de ministers van Financiën van de landen die de euro als nationale munteenheid hebben ingevoerd (de eurozone). Dit samenwerkingsverband heeft als doel de coördinatie van economisch beleid binnen de muntunie te versterken en de financiële stabiliteit van de eurolanden te bevorderen. Het is strikt genomen een informeel orgaan en geen formatie van de Raad.
- 6.Deze instelling van de Europese Unie kan worden beschouwd als het 'dagelijks bestuur' van de EU. De leden van de Europese Commissie worden 'Eurocommissarissen' genoemd. Elke Eurocommissaris is verantwoordelijk voor één of meerdere beleidsgebieden.
- 7.De Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF) was een tijdelijk noodfonds, dat inmiddels is vervangen door het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM). Het EFSF werd opgericht in 2010, toen sprake was van het dieptepunt van de crisis. Het doel was de financiële stabiliteit in de eurozone te bewaren. Eurolanden die in financiële problemen verkeerden, konden bij het EFSF een lening aanvragen. Sinds 1 juli 2013 kan er geen aanspraak meer worden gedaan op het EFSF. Steun loopt sindsdien altijd via het permanente ESM. Het ESM is sinds oktober 2012 operationeel.
- 8.Het European Stability Mechanism (ESM) is een permanent financieel noodfonds dat leningen verstrekt aan EU-lidstaten die in financiële problemen verkeren. Het fonds bestaat uit een deel direct gestort geld, dat lidstaten zelf hebben ingebracht, en kredietgaranties. Het uiteindelijke doel van deze steun is het bewaken van de economische en financiële stabiliteit van de EU om zo de waarde van de euro te waarborgen.
- 9.De Europese Centrale Bank (ECB) is verantwoordelijk voor het monetaire beleid van de Unie. De basisdoelstelling van de ECB is het handhaven van de prijsstabiliteit binnen de eurozone en daarmee het bewaken van de koopkracht en het beheersen van de inflatie.
- 10.De term 'trojka' verwijst naar de drie partijen die moeten bepalen of EU-lidstaten met financiële tekorten voldoen aan de afgesproken bezuinigingen en hervormingen die zijn vastgesteld als voorwaarde voor het ontvangen van financiële hulp. De drie partijen zijn de Europese Commissie, het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Europese Centrale Bank (ECB). De naam voor het samenwerkingsverband stamt uit de tijd van de Europese schuldencrisis die in 2009 begon.
- 11.Loukas Papademos (1947) was in november 2011-mei 2012 minister-president van Griekenland. Hij was eerder onder meer universitair docent in de Verenigde Staten en in Griekenland, econoom bij de Federal Reserve Bank in Boston en bestuurder van de Nationale Bank van Griekenland. In 2002-2010 was Papademos vicepresident van de Europese Centrale Bank en daar was hij adviseur van premier Papandreou.
- 12.Antonis Samaras (1951) was van 20 juni 2012 tot en met 26 januari 2015 premier van Griekenland. Hij was in 2009-2015 de leider van de Griekse centrumrechtse partij Nieuwe Democratie. Samaras is econoom en werd in 1977 lid van het Griekse parlement. In enkele conservatieve kabinetten was hij minister, onder meer van financiën en Buitenlandse Zaken. Tussen 1993 en 2004 leidde hij de door hem opgerichte rechtse partij "Politieke Lente". Na terugkeer bij ND werd Samaras lid van het Europees Parlement en minister van Cultuur en Sport.
- 13.Jean-Claude Juncker (1954) was van 1 november 2014 tot 1 december 2019 voorzitter van de Europese Commissie. Hij werd op 15 juli 2014 gekozen. Juncker was in 1995-2013 minister-president van Luxemburg. Eerder was hij staatssecretaris en minister onder meer van financiën. Hij bekleedde daarnaast functies bij de Wereldbank en het IMF. In 2005-2013 was hij voorzitter van de eurogroep. Juncker is lid van de Christelijke Volkspartij en leidde een coalitie van christendemocraten en sociaaldemocraten. Hij is diverse malen onderscheiden met internationale prijzen, zoals de Walter Hallsteinprijs en de Karelsprijs.
- 14.De Europese Raad bestaat uit de regeringsleiders of staatshoofden van de 27 lidstaten van de Europese Unie, de vaste voorzitter en de voorzitter van de Europese Commissie. Alleen de regeringsleiders of staatshoofden hebben stemrecht tijdens de vergaderingen. De Europese Raad heeft geen wetgevingstaak, maar stelt wel de politieke richting van de EU vast.
- 15.De Eurotop bestaat uit de staatshoofden en regeringsleiders van de landen die de Euro als nationale munteenheid hebben ingevoerd en de voorzitter van de Europese Commissie. Zij komen minimaal twee keer per jaar bijeen en stellen de strategische richtsnoeren vast voor het economisch beleid, voor een beter concurrentievermogen en voor meer convergentie (naar elkaar toe groeien) in de eurozone.
- 16.Het EFSM is in 2011 in werking getreden met als doel lidstaten in financiële problemen te ondersteunen. Waar het ESM geld leent voor een 'gemeenschappelijke spaarpot' door het uitgeven van obligaties op de markt, sluit het EFSM leningen af op verzoek van lidstaten in financiële problemen. Ditzelfde is het verschil tussen het EFSM en het EFSF (de voorganger van het ESM). Verder is het EFSM een fonds van de 27 EU-lidstaten, terwijl het EFSF van de negentien landen van de eurozone is.
- 17.Christine Lagarde (1956) is sinds 1 november 2019 president van de ECB. Daarvoor was zij van 2011 tot 2019 directeur van het IMF. In Frankrijk diende zij van 2007-2011 als minister van Economische Zaken, financiën en Industrie in het centrumrechtse kabinet-Fillon. In 2005-2007 was zij onderminister voor Buitenlandse Handel. Eerder was zij lange tijd advocaat bij het internationale advocatenkantoor Baker & McKenzie.
- 18.Valdis Dombrovskis (1971) is sinds 1 november 2014 lid (en vicevoorzitter) van de Europese Commissie. In de Commissie-Von der Leyen is hij belast met een Economie die werkt voor de mensen en handel. In de Commissie-Juncker was hij belast met euro en sociale dialoog. Sinds 15 juli 2016 was hij tevens belast met de portefeuille financiële stabiliteit, financiële dienstverlening en gezamenlijke kapitaalmarkt, overgenomen van de vertrokken Britse eurocommissaris Hill. Dombrovskis was van 12 maart 2009 tot 22 januari 2014 minister-president van Letland. De econoom en natuurkundige Dombrovskis is lid van de nationalistisch-centrumrechtse partij Jaunais Laiks. Eerder werkte hij bij enkele wetenschappelijke instituten. In 2002-2004 was hij minister van Financiën en daarna tot 2009 lid van het Europees Parlement. Hij leidde vanaf 2009 twee opvolgende centrumrechtse kabinetten.
- 19.De raadsformatie Algemene Zaken (AZ) bestaat voornamelijk uit de ministers van Europese en buitenlandse zaken en vergadert elke maand. Deze Raad is verantwoordelijk voor de samenhang tussen de werkzaamheden van de verschillende raadsformaties. Namens Nederland sluit doorgaans minister van Buitenlandse Zaken Caspar Veldkamp (NSC) aan.
- 20.In 2019 werd Kyriakos Mitsotakis van de liberaal-conservatieve partij Néa Dimokratía (ND) minister-president, nadat zijn partij de verkiezingen won bij vervroegde verkiezingen. De vervroegde verkiezingen kwamen er na het verlies van de toen leidende linkse partij Syriza bij de Europese verkiezingen van 2019. In mei 2023 vonden er verkiezingen plaats waarbij de zittende premier Mitsotakis een grote overwinning behaalde, maar niet de absolute meerderheid. Op 25 juni 2023 gingen de Grieken opnieuw naar de stembus voor een tweede ronde, waarbij Mitsotakis een absolute meerderheid van 158 zetels haalde.