Verslag algemeen overleg over topinkomens en Monitoring Commissie Corporate Governance Code - Topinkomens - Hoofdinhoud
Dit verslag van een algemeen overleg is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 30111 - Topinkomens.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Topinkomens; Verslag algemeen overleg over topinkomens en Monitoring Commissie Corporate Governance Code |
---|---|
Documentdatum | 23-11-2005 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST91912 |
Kenmerk | 30111, nr. 3 |
Van | Staten-Generaal (SG) |
Commissie(s) | Koninkrijksrelaties (KR), Economische Zaken (ez), Financiën (FIN), Justitie (JUST), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Binnenlandse Zaken (BIZA) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2005–2006
30 111
Topinkomens
Nr. 3
1 Samenstelling:
Leden: Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Vos (GroenLinks), De Wit (SP), Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchten-veld (VVD), Wilders (Groep Wilders), De Pater-van der Meer (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Boelhouwer (PvdA), Dubbelboer (PvdA), Van Hijum (CDA), Nijs (VVD), Van Schijndel (VVD). Plv. leden: Klaas de Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Weekers (VVD), Slob (ChristenUnie), Hirsi Ali (VVD), Szabó (VVD), Rambocus (CDA), Van Gent (GroenLinks), Cqörüz (CDA), Van As (LPF), Van Haersma Buma (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Bochove (CDA), Algra (CDA), Hamer (PvdA), Hermans (LPF), Leerdam (PvdA), Wolfsen (PvdA), Eski (CDA), Balemans (VVD), Van der Sande (VVD), Vergeer (SP)
2 Samenstelling:
Leden: Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Weekers (VVD), Slob (ChristenUnie), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Van Velzen (SP), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Jonker (CDA), Jungbluth (GroenLinks), Irrgang (SP).
Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Dittrich (D66), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Duyvendak (GroenLinks), Joldersma (CDA), Van Egerschot (VVD), Van der Vlies (SGP), Varela (LPF), Hermans (LPF), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Haan (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA),
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 23 november 2005
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, de vaste commissie voor Economische Zaken2, de vaste commissie voor Financiën3, de vaste commissie voor Justitie4 en de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid5 hebben op 29 september 2005
Szabó (VVD), Van Dijk (CDA), Van Gent (GroenLinks), Gerkens (SP).
3 Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Smits (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Koopmans (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Koomen (CDA), Fierens (PvdA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Heemskerk (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Van Egerschot (VVD), Irrgang (SP). Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Koenders (PvdA), Dittrich (D66), Balemans (VVD), Kortenhorst (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), De Krom (VVD), Atsma (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Omtzigt (CDA), Eerdmans (LPF), Noorman-den Uyl (PvdA), Mosterd (CDA), Jan de Vries (CDA), Hermans (LPF), Mastwijk (CDA), Rambocus (CDA), Stuurman (PvdA), Luchtenveld (VVD), Blom (PvdA), Douma (PvdA), Bibi de Vries (VVD), Van Beek (VVD), Gerkens (SP).
4 Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), Klaas de Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GroenLinks), Rouvoet (ChristenUnie), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Cqörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), Jan de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), Van Fessem (CDA), Straub
(PvdA), Nawijn (Groep Nawijn), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GroenLinks), Van Egerschot (VVD).
Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Kraneveldt (LPF), Joldersma (CDA), Van As (LPF), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Lambrechts (D66), Van Schijndel (VVD), Karimi (GroenLinks), Örgü (VVD), Kalsbeek (PvdA), Vergeer (SP). 5 Samenstelling:
Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Bibi de Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), voorzitter, Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Varela (LPF), Eski (CDA), Koomen (CDA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD), Van Hijum (CDA), Van der Sande (VVD).
Plv. leden: Depla (PvdA), Koşer Kaya (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GroenLinks), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Azough (GroenLinks), Omtzigt (CDA), Visser (VVD), Algra (CDA), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Van As (LPF), Aptroot (VVD), Hessels (CDA), Van Eger-schot (VVD).
overleg gevoerd met minister De Geus van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, minister Remkes van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en vice-minister-president, minister Zalm van Financiën over:
– de kabinetsvoornemens met betrekking tot topinkomens
(30 111, nr. 1); – de brief d.d. 23 september 2005 van de minister van Financiën
over Monitoring Commissie Corporate Governance Code
(30 111, nr. 2).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
Mevrouw Van Gent (GroenLinks) vindt dat er paal en perk aan moet worden gesteld dat het old boys network, ondanks de recessie waarin Nederland verkeert, ondanks de nullijn voor lonen en uitkeringen en ondanks de miljardenbezuinigingen van dit kabinet, rijker en rijker wordt. De solidariteit wordt met voeten getreden. Tientallen directeuren van ziekenen verpleeghuizen verdienen fors meer dan een minister. Tientallen corporatiedirecteuren verdienen tweemaal zo veel als de ministerpresident. Er is sprake van een explosieve stijging van de beloning van topbestuurders bij beursgenoteerde bedrijven. In de Trendnota arbeidszaken overheid staat dat topambtenaren er in drie jaar tijd bijna 25% in inkomen op vooruit zijn gegaan. En wat doet het kabinet? Het staat erbij en kijkt ernaar.
Wat nu geregeld kan en moet worden, is de inperking van de salarissen in de publieke sector. Mevrouw Van Gent vindt het niet kunnen dat bestuurders op kosten van de belasting- en premiebetaler vijf, acht, vijftien keer modaal verdienen. Zij vraagt zich ook af waarom de topmannen in de sociale zekerheid anderhalf tot twee keer zo veel moeten verdienen als de minister van SZW. In juni 2004 meldt het voltallige kabinet: wij gaan maatregelen nemen en topbestuurders van zbo’s mogen niet meer verdienen dan een minister. De brief die nu op tafel ligt, is echter een slap aftreksel van die eerdere belofte. De inkomens worden niet gemaximeerd en alleen van topbestuurders die meer verdienen dan een minister wordt het inkomen openbaar gemaakt. Op deze manier wordt het probleem niet aangepakt. Waarom is er geen keiharde grens? Als je bij de overheid werkt, is €130 000 meer dan genoeg. Dat zou de regel moeten zijn. Deze norm wordt echter op te weinig functionarissen van toepassing verklaard. Alleen de ambtenaren op de ministeries en van verzelfstandigde diensten vallen onder deze norm.
Mevrouw Van Gent vindt dat er nu stappen gezet moeten worden. De topmensen in de publieke sector kunnen zichzelf niet in de hand houden. Daarom hoopt zij dat dit debat eindigt met een klemmend beroep op het kabinet om een maximum salaris te regelen in de gehele publieke sector. Daarvoor is geen wetswijziging nodig. Zij zou ervoor zijn als de geldkraan wordt dichtgedraaid voor instellingen die zich aan de top verrijken op kosten van belasting- en premiebetalers die geen enkel alternatief hebben. Er moet nu niet meer worden gepraat, maar er moet worden ingegrepen. Als er alleen wordt gepubliceerd, gebeurt er niets.
De heer Douma (PvdA) merkt op dat de topsalarissen in 2004 volgens een onderzoek van de Volkskrant stegen met ongeveer 13% en die van werknemers met ongeveer 1,3%. Dat zijn onaanvaardbare verschillen. In de sector van de zorgverzekeringen blijken tientallen topmanagers meer te verdienen dan de minister-president. En dat in een tijd, waarin burgers zich zorgen maken over de gevolgen van de invoering van het nieuwe zorgstelsel voor hun koopkracht. Het kabinet heeft in een brief aangegeven welke maatregelen het bereid is te nemen tegen de stijging van de topinkomens. VNO/NCW heeft het kabinet van een ondernemersvijandige
houding beschuldigd. Het debat over de topinkomens moet echter niet worden gevoerd vanuit een ondernemersvijandig perspectief, want Nederland heeft behoefte aan sterke multinationaal opererende bedrijven. Hoge inkomens kunnen verdedigbaar zijn als topmanagers zorgen voor nieuwe producten en diensten, investeren, nieuwe markten ontwikkelen, zorgen voor meer banen en winst uit economische activiteiten realiseren. Jammer genoeg is dat onvoldoende het geval. Verder zouden topmanagers zich rekenschap moeten geven van de maatschappelijke effecten van hun gedrag. Een echte ondernemer heeft gevoel voor wat er onder consumenten en burgers leeft en handelt daar ook naar. Voor de semi-publieke sector kiest de regering bij de staatsdeelnemingen wat de heer Douma betreft voor de goede lijn: maximaal de mediaan van de peergroup, pensioenen opzuiveren, middelloon, variabele beloning op basis van prestatiestaffels en geen variabele beloning in de pensioenen. Dat is een goed uitgangspunt. Voor de rest van de semi-publieke sector schieten de voorstellen van de regering echter tekort. Voorlopig kiest het kabinet vooral voor transparantie en nog niet voor wettelijke maatregelen. Ondertussen is echter duidelijk gebleken dat alleen transparantie niet leidt tot beheersing van de stijging van de topinkomens. Daarom is hij er voorstander van dat niet alleen bij het Rijk, maar in alle met meer dan 50% publieke middelen gefinancierde instellingen, de regel is dat het salaris van een minister of de minister-president de top is. In een aantal gevallen kunnen uitzonderingen mogelijk zijn, maar dan moet men goed kunnen uitleggen waarom dat gerechtvaardigd is. Een en ander vereist wel een betere systematiek voor de verantwoording door de top van dergelijke instellingen, want op dit moment is vaak onduidelijk aan wie de semi-publieke instellingen verantwoording verschuldigd zijn. Voor de private sector wordt een aantal maatregelen voorgesteld, maar die schieten tekort. De heer Douma vindt dat men terughoudend moet zijn met belonen in opties. De regering heeft ooit voorgesteld om de opties niet meer aftrekbaar te laten zijn voor de vennootschappelijke winst. Hij zou willen dat zij dat voorstel alsnog doet, want hij vindt dat een eind moet komen aan die optiebeloning. Verder zou hij graag willen dat de regering duidelijke regels stelt voor het pensioen. Bij de toekenning van de topinkomens aan topmanagers is te vaak sprake van hoge pensioenlasten en worden eindloonstelsels in het pensioen gehanteerd, terwijl overal in het bedrijfsleven werknemers op een middelloonstelsel zitten en, als zij pensioenjaren tekort komen, zelf moeten zorgen voor het dichten van het gat. Daar moet wat in veranderen.
Er bestaat nu een enquêterecht voor vakbonden en aandeelhouders. De heer Douma vraagt of dat ook niet moet gelden voor ondernemingsraden als zij het gevoel hebben dat in hun onderneming sprake is van wanbeleid ten aanzien van de topinkomens. Verder zegt de code-Tabaksblat dat institutionele beleggers een verantwoordingsplicht moeten krijgen voor het gebruik van hun stemrecht op aandeelhoudersvergaderingen. Gaat die er komen?
Primaire inkomensvorming is buitengewoon lastig te beïnvloeden in de private sector. Er zou eventueel corrigerend opgetreden moeten kunnen worden op het niveau van premies en belastingen. Daarom heeft de PvdA in de Beterbegroting voorgesteld het toptarief te verhogen van 52 naar 54%. Zijn de bewindslieden bereid om eventueel via het normale belastingtarief een deel van die te hoge inkomens af te romen?
De heer Bakker (D66) is van mening dat een goed ondernemer ook gevoel moet hebben voor sociale verhoudingen en het sociale klimaat. Dat uitgerekend in de jaren dat iedereen de broekriem aan moet halen, er dergelijke inkomensstijgingen getoond worden, is niet in overeenstemming met de letter en de geest van de code-Tabaksblat. Het grote verschil met de publieke sector is dat het vaak gaat om beursgenoteerde ondernemingen, waar in zeker zin sprake is van checks and balances. In sommige
gevallen zijn de overheid of institutionele beleggers aandeelhouder en dan kan er langs die weg iets worden gedaan. Bij publieke instellingen is er geen sprake van aandeelhouders en al helemaal niet van een markt. Hij vindt dat voor die sector het ministerssalaris de norm moet zijn. Het kabinet lijkt het echter alleen maar te regelen voor de eigen organisatie en niet voor de semi-publieke sector.
In de brief staat dat voor de publieke instellingen die ressorteren onder een vakdepartement meestal is geregeld dat de minister bevoegd is tot het vaststellen van de salarissen van de bestuurders. Ministers gaan op hun eigen departement inventariseren of de ministeriële verantwoordelijkheid in voorkomende gevallen adequaat is geregeld. Als die bevoegdheid er niet is, moet die er snel komen en als die er wel is, moet er gebruik van worden gemaakt. De heer Bakker heeft het liefst dat het kabinet snel een wetsvoorstel indient, waarin de minister-presidentregel geregeld wordt, want er moeten nu spijkers met koppen worden geslagen. Als het kabinet dat niet van plan is, moet de Kamer het zelf gaan regelen via een initiatiefwetsvoorstel.
Als een instelling voor meer dan de helft uit publieke middelen wordt betaald, hoort de minister-presidentregel ook te gelden. Bij bijvoorbeeld Schiphol, dat wel eigendom is van de Staat, maar dat zaken doet op een markt en zijn eigen geld verdient, moet de overheid als aandeelhouder kijken naar de bovenmatige salarissen. Ook voor energiebedrijven moet de overheid als aandeelhouder zijn werk doen. Bij zorgverzekeraars gaat het vaak om bedrijven die beursgenoteerd zijn en veel andere activiteiten hebben naast de ziektekostenverzekeringen. Als het gaat om de poot van het bedrijf waar ziektekostenverzekeringen wordt geregeld, mag men echter met de publieke norm overeenstemmende soberheid en bescheidenheid verwachten. In de publieke sector is het salaris van de ministerpresident een deugdelijk maximum. Hij kan zich een enkele uitzondering wel voorstellen, maar dan is er sprake van een zware bewijslast.
Mevrouw Van Egerschot (VVD) vindt het niet met elkaar te rijmen dat in een tijd dat van iedereen loonmatiging wordt gevraagd, er op het niveau van bestuurders iets heel anders gebeurt. In het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen vindt zij dat niet wenselijk. In de private markt is de controletaak gelegd bij de aandeelhouders, maar publiek geld moet publiek worden verantwoord. Het kabinet is terughoudend om voor de private sector iets te doen voordat het rapport van de commissie-Frijns er is. Er is nu een wetsvoorstel dat handelt over de openbaarheid van publiek gefinancierde inkomens, maar de Raad van State is van mening dat daar geen remmende werking van uitgaat. De discussie over dat wetsvoorstel gaat nog gevoerd worden, maar zij vindt het belangrijk dat de maatregelen die genomen worden in het parlement, wel een remmende werking hebben. Is men met de maatregelen die zijn genomen, nu daadwerkelijk op de goede weg? Is er sprake van een remmende werking? Het kabinet heeft aangegeven te willen kijken naar een eventuele beperking van de aftrekbaarheid van de fiscale werknemersopties. Mevrouw Van Egerschot vindt echter dat die fiscale aftrekbaarheid niet mag worden aangetast. Die flexibele beloning is namelijk goed voor de economie. Ook de betrokkenheid van de werknemers bij de onderneming kan daardoor verbeterd worden. Verder zijn werknemersopties gewoon loonkosten en moeten dus aftrekbaar zijn. Bovendien is het technisch moeilijk uitvoerbaar.
Als het gaat om de publieke sector moet de norm het salaris van de minister-president zijn, maar dan moet de correctie van 30% wel worden meegenomen. Bovendien moet er ruimte zijn om daar vanwege zwaarwegende redenen van af te wijken.
Mevrouw Kant (SP) merkt op dat dit een onderwerp is van veel, heftige, woorden, maar weinig daden. Er is steeds verontwaardiging over sala-
rissen bij zorgverzekeraars, ziekenhuizen, energiebedrijven, woningbouwcorporaties. Die verontwaardiging is terecht, maar het is niet terecht dat er vervolgens niets gebeurt. Voor de overheid stelt het kabinet nu dat het ministerssalaris de norm is. Bij ambtenaren gaat die norm gehandhaafd worden. Bij een aantal onder een ministerie vallende organisaties kan dat ook worden gedaan. Er wordt echter wel weer bij gezegd: tenzij er redenen zijn om ervan af te wijken. Zij wil graag weten wat die redenen dan kunnen zijn. Aan de hand van welke criteria gaat er getoetst worden? Hoe zit het verder met de semi-publieke sector? Hoe gaan de normen voor die sector gehandhaafd worden? Het is volgens haar gewoon een wassen neus, want er gebeurt niets bij de woningcorporaties, de ziekenhuizen, de zorgverzekeraars. Waarom legt het kabinet niet in een wet vast dat het maximumsalaris niet meer mag zijn dan een ministerssalaris als een bedrijf of instelling met meer dan 50% publiek geld wordt gefinancierd? Dat publieke geld moet dan natuurlijk wel goed worden gedefinieerd. Wat vindt het kabinet publiek geld?
Wat betreft de marktsector is in de Kamer al vaak gezegd dat die verrijking aan de top niet kan, maar er gebeurt niets, behalve overleg met de Stichting van de Arbeid over fiscale aftrekbaarheid van opties. Zij vindt dat er nu niet meer moet worden gepraat, maar dat er moet worden gehandeld. Er moet sprake zijn van een morele koppeling, zodat het salaris aan de top niet meer stijgt dan dat op de werkvloer. Het kabinet kan dat volgens haar afdwingen. Anders kan een hoge belasting worden geheven op extreem hoge salarissen.
De heer Jan de Vries (CDA) is van mening dat nu de checks and balances in orde moeten worden gebracht, dat de positie van de aandeelhouders moet worden verbeterd en dat richting moet worden gegeven aan het debat dat niet in de Tweede Kamer moet worden gevoerd, maar in al die instellingen en bedrijven die een eigen verantwoordelijkheid hebben om te komen tot een verantwoord bezoldigingsbeleid. Als van iedere werknemer loonmatiging word gevraagd, moet dat ook worden gevraagd van de top van die bedrijven en instellingen. Er kan nog zo lang in de Kamer worden gediscussieerd over allerlei wetgeving en notities van het kabinet, maar als de echte verantwoordelijken in al die sectoren niet zelf doorzien dat er sprake is van een maatschappelijk belang en er een maatschappelijke oproep ligt om dit probleem op te lossen en hun verantwoordelijkheid te nemen en te komen tot een verantwoord bezoldigingsbeleid, is dat gedoemd te mislukken. Verantwoord ondernemerschap betekent niet alleen dat er goede winstcijfers zijn en de klanten tevreden zijn, maar ook dat men aanspreekbaar is op deze maatschappelijke opdracht. In de private sector is het debat meer op gang gekomen dan in de semi-publieke sector. Dat betekent dat er een inhaalslag gemaakt moet worden. Daarom is het goed dat de vakministers voor de sectoren waar zij over gaan, met de raden van toezicht en andere verantwoordelijke bestuurders en toezichthouders in gesprek gaan over de vraag of zij daar verantwoord invulling aan geven. Op het moment dat het kabinet deze sectoren aanspreekt, zou dat tot actie moeten leiden, bijvoorbeeld tot een eigen code als het gaat om een verantwoord bezoldigingsbeleid. De heer De Vries vindt dat naast transparantie, in het jaarverslag verantwoording moet worden afgelegd over de wijze waarop invulling is gegeven aan het beleid, maar ook aan de normering die het kabinet meegeeft. Men moet het dan maar uitleggen als men daarvan af wil wijken. Daarnaast moeten de leden van de raden van toezicht van de instellingen aanspreekbaar zijn voor de ondernemingsraad, medezeggenschapsraad en dergelijke. Het debat moet daar plaatsvinden. De beperking van de aftrekbaarheid van de werknemersopties heeft volgens de heer De Vries weinig toegevoegde waarde. Hij vindt dan ook dat daar niet toe moet worden overgegaan.
Het antwoord van de bewindslieden
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wil een ultieme poging doen om het wetsvoorstel Openbaarmaking op 1 januari 2006 van kracht te laten worden. Een van de doelstellingen van de wet is dat er sprake zal zijn van transparantie. Er zijn twijfels uitgesproken of er wel een remmende werking uitgaat van transparantie, maar die transparantie is in ieder geval nodig om tot matiging te kunnen komen. Daarnaast zijn belangrijke doelstellingen van de wet inzicht te krijgen in de besteding van publiek geld en het afleggen van verantwoording. De minister wacht voor één van de vier wetsvoorstellen die zijn opgesteld naar aanleiding van de voorstellen van de commissie-Dijkstal, nog op advies van de Raad van State. Als dat binnen is, kunnen de wetsvoorstellen bij de Kamer worden ingediend. De doelstelling van die wetsvoorstellen is balans brengen in het publieke salarisgebouw. Daar gaat het rapport van de commissie-Dijkstal met name over. Daar komen ook nog een paar vervolgrapporten over. Het eerstvolgende, dat binnenkort zal verschijnen, gaat over de salariëring van politieke ambtsdragers bij provincies en gemeenten. Er komt verder nog een rapport over de pensioenen. In de Trendnota is vermeld dat de topambtenaren in de afgelopen jaren een stijging van inkomen van 25% hebben gezien. Dat is echter onder meer het gevolg van het feit dat topambtenaren in plaats van 36 uur 40 uur mochten gaan werken.
Er vindt op dit moment een inventarisatie plaats met betrekking tot de zbo’s. De minister zal de Kamer daarover rapporteren. Hij heeft de medeoverheden inmiddels laten weten dat hij met hen in gesprek wil treden over een zo groot mogelijke eenheid in beloningsbeleid. Een deel van de publieke, maar ook een belangrijk deel van de semi-publieke sector is echter gedecentraliseerd. De directe invloed van het kabinet op die gedecentraliseerde sector is beperkt. Hij probeert wel die werkgevers een beloningsbeleid te laten ontwikkelen, dat inzichtelijk en transparant is en tegelijkertijd uitgaat van een zo matig mogelijke beloning. Direct ingrijpen van de kant van de wetgever is het allerlaatste dat moet gebeuren. Matiging is wel de primaire invalshoek, maar er zijn soms functies die arbeidsmarkttechnisch zodanig ingewikkeld zijn dat het niet eenvoudig is om die volgens de beloningsnormen bemenst te krijgen. Soms kan het subsidie-instrument ingezet worden en kunnen een aantal randvoorwaarden gesteld worden. Dat moet men op dit moment echter niet willen. Volgens de minister gaat het op dit moment primair om het interne toezicht. Als vanuit de Rijksoverheid in termen van bewustwording wat kan worden gedaan in de richting van de toezichthouders, is hij gaarne bereid dat te doen. De commissie-Dijkstal beveelt overigens niet aan om voor de zbo’s het ministerssalaris te laten gelden als een harde norm, omdat die commissie de arbeidsmarkttechnische omstandigheid onderkent. Het wordt meer gezien als een richting die maatgevend zou moeten zijn.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de Kamer bij brief van 8 juli geïnformeerd over het overleg met de sociale partners op 7 juli. In dat overleg is aan de orde geweest de solidariteit tussen de top en de cao-inkomens. Hij benadrukt dat het tot de kwaliteit van goed ondernemerschap behoort om als er matiging gevraagd wordt van cao-inkomens, ook de eigen inkomensontwikkeling te matigen. Hij ziet een onderneming als een samenwerkingsverband en dat betekent dat het geld met elkaar wordt verdiend. Er zullen altijd differentiaties zijn in beloningscomponenten en in beloningsniveaus, maar het getuigt van goed ondernemerschap om te kijken naar de samenhang in een onderneming. Dat was voor hem reden om hartelijk in te stemmen met het initiatiefwetsvoorstel van de heer Harrewijn, dat de ondernemingsraden een informatierecht geeft. Als echter bepaalde functies buiten de cao vallen –
dat is meestal zo in de marktsector – zijn er verder geen instrumenten voor de vakbeweging of het kabinet om de beloning rechtstreeks te beïnvloeden en te beheersen.
Er is indringend over gesproken of de ontwikkeling van de topinkomens verder beheerst zou kunnen worden langs de weg van fiscale instrumenten. Er is daarbij stilgestaan bij de eventuele effectiviteit van het beperken van de aftrekbaarheid van de werknemersopties. De vakbeweging heeft erop gewezen dat dat niet alleen de top betreft, maar ook veel andere werknemers. Er is ook gezegd dat opties op zichzelf niet irritant zijn, maar pas als ze geen verband houden met vooraf omschreven prestaties, waar mensen op kunnen worden afgerekend. De conclusie was toen dat het ingrijpen in de fiscaliteit onvoldoende effectief is en meer nadelen dan voordelen heeft. Dat is ook de conclusie van het kabinet. Dat laat onverlet dat het kabinet het wenselijk vindt dat er gestuurd kan worden op opties. Dat kunnen de aandeelhouders doen en dat kan de Staat als aandeelhouder doen.
De minister van Financiën heeft geprobeerd door de uitbreiding van de bevoegdheden van aandeelhouders een beter tegenwicht te bieden aan de beloningsbeslissingen aan de top. Er zijn op dat punt eerste positieve bewegingen. De institutionele aandeelhouders, in het bijzonder pensioenfondsen, zijn duidelijk actiever geworden als het gaat om het beloningsbeleid. De Stichting Corporate Governance Onderzoek voor Pensioenfondsen is voornemens het platform uit te breiden richting meer institutionele beleggers, dus ook niet-pensioenfondsen, zodat daarvoor ook een professionele ondersteuning is bij het uitoefenen van het aandeelhouderschap. Daarnaast is de Staat een tamelijk actieve aandeelhouder. Zo wordt overleg gevoerd met lagere overheden om een soort gezamenlijk raamwerk op te stellen, waarbinnen het beloningsbeleid kritisch kan worden beoordeeld.
Het is van belang dat bij de peergroup wat betreft de beloning niet alleen omhoog wordt gekeken, maar ook naar beneden. Bovendien is de lijn dat ernaar wordt gestreefd onder de mediaan van de peergroup te blijven. Verder dient variabele beloning niet pensioengevend te zijn. Het kabinet probeert daar in de praktijk ook goed mee om te gaan. Dat leidt nog wel eens tot het aanhouden van het beloningsbeleid, nadat de aandeelhoudersvergadering is geweest, omdat de Staat als aandeelhouder nog niet tevreden is over de voorstellen die ter tafel liggen. In een aantal gevallen komt er dan een bijzondere aandeelhoudersvergadering om het beloningsbeleid vast te stellen.
De afschaffing van de aftrekbaarheid van opties kon niet op een enthousiast onthaal rekenen bij de Stichting van de Arbeid. Daarbij speelt overigens ook een rol dat het dan een algemene werking zou hebben en dus ook andere werknemers zou treffen. Bovendien zou het negatief uitwerken op het vestigingsklimaat als het kabinet op dit punt een draai zou maken. Daarom wil de minister afzien van die afschaffing van de aftrekbaarheid. Verder heeft hij niet de behoefte om bestaande enquêterechten van de vakbeweging en de aandeelhouders te veranderen. Hij meent dat de vakbonden het voortouw moeten hebben en niet de ondernemingsraden. Tabaksblat bepleit een verantwoordingsplicht voor de institutionele beleggers. Er wordt geprobeerd een code op te stellen voor de pensioenfondsen. Daarbij wordt ook bekeken hoe moet worden omgegaan met het aandeelhouderschap en de verantwoordingsplicht. Tabaksblat bepleit overigens niet om dat wettelijk vast te leggen, maar er moeten wel regels voor komen.
De minister heeft er geen behoefte aan om het hoogste belastingtarief van 52% te verhogen naar 54%. Hij vindt een afdracht van meer de helft van het inkomen ruimschoots voldoende.
Het inkomen van de voorzitter van de AFM wordt in stappen gebracht op het niveau van dat van een directielid van De Nederlandsche Bank. Juist bij De Nederlandsche Bank heeft de herijking van het salarisgebouw tot aanzienlijke consequenties geleid. Zo zijn de salarissen met ingang van 2002 voor zes jaar bevroren. Verder is de pensioenvoorziening versoberd en de onkostenvergoeding verlaagd. Er wordt dus niet alleen opgeplust; er is op andere terreinen duidelijk sprake van een versoberingslijn. Het kabinet heeft met een aantal grotere waterschappen gekeken of de beloningsverhoudingen bij de Nederlandse Waterschapsbank de toets der kritiek kunnen doorstaan. Hetzelfde is gaande bij de Bank Nederlandse Gemeenten. Ook dit soort banken, die niet beursgenoteerd zijn, moeten zoveel mogelijk de normen van Tabaksblat volgen, bijvoorbeeld met betrekking tot ontslagvergoedingen en benoemingen voor bepaalde tijd.
Nadere gedachtewisseling
Mevrouw Van Gent (GroenLinks) vindt dat zeker als het gaat om de publieke sector er paal en perk moet worden gesteld aan de topinkomens. In juni 2004 heeft het kabinet gezegd dat er maatregelen zouden worden genomen, maar het enige dat is gebeurd, is dat de gegevens nu worden gepubliceerd. Er wordt dus niet ingegrepen. Belasting- en premiebetalers, die geen alternatief hebben als het gaat om de dienstverlening, draaien daarvoor op. Waarom is het kabinet weer teruggekomen op hetgeen het in juni 2004 heeft gezegd?
De heer Douma (PvdA) vindt het tijd dat er maatregelen worden genomen, want tot nu toe is er veel gepraat, maar weinig gedaan. Hij is ontevreden over de beantwoording van de vragen over de opties en de pensioentoekenning aan topmanagers en over de semi-publieke sector. Hij vindt, samen met een groot deel van de Kamer, dat als instellingen met meer dan 50% publieke middelen worden gefinancierd, het salaris van de minister-president het maximum moet zijn, met wellicht een enkele uitzondering.
De heer Bakker (D66) vindt het redelijk dat degenen in de publieke en semi-publieke sector die een grote verantwoordelijkheid hebben, net zo veel mogen verdienen als de minister-president. De Kamer kan met moties wellicht een eind komen, maar er zijn al vele malen moties ingediend. Verder kan de Kamer het wetsvoorstel van het kabinet uitbreiden door middel van amendering. Ten slotte kan de Kamer een initiatiefwetsvoorstel indienen, maar dat duurt lang. Hij heeft het liefst dat het kabinet zegt: gehoord de Kamer, gaan wij het alsnog doen.
Mevrouw Van Egerschot (VVD) is blij dat er nu in ieder geval duidelijkheid is over de fiscaliteit en dat er langs die weg niets aan de topinkomens zal worden gedaan.
Mevrouw Kant (SP) is niet helder geworden wat de norm is. De minister van BZK heeft in zijn brief geschreven dat in de publieke sector, waar 50% publiek geld in omgaat, het ministerssalaris de norm is. Hij moet dan echter wel het voortouw nemen en aangeven hoe hij die norm gaat handhaven. Zij heeft daar echter niets over gehoord.
De minister van SZW heeft gezegd dat hij geen instrumenten heeft om iets te doen aan de verrijking van de top in de private sector. Hij heeft echter ook geen wettelijke instrumenten om iets te doen aan de loonmatiging op de werkvloer en toch heeft hij dat voor elkaar gekregen. Waarom lukt dit dan niet? Mevrouw Kant vindt dat hij in het najaarsoverleg best met de vuist op tafel kan slaan en sancties kan stellen.
De minister van Financiën heeft aangegeven dat de fiscale aftrek-mogelijkheid van opties al weer van de baan is. Mevrouw Kant vindt dat die opties gewoon niet moeten worden toegestaan in de top van het bedrijfsleven. Dan is dat probleem in een keer opgelost.
De heer Jan de Vries (CDA) vraagt of de minister van Financiën ook overleg voert met decentrale overheden als het Rijk zelf geen aandeelhouder is. Hij herkent verder in de brief van 29 april, maar ook in de schets die de bewindslieden hebben gegeven, de inzet van dit kabinet om in alle sectoren te komen tot matiging van de loonontwikkeling. Het zijn echter de verantwoordelijken in die sectoren die de verantwoordelijkheid moeten oppakken. Dat is het kabinet, dat zelf gaat over de inkomens van ambtenaren en zbo’s en dat zijn aandeelhouders als het gaat om de private sector. In de semi-publieke sector houden raden van toezicht toezicht. In veel sectoren is de governance echter nog niet helemaal op orde. Daar werkt het kabinet aan en dat hoort ook in vergaderingen van de medezeggenschapsraden of ondernemingsraden te worden besproken.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid meent dat in de brief van 29 april voor het eerst een samenhangend verhaal is neergelegd als het gaat om topinkomens in het publieke en het private domein. Hij stelt vast dat de Kamer de sporen die worden ingezet, steunt. Die sporen hebben betrekking op het wetsvoorstel dat minister Remkes heeft ingediend en op het rapport van de commissie-Frijns. Aan de hand van de evaluatie van de commissie-Frijns moet worden bekeken of er behoefte is aan wettelijke verankering van hetgeen in de code-Tabaksblat staat. De minister heeft geen instrumenten om in te grijpen in het beloningsniveau, anders dan via een loonmaatregel. Het feit dat een akkoord is bereikt over loonmatiging in de CAO’s was van belang voor de afspraak die tussen werkgevers en werknemers is gemaakt om voor de top van de bedrijven eenzelfde terughoudendheid te betrachten. Beide afspraken zijn overigens een aanbeveling van de Stichting van de Arbeid en hebben niet een directe rechtskracht. Het gaat er nu om of de partijen hun verantwoordelijkheid nemen.
De minister van Financiën geeft aan dat het rapport van de commissie-Frijns waarschijnlijk in december zal verschijnen.
Wat betreft de pensioentoekenningen is de Staat als aandeelhouder in 40 deelnemingen, glashelder: altijd op basis van middelloon. Voor het overheidsdeel zal hetgeen de commissie-Dijkstal heeft gezegd, worden uitgevoerd. Daarbij is het plafond het salaris van de minister-president. Voor de andere publieke instellingen is ook de lijn dat dat plafond wordt gehanteerd en dat men daar alleen na een zware procedure en nadat de ministerraad zich daarover heeft uitgesproken, boven kan gaan. Het belangrijkste bij topinkomens is dat er een balans is. Er zijn topondernemers die een topinkomen verdienen, in twee betekenissen van het woord: zij krijgen het niet alleen, maar leveren daar ook prestaties voor. Er moet enige waardering voor die topondernemers worden opgebracht, want dat zijn de mensen die een belangrijke rol spelen bij het creëren van werkgelegenheid. Zij besturen een grote onderneming en dat is geen kleinigheid.
Er wordt niet alleen overleg gevoerd met de lagere overheid als beide aandelen hebben. De Staat heeft 40 deelnemingen. Meestal heeft een gemeente of provincie maar één deelneming. Het kabinet probeert daarom ook aan kennisoverdracht te doen en een gezamenlijk concept te bedenken. In het voorjaar zal de minister overleggen met de VNG, ook om te kijken of tot een gezamenlijke beleidslijn kan worden gekomen wat
betreft het toepassen van de Code Tabaksblat, ook voor niet-beurs-genoteerden, en de criteria voor het beloningsbeleid.
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties,
Noorman-den Uyl
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Hofstra
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Tichelaar
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie, De Pater-van der Meer
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Smits
De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Nava