Brief staatssecretaris over maatschappelijke opvang - Interdepartementaal beleidsonderzoek: Maatschappelijke opvang

Deze brief is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 29325 - Maatschappelijke Opvang.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Interdepartementaal beleidsonderzoek: Maatschappelijke opvang; Brief staatssecretaris over maatschappelijke opvang 
Document­datum 23-12-2004
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST83002
Kenmerk 29325, nr. 3
Van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2004–2005

29 325

Interdepartementaal beleidsonderzoek: Maatschappelijke opvang

Nr. 3

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Kamerstukken II, 2003–2004, 29 325, nr. 1.

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 23 december 2004

Inleiding en samenvatting

Een jaar geleden heeft het kabinet zijn standpunt uitgebracht op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) over de maatschappelijke opvang1. Deze brief is de eerste rapportage over de uitvoering van het kabinetsstandpunt. De brief bevat ook de toegezegde informatie over de gevolgen van het beëindigen van de subsidieregeling in de maatschappelijke opvang en veronderstelde toename van het aantal gezinnen in opvanginstellingen.

In het IBO-standpunt heeft het kabinet zijn visie op de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang neergelegd. De gemeenten gaan over het uitvoerende werk in de opvang. De 43 centrumgemeenten krijgen hiervoor een aparte uitkering van het Rijk: zij moeten zorgen voor goede, uiteenlopende voorzieningen. Daarbijgaat het om vier functies: Opvang: een vangnet voor mensen die tijdelijk onderdak, begeleiding, informatie en advies nodig hebben;

Preventie: voorkomen dat kwetsbare mensen maatschappelijk uit de boot vallen of herhaling daarvan;

Handhaven: verschillende mate van begeleiden, ondersteunen en hulpverlenen;

Herstel: alle activiteiten die de zelfredzaamheid bevorderen en mensen terugbrengen tot enig niveau van zelfstandig maatschappelijk functioneren. Dat laatste houdt in dat cliënten zelf – naar vermogen en draagkracht – moeten bijdragen aan een goede, definitieve oplossing.

De belangrijkste resultaten in het afgelopen jaar op de vier speerpunten uit het kabinetsstandpunt zijn:

Verbeteren van doorstroom in de maatschappelijke opvang – In 2004 is € 1,2 mln. toegevoegd aan specifieke uitkering maatschappelijke opvang.

– Grote steden hebben toegezegd de gemiddelde verblijfsduur terug te dringen (GSB III).

– Aedes, Federatie Opvang en SEV zijn in vijf pilotgemeenten een samenwerkingsproject gestart om mensen uit de opvang te huisvesten.

– Gemeenten gaan instrumenten voor het huisvesten van deze doelgroep beter gebruiken.

– Justitie en VNG hebben afspraken op hoofdlijnen gemaakt over de verdeling van verantwoordelijkheden tijdens en na detentie.

– € 1,5 mln. ingezet om bijDJI medewerkers maatschappelijke dienstverlening aan te trekken.

Versterken (van de capaciteit) van de vrouwenopvang – € 1,2 mln. toegevoegd aan specifieke uitkering vrouwenopvang. – Grote steden zorgen voor een groter aantal beschikbare veilige plaatsen (GSB III).

Aanpak Huiselijk geweld

– Gemeenten richten advies- en steunpunt huiselijk geweld in of breiden dat uit.

Verbeteren vande informatievoorziening

– De meeste instellingen hebben een betrouwbaar registratiesysteem ingevoerd.

– Er is een kennisprogramma maatschappelijke opvang en vrouwen-opvang opgesteld dat in 2005 kan starten.

Het bovenstaande leert dat er met gemeenten belangrijke afspraken zijn gemaakt. De daadwerkelijke opbrengst hangt af van hun prestaties. Gemeenten zijn op hun beurt weer afhankelijk van partijen die niet onder hun zeggenschap staan. Deze indruk is bevestigd in het overleg dat ik bij de voorbereiding van dit standpunt heb gehad met bijde uitvoering betrokken partijen. Ik zal hierover samen met de ministers, die medeverantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het IBO-standpunt gaan overleggen met centrumgemeenten.

  • 1. 
    HET VERBETEREN VAN DE DOORSTROOM IN DE MAATSCHAPPELIJKE OPVANG

1.1. Effecten modernisering AWBZ voor cliënten in de maatschappelijke opvang1

De beoogde effecten van de modernisering van de AWBZ waren meer keuzevrijheid, zorg op maat en grotere zeggenschap van de verzekerden. De Monitor Maatschappelijke Opvang (MMO) gaat de komende jaren na of dit ook geldt voor cliënten in de maatschappelijke opvang. Onderstaand kader geeft de uitkomsten van een eerste verkenning.

De modernisering van de AWBZ was een jaar geleden het hoofdargument om de subsidieparagraaf begeleiding in instellingen voor maatschappelijke opvang (BMO-regeling) met ingang van 1 januari 2005 te beëindigen. Deze regeling is bedoeld voor de begeleiding van GGZ-geïndiceerde cliënten in de maatschappelijke opvang. Instellingen die deze subsidie ontvangen kregen tot 2005 de tijd om een toelating aan te vragen voor één of meer van de extramurale functies in de AWBZ. Het merendeel van de instellingen heeft dat gedaan.

1vrDageezen poavreargmr aoagf ebleijaknetpwrooobrledmt oeonkindedekacmonerti-- In de loop van 2004 hebben deze instellingen ook te maken gehad met de nuering van zorg (2040502990).                         maatregelen die ik op het terrein van de AWBZ heb getroffen. Allereerst

waren dat de beheersmaatregelen AWBZ 2004, waardoor instellingen geen productieafspraken na 5 april 2004 konden maken. Een uitzondering op deze maatregelen was mogelijk als er sprake was van een aantoonbare onaanvaardbare situatie. Hierover heb ik een brief aan de Kamer gestuurd1. Daarin is een bedrag van € 7 mln. opgenomen voor de opvanginstellingen van het Leger des Heils.

De tweede relevante ontwikkeling was de vervroegde opheffing van de contracteerplicht per 1 september 20042.

Die geldt ook voor de instellingen voor maatschappelijke opvang die toegelaten zijn voor een AWBZ-functie. Voor hen geldt het adagium dat zij niet alleen de lusten, maar ook de lasten van de AWBZ hebben te dragen. Dat laatste is ook van toepassing als het gaat om de derde ontwikkeling: het convenant dat ik met de brancheorganisaties in de AWBZ heb afgesloten over de ontwikkeling van de AWBZ tot en met 2007. De (financiële) ruimte die het convenant biedt, geldt ook voor instellingen voor maatschappelijke opvang.

Uitkomsten verkenning gevolgen modernisering AWBZ voor de maatschappelijke opvang

Bijna alle instellingen hebben een toelating aangevraagd voor AWBZ-functies.

Instellingen kiezen de functie(s) die het beste aansluit(en) bijhun zorgaanbod. Vrijwel alle instellingen zijn toegelaten tot de functies ondersteunende en activerende begeleiding of hebben hiervoor een aanvraag ingediend/ in voorbereiding.

Toegelaten tot de AWBZ zijn 54 van de 108 instellingen, (47 instellingen voor MO; 7 instellingen voor vrouwenopvang). De overige instellingen hebben een aanvraag tot toelating in voorbereiding of ingediend. Over het aantal instellingen dat een contract met een zorgkantoor heeft afgesloten bestaat nog geen duidelijkheid omdat die contracten voor 2005 de komende maanden afgesloten worden3.

Er is onvoldoende zicht bijzorgkantoren en opvanginstellingen op aangevraagde en gehonoreerde indicatiestellingen om uitspraken te doen over het volume van de functies.

Er bestaat onduidelijkheid over de financiering omdat veel instellingen nog niet weten of zijeen contract kunnen afsluiten. Die onduidelijkheid is niet het gevolg van veranderd gemeentelijk beleid. Want bij viervijfde van de centrumgemeenten heeft de modernisering van de AWBZ niet geleid tot aanpassing van het budget. Een kwart van de centrumgemeenten heeft vrijvallende middelen elders ingezet binnen de sector.

Zorgkantoor en centrumgemeente blijken in de praktijk gemakkelijk tot een taak- en verantwoordelijkheidverdeling te komen. Dat is opvallend omdat een helder onderscheid tussen diensten vanuit de Welzijnswet en functies vanuit de AWBZ ontbreekt.

De indicatiestelling verloopt niet naar tevredenheid. Redenen hiervoor zijn: onvoldoende kennis en deskundigheid van de indicatiestellers; verschillen in werkwijze; wachtlijsten en, vooral in de vrouwenopvang, onduidelijkheid over de grondslag. Inmiddels bereidt het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) in samenwerking met de Federatie Opvang een landelijk uniforme benadering van cliënten uit opvanginstellingen voor.

Toelating tot de AWBZ betekent voor veel opvanginstellingen een professionaliseringslag waarbijvoldaan moet worden aan eisen op het terrein van kwaliteit van zorg, organisatie en financiën, administratie en personeel. Driekwart van de opvanginstellingen verwacht dat de extra administratieve lasten voor het personeel ten koste gaan van de uitvoering van de dagelijkse werkzaamheden.

Bron: Trimbos-instituut en SGBO, 20044, aangevuld door Federatie Opvang en CVZ

1  Brief dd 15 september 2004, kenmerk DGB/FIG-2516.118.

2  Staatsblad 2004, 419.

3  Peildatum 23 november 2004.

4  Trimbos-instituut en SGBO hebben voor respectievelijk de opvanginstellingen en centrumgemeenten de gevolgen verkend van de modernisering van de AWBZ. Een volledige rapportage wordt opgenomen in het Jaarbe-richt MMO 2004.

Gegeven het bovenstaande zie ik geen aanleiding terug te komen op het beëindigen van de BMO-regeling. Veel instellingen hebben gebruik gemaakt van dit kalenderjaar om hun toelating te regelen. Tegelijkertijd realiseer ik mijdat de feitelijke productieafspraken voor 2005 nog gemaakt moeten worden en dat de ruimte in 2005 beperkt is. Ik zal daarom in april laten inventariseren of de dan gemaakte afspraken tussen zorgkantoren

en opvanginstellingen toereikend zijn om het wegvallen van de BMO-regeling op te vangen.

In november 2004 is in opdracht van de ministeries van Financiën, BZK en VWS een onderzoek gestart naar de financiering van de maatschappelijke opvang om na te gaan welke verschuivingen zich hebben voorgedaan na de modernisering van de AWBZ. Dit onderzoek is in april 2005 gereed. Ik zal de uitkomsten ervan ook gebruiken om te bezien of het opportuun is de functie «begeleiding» in het Besluit specifieke uitkeringen zodanig te omschrijven dat er geen overlap bestaat met de functies uit de AWBZ. Het IBO-rapport signaleerde op dit punt terecht een financieel risico. Een in mijn opdracht verricht onderzoek heeft een onderscheid opgeleverd dat op een breed draagvlak steunt1. De begeleiding in de maatschappelijke opvang kan omschreven worden als basale begeleiding. Enkele onderscheidende kenmerken ten opzicht van de AWBZ-functies ondersteunende en activerende begeleiding zijn: gericht op asiel, statisch van karakter, collectief, «doen wat er nodig is», dienstverlenend en tijdelijk. Op zichzelf biedt deze omschrijving voldoende om op dit punt de omschrijving van begeleiding in het Besluit specifieke uitkeringen aan te passen. Afhankelijk van de uitkomsten van het financieringsonderzoek (april 2005) maak ik een afweging of dan het Besluit aangepast wordt, of dat het kan wachten tot het wetsvoorstel WMO.

1.2. Aanpak van de «verstopping»

In juni 2004 hebben de Federatie Opvang, Aedes en de SEV het project Geef opvang de ruimte gestart. Het doel van het project is regionale en lokale initiatieven te bevorderen en te ondersteunen die gericht zijn op het adequaat onderbrengen van mensen uit de maatschappelijke opvang. Er moeten voor deze mensen voldoende betaalbare woningen beschikbaar komen en woonvoorzieningen voor degenen die niet zelfstandig kunnen wonen.

Er zijn vijf pilotprojecten opgezet in de centrumgemeenten Zwolle, Eindhoven, Breda, Den Haag en Leeuwarden. De eerste concrete resultaten zullen begin 2005 zichtbaar worden. Het eindresultaat is dat er per gemeente in 2006 concrete afspraken en projectvoorstellen zijn voor nieuwe huisvestingsvormen, een investeringsprogramma en eventueel al gerealiseerde projecten. Aan het einde van het project dient ook een sluitende ketensamen-werking bereikt te zijn tussen de betrokken partijen. Richtinggevend is de doelstelling uit GSB III over de verblijfsduur in de maatschappelijke opvang.

Bron: Schouders onder opvang, uit Compact 20, oktober 2004, uitgave van Aedes.

1  Afbakening AWBZ-MO in het licht van de modernisering van de AWBZ, HHM, Enschede, 2004.

2  Handelingen, 2003–2004, Tweede Kamer, pag. 4451–4452.

Het kabinet heeft in 2004 € 1,2 mln. toegevoegd aan de specifieke uitkering maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid met als doel de doorstroom in de opvanginstellingen te vergroten. In dat licht passen de afspraken die het kabinet begin 2005 met de grote steden maakt over het terugdringen van de gemiddelde verblijfsduur in de maatschappelijke opvang. Uit de conceptafspraken blijkt dat de meeste steden instemmen met de doelstelling doorstroming, maar voorzichtig zijn over het kwantificeren van hun ambitie, onder verwijzing naar het registratiesysteem (zie ook § 4.1) Steden komen met een gekwantificeerde ambitie wanneer volgend jaar het systeem verbeterd is.

De basis voor deze prestatieafspraken is de Brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid (BDU SIV). De uitkeringen voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang maken hiervan deel uit. De BDU SIV wordt verleend voor de periode 2005–2009.

Op verzoek van de Tweede Kamer heb ik onderzoek laten doen naar de veronderstelde stijging van het aantal gezinnen in de maatschappelijke opvang2. Daaruit blijkt dat zowel bijmeldpunten als bijMO-instellingen er

in de afgelopen jaren geen explosieve stijging zichtbaar is. De eerste helft van het jaar 2004 lijkt een uitzondering. Vooral huisuitzettingen van eenoudergezinnen lijken te stijgen. Maar gegeven de beperkte periode is het structurele karakter ervan niet te duiden. De definitieve uitkomsten worden opgenomen in het Jaarbericht MMO 2004. De komende jaren zal ik deze ontwikkeling blijven monitoren.

Ik vind het van belang dat cliënten van opvanginstellingen invloed hebben op het beleid van deze instellingen. Daarom subsidieer ik de komende drie jaar het Landelijk Steunpunt cliëntenraden in de maatschappelijke opvang.

1.3.  Overdracht begeleiding ex-gedetineerden verbeteren

Het kabinet en de VNG hebben op hoofdlijnen overeenstemming bereikt over het overdragen van de verantwoordelijkheid voor begeleiding van gedetineerden tijdens detentie en de begeleiding na de invrijheidstelling. Daarnaast heeft de minister van Justitie in 2004 maatregelen getroffen om te zorgen voor een betere aansluiting. Om de financieringsmogelijkheden voor de reïntegratie van gedetineerden in de extramurale trajecten (stichting Exodus c.s) binnen het justitieel kader (tijdens de preventieve hechtenis en de intraen extramurale tenuitvoerlegging van een sanctie) te verruimen is de justitiële titel waaronder geplaatst kan worden, uitgebreid. Daardoor blijft de huidige plaatsingscapaciteit voldoende gewaarborgd.

De € 1,5 miljoen, die het kabinet in 2004 heeft uitgetrokken om de reclassering als makelaar voor zorg en huisvesting in te zetten, is bijde Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ingezet om medewerkers maatschappelijke dienstverlening aan te stellen. Deze medewerkers zullen (als er geen reclasseringsbemoeienis is) in principe bijelke gedetineerde de primaire leefgebieden in kaart brengen. Waar mogelijk en noodzakelijk vindt basale toeleiding naar de vervolgvoorzieningen plaats. Als er meer begeleiding gewenst is kan DJI de reclassering vragen activiteiten in het kader van de toeleiding naar de zorg uit te voeren.

Justitie trekt in 2005 € 1 miljoen uit voor de inrichting van zogenaamde gemeentelijke coördinatiepunten Nazorg (8 pilots waaronder G4). Justitie voorziet daarin gemeenten van informatie over het reïntegratietraject van (ex-)gedetineerden. Gemeenten kunnen op die wijze de reïntegratie na de detentie gericht voorbereiden.

1.4.  Instrumenten woonruimteverdeling en woningtoewijzing beter benutten

De minister van VROM heeft met de VNG afgesproken dat gemeenten tot 1 april 2005 de tijd krijgen om aan te tonen dat zij in staat zijn het hen ter beschikking staande instrumentarium adequaat in te zetten voor het huisvesten van cliënten uit de maatschappelijke opvang1. Bijonvoldoende resultaat laat de minister van VROM alsnog het gewijzigde Huisvestingsbesluit in werking treden, waarbijmishandelde vrouwen in opvanghuizen bijvoorrang worden gehuisvest.

De minister van VROM neemt in de oordeelsbrief over de individuele corporaties een passage op over de noodzaak van het maken van afspraken met de gemeente. Hierbijzal zijvooral wijzen op afspraken over bijzondere doelgroepen zoals dak- en thuislozen2.

1  Kamerstukken II, 2003–2004, 27 111, nr. 15.

2  Brief minister van VROM dd 26 november 2004 (kenmerk SR2004114570).

1.5. Problematische schuldopstapeling voorkomen en schulden effectiever saneren

De methodiek Schuld onder dak sluit aan bijde methodiek integrale schuldhulpverlening, maar is verder toegespitst op de specifieke doelgroep van de maatschappelijke opvang. Schulden horen bijde multidisciplinaire problematiek waarmee deze doelgroep te maken heeft. Een doelgroepgerichte aanpak is nodig omdat de specifieke kenmerken van de doelgroep meer tijd, aandacht en vasthoudenheid vragen en–op onderdelen–meer flexibiliteit in de toepassing van regels, procedures en werkprocessen. Uit Integrale schuldhulpverlening, een handreiking voor gemeenten en uitvoerende instanties, StimulanSZ, september 2004

In september 2004 hebben het Landelijk Platform Integrale Schuldhulpverlening (LPISHV) en StimulanSZ met financiële ondersteuning van het ministerie van SZW de Handreiking Integrale schuldhulpverlening gepubliceerd. Hierin krijgen gemeenten en andere betrokken instanties een handvat aangereikt voor een goede uitvoering van de schuldhulpverlening. De handreiking besteedt ook aandacht aan het belang van een herkenbaar en laagdrempelig aanmeldpunt, zoals het bureau Schuldhulpverlening in Tilburg. Verder wordt aandacht besteed aan schuldhulpverlening voor de doelgroep voor de maatschappelijke opvang, ontwikkeld door de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet en het Leger des Heils.

Het kabinet neemt ook andere maatregelen om problematische schulden te voorkomen. De Tweede Kamer heeft onlangs het wetsvoorstel Wet financiële dienstverlening (Wfd) aangenomen. Deze wet scherpt de verantwoordelijkheden van de kredietaanbieder en -bemiddelaar aan, mede om overkreditering te voorkomen. Ook wordt het toezicht op de naleving door de Autoriteit Financiële Markten geïntensiveerd. De minister van Financiën heeft verder zijn medewerking verleend aan afspraken waardoor ook daklozen, ook als ze schulden hebben kunnen beschikken over een basisbankrekening.

Alsugeen bankrekening met pinpas heeft, kuntugeen inkomen ontvangen, geld opnemen uit de geldautomaat of rekeningen betalen. De Nederlandse Vereniging van Banken vindt daarom dat iedereen boven de 18 jaar moet kunnen beschikken over een bankrekening. Simpelweg omdat anders mensen maatschappelijk worden buitengesloten. Om dat te voorkomen heeft de NVB in overleg met het Ministerie van Financiën en het Leger des Heils afspraken gemaakt die het mogelijk maken dat iedereen kan beschikken over een zogenoemde basisbankrekening. Ook alsuschulden heeft of dakloos bent. Uit de Folder Een bankrekening voor iedereen, NVB, september 2003

  • 2. 
    HET VERSTERKEN VAN DE (CAPACITEIT VAN DE) VROUWENOPVANG

2.1. Capaciteitsuitbreiding in de vrouwenopvang

In 2004 heeft het kabinet een bedrag van € 1,2 mln. toegevoegd aan de specifieke uitkering vrouwenopvang. Vergelijkbaar met de maatschappelijke opvang (zie § 1.2) maakt het kabinet met de grote steden afspraken over het vergroten van de beschikbaarheid van landelijk toegankelijke opvangvoorzieningen voor vrouwen (en hun eventuele kinderen) die groot gevaar lopen, onder wie ook slachtoffers van eerwraak en vrouwenhandel.

1  Staatscourant, 2004, 146H, pag. 12.

2  Kamerstukken II, 2003–2004, 28 435, nr. 25.           Kamer gestuurd2.

2.2.  Verbeteren van de toegankelijkheid van de vrouwenopvang

De Federatie Opvang heeft van mijsubsidie gekregen om een ambitieus plan te ontwikkelen voor het verbeteren van de toegankelijkheid: «Drempels weg». De doelstellingen van het plan zijn het ontwikkelen en implementeren van een landelijk, gemeenschappelijk beleid voor toegankelijkheid, een opnamebeleid voor vrouwen die in acute geweldsituaties verkeren, het verbeteren van het meldpunt open plaatsen, en het optimaliseren van aanmeld- en intakeprocedures en doorverwijzing. Monitoring en evaluatie maken deel uit van de aanpak.

Een aantal gebeurtenissen in dit jaar heeft het noodzakelijk gemaakt om de veiligheid van cliënten en personeel in de vrouwenopvang te verbeteren. Daarom vormt een specifiek op de veiligheid gericht traject een onderdeel van het bovengenoemde project. Het gaat daarbij om een analyse van de veiligheidsrisico’s en om mogelijkheden om risico’s beter in te schatten en terug te dringen. Een door de minister van SZW gefinancierd traject gericht op het kunnen omgaan met eerwraak maakt hier deel van uit. Daarbijbetrek ik ook de functie van safe houses of onderduikadressen.

2.3.  Onderzoek naar vraag en aanbod in de vrouwenopvang

Het Trimbos-instituut is in het najaar van 2004 gestart met een grootschalig onderzoek naar vraag en aanbod in de vrouwenopvang. Onderdeel van dit onderzoek vormen ondermeer de zorgbehoefte van opgevangen vrouwen uit allochtone kringen en de achtergrond van het draaideur effect bijeen relatief groot aantal opgevangen vrouwen. Medio 2005 zijn de resultaten van dit onderzoek beschikbaar waarna bezien wordt welke maatregelen nodig zijn om de hulpverlening meer af te stemmen op de behoefte aan hulp.

  • 3. 
    DE AANPAK VAN HUISELIJK GEWELD

Eén van de kabinetsmaatregelen om de aanpak van huiselijk geweld te versterken is de Tijdelijke stimuleringsregeling advies- en steunpunten huiselijk geweld1. Voor deze regeling is in de periode 2004–2007 een totaal bedrag van € 7,8 mln. beschikbaar. De 35 centrumgemeenten vrouwen-opvang krijgen een meerjarige uitkering voor oprichting of uitbreiding van regionaal werkende advies- en steunpunten. Na de stimuleringsperiode komen deze middelen (€ 3 mln. op jaarbasis) structureel beschikbaar voor deze gemeenten. Uitgangspunt van de regeling is dat gemeenten zelf bijdragen aan de financiering van advies- en steunpunten. Over de gehele stimuleringsperiode bezien is een gemeentelijke bijdrage vereist van 40% van de kosten.

Eén van de voorwaarden om voor een meerjarige uitkering in aanmerking te komen is dat de advies- en steunpunten uiterlijk 1 januari 2006 functioneren. Deze termijn biedt gerede mogelijkheden voor een goede opzet, met solide afspraken over samenwerkings- en doorverwijsmogelijkheden in de regio. Transact is gevraagd een ondersteuningsaanbod te ontwikkelen voor diegenen die daadwerkelijk aan de slag gaan met de opzet of uitbreiding van een advies- en steunpunt.

Deze regeling sluit aan bij meerjarenproject huiselijk geweld dat gemeenten stimuleert om hun regierol op te pakken. Hiervoor verleent het ministerie van Justitie subsidie aan de VNG. De bedoeling is dat er aan het eind van het project 250 gemeenten meer dan nu werk maken van de aanpak van huiselijk geweld.

De minister van Justitie heeft het kabinetsstandpunt met betrekking tot een tijdelijk huisverbod voor plegers van huiselijk geweld aan de Tweede

Voor de overige maatregelen verwijs ik naar het Tweede Voortgangbericht uitvoering nota Privé Geweld–Publieke Zaakdie in december 2004 naar de Kamer wordt gezonden.

  • 4. 
    HET VERBETEREN VAN DE INFORMATIEVOORZIENING

4.1.  Registratie

In januari 2005 wordt de registratieregeling maatschappelijke opvang van kracht. Deze regelt hoe de instellingen voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang hun werkzaamheden uniform moeten registreren. Dit moet ertoe leiden dat er op lokaal en landelijk niveau een betrouwbaar inzicht bestaat in de omvang en aard van de problematiek van de doelgroep van beide soorten voorzieningen. Bijde betreffende instellingen is in de afgelopen tijd een nieuw systeem ingevoerd dat moet (gaan) voldoen aan de eisen uit de regeling.

4.2.  Kennisprogramma maatschappelijke opvang en vrouwenopvang 2005–2007

Er is weinig bekend over de effectiviteit van de werkwijzen in de maatschappelijke opvang. Het IBO-rapport bevatte indertijd drie voorstellen om hierover meer te weten te komen:

  • • 
    Meer toegepast (praktijk) en wetenschappelijk onderzoek;
  • • 
    Stimuleringsprogramma’s richtlijnen en hulpverleningsprogramma’s;
  • • 
    Kenniscentra gekoppeld aan instellingen voor maatschappelijke opvang.

In overleg met de VNG en de Federatie Opvang heb ik het Trimbos-instituut de opdracht gegeven een kennisprogramma te ontwikkelen voor de komende drie jaar waarin deze voorstellen een plaats krijgen. Hiervoor is een bedrag oplopend tot € 500 000,- beschikbaar.

  • 5. 
    VERLOEDERING EN OVERLAST

Zoals geadviseerd in het IBO-rapport heeft het kabinet zich bezonnen op de aanpak van verloedering en overlast. Daartoe hebben ook de nodige overleggen met de grote steden en maatschappelijke organisaties plaatsgevonden. Dat heeft geleid tot een brede consensus over een minder vrijblijvende aanpak, zowel in de richting van overlastgevende zorgmij-ders als van instellingen.

Dat heeft al geresulteerd in een aantal acties die in het kabinetsstandpunt op de evaluatie van de Wet Bopz zijn opgenomen: verruimen van de mogelijkheden voor dwangbehandeling en opstellen van een richtlijn waardoor de toepassing van de Wet Bopz voor de groep ernstig verslaafden verbeterd kan worden. Daarnaast heeft het kabinet onlangs een Plan van aanpak Verloedering en Overlast aan de Kamer gezonden.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C. I. J. M. Ross-van Dorp

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.