Jaarverslag - Financiële verantwoordingen over het jaar 1999 - Hoofdinhoud
Deze financiële verantwoording is onder nr. 40 toegevoegd aan dossier 27127 - Financiële verantwoordingen over het jaar 1999.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Financiële verantwoordingen over het jaar 1999; Jaarverslag |
---|---|
Documentdatum | 17-05-2000 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST44491 |
Kenmerk | 27127, nr. 40 |
Van | Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1999–2000
27 127
Financiële verantwoordingen over het jaar 1999
Nr. 40
JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT (XVI) OVER HET JAAR 1999
Mede naar aanleiding van de positieve reacties vanuit de Tweede Kamer op het eerste Jaarverslag van VWS, over 1998, hebben de Staatssecretaris van VWS en ik opnieuw een Jaarverslag opgesteld over 1999. Dit Jaarverslag geeft inzicht in de resultaten die zijn geboekt bij de uitvoering van het VWS-beleid in 1999.
Het eerste Jaarverslag fungeerde als aanvulling op de reguliere Financiële Verantwoording. Dit jaar maakt de Financiële Verantwoording onderdeel uit van het Jaarverslag. In dit Jaarverslag is derhalve tevens opgenomen:
– de rekening van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten, zoals blijkt uit bijgevoegde staten, voorzien van een thematische toelichting per beleidsartikel. De indeling in beleidsartikelen sluit aan bij de indeling in de dummy-begroting van VWS over 2000, die is opgesteld in het kader van het traject Van beleidsbegroting naar beleidsverantwoording (VBTB);
– de op deze rekening aansluitende saldibalans per 31 december 1999, voorzien van een toelichting;
– een conversietabel waarin de relatie wordt gelegd tussen de in het jaarverslag opgenomen beleidsartikelen en de oorspronkelijke begrotingsartikelen.
De financiële verantwoording van het agentschap Directie College ter Beoordeling van Geneesmiddelen bestaat uit de rekening van baten en lasten en van kapitaaluitgaven en -ontvangsten, zoals blijkt uit de bijgevoegde staten, voorzien van een toelichting en de balans per 31 december 1999, eveneens voorzien van een toelichting.
Met belangstelling wacht ik uw reactie af op de opzet en de inhoud van dit tweede Jaarverslag over de begroting van VWS.
Den Haag, 17 mei 2000
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. Borst-Eilers
Jaarverslag 1999 over de begroting van VWS
1 Rekening 1999 van het ministerie van VWS 3
2 Inleiding 4
3 Toelichting beleidsartikelen 11
3.1 Gezondheidsbevorderingen-bescherming 14
3.2 Curatieve somatische zorg 17
3.3 Geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en maatschappelijke opvang 23
3.4 Gehandicaptenzorg 27
3.5 Verpleging, verzorgingenouderen 30
3.6 Arbeidsmarktbeleid 33
3.7 Jeugdbeleid 36
3.8 Sociaal beleid 40
3.9 Sportbeleid 44
3.10 Verzetsdeelnemers, vervolgden en burgeroorlogsgetroffenen 47
3.11 Inspecties 52
3.12 Rijksinstituut voor Volksgezondheid enMilieu 58
3.13 Rijksbijdragen 63
3.14 Algemeen 65
3.15 Nominaalenonvoorzien 72
4 Bedrijfsvoering 74
4.1 Organisatorische en personele ontwikkelingen 75
4.2 Bedrijfsvoeringsprocessen 77
5 Agentschap College ter Beoordeling van Geneesmiddelen 81
6 Conversietabel, rekeningstatenensaldibalans 91
7 Verdiepingsbijlage 103
Bijlage: Gebruikte afkortingen 108
1 Rekening 1999 van het ministerie van VWS
(Bedragen in NLG1000)
Realisatie |
Begroting |
Realisatie |
Realisatie |
Begroting |
Realisatie |
|
Uitgaven |
Ontvangsten |
|||||
Beleidsartikelen |
1998 |
1999 |
1999 |
1998 |
1999 |
1999 |
Gezondheidsbevordering en -bescherming |
217 379 |
212 023 |
196 948 |
7 633 |
835 |
587 |
Curatieve somatische zorg |
227 067 |
233 111 |
412 078 |
|
9 742 |
11 108 |
Geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en |
||||||
maatschappelijke opvang |
423 738 |
428 132 |
438 365 |
3 904 |
3 532 |
1 945 |
Gehandicaptenzorg |
27 803 |
26 560 |
29 475 |
1 644 |
250 |
241 |
Verpleging, verzorging en ouderen |
30 998 |
28 184 |
30 083 |
63 293 |
4 774 |
140158 |
Arbeidsmarktbeleid |
536 766 |
600 261 |
635 786 |
106 388 |
90 000 |
156 962 |
Jeugdbeleid |
1 317 498 |
1 332 010 |
1 450 699 |
25 665 |
21 998 |
24 592 |
Sociaal beleid |
239 880 |
240 761 |
236 985 |
48 755 |
28 363 |
53 267 |
Sportbeleid |
56 336 |
68 262 |
62 297 |
848 |
250 |
2 004 |
Verzetsdeelnemers, vervolgden en Burgeroorlogs- |
||||||
getroffenen |
858 254 |
834 957 |
891 000 |
1 130 |
420 |
4 506 |
Inspecties |
166 783 |
186 317 |
202 126 |
15 431 |
4 930 |
9 693 |
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu |
281 866 |
297 740 |
341 244 |
143 829 |
143 087 |
180 868 |
Rijksbijdragen |
6 551 168 |
6 449 281 |
6 623 718 |
0 |
0 |
0 |
Algemeen |
292 791 |
283 537 |
318 096 |
8 956 |
5 135 |
15 410 |
Nominaal en onvoorzien |
0 |
|
0 |
0 |
0 |
0 |
11 228 327 |
11 213 183 |
11 868 900 |
435 872 |
313 316 |
601 341 |
|
Rekening Agentschap College ter Beoordeling |
Geneesmiddelen 1999 |
|||||
Realisatie |
Begroting |
Realisatie |
Verschil |
|||
1998 |
1999 |
1999 |
1999 |
|||
Totaal baten |
24 239 |
25 230 |
28 318 |
3 088 |
||
Totale lasten |
25 757 |
25 209 |
26 806 |
1 597 |
||
Saldo |
van baten en |
lasten |
|
21 |
1 512 |
1 491 |
Totale |
kapitaalontvangsten |
460 |
0 |
9 |
9 |
|
Totale |
kapitaaluitgaven |
885 |
200 |
848 |
648 |
Tijdens de begrotingsuitvoering worden op verschillende momenten de begrotingsbedragen bijgesteld. Deze bijstellingen worden in suppletore wetten aan de Staten-Generaal ter autorisatie voorgelegd. In 1999 is in de 1e Suppletore wet de uitgavenraming met f 538.5 miljoen opwaarts bijgesteld en de ontvangstenraming met f 75,9 miljoen. Deze ophoging wordt voornamelijk veroorzaakt door de toevoeging van de zogenaamde loonbijstelling. Door deze bijstelling worden de begrotingsbedragen geënt op de loonontwikkeling 1999. In de 2e Suppletore wet is de uitgavenraming vervolgens met f 168,4 miljoen verhoogd. De ontvangstenraming is in de 2e Suppletore wet met f 165,3 miljoen verhoogd. De hogere ontvangstenraming vindt haar oorzaak in terugontvangsten van de in oudere jaren verstrekte voorschotten, hoger dan waarmee bij de raming rekening werd gehouden. Wordt de definitieve realisatie 1999 vergeleken met de laatstelijk door de Staten-Generaal geautoriseerde begrotingsbedragen (namelijk de stand van de 2e Suppletore wet), dan zijn de afwijkingen marginaal: bij de uitgaven is f 51,2 miljoen minder uitgegeven, de ontvangsten vallen uiteindelijk f 46,9 miljoen hoger uit. Bij het agentschap zijn zowel de baten als lasten hoger uitgekomen dan oorspronkelijk geraamd.
2 Inleiding
In dit jaarverslag leggen wij verantwoording af aan de Staten-Generaal over het in 1999 door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gevoerde beleid in relatie tot de uitgaven en de ontvangsten op de begroting van VWS. In dit jaarverslag wordt niet ingegaan op de besteding van de premiemiddelen in de zorg. Daarover zal verslag worden gedaan in de Zorgnota 2001, die wij op Prinsjesdag 2000 zullen uitbrengen.
Financieel overzicht
Om een goed beeld te krijgen van de omvang van de begrotingsmiddelen die wij in 1999 ter beschikking hadden, volgt allereerst een financieel overzicht.
– In totaal gaat het om een bedrag van f 11,9 miljard aan uitgaven en f 0,6 miljard aan ontvangsten. De besteding van deze gelden dient bezien te worden in het licht van de besteding van de premiemiddelen die niet via de begroting van VWS lopen, maar waarop in de Zorgnota wordt ingegaan. Van de uitgaven op de begroting van VWS gaat f 6,7 miljard in de vorm van rijksbijdragen naar de fondsen ZFW en AWBZ.
– De overige begrotingsuitgaven (f 5,2 miljard) worden onderscheiden in zorguitgaven en niet-zorguitgaven. De zorguitgaven (f 2,3 miljard) op de begroting vallen onder het Budgettair Kader Zorg (BKZ). De overige publieke uitgaven die onder het BKZ vallen (f 61,1 miljard – stand Najaarsbrief Zorg 1999) worden niet in dit document verantwoord, dan wel zijdelings wanneer een nauwe verwevenheid bestaat met de inzet van begrotingsmiddelen.
– Een bedrag van f 2,9 miljard heeft geen betrekking op de zorg en valt onder de rijksbegroting «in enge zin»: bijvoorbeeld de uitgaven voor sociaal beleid, jeugdhulpverlening en sport.
– Van de VWS-ontvangsten valt f 0,5 miljard onder het BKZ en f 0,1 miljard onder de rijksbegroting «in enge zin».
De BKZ-uitgaven over 1999 verdeeld naar wijze van financiering
-
f.6,7 miljard
-
f.2,3 miljard
Rijksbijdragen BKZ-begroting BKZ-overig
-
f.61,1 miljard
Beleidsaccenten 1999
Met de hierboven geschetste financiële middelen op de begroting hebben wij in 1999 verdere uitvoering gegeven aan de afspraken die gemaakt zijn in het regeerakkoord 1998. Daarbij springen twee onderwerpen in het oog. Ten eerste is dat het arbeidsmarktbeleid. Dit beleid is niet gebaat bij een geïsoleerde aanpak van verschillende onderdelen, maar bij een aanpak waarbij vanuit verschillende invalshoeken aan de continuïteit en kwaliteit van de dienstverlening in de zorg- en welzijnssectoren wordt bijgedragen. Het tweede onderwerp is het jeugdbeleid. Wij willen fors investeren in de komende generaties. Opgroeien en opvoeden is niet alleen een verantwoordelijkheid van jeugdigen en ouders, maar ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Daarbij moet de overheid zorgen voor basisvoorzieningen.
In de inleiding van het jaarverslag gaan wij nader in op deze beleidsaccenten en op een aantal andere beleidsaccenten die in 1999 zijn aangebracht.
Welzijnsnota 1999–2002
In april 1999 hebben wij voor de jaren 1999–2002 de nieuwe Welzijnsnota uitgebracht. De titel Werken aan sociale kwaliteit onderstreept het belang dat het kabinet hecht aan betrokkenheid van en solidariteit tussen burgers. In de nota positioneren wij het welzijnsbeleid als aanvullend, verbindend en activerend ten opzichte van beleidsinitiatieven die erop gericht zijn om burgers een plaats te geven in de maatschappij. Een betere besteding van de huidige middelen staat daarbij voorop. Deze zou gerealiseerd kunnen worden door de samenhang en het samenspel tussen verschillende activiteiten te zoeken en te benutten. Bij de uitwerking van de in de welzijnsnota opgenomen programmalijnen werken wij samen met lokale en regionale partijen en maatschappelijke organisaties. Het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl (BANS) geeft daarvoor een algemeen bestuurlijk raamwerk.
De belangrijkste thema’s die in de welzijnsnota aan de orde komen zijn:
– Het bevorderen van participatie en toegankelijkheid;
– Het voorkomen van sociale uitsluiting;
– Het ondersteunen van het lokaal sociaal beleid.
Arbeidsmarktbeleid
De arbeidsmarkt in de VWS-sectoren kampt met – dreigende – personeelstekorten. Dit is overigens een verschijnsel dat optreedt in meerdere arbeidssectoren.
Het zou jammer zijn als wij in de situatie terecht zouden komen dat er wel voldoende financiële middelen voor de zorg beschikbaar zijn, maar dat er onvoldoende arbeidskrachten zijn om die zorg ook te leveren. Hierdoor dreigen doelstellingen uit het regeerakkoord 1998 en de meerjarenafspraken (zorgvolume en reductie wachtlijsten) niet gehaald te worden. Een daadkrachtige aanpak van de arbeidsmarktknelpunten achten wij zeer urgent.
Het tegengaan van de personeelstekorten is echter niet uitsluitend een aangelegenheid van de overheid. Werkgevers en werknemers dragen daar ook een verantwoordelijkheid voor. Wij stimuleren dan ook via diverse sporen dat het weer aantrekkelijker wordt om in de zorg te werken. Deze verschillende sporen zijn ook weer van invloed op elkaar. Zo zou bijvoorbeeld het omlaag brengen van het relatief hoge ziekteverzuim in de zorg deels een oplossing bieden voor de werkdruk. Deze is op zijn beurt deels weer mede een gevolg van het personeelstekort. Ook wordt met bevordering van de instroom in de opleidingen en bevordering van het rendement daarvan personeelstekorten in de zorg tegengegaan. Voor de aanpak van deze problemen zijn met de zorgsector en ook met de welzijnssector afspraken gemaakt. Zo zijn met de ondertekening van het Convenant Arbeidsmarkt Zorgsector en het Convenant Arbeidsmarkt Welzijn en Jeugdhulpverlening de juiste voorwaarden gecreëerd voor een daadkrachtig, effectief en efficiënt arbeidsmarktbeleid, waarbij een gezamenlijke, meerjarige, structurele en integrale aanpak centraal staat. In 1999 is voortvarend begonnen met de uitwerking van de convenanten. De sociale partners hebben meerjarige beleidskaders voor de periode 2000–2004 en jaarplannen 2000 opgesteld en deze zijn door de convenantspartijen vastgesteld. Speerpunten met kwantitatieve doelstellingen zijn reductie van het ziekteverzuim, beperking van de instroom in de WAO, stimulering van de instroom en het rendement in de reguliere opleidingen en behoud van het zittend personeel. In 1999 hebben wij reeds additionele arbeidsmarktmaatregelen op deze terreinen gefacili-teerd en is een landelijke beeldvormingscampagne van start gegaan met als doel de zorg te positioneren als aantrekkelijk om in te komen én te blijven werken, door een positief-realistisch beeld te scheppen.
Jeugdbeleid
Wij achten een gecoördineerde inzet van de verschillende overheden en betrokken organisaties een belangrijke voorwaarde voor verdere versterking van het preventief en curatief jeugdbeleid.
Zo hebben wij samen met onze collega-ministers afgesproken om in het kader van BANS met het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) per kabinetsperiode een visie op het jeugdbeleid te ontwikkelen, die de samenhang in het beleid moet bevorderen. Deze visie, Jeugd in Ba(la)ns geheten, is in december 1999 verschenen. Daarbij is afgesproken dat het beleid niet alleen moet inzetten op problemen van en risico’s voor jongeren, maar dat aandacht voor álle jeugdigen nodig is.
In 1999 is gestart met de ontwikkeling van de in het regeerakkoord afgesproken nieuwe Wet op de Jeugdzorg. Daarbij betrekken wij het advies van de Commissie Günther over de bestuurlijke verhoudingen en de financieringssystematiek in de jeugdzorg.
Op basis van de meerjarenafspraken met de jeugdzorg zijn er in 1999 extra middelen beschikbaar gesteld ter versterking van de jeugdzorg,
zoals bijvoorbeeld voor de bureaus jeugdzorg en ook voor de Advies- en meldpunten kindermishandeling (AMK). Deze zijn toebedeeld op basis van provinciale en grootstedelijke plannen. Ook worden met deze extra middelen de wachtlijsten aangepakt. Wat de bureaus jeugdzorg betreft, hebben wij gebruikgemaakt van het advies van de projectgroep Toegang over het gewenste landelijk kader voor de bureaus jeugdzorg. In het bijzonder gaat dat advies over de organisatie van de bureaus en over de bekostiging en de integratie van de jeugdbescherming in deze bureaus.
In 1999 hebben wij ook de afspraken in het regeerakkoord over versterking van de kinderopvang uitgewerkt. Wij hebben de Tweede Kamer daarover geïnformeerd met de Beleidsnota kinderopvang (Kamerstukken II 1998–1999, 26 587 nrs. 1 en 2).
Deze uitwerking houdt onder andere in dat via de in 1999 uitgebrachte Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang aan gemeenten een meerjarige uitkering is toegekend om een capaciteitsuitbreiding van 71 000 opvangplaatsen aan het einde van deze kabinetsperiode te kunnen realiseren.
Deze uitbreiding moet bezien worden in samenhang met andere maatregelen die gericht zijn op versterking van de kinderopvang. Het gaat dan onder meer om fiscale faciliteiten voor de ouders en om flankerende maatregelen zoals middelen om de bouw van opvangvoorzieningen te stimuleren.
Sportbeleid
In het regeerakkoord is een forse intensivering van het sportbeleid afgesproken. Wij willen met name de breedtesport stimuleren.
In de nota Kansen voor topsport uit 1999 zijn wij allereerst ingegaan op de manier waarop de intensiveringen op dit gebied besteed moeten worden. Topsport in Nederland is volgens deze nota in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de georganiseerde sport zelf. De overheid voert ter ondersteuning daarvan een beleid dat tot doel heeft de positieve aspecten van de topsport voor de samenleving te bevorderen, bijvoorbeeld door het treffen van een inkomensregeling voor topsporters en door negatieve (bij)verschijnselen, zoals doping, tegen te gaan. Wat de topsport betreft hebben wij met de in het regeerakkoord afgesproken financiële intensiveringen de landelijke sportorganisaties in staat gesteld een nieuwe start te maken en meerjarenplannen te ontwikkelen. Daarbij valt te denken aan het ontwikkelen van topsportbeleidsplannen en activiteiten op het gebied van talentherkenning en -ontwikkeling. Ook is een onderzoek gestart en een meerjarenplanning gemaakt om topsportevenementen te verwerven en organiseren, waaronder die voor gehandicapten.
De landelijke sportorganisaties zullen ook bijdragen aan de verdere stimulering van het breedtesportbeleid. Verder hebben wij wat de breedtesport betreft de beleidsbrief Breedtesportimpuls uitgebracht. Uitgangspunt in deze beleidsbrief is de waarde van de breedtesport voor de lokale samenleving, zowel binnen de sport als daarbuiten. De diverse knelpunten van de lokale sportaanbieders en de nieuwe eisen die sporters stellen zijn aangrijpingspunten voor het beleid.
Het leeuwendeel van de extra financiële middelen is er dan ook op gericht de breedtesport op het lokale niveau te stimuleren. In 1999 zijn 39 gemeenten in staat gesteld om projecten uit te voeren die sport en andere maatschappelijke activiteiten verbinden.
Met deze financiële investeringen lijkt de trend te zijn afgebogen dat sport op lokaal niveau niet meer tot de kerntaken werd gerekend.
Patiëntenbeleid
Zoals uit het voorgaande blijkt, is op diverse terreinen sprake van nieuwe vormen van samenwerking en afstemming tussen overheden, veldpartijen en burgers. Ook in de gezondheidszorg is dat aan de orde: wij werken aan een verdere versterking van de positie van de patiënt/consument. In 1999 zijn we gestart met de uitwerking van de meerjarenafspraken voor de versterking van de infrastructuur van de patiënten/ consumentenbeweging en de positie van de patiënten/consumenten in de regio. De Nederlandse Patiënten/Consumenten Federatie heeft een algemeen masterplan geschreven, dat ook ingaat op de financiële verdeling per regio. De activiteiten richten zich vooral op het versterken van de invloed van patiënten/consumenten bij de zorgbeslissingen in de regio te versterken en het professionaliseren van de Regionale Patiënten/ Consumenten Platforms te professionaliseren.
Gezondheidsbevordering en -bescherming
Gezondheidsbevordering heeft als doelen voortijdige sterfte, ziekte en handicap, en vermijdbare gezondheidsverschillen te verminderen, en de kwaliteit van leven te verbeteren. Belangrijke determinanten in dit verband zijn voeding en het gebruik van tabak en alcohol. In 1999 behandelde de Tweede Kamer het Voorstel van wet tot wijziging van de Drank- en Horecawet. Dit wetsvoorstel is een beleidsinstrument voor het alcoholmatigingsbeleid van de regering. In het wetsvoorstel staan bepalingen gericht op preventie van misbruik en alcoholmatiging centraal. Hierbij gaat het er vooral om, risicogroepen (met name jongeren) te beschermen en alcoholgebruik in riskante situaties (verkeer, werk, sport) tegen te gaan. Door enkele nieuwe normen te stellen en sommige bestaande regels aan te scherpen, wordt een bijdrage geleverd aan de preventie van individuele en maatschappelijke risico’s van alcoholgebruik. Het wetsvoorstel is door de Tweede Kamer met algemene stemmen aangenomen en is nu aanhangig bij de Eerste Kamer. Ook vindt overleg plaats met de horecabranche over het terugdringen van overmatig alcoholgebruik in uitgaansgebieden, onder meer ter voorkoming van geweld op straat.
Daarnaast heeft de Wereldgezondheidsorganisatie het Europese Alcohol Actie Plan aangenomen, een actieprogramma gericht tegen alcoholmisbruik.
In het kader van het tabaksontmoedigingsbeleid is in het voorjaar van 1999 het Voorstel van wet tot wijziging van de Tabakswet bij de Tweede Kamer ingediend. Dit wetsvoorstel bevat allerlei bepalingen die vooral betrekking hebben op reclamebeperking, meer rookverboden, een minimum-consumentenleeftijdsgrens van 18 jaar, bepaalde verkoopbeperkingen en de introductie van bestuurlijke boetes als nieuw instrument.
Op het gebied van voeding eisten verschillende kwesties over voedselveiligheid de aandacht: een dioxinebesmetting van vetproducten bestemd voor diervoeder had tot gevolg dat vele kip- en eiproducten uit de schappen werden verwijderd. Naar aanleiding van deze kwestie heeft Berenschot de mogelijkheden geanalyseerd tot verbetering van het crisismanagement. Dit heeft geresulteerd in aanbevelingen om de vigerende wet- en regelgeving na te lopen op lacunes, met name waar het om normstelling gaat. Daarnaast dient de departementale en interdepartementale coördinatiestructuur verder te worden geoptimaliseerd. Als derde punt beveelt Berenschot aan de communicatie over voedselveiligheid naar de samenleving toe te intensiveren. In dat verband is inmiddels besloten om de oude naam van Keuringsdienst van Waren weer te doen herleven.
In 1999 bleek dat infectieziekten telkens weer een bedreiging vormen. Door de legionella-epidemie, die na de West-Friese Flora de kop opstak, zijn enkele tientallen Flora-bezoekers overleden.
De epidemie heeft aanleiding gegeven om het preventie-beleid voor legio-nella te intensiveren en de handhaving op dit punt te versterken. De structuur waarvan gebruik gemaakt wordt bij de bestrijding van infectieziekten bleek te voldoen en zal worden gehandhaafd en op sommige punten worden versterkt.
Specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid
Op het terrein van de specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid zijn wij in overleg met de Tweede Kamer tot objectievere verdeelmaatstaven gekomen voor de aan de gemeenten te verstrekken gelden. Hierbij hebben we het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) ter harte genomen. Voorafgaand is hierover overlegd met de betrokken koepels: de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Federatie Opvang en GGZ Nederland.
Medische ethiek
De snelle ontwikkelingen in de gezondheidszorg hebben ertoe geleid dat de medische ethiek zich de laatste decennia verbreed heeft van een beroepsethiek voor artsen tot een ethiek die vele aspecten van de gezondheidszorg omvat, van onderwerpen als euthanasie en abortus tot managements- en instellingsethiek in de zorg.
Ook voor traditionele ethische onderwerpen zoals wetenschappelijk onderzoek met mensen, euthanasie en abortus was in 1999 het beleid nog volop in ontwikkeling. Eind 1999 is de Wet medisch wetenschappelijk onderzoek met mensen volledig in werking getreden. Daarnaast hebben we bij de Tweede Kamer het wetsvoorstel Toetsing levensbeëindigend handelen op verzoek en hulp bij zelfdoding ingediend. Tenslotte hebben wij in 1999 het standpunt over late zwangerschapsafbreking naar de Tweede Kamer gezonden.
Naast bovengenoemde aloude ethische vraagstukken kunnen ook nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen leiden tot morele vragen en gevoelens van onbehagen, wanneer deze raken aan de essentie van het menselijk bestaan en/of omdat het de mensen ontbreekt aan informatie om de gevolgen te kunnen inschatten. Dit is bijvoorbeeld het geval bij kloneren en bij de toenemende mogelijkheden van genetische diagnostiek. Om de publieke meningsvorming over het onderwerp kloneren te stimuleren, hebben wij een maatschappelijk debat georganiseerd. Om het publiek goed voor te lichten over erfelijkheid is in 1999 subsidie verleend voor de oprichting van een centrum voor erfelijke en/of aangeboren aandoeningen. Dit centrum zal informatie, documentatie en voorlichting verzorgen voor het brede publiek.
Een recente stroming in de ethiek is de zorgethiek, waarbij de positie van mensen die zelf niet in staat zijn voor hun belangen op te komen en hun relaties centraal staan. De aandacht voor zorgethiek uitte zich in 1999 onder meer in subsidiegelden voor onderzoek op dit terrein, waarin menswaardige verzorging op individueel niveau centraal staat. Het bedoelde onderzoek is ondergebracht binnen het NWO-onderzoeks-programma Ethiek met Beleid, met als thema: Ethiek en Gezondheid.
Leeswijzer
In deze inleiding zijn wij ingegaan op de beleidsaccenten die in 1999 zijn aangebracht. In de hiernavolgende beleidshoofdstukken wordt het accent gelegd op de geldstromen in relatie tot het gevoerde beleid. Vervolgens besteden we aandacht aan de inspecties die werkzaam zijn op de beleidsterreinen van VWS, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Rijksbijdragen AWBZ en ZFW. Daarna komen de apparaatsuitgaven van het ministerie respectievelijk de loon- en prijsbijstelling aan de orde, alsmede de met name voor VWS werkzame adviesorganen. Tenslotte volgen hoofdstukken met betrekking tot de bedrijfsvoering, het agentschap College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, de conversietabel, rekeningstaten en saldibalans. Het jaarverslag wordt afgesloten met een verdiepingsbijlage, waarin een overzicht wordt gegeven van mutaties sinds de ontwerpbegroting 1999.
3 Toelichting beleidsartikelen
Leeswijzer
Dit hoofdstuk is onderverdeeld in vijftien beleidsartikelen. Hierbij is de indeling aangehouden die is gebruikt bij het opstellen van de dummy-beleidsbegroting 2000, die u ongeveer tegelijkertijd met dit jaarverslag wordt aangeboden. De relatie tussen de beleidsartikelen en de VWS-begro-tingsartikelen is in hoofdstuk 6 van dit jaarverslag opgenomen. Bij de indeling van de onder het Budgettair Kader Zorg (BKZ) vallende hoofdstukken, is zoveel mogelijk aangesloten bij indeling van de Zorgnota 2000.
Bij elk beleidsartikel is een tabel opgenomen van de uitgaven en ontvangsten in 1997 en 1998 en de begrote en gerealiseerde uitgaven en ontvangsten in 1999. Binnen de beleidsartikelen is een nadere verbijzondering gemaakt naar onderdelen. Het verschil tussen oorspronkelijke begroting en realisatie in 1999 wordt in de tabellen apart gepresenteerd. De oorspronkelijke, door de Staten-Generaal goedgekeurde, begroting is in de loop van het jaar aangepast door vaststelling van suppletore wetten. Deze begrotingswijzigingen zijn niet in deze tabellen opgenomen, omdat in de verantwoording de vergelijking tussen de oorspronkelijke begroting en realisatie centraal staat. Relevante ontwikkelingen in het uitgaven- en ontvangstenniveau en aanmerkelijke verschillen tussen begroting en realisatie in 1999 lichten we toe.
De grafieken geven het belang van de BKZ en de niet-BKZ uitgaven weer als onderdeel van de totale uitgaven over 1999. Een aantal beleids-artikelen kent zowel BKZ als niet-BKZ uitgaven.
In de eerste grafiek wordt de verdeling gemaakt naar BKZ en niet BKZ uitgaven. De tweede grafiek geeft de BKZ uitgaven per beleidsartikel weer. De derde grafiek geeft de niet-BKZ uitgaven per beleidsartikel weer. De Rijksbijdragen Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten en Ziekenfondswet zijn niet opgenomen in deze grafieken. Voor de leesbaarheid van de grafiek zijn bij de ontvangsten de beleidsartikelen gezondheidsbevordering, geestelijke gezondheidszorg, gehandicaptenzorg, sport, en oorlogsgetroffenen onder het kopje overig samengevoegd. Het beleidsartikel nominaal en onvoorzien is niet in de grafieken opgenomen, omdat hierop geen uitgaven en ontvangsten zijn gerealiseerd.
Verdeling uitgaven naar budgettair kader (Totale uitgaven f 5,2 miljard)
143,7%
56,3%
Budgettair Kader Zorg
Budgettair Kader Rijksbegroting-eng
Verdeling van de BKZ-uitgaven ad f 2,3 miljard over de beleidsartikelen |
|
3,8% r7,6% |
|
■JlflOÖ^. r8,4% |
|
HM K^al i-0,6% |
|
■JP==jgg^0,6% |
|
i-:-:-:-:-:-:-:-:-:-:-:-:-^Stf ïï jf—12,2% 56,3%—1 \È&V^T'*7 |
|
|
|
^^iiiiiiiiiiiiii:*T^ "-6,5% |
|
L0,3% |
|
□ Gezondheidsbevordering ■ Curatief Somatische Zorg |
|
S Geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg D Gehandicaptenzorg |
|
en maatschappelijke opvang D Verpleging, verzorging en ouderen H Arbeidsmarktbeleid |
|
D Inspecties (excl. IJHV) 0RIVM |
|
■ Algemeen EDNiet BKZ-uitgaven |
|
Verdeling van niet-BKZ uitgaven ad f 2,9 miljard over de beleidsartikelen
27,7%
43,7%
5,7%
1,2% 4,5% 0,1%
17,0%
H Jeugdbeleid |
Sport |
□ Sociaal beleid |
Inspectie IJHV |
Verzetsdeelnemers, vervolgden en oorlogsgetroffenen BKZ-uitgaven |
Algemeen |
Verdeling van de ontvangsten over 1999 naar beleidsartikel
1,5% 1,8% 2,6%-
30,1%
1,6%
23,3%
26,1%
4,1%
Curatief somatische zorg
Verpleging en verzorging en ouderen 9 Arbeidsmarktbeleid D Jeugdbeleid □ Sociaal beleid 0 Inspecties
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu H Algemeen
Overig
3.1 Gezondheidsbevordering en -bescherming
Beleidsartikel onderdeel |
De begroting 1999 en de realisatie bedragen in NLG1000 |
van de afgelopen drie |
jaren |
|||||
Uitgaven Voeding en producten Projecten, experimenten en onderzoek Overig |
18 594 78 422 31 038 |
32 793 137 673 46 913 |
9 612 144 984 57 427 |
27 039 110 394 59 515 |
17 427
2 088 0 -15 075 |
|||
Totaal uitgaven |
128 054 |
217 379 |
212 023 |
196 948 |
||||
Ontvangsten |
990 |
7 633 |
835 |
587 |
|
Toelichting op het verschil tussen begroting en realisatie
Het onderdeel gezondheidsbevordering over 1999 laat per saldo een onderbesteding zien van ruim f 15 miljoen. Op het onderdeel projecten, experimenten en onderzoeken is de onderbesteding over 1999 veroorzaakt doordat oude reserves van het Praeventiefonds weggewerkt moesten worden. Dit fonds is opgegaan in de organisatie Zorg Onderzoek Nederland.
Tegenvallers zijn veroorzaakt door kosten als gevolg van de verbranding van BSE-specifieke risico-organen. Tenslotte zijn extra uitgaven gedaan voor het medisch onderzoek vliegramp Bijlmermeer en de bestrijding van de legionella-epidemie.
Toelichting op gezondheidsbevordering en – bescherming
Nasleep Bijlmervliegramp
Twee belangrijke activiteiten rond de nasleep van de Bijlmervliegramp zijn in 1999 afgerond:
– De voorbereidingen van het Medisch Onderzoek Vliegramp Bijlmermeer (MOVB); – De oprichting van een noodfonds voor de slachtoffers van de ramp.
De voorbereidingen van het MOVB betreffen projectbegeleidingskosten van KLM-arbo, de kosten van Stadsdeel Zuid-Oost voor het informeren en registreren van slachtoffers en de opstartkosten van de ziekenhuizen Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG) en het Academisch Ziekenhuis de Vrije Universiteit (AZVU). Op 3 januari 2000 werden de eerste slachtoffers onderzocht.
Het MOVB zal ongeveer één jaar duren. De Stichting Hulpfonds Bijlmerramp zal aan hand van de Uitkeringsregeling Hulpfonds Gedupeerden Bijlmerramp uitkeringen verzorgen voor bepaalde gedupeerden van de Bijlmerramp.
Uitgaven ten behoeve van afwikkeling Bijlmervliegramp (bedragen x f 1 000) |
|
1999 |
Medisch Onderzoek Vliegramp Bijlmermeer Noodfonds
4 335 68
Legionella-epidemie
Op 12 maart 1999 brak een zeer ernstige legionella-epidemie uit, die aan 29 mensen het leven heeft gekost. Direct na het bekend worden van de aard van de epidemie zijn maatregelen genomen om de epidemie te bestrijden en de bron op te sporen. Tevens zijn extra maatregelen getroffen ter preventie van Legionellose: er is extra voorlichting gegeven, het toezicht vanuit diverse inspecties is versterkt en er is aanvullende weten regelgeving ontwikkeld.
De epidemiebestrijding is inmiddels geëvalueerd door onder meer het Crisis Onderzoek Team. De onderzoekers waren positief over de aanpak van het ministerie in de bestrijding van de epidemie en gaven aan dat de huidige structuur in principe voldeed. Wel moeten de kwetsbare punten worden versterkt, zoals de bemensing van de betrokken organisatieonderdelen, de bereikbaarheid buiten kantooruren, de doormelding van informatie aan alle betrokkenen inclusief huisartsen. Het ministerie van VWS heeft vooralsnog in 1999 ca. f 2,4 miljoen uitgegeven aan onderzoek, voorlichting, evaluatie en nazorg. De kosten voor voorlichting zijn gedeeld met het ministerie van VROM.
Stichting Patiëntenfonds
In 1999 is de ondersteuning van patiënten/consumentenorganisaties bij belangenbehartiging, voorlichting en lotgenotencontact weer geïntensiveerd met f 10 miljoen. Het doel van het Patiëntenfonds is om de positie van de patiënt in het Nederlandse gezondheidszorgsysteem te versterken. De Stichting Patiëntenfonds ontving voor deze taak in 1999 een bedrag van ca. f 32 miljoen. Met deze middelen werden in 1999 in totaal 167 patiëntenorganisaties ondersteund bij hun structurele of projectmatige activiteiten. Een nieuwe activiteit van het Patiëntenfonds betrof het Stimuleringsprogramma. Dit programma geeft een impuls aan een aantal geselecteerde thema’s zodat de knelpunten die patiëntenorganisaties op die terreinen ervaren worden weggenomen. In 1999 is daartoe onder andere onderzoek gestimuleerd vanuit patiëntenperspectief. Daarnaast is «empowerment» (verruiming van de eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheden) gestimuleerd, is de belangenbehartigingsfunctie versterkt en is aandacht besteed aan voorlichting over geneesmiddelen.
Bijdragen aan het Patiëntenfonds (bedragen x f 1 miljoen) |
|||
1997 |
1998 |
1999 |
|
Patiëntenfonds* Aantal door het fonds gesubsidieerde organisaties |
57 |
20,8 131 |
31,2 167 |
-
*excl. beheerskosten
Projecten, Experimenten en Onderzoek (PEO)
Voor het PEO-programma Volksgezondheid is in 1999 een bedrag van ca. f 110 miljoen uitgegeven. Het grootste deel van dit bedrag werd besteed door de intermediaire organisaties Zorg Onderzoek Nederland (ZON) en Medische Wetenschappen NWO (MW-NWO). De samenwerking tussen deze intermediairen is in 1999 dusdanig verstevigd, dat met de minister van OCenW is overeengekomen dat eind 2000 ZON en MW-NWO gezamenlijk zullen worden gehuisvest in de nieuwbouw van NWO.
Voedselveiligheid
De afgelopen jaren is het vraagstuk van de voedselveiligheid in toenemende mate onderwerp van het publieke debat geworden. De BSE-crisis
(in 1999 f 16,5 miljoen), de introductie van de genetisch gemodificeerde sojaboon en de varkenspest, hoe onderling ook ongelijksoortig naar aard en omvang, hebben bijgedragen aan onrust bij de consument over de veiligheid van voedsel. In 1999 is die onrust nog versterkt door de dioxineaffaire. In België was grondstof voor de bereiding van diervoeders verontreinigd geraakt met dioxinehoudende vetten. Deze dioxineverontreiniging verspreidde zich vervolgens door de voedingsketen. Door export van besmette producten kreeg de affaire bovendien een internationale uitstraling. Ook Nederland werd hierdoor getroffen. Hoewel de volksgezondheid niet in het geding was, toonde deze affaire de kwetsbaarheid van de voedselproductie aan, met name daar waar grondstoffen en afvalstromen bij elkaar komen.
Daarom werd samen met de bewindslieden van LNV nagegaan hoe de samenwerking tussen VWS en LNV verbeterd kan worden op de terreinen van wet- en regelgeving, coördinatie van het crisismanagement en communicatie over voedselveiligheid. Ons standpunt is begin 2000 aan de Tweede Kamer gezonden.
3.2 Curatieve somatische zorg
Beleidsartikel onderdeel
De begroting 1999 en de realisatie van de afgelopen drie jaren, (bedragen in NLG1000)
Uitgaven
Beroepen, opleidingen en medische tuchtzaken Eerstelijnszorg Genees- en hulpmiddelen Waarborgfonds zorgsector Rijksbijdrage financiering abortusklinieken Garantie leningen volksgezondheid Overig
Totaal uitgaven
Ontvangsten
20 712 |
104 082 |
106 722 |
1 12 357 |
5 635 |
20 017 |
24 539 |
25 912 |
53 041 |
27 129 |
12 193 |
19 162 |
15 319 |
27 473 |
12 154 |
0 |
120 000 |
120 000 |
||
11 710 |
14 593 |
2 883 |
||
817 0 0 0 |
0 |
|||
28 007 |
79 284 |
73 448 |
84 614 |
11 166 |
81 746 |
227 067 |
233111 |
412 078 |
178 967 |
5 227 |
8 396 |
9 742 |
11 108 |
1 366 |
Toelichting op het verschil tussen begroting en realisatie
De hogere uitgaven op dit beleidsartikel (f 179 miljoen) worden onder meer veroorzaakt door de storting in het Waarborgfonds zorgsector (f 120 miljoen), door de intensivering van het kwaliteitsbeleid zorgverstrekkers, activiteiten ten behoeve van het terugdringen van wachtlijsten in de curatieve zorg op grond van de meerjaren-afspraken(f 25 miljoen), het verantwoorden van de subsidie aan het Landelijk Centrum Verpleging en Verzorging (LCVV) (f 6 miljoen) op dit beleidsterrein en door een eenmalige bijdrage aan het verkort opleiden van kraamverzorgenden (f 7 miljoen).
Toelichting op curatieve somatische zorg
Beroepen en opleidingen
Vanuit de begroting van VWS wordt subsidie verstrekt voor de medische vervolgopleidingen en de opleiding tot verloskundige. De overige opleidingen in de zorg vallen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
In 1999 hebben 75 huisartsen in opleiding meer dan verwacht bij het opstellen van de raming over 1999 de opleiding voltooid. Deze extra uitstroom betreft in feite een versnelde uitstroom als gevolg van het invoeren van een vrijstellingsregeling waardoor een aanzienlijk aantal huisartsen in opleiding in minder dan de normale drie jaar de opleiding heeft voltooid.
Huisartsen in opleiding |
||||
1997 |
1998 |
Raming 1999 |
1999 |
|
Eerstejaars Totaal in opleiding Opleiding voltooid |
342 1 017 214 |
325 997 336 |
325 980 325 |
337 980 400 |
Bron: Opgave SBOH
VWS heeft geen zicht op betrouwbaarheid van deze gegevens.
De aantallen verloskundigen 1997 en 1998 betreffen de eerste studenten van de nieuwe vierjarige opleiding.
Het aantal geslaagden in 1999 is conform de verwachting.
Verloskundigen in opleiding |
||||
1997 |
1998 |
Raming 1999 |
1999 |
|
Aantal studenten Aantal geslaagden |
458 76 |
460 96 |
480 100 |
466 102 |
Bron: Administratie drie opleidingen verloskunde.
VWS heeft geen zicht op betrouwbaarheid van deze gegevens.
Medische tuchtzaken
Na een stijging in de voorgaande jaren van het aantal medische tucht-zaken heeft zich in 1999 een lichte daling van het aantal zaken voorgedaan. De oorzaak daarvan is nog niet bekend
Medische tuchtzaken
1996
1997
1998
1999
Centraal
Amsterdam
Eindhoven
Zwolle
Groningen
Den Haag
249 |
255 |
305 |
282 |
259 |
279 |
302 |
293 |
227 |
262 |
288 |
255 |
127 |
153 |
188 |
214 |
73 |
83 |
80 |
101 |
274 |
322 |
310 |
302 |
Totaal
1 209
1 354
1 473
1 447
Bron: Opgave tuchtcolleges.
VWS heeft geen zicht op betrouwbaarheid van deze gegevens.
Genees- en hulpmiddelen en lichaamsmateriaal
Bij de drie sectoren geneesmiddelen, medische hulpmiddelen en lichaamsmateriaal kan een aantal aandachtsvelden worden onderscheiden: productbeleid, beleid gericht op de (kwaliteit van de verleende) zorg, kostenbeheersing en industrie.
Het overleg met de industrie was tot voor kort een enigszins onderbelicht gebied. In 1999 is regulier overleg gestart met producenten en distributeurs.
Geneesmiddelen
Het jaar 1999 stond in het teken van de implementatie van het plan van aanpak kostenbeheersing geneesmiddelen en farmaceutische zorg van november 1998, waarvan het plan-Koopmans deel uitmaakt. Ter ondersteuning van het beleid is in 1999 f 7,5 miljoen vrijgemaakt om zogenaamde «proeftuinen» op te starten ter ontwikkeling van farmaco-therapeutisch transmuraal overleg (FTTO). Het beleid, zoals dat op dit moment wordt vormgegeven, is getoetst door een commissie die onder leiding stond van Bert de Vries (voormalig minister). Ook door middel van de meerjarenafspraken is aan diverse onderdelen van het plan van aanpak nader uitvoering gegeven.
Onderwerpen waarover afspraken zijn gemaakt zijn onder meer:
– De medewerking aan de structuurmaatregelen, zoals de uitbouw van farmacotherapeutisch overleg (FTO) naar het farmacotherapeutisch transmuraal overleg (FTTO);
– Het ontwikkelen en invoeren van transmurale formularia;
– Het bewerkstelligen van doelmatiger voorschrijfgedrag met behulp van een elektronisch voorschrijfsysteem;
– Medewerking aan een systeem van periodieke monitoring van de geneesmiddelontwikkelingen, zowel op inhoudelijk als op kosten-gebied.
De stichting Doelmatige Geneesmiddelenvoorziening, die eveneens op dit vlak actief is, heeft een subsidie ontvangen van f 4 miljoen. Ten laste van de begroting is aan het NZI Onderzoek, informatie en opleidingen in de zorg een bedrag van f 500 000 beschikbaar gesteld voor het project poliklinisch voorschrijven.
Mijlpalen rond doelmatiger voorschrijven die reeds bereikt zijn, zijn het toegenomen voorschrijven op stofnaam (van 42% naar 51% in 1999), de aangescherpte richtlijn voor de toepassing van maagzuurremmers en het ter hand nemen van de ontwikkeling van nadere criteria voor de toepassing van cholesterolverlagers. Het College voor Zorgverzekeringen volgt nu nauwgezet de introductie in de praktijk van nieuwe geneesmiddelen waarvan de effectiviteit nog niet vaststaat, evenals de effecten van het verder overhevelen van zelfzorgmiddelen uit het vergoede pakket. Over de effectiviteit van deze laatste maatregel zal het CVZ in 2000 rapporteren. Met de KNMP zijn afspraken gemaakt over zorgvernieuwing en de praktijkkostenvergoeding. Op dit moment worden gesprekken gevoerd met de KNMP over de opleiding en scholing van de openbare apothekers. In het najaar hebben we al overeenstemming bereikt over de monitoring van de poliklinisch voorgeschreven receptuur. Hiervoor is een bedrag van f 10 miljoen beschikbaar gesteld. Kortingen en bonussen zullen gefaseerd teruggehaald worden. In 2002 zal daardoor f 425 miljoen aan kortingen en bonussen aan de zorg ten goede komen. Tegelijkertijd worden voor de actualisering van de genormeerde praktijkkosten en voor zorgvernieuwing – eveneens gefaseerd – middelen beschikbaar gesteld. In 2002 gaat het om een bedrag van f 110 miljoen.
Wet op de geneesmiddelenvoorziening (WOG)
De huidige WOG, die de uitoefening van de artsenijbereidkunst en de kwaliteit van farmaceutische producten regelt, dateert uit 1958. Een aantal trends van deze tijd maken een grondige herziening van de WOG echter noodzakelijk: bijvoorbeeld de sterke opkomst van de industrieel vervaardigde geneesmiddelen, de steeds grotere invloed van Europese regelgeving op het terrein van de geneesmiddelenvoorziening, en veranderende beleidsinzichten rond regulering van de geneesmiddelendistributie. In 1998 is een beleidsnota aan de Tweede Kamer gezonden met daarin de hoofdlijnen van wijzigingsvoorstellen. In 1999 is de nadere concretisering hiervan projectmatig ter hand genomen.
Medische hulpmiddelen
Medische hulpmiddelen worden ingezet om de zelfredzaamheid van mensen te vergroten, zodat zij langer zelfstandig kunnen blijven wonen. Daarnaast spelen hulpmiddelen een belangrijke rol bij de bevordering van de maatschappelijke participatie en de kwaliteit van leven van mensen met een beperking of chronische ziekte. Door deze ontwikkelingen stijgen de uitgaven aan extramurale hulpmiddelen. Daarnaast komen er steeds meer geavanceerde hulpmiddelen op de markt dankzij nieuwe technologische ontwikkelingen.
In een brief aan de Tweede Kamer op 5 november 1999 (TK, vergaderjaar 1999–2000, 24 124, nr. 98) gaven we de stand van zaken van de hulpmiddelen weer. Ondanks een tijdelijke verruiming van de middelen om deze groei op te vangen, is er in 2000 een taakstelling van f 47 miljoen, oplopend tot f 230 miljoen in 2003. Daarom wordt het hulpmiddelenbeleid fundamenteel heroverwogen.
Ook zal er een actieprogramma worden uitgewerkt. Eind januari 2000 is dit actieprogramma naar de Tweede Kamer gestuurd. Voor dit actieplan is een aantal onderzoeken uitgezet en projectsubsidies verstrekt voor een bedrag van circa f 1,5 miljoen.
Uitgangspunten bij de uitwerking van het actieprogramma zijn het zeker stellen van noodzakelijke zorg, het vergroten van keuzemogelijkheden voor de consument/patiënt en het streven naar een beheerste en beheersbare kostenontwikkeling. Een essentiële randvoorwaarde bij de vormgeving van het toekomstig beleid is dat de informatievoorziening verbeterd wordt. Inmiddels zijn, zoals al eerder aangegeven, op dat terrein belangrijke trajecten in gang gezet. De reeds ingezette beleidslijnen om de ondoelmatigheden in de verstrekking van de hulpmiddelen integraal aan te pakken zullen worden voortgezet. Daarnaast wordt bezien welke maatregelen nodig zijn in analogie met het geneesmiddelenbeleid.
Bloedvoorziening
Met het Ministerieel Plan Bloedvoorziening 2000 heeft VWS haar verantwoording genomen voor de kwaliteit, veiligheid en beschikbaarheid van bloed en bloedproducten in Nederland. In dit plan worden de financiële en zorginhoudelijke kaders voor de bloedvoorziening aangegeven. Tijdens de goedkeuringsprocedure van het beleidsplan en de begroting van de landelijk aangewezen uitvoeringsorganisatie (Stichting Sanquin Bloed-voorziening) worden de genoemde documenten getoetst aan de gestelde kaders. In 1999 is in verband met deze procedure een ministeriële regeling tot stand gekomen om de begroting en jaarrekening van Sanquin in te richten.
Wet kwaliteit en veiligheid lichaamsmateriaal
Door verdergaande technologische ontwikkelingen wordt in de gezondheidszorg in toenemende mate gebruikgemaakt van menselijke lichaamsmaterialen. Om de risico’s van ziekteoverdracht te minimaliseren zijn we in 1999 gestart met het schrijven van een wetsvoorstel dat uniforme regels stelt voor de kwaliteit en veiligheid van gebruikt menselijk lichaamsmateriaal. Het RIVM heeft de opdracht gekregen een rapport te schrijven over het analyseren en beheersen van mogelijke risico’s die het gebruik van lichaamsmaterialen met zich meebrengen.
Medische Biotechnologie
Door de snelle biotechnologische ontwikkelingen en het stimuleringsbeleid van het ministerie van EZ wordt innovatie sterk onder druk gezet. Het traject voor ontwikkelingsgeneeskunde voor nieuwe behandelingen is nog onvoldoende hierop toegesneden. In 1999 is een aanvang gemaakt met de evaluatie en aanpassing van dit traject. In juni 1999 is het Platform Medische Biotechnologie opgericht.
In 1999 is een haalbaarheidsstudie van start gegaan voor een centrale faciliteit voor de productie en kwaliteitscontrole van klinische proef-materialen voor gentherapie-onderzoek.
Waarborgfonds zorgsector
Op 12 juli 1999 is het Waarborgfonds voor de Zorgsector (WfZ) formeel opgericht met de ondertekening van de acte van oprichting en een aantal bijbehorende overeenkomsten. Door borg te staan bij kapitaalmarktleningen voor onder meer verbouw en nieuwbouw van zorginstellingen, kan het WfZ bijdragen aan de realisatie van de volgende drie doelen:
– Veiligstellen van de financiering van de zorgsector op lange termijn;
– Stimuleren van een goed financieel beheer;
– Financiering van de sector tegen de laagst mogelijke kosten.
De rentevoordelen die voortvloeien uit de borgstelling zullen aan de zorgverlening ten goede komen, zodat via het WfZ uiteindelijk een doelmatiger aanwending van beschikbare middelen voor de sector wordt gerealiseerd. Met de ondertekening van de overeenkomst tussen Staat der Nederlanden en het WfZ is onder meer vastgelegd dat de Staat een initiële storting in het risicovermogen van het WfZ doet ter grootte van f 120 miljoen. Hiertoe zijn bij de 1e Suppletore begroting 1999 middelen aan de begroting 1999 toegevoegd. De f 120 miljoen is direct na de ondertekening van de overeenkomst naar het WfZ overgemaakt. De ontwikkeling van het WfZ wordt vervolgens gemonitord.
Overig
Onder het onderdeel overig vallen onder meer de uitgaven voor het Millennium Platform Zorg en Orgaandonatie.
Millennium Platform Zorg
Uitgangspunt van de millenniumaanpak was om de kwaliteit en continuïteit van de zorg te waarborgen rond de millenniumovergang. De 3000 Nederlandse zorginstellingen en 30 000 zelfstandig beroepsbeoefenaren in het divers georganiseerd zorgveld hebben zich in relatief korte tijd gedegen voorbereid op de millenniumovergang. De technische infrastructuur in de zorgsector is opgeschoond, de vitale processen en keten-afhankelijkheden zijn opnieuw tegen het licht gehouden en de noodplannen zijn sterk verbeterd.
Het Millennium Platform Zorg (MPZ) heeft de risicoinstellingen binnen de zorgsector ondersteund en gefaciliteerd bij de aanpak van alle mogelijke millenniumproblemen. Tevens heeft het MPZ ieder kwartaal de stand van zaken gemonitord en vervolgens de resultaten gerapporteerd aan de minister van VWS.
Aanvankelijk trachtte het MPZ de omvang van de problematiek te bepalen aan de hand van pilot-onderzoeken in risicoinstellingen. Met deze kennis ontwikkelde het MPZ een faseplan op basis waarvan de instellingen de millenniumaanpak konden structureren. Iedere fase werd begeleid via sectorspecifieke workshops waarin de zorginstellingen uitleg kregen over de modelplannen voor de specifieke fase. Daarnaast verzorgde het MPZ landelijke congressen, onder meer over de continuïteitsplannen, en ontwikkelde het MPZ juridische modelbrieven om leveranciers te bevragen over de millenniumbestendigheid van hun producten en diensten. Op juridisch terrein ontwikkelde het MPZ tevens een juridisch handboek waarin de juridische consequenties van de millenniumaanpak staan verwoord.
Een zorginstelling die meende millenniumgereed te zijn of die een tussen-analyse wenste, kon bij het MPZ een second-opinion aanvragen. De second opinions zijn uitgevoerd door externe organisatieadviesbureaus die gespecialiseerd zijn op dit type onderzoek. Zorginstellingen die niet tot de risicosegmenten behoorden, kregen een methode aangereikt om hun vorderingen zelfstandig te beoordelen («self-assessment tool»). De zorginstellingen hebben breed gebruik gemaakt van dit ondersteuningsaanbod en uit analyse blijkt dat de ervaringen positief zijn.
Met de intensieve ondersteuning vanuit het MPZ en onder toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg is de zorgsector in staat gebleken de millenniumproblemen bij vitale zorgprocessen tijdig en afdoende te verijdelen. In het gehele millenniumproces fungeerde het MPZ als intermediair tussen het zorgveld en het departement van VWS. Het bewandelde traject biedt een voorbeeldfunctie voor toekomstige veranderingstrajecten in het zorgveld.
Orgaandonatie
In de tweede helft van februari 1998 en de eerste helft van maart 1998 zijn alle Nederlanders ouder dan 18 jaar aangeschreven om hen de mogelijkheid te geven hun wil ten aanzien van orgaandonatie kenbaar te maken. In het eerste kwartaal van 1999 zijn alle 18-jarigen aangeschreven. De verwachting dat 25 tot 35 procent van de aangeschreven Nederlanders het formulier daadwerkelijk zou terugsturen in 1998 en 1999 is uitgekomen. Gebleken is dat van de 12,4 miljoen verstuurde formulieren er bijna 4,6 miljoen zijn geretourneerd. Uit de 4,6 miljoen teruggestuurde formulieren komt het volgende beeld naar voren ten aanzien van de keuze op het formulier.
Prestatiegegevens donorregister |
||||
Aantal: |
1998 |
1999 |
Cumulatief t/m 1999 |
Totaal per 31/12/ 1999 |
Aanschrijvingen |
12 200 000 |
190 265 |
12 390 265 |
|
Geldige wilsbeschikkingen |
4 238 743 |
64 349 |
4 584 8681 |
|
Toestemming |
46,6% |
39,2% |
46,2% |
|
Toestemming met beperking |
7,6% |
14,8% |
7,8% |
|
Geen toestemming |
34,8% |
31,5% |
34,1% |
|
Beslissing nabestaanden |
10,0% |
13,4% |
10,2% |
|
Beslissing aangewezen persoon |
1,0% |
1,1% |
1,7% |
Geretourneerd
34,7%
33,8%
37,0%
Raadplegingen donorregister
1 416
4 042
5 458
Bron: Opgave donorregister (bewerking gegevens registratiesysteem).
1 In 1999 hebben bijna 300 000 mensen zich laten registreren die in 1998 zijn aangeschreven. Dit aantal is bij dit totaalcijfer opgeteld.
3.3 Geestelijke gezondheidszorg, verslavingzorg en maatschappelijke opvang
Beleidsartikel De begroting |
1999 en de realisatie |
van de afgelopen drie jaren, |
|||
onderdeel bedragen in NLG1000 |
|||||
Uitgaven |
|||||
Eerstelijnszorg/thuiszorg deels |
17 780 |
18 319 |
15 257 |
17 117 |
1 860 |
Alcohol-, drug- en tabaks- |
|||||
beleid |
43 655 |
50 060 |
51 450 |
33 973 |
17 477 |
Geestelijke volksgezondheid |
15 763 |
15 358 |
14 249 |
16 008 |
1 759 |
Maatschappelijke opvang, |
|||||
vrouwenopvang en |
|||||
Verslavingsbeleid |
0 |
337 547 |
336 176 |
365 770 |
29 594 |
Illegalenfonds |
79 |
2 454 |
11 000 |
5 497 |
|
Totaal uitgaven |
77 277 |
423 738 |
428 132 |
438 365 |
10 233 |
Ontvangsten |
4 457 |
3 904 |
3 532 |
1 945 |
|
Toelichting op het verschil tussen begroting en realisatie
Eerstelijnszorg
De hogere uitgaven op het gebied van eerstelijnszorg worden veroorzaakt door een subsidie voor Stichting de Driehoek, toevoeging van de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA-gelden) en een hoger dan geraamd totaal aan wachtgelduitkeringen.
Alcohol-, drug- en tabaksbeleid
De lagere uitgaven zijn het gevolg van het onderbrengen van de overlast-gelden (f 16,7 miljoen) bij de specifieke uitkeringen voor maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingbeleid.
Geestelijke volksgezondheid
De hogere uitgaven worden veroorzaakt door projecten op het gebied van licht verstandelijk gehandicapten met psychische stoornissen (f 1,2 miljoen) en door studieconferenties, deskundigheidsbevordering en het opzetten van een helpdesk voor de consultatiefunctie in de eerstelijnszorg (f 0,4 miljoen). Tenslotte zijn de OVA-gelden toegedeeld.
Maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid Aan dit budget zijn de overlastgelden ad f 16,7 miljoen toegevoegd. Tevens zijn ook hier de OVA-gelden toegedeeld.
Illegalenfonds
De lagere uitgaven worden veroorzaakt doordat het fonds minder aanvragen voor vergoedingen heeft ontvangen dan geraamd.
Toelichting op de geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en maatschappelijke opvang
Specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid
In 1999 heeft VWS samen met VNG en Federatie Opvang de «monitor maatschappelijke opvang» opgezet. Deze monitor moet betrouwbare en bruikbare gegevens bevatten over de vraag, het aanbod en het beleid op terrein van de maatschappelijke opvang. Het kabinetsstandpunt op het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen is op 4 november 1999 besproken in de Tweede Kamer (TK, vergadering 1999–2000, 26 604/25 682 nr. 2).
Capaciteit vrouwenopvang |
|||
1997 |
1998 |
1999 |
|
Capaciteitsplaatsen |
1994 |
2 014 |
2 041 |
Bron: CBS 1999
Naar aanleiding van de structurele verhoging van het budget voor de vrouwenopvang met f 15 miljoen in 1998 zijn gemeentelijke plannen opgesteld om het aantal opvangplaatsen uit te breiden. Nog niet alle plannen zijn in 1999 uitgevoerd. Derhalve zal een deel van de uitbreiding pas in 2000 worden gerealiseerd.
Versterking 1e lijn GGZ/AMW
In 1999 is de versterking van de eerstelijn verder vormgegeven. Omdat we ons vooral willen richten op versterking van de poortwachtersfunctie van de huisarts, hebben wij de consultatieregeling 1999 vanaf juni 1999 ingevoerd. Het doel is om door consultatie vanuit de gespecialiseerde ggz de huisarts beter in staat te stellen de toenemende vraag naar psychische hulp zelf te behandelen of te begeleiden. Huisartsen kunnen mensen met psychische problemen hierdoor ook adequaat doorverwijzen naar andere eerstelijnspartijen als AMW en eerstelijnspsycholoog, of naar de gespecialiseerde ggz. De drie kernpartners, Vereniging Onderzoek van ondernemingen in de Gepremieerde en gesubsidieerde sector/ Algemeen Maatschappelijk werk (VOG/AMW), Eerste Lijns Psychologen (ELP) en Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) hebben in juni 1999 een convenant afgesloten over de samenwerking. Eind 1999 is, voortbouwend op een initiatief van VWS, een geformaliseerd overleg van start gegaan tussen de partijen die bij de eerstelijns geestelijke gezondheidszorg (ggz) betrokken zijn, onder voorzitterschap van prof. J.Dijkhuis. Dit overleg, de Stuurgroep Tussen de Lijnen, heeft tot taak de versterking van de eerstelijns ggz en nadere samenwerking en afstemming tussen de eerste en tweedelijn te bevorderen. Hiervoor moet vanaf 2000 een plan van aanpak worden ontwikkeld met een looptijd van drie jaar.
Convenant met gemeenten over zorgwekkende zorgmijders
Bij openbare geestelijke gezondheidszorg (oggz) gaat het om zorgverlening voor mensen met complexe problematiek, die behalve psychisch gestoord vaak ook verslaafd, dakloos en extreem verwaarloosd zijn. Vaak zijn meerdere instanties (ggz, verslavingszorg, GGD, maatschappelijke opvang, politie, woningbouwverenigingen, gemeente, etc.) verantwoordelijk voor een deel van de problematiek. Gezamenlijk optreden van instellingen en instanties is dan ook noodzakelijk.
Op 19 oktober 1999 heb ik een landelijk convenant voor de oggz ondertekend, samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Vereniging voor de Geestelijke Gezondheidszorg Nederland (GGZ Nederland), de Landelijke Vereniging van Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (LvGGD), de Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de Federatie Opvang.
Dit landelijk convenant is bedoeld om op lokaal niveau gemeenten, zorgverzekeraars en instellingen te ondersteunen en te stimuleren bij het formuleren en uitvoeren van een gezamenlijk oggz-beleid.
Evaluatie overlastprojecten
Op 1 juli 1999 heeft de Tweede Kamer de evaluatierapporten ontvangen over het overlastbeleid.1 Daaruit blijkt dat het beleid dat in de afgelopen jaren is ontwikkeld om de overlast van harddrugverslaafden te verminderen, de verslavingszorg heeft gestimuleerd om een gedifferentieerd aanbod van zorgvoorzieningen (verslavingszorg en justitiële zorg) te ontwikkelen. Van laagdrempelige opvangvoorzieningen is vastgesteld dat zij bijdragen aan een vermindering van de overlast in het publieke domein. Een belangrijke succesfactor is verder de samenwerking tussen politie en hulpverlening. De ervaringen van het overlastbeleid leren ook dat voor een effectief vervolgbeleid realistische doelen gesteld moeten worden. Gedragsverandering van overlastgevende harddrugverslaafden blijkt in veel gevallen te hoog gegrepen te zijn.
Verder is gebleken dat overlast door meer groepen dan alleen harddrug verslaafden veroorzaakt wordt.
De ervaringen van het drugoverlastbeleid worden gebruikt in de voorstellen om te komen tot een sluitende structuur van opvang van overlast-gevenden in het kader van het integraal veiligheidsbeleid. Het gemeentelijk instrumentarium om de overlast van verkooppunten van drugs aan te pakken is in de afgelopen kabinetsperiode vergroot.
Onderstaande tabel bevat een overzicht van de middelen die de laatste jaren voor het overlastbeleid beschikbaar waren.
Overlastprojecten (bedragen x f 1 miljoen) |
||||||
1994 |
1995 |
1996 |
1997 |
1998 |
1999 |
|
VWS AWBZ Justitie |
5,0 2,0 |
9,0 12,0 14,5 |
20,2 15,0 14,3 |
20,2 25,1 14,7 |
20,2 25,1 14,7 |
20,2 25,1 14,7 |
Totaal |
7,0 |
35,5 |
49,5 |
60,0 |
60,0 |
60,0 |
Voortgangsrapportage Drugbeleid 1997–1999
In de Voortgangsrapportage Drugbeleid 1997–1999 hebben wij een overzicht gegeven van de ontwikkelingen die zich op het terrein van het drugbeleid hebben voorgedaan sinds de vorige rapportage (1997)2. Tevens bevat de rapportage een schets op hoofdlijnen van de thema’s in het drugbeleid die in het komende jaar aandacht vragen. Het kabinet is van oordeel dat op de onderscheiden onderdelen van het drugbeleid goede vorderingen worden gemaakt. In de komende periode zullen wij het drugbeleid voortzetten en uitbouwen.
Voor VWS belangrijke onderdelen zijn:
– Innovatie van drugpreventie
Dat is nodig om een antwoord te geven op de groeiende populariteit van nieuwe soorten drugs.
De constatering dat het project Gezonde school en genotmiddelen positieve effecten sorteert, is Verheugend.
1 Over last en beleid; Regioplan, 1999; Buurt en Overlast, Intraval, 1999; Tussen straat en kliniek, Regioplan 1999.
2 Kamerstukken II, 1994–1995, 24 077, nr. 2, 3.
Verslavingszorg
De door VWS geïnitieerde experimenten zoals de verstrekking van heroïne op medisch voorschrift, het afkicken onder narcose en de verstrekking van verhoogde doses methadon zijn uitgevoerd. De sector zelf werkt op basis van het programma Resultaten Scoren aan een verslavingszorg die meer «evidence based» zal zijn. De KNMG heeft voorstellen ontwikkeld om de medische zorg voor verslaafden te verbeteren.
– Het besef dat de drugproblematiek een genuanceerde en afgewogen benadering verdient
Dat besef begint in tal van lagen geleidelijk aan te groeien; dat is een belangrijke internationale ontwikkeling.
– Monitoring en onderzoek
De Nationale Drugmonitor is inmiddels van start gegaan. Het onderzoeksprogramma van ZON/NWO is al geruime tijd in uitvoering. Nederland beschikt over een hoogwaardig systeem van signalering en assessment van nieuwe drugs die op de markt verschijnen.
Stichting Koppeling
De Stichting Koppeling vergoedt hulpverleners kosten van medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerde vreemdelingen die niet zelf kunnen betalen. Een sluitende controle op de rechtmatigheid van de verleende vergoedingen is niet mogelijk. Het is moeilijk, zo niet onmogelijk, vast te stellen dat de hulpzoekende vreemdeling (illegaal) inderdaad vreemdeling is, niet verzekerd is en niet beschikt over eigen middelen. De medische zorg aan illegalen vindt plaats onder omstandigheden die enige improvisatie onvermijdelijk maken. Naar onze mening hanteert de Stichting Koppeling voor het indienen en beoordelen van aanvragen voor vergoedingen een procedure die, rekening houdend met de omstandigheden, optimaal is.
Hieronder volgt een beschrijving van de gehanteerde procedure. Alleen artsen en hulpverleners die niet in dienst zijn van ziekenhuizen kunnen een aanvraag voor financiële compensatie indienen wanneer zij een onverzekerde vreemdeling, die een medisch noodzakelijke behandeling niet zelf kan betalen, hulp hebben verleend. Zij moeten dan wel aannemelijk kunnen maken dat het naar alle waarschijnlijkheid om een illegaal gaat. Omdat een illegaal zo lang mogelijk wacht met het zoeken naar medische hulp gaat het vaak om medische klachten waarvoor een behandeling zonder meer geïndiceerd is. Het gaat ook vaak om eenmalige contacten. Tijd en mogelijkheden ontbreken doorgaans om het vermoeden van illegaliteit te bevestigen. Wanneer het om langere episoden gaat, zoals bij zwangerschap, is het wel mogelijk om meer informatie te verkrijgen. Overigens blijkt eerstelijnszorg veelal contant te worden betaald. Pas als er onevenredig veel illegalen blijven komen zal een huisarts een declaratie indienen. De procedure schrijft dan voor dat de declaratie wordt ingediend bij de instelling die in de regio door de stichting is aangewezen als bevoegde instantie (doorgaans de GGD) voor het indienen van aanvragen en het ontvangen van voorschotten. In het geval van een huisarts gaat de declaratie eerst nog via de District Huisartsen Vereniging. De stichting gaat ervan uit dat binnen de regio voldoende kennis aanwezig is om de ingediende declaraties te kunnen beoordelen. Bovendien moet de regionale aanvraag gemotiveerd zijn en wordt zij weer beoordeeld door een adviescommissie van deskundigen die het bestuur van de stichting adviseert over de inhoud van de aanvragen.
3.4 Gehandicaptenzorg
Beleidsartikel onderdeel
De begroting 1999 en de realisatie van de afgelopen drie jaren, bedragen in NLG1000
Uitgaven
Gehandicaptenbeleid
Totaal uitgaven Ontvangsten
26 294
26 294 432
27 803
27 803 1 644
26 560
26 560 250
29 475
29 475 241
2 915
2 915
9
Toelichting op het verschil tussen begroting en realisatie
Het verschil tussen begroting en realisatie in 1999 bedraagt f 2,9 miljoen. Dit verschil bestaat uit f 3,4 miljoen aan uitgaven voor indicatiestelling, kwaliteitssystemen, OVA en dergelijke waarvoor bij suppletore wet extra begrotingsruimte beschikbaar is gesteld. Daar staat tegenover dat f 0,5 miljoen van de oorspronkelijke begroting niet is besteed wegens het niet of vertraagd uitvoeren van projecten in het kader van de Welzijnsnota. Het betreft hier in hoofdlijnen reserveringen voor technologie, onderzoek, informatievoorziening, CCPT en wachtgeld.
Hieronder geven we een toelichting bij een aantal projecten/experimenten waarvoor in 1999 subsidie is verleend.
Toelichting op de gehandicaptenzorg
Hersenletselteams
In 1996 is een driejarige projectsubsidie toegekend voor de vorming van 20 regionale hersenletselteams in Nederland. Onlangs heeft het NZi in opdracht van de directie Gehandicaptenbeleid van VWS een «quick scan» uitgevoerd naar het functioneren van de teams. De onderzoekers concluderen dat de teams een zinvolle bijdrage leveren aan de zorg voor mensen met niet-aangeboren hersenletsel, maar dat hun activiteiten momenteel nog onvoldoende zijn ingebed binnen de bestaande kaders. Daarom adviseert het NZi om het construct hersenletselteam voor een tweede driejarige periode te subsidiëren.
SEV-subsidie voor kleinschalige woonprojecten voor mensen met een verstandelijke handicap
In 1995 heeft de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting de ontwikkelingsnotitie Wonen en zorg voor verstandelijk gehandicapten uitgebracht. Naar aanleiding van deze notitie is in 1995 een experimentenprogramma gestart dat zich richtte op kleinschalige woonvormen voor zowel verstandelijk gehandicapten als dementerende ouderen en vanaf 1996 ook op cliënten psychiatrie. Het oorspronkelijk voor één jaar bedoelde programma werd twee maal verlengd. Het programma werd in 1999 afgerond met het Eindadvies Kleinschalig Groepswonen. In het Eindadvies constateert de stuurgroep onder meer dat mensen met ernstige handicaps en behoefte aan 24-uurszorg niet voldoende hebben aan standaard woningen. Daartoe is in het SEV-programma voor woningbouwcorporaties en zorgaanbieders het concept Aanpasbaar bouwen plus ontwikkeld. Vooral complexe groepen als meervoudig gehandicapten, autisten en mensen met gedragsproblemen dreigen achter te blijven bij de extramu-ralisering. Om dit te voorkomen stelt de SEV onder meer voor om het in de PGB-regeling mogelijk te maken dat budgetten worden toegekend die in hoogte overeenkomen met budgetten die instellingen zouden toerekenen aan de meest zorgintensieve cliënten.
Ook pleit de SEV ervoor om het zorginstellingen gemakkelijker te maken om voor de huisvesting van hun cliënten woonruimte te huren van woningcorporaties, bijvoorbeeld door een lichte plantoetsing achteraf in plaats van de huidige WZV-procedure.
Momenteel bepaalt de SEV een standpunt over de beleidsadviezen die in het Eindadvies Kleinschalig Groepswonen worden gegeven, in overleg met de partijen bij de Meerjarenafspraken. Dit overleg vindt plaats in het kader van de Meerjarenafspraken Gehandicaptenzorg onderdeel Transformatie infrastructuur en gaat over de woonvormen voor verstandelijk gehandicapten.
Maatschappelijke dienstverlening voor doven
De stichting Madido en het Instituut voor Doven hebben tot 1 juli 1999 gestalte gegeven aan de maatschappelijke dienstverlening voor volwassen doven. Door het faillissement van Madido zijn de taken van deze stichting, maatschappelijk werk en volwasseneneducatie, overgedragen aan REC-Rijnstreek te Oudewater. Laatstgenoemde organisatie heeft zich tot nog toe beziggehouden met volwasseneducatie. Zij was onder meer betrokken bij de uitvoering van activiteiten op dit terrein voor dove mensen. REC-Rijnstreek is bereid het maatschappelijk werk bij haar uitvoerende activiteiten te betrekken.
In verband met deze taakverbreding heeft REC-Rijnstreek haar naam gewijzigd in Bureau O&M, opleidingen en maatschappelijk werk voor doven. De structurele subsidie voor het maatschappelijk werk en de volwasseneducatie die tot 1 juli 1999 aan Madido werd verstrekt, wordt met ingang van deze datum betaalbaar gesteld aan het Bureau O&M.
Gebarentaal
Het ministerie stelt voor de periode van drie jaar een subsidie beschikbaar voor de ontwikkeling van de Nederlandse Gebarentaal. Deze subsidie wordt verstrekt aan het Nederlands Gebarencentrum te Bunnik. Het Gebarencentrum kan hiermee projecten ontwikkelen op het gebied van de Nederlandse Gebarentaal die betrekking hebben op de onder het ministerie ressorterende beleidsterreinen, te weten de zorg en begeleiding van dove kinderen in instituten, de gezinsbegeleiding, de psychische hulpverlening aan dove mensen en het maatschappelijk werk voor dove mensen. Het afgelopen jaar heeft het secretariaat van de Interdepartementale commissie een Samenhangend en Gecoördineerd beleid ondersteund voor mensen met een handicap en/of chronische ziekte (ISG) bij de rapportage Handen en voeten aan de Nederlandse Gebarentaal. Deze rapportage gaat over de erkenning van de Nederlandse Gebarentaal in interdepartementaal verband. De rapportage is een uitwerking van de kabinetsreactie op het rapport Méér dan een gebaar en geeft inzicht in de activiteiten die diverse departementen hebben ondernomen naar aanleiding van de aanbevelingen in laatstgenoemde rapport.
Families First
Families First is een relatief nieuwe vorm van hulpverlening in de jeugdzorg, gericht op gezinnen in crisissituaties. Er is sprake van crisis als een of meer kinderen in de leeftijd van 0–18 jaar uit huis geplaatst dreigen te worden. De hulp bij een dergelijke crisis is kortdurend, ambulant en intensief en vindt plaats bij het gezin thuis. De hulpverlening start binnen 24
uur na aanmelding en duurt vier tot zes weken. Het doel is om het gezin bij elkaar te houden en uithuisplaatsing te voorkomen. Deze vorm van hulpverlening die in de jeugdzorg is ontwikkeld, wordt nu ook als experiment ontwikkeld voor de doelgroep licht verstandelijk gehandicapten. Het doel hiervan is om uithuisplaatsing te voorkomen en de instroom van jongeren in de Orthopedagogische centra te verminderen.
Het project Families First voor licht verstandelijk gehandicapten loopt van april 1998 tot april 2000. Op jaarbasis stellen wij f 1 miljoen ter beschikking voor evaluatie van het experiment en voor financiering van een viertal projecten (Amsterdam, Den Haag, Gelderland-Zuid en Twente). In een «format» staan de eisen vermeld waaraan een pilotproject moet voldoen. Een belangrijke voorwaarde is onder andere dat het pilotproject een samenwerkingsverband is van (minimaal) een Orthopedagogisch Centrum, een Sociaal Pedagogische Dienst (SPD), een Families First-project in de jeugdzorg en de Kinder- en Jeugdpsychiatrie in de regio. De eerste resultaten – vastgelegd in een rapport van het NIZW en de William Schrikker Stichting – zijn voorzichtig optimistisch. In de periode januari-oktober 1999 zijn ongeveer 60 gezinnen geholpen. In 90% van de gevallen kwam de hulp daadwerkelijk op gang. Dit is evenveel als in 1994 bij Families First-projecten in de jeugdzorg. De cijfers zijn echter nog voorlopig: in juni 2000 volgt een eindrapportage.
3.5 Verpleging, verzorging en ouderen
Beleidsartikel onderdeel |
De begroting 1999 en de realisatie bedragen in NLG1000 |
van |
de afgelopen drie |
jaren, |
|||||
Uitgaven Ouderenbeleid Totaal uitgaven |
27 496 30 998 27 496 30 998 |
28 184 28 184 |
30 083 30 083 |
1 899 1 899 |
|||||
Ontvangsten |
10 060 63 293 |
4 774 |
140 158 |
135 384 |
Toelichting op het verschil tussen begroting en realisatie
In de begroting voor verpleging, verzorging en ouderen hadden we nog geen rekening gehouden met de uitgaven voor indicatiestelling. Voor het project Indicatiestelling zijn echter wel uitgaven gedaan. Deze omissie wordt bij slotwet alsnog hersteld door dit budget te verhogen met f 4 miljoen.
De ontvangsten uit de afrekeningen ex-WBO zijn ten behoeve van de provinciale plannen verzorgingshuizen voor de periode 1997–2001 met goedkeuring van de Kamer ingezet om de financiële kaders voor verzorgingshuizen te verhogen.
Toelichting op Verpleging, verzorging en ouderen (voorheen Ouderenbeleid)
Waar van toepassing zijn de activiteiten ingedeeld op basis van de programmalijnen in de Welzijnsnota.
Programma: participatie en toegankelijkheid
De programma’s en projecten die in 1999 door VWS gestimuleerd en gesubsidieerd zijn, betreffen voor een deel een voortzetting en afronding van in 1998 begonnen activiteiten, zoals bijvoorbeeld de projecten Pendula en Ouderen en Technologie. Voor de allochtone ouderen liep het project Pendula door. Dit project beoogt oudere vrouwen uit minderheidsgroepen meer te betrekken bij de samenleving. Op vijf locaties zijn intermediairs ingezet, speciaal voor oudere vrouwen uit minderheidsgroepen. Hierover is vooraf overlegd met alle lokale partijen, en VWS heeft het project gesubsidieerd. De intermediair moet een brug slaan tussen vraag naar en aanbod van zorg-, woon- en welzijnsvoorzieningen. De eerste resultaten uit een door ons geëntameerd evaluatie-onderzoek wijzen erop dat er lokaal een breed draagvlak bestaat voor deze formule. Dit wijst erop dat de doelstelling gehaald wordt.
Het interdepartementale programma Ouderen en technologie is in het voorjaar van 1999 afgesloten met een Strategische Conferentie, georganiseerd door VWS, VROM en EZ.
Deze conferentie heeft geleid tot een voorstel om een centraal informatie-en ondersteuningspunt op te richten. VWS heeft in 1999 het Kwaliteits Instituut Toegepaste ThuisZorgvernieuwing (KITTZ) verzocht de voorbereidende activiteiten hiervoor te starten.
VWS heeft in 1999 ook de ondersteuning van Senior Web gecontinueerd. Deze activiteit voor en door ouderen maakt een ontwikkeling door van (gesubsidieerd) «internet» naar een, voor een deel self-supporting, ICT-Kenniscentrum voor de ouderensector. De adviezen uit het SCP-rapport De ontwikkeling van een lokaal beleid
voor ouderen en gehandicapten waren de aanleiding voor een belangrijk nieuw programma in 1999, te weten het IgLO-project (Interdepartementaal gemeentelijk Lokaal Ouderenbeleid). De doelstelling van dit programma is het integraal ouderenbeleid te bevorderen, om tot een betere afstemming van zorg, wonen, en welzijn te komen. In nauw overleg met de VNG is een zeer praktisch en direct ondersteuningsprogramma opgezet.
Programmalijn; voorkomen van sociale uitsluiting
In 1999 is veel aandacht besteed aan de «derde levensfase», de fase tussen 55 en 75 jaar. Wij hebben hiermee verband houdende programma’s ontwikkeld die passen binnen de Welzijnsnota die medio 1999 is uitgebracht. Belangrijk aandachtspunt in deze programma’s zijn de maatschappelijke rolmogelijkheden voor mensen tussen de 55 en 75. Uit gerontologisch onderzoek blijkt dat er met name voor mensen die niet meer op de betaalde arbeidsmarkt aan de slag komen, onvoldoende mogelijkheden zijn. Daarom heeft VWS in samenwerking met het NIZW het Stimuleringsprogramma Intergenerationeel werken ontwikkeld. Dit programma is erop gericht ontwikkelings- en participatiekansen van kwetsbare ouderen en jongeren te vergroten, en wordt uitgevoerd door het NIZW.
Het NIZW voert ook het project Participatie pre-senioren in het vrijwilligerswerk uit samen met de gemeente Leiden. Dit programma beoogt de participatie van ouderen in het vrijwilligerswerk te bevorderen. Ook het project Lokaal en regionaal ouderenwerk van de FNV heeft als doel het human capital van ouderen op lokaal/regionaal niveau beter te benutten.
Onderzoek naar hulpmiddelen in verzorgingshuizen
In 1999 hebben wij het opnemen van hulpmiddelen in het budget van intramurale instellingen genoemd als één van de mogelijkheden om de groei van de kosten van het gebruik van hulpmiddelen in de ouderenzorg te beperken. VWS heeft onderzoek laten verrichten om de mogelijkheden voor een dergelijke overheveling van hulpmiddelen in kaart te brengen. Bij de presentatie van de resultaten kan onderscheid gemaakt worden tussen collectieve en individuele hulpmiddelen.
De resultaten van het onderzoek zijn:
– dat het gebruik van hulpmiddelen in verzorgingshuizen bij ca. 75% van de bewoners voorkomt;
– dat de collectieve hulpmiddelen – tilliften, alarmeringsinstallaties, muursteunen en dergelijke – reeds uit het budget van de verzorgingshuizen worden betaald;
– dat de individuele hulpmiddelen door verschillende participanten in de zorgketen worden betaald (het soort hulpmiddelen bepaalt wie betaalt).
Zo betaalt de cliënt zelf onder andere het seniorenbed en de antislip-matjes, de gemeente vergoedt ex-WVG-hulpmiddelen en de verzekeraar vergoedt hulpmiddelen waaronder verzorgingsmiddelen zoals inconti-nentiemateriaal, hulpmiddelen voor mobiliteit en medische hulpmiddelen grotere categorieën.
Het onderzoek geeft een goed beeld van het gebruik van hulpmiddelen in verzorgingshuizen. Het verschaft echter nog geen goed beeld van de kosten. We overwegen daarom of er nog nader onderzoek moet worden uitgevoerd.
Internationaal Jaar van de Ouderen
De Verenigde Naties hebben 1999 uitgeroepen tot het Internationaal Jaar van de Ouderen, met als hoofdthema Naar een samenleving voor alle leeftijden. De doelstelling is de diverse maatschappelijke actoren nationaal, regionaal en lokaal niveau te informeren en te activeren opdat zij inhoud en vorm geven aan het hoofdthema.
Daarbij heeft VWS in samenspraak met de uitvoerende organisatie specifieke thema’s geïntroduceerd, te weten:
– onafhankelijk en zelfstandig leven;
– deelname aan het maatschappelijke en politieke leven;
– recht op zorg en ondersteuning;
– zelfontplooiing en waardigheid.
Als thematische zwaartepunten golden «oudere vrouwen» en «allochtone ouderen».
Het Nationaal Comité Dag van de Ouderen heeft de activiteiten georganiseerd, in samenwerking met het Nederlands Platform Ouderen en Europa. De door het Comité zelf georganiseerde en gecoördineerde activiteiten droegen bij aan eerdergenoemde doelstelling.
In Nederland zijn circa 1200 activiteiten uitgevoerd door lokale, regionale en nationale maatschappelijke organisaties. Het Comité heeft 107 activiteiten meegefinancierd.
Informatie over uitgevoerde activiteiten tijdens het Internationaal Jaar van de Ouderen is te vinden op de website van het Comité (www.1999.org), alsmede in het tweemaandelijks Bericht ’99. Het Comité zal zijn eindverslag over het Internationaal Jaar van de Ouderen in de loop van het jaar 2000 aanbieden aan de staatssecretaris van VWS.
Voortgang implementatie indicatiestelling nieuwe stijl
Gemeenten hebben sinds 1998 indicatieorganen opgericht, die de indicatiestelling voor verzorgingshuiszorg, verpleeghuiszorg en thuiszorg verzorgen. VWS heeft in 1999 samen met de gemeenten en de regionale indicatieorganen (RIO’s) gewerkt aan een (landelijk) gestructureerde en eenduidige aanpak van de indicatiestelling. Tegelijkertijd heeft VWS vastgesteld aan welke informatie het ministerie behoefte heeft en de RIO’s verzocht deze informatie te leveren. VWS wil deze informatie gebruiken om meer zicht te krijgen in de vraag naar zorg. Omdat de RIO’s slechts een onderdeel zijn in de «zorgketen», is in 1999 besloten een handreiking op te stellen. De handreiking dient als kader voor in de regio te maken afspraken tussen RIO’s, verzekeraars en zorgaanbieders. VWS heeft in 1999 gewerkt aan de verbreding van de indicatiestelling met de gehandicaptenzorg, de GGZ en de WVG. Daarnaast is een eerste start gemaakt met de installatie van Landelijk Centrum Indicatiestelling Gehandicaptenzorg (LCIG). VWS is nauw betrokken geweest bij het starten van enkele pilots naar de meerwaarde van een koppeling tussen de indicatiestelling binnen de GGZ en de RIO’s. De pilots zijn belangrijk om inzicht te verkrijgen in het complexe GGZ-veld. VWS, SZW en de VNG hebben in 1999 samengewerkt aan een stimuleringsprogramma dat erop gericht is om de indicatiestelling door de RIO’s bij de WVG te verbreden.
3.6 Arbeidsmarktbeleid
Beleidsartikel onderdeel
De begroting 1999 en de realisatie van de afgelopen drie jaren, bedragen in NLG1000
Uitgaven
Bijdrage sectorfondsen Bijdragen extra banen zorgsector
Totaal uitgaven
Ontvangsten
106 429 |
97 898 |
96 559 |
160 764 |
64 205 |
402 991 |
438 868 |
503 702 |
475 022 |
|
509 420 |
536 766 |
600 261 |
635 786 |
35 525 |
117 626 |
106 388 |
90 000 |
156 962 |
66 962 |
1 Naast de intensiveringen via de sectorfondsen zijn ook de budgetten van de premie-gefinancierde instellingen in 1999 structureel verhoogd met middelen voor werkdrukvermindering en voor initiële opleidingen.
Toelichting op het verschil tussen begroting en realisatie
Op het gebied van het arbeidsmarktbeleid heeft VWS het budget van de sectorfondsen gedurende het jaar 1999 aanzienlijk verhoogd1. De verhoging werd vooral ingezet om arbeidsmarktmaatregelen te facili-teren, om een zorgbrede beeldvormingscampagne op te zetten en om een bijdrageregeling mogelijk te maken voor de aanschaf van til-hulpmiddelen in het kader van het afgesloten arbo-convenant met de thuiszorg. Hierdoor is de realisatie bij het arbeidsmarktbeleid aanzienlijk hoger uitgekomen dan oorspronkelijk geraamd.
De lagere bijdrage extra banen zorgsector en de hogere ontvangsten zijn met name het gevolg van de niet volledige bezetting van de instroom-/ doorstroombanen (voorheen Melkert-banen).
Toelichting op het arbeidsmarktbeleid
Het arbeidsmarkt- en werkgelegenheidsbeleid in de zorg- en welzijnssector wordt vormgegeven met VWS-subsidiëring aan de sectorfondsen die voor dat doel door sociale partners zijn opgericht. De activiteiten van de sectorfondsen richten zich onder meer op:
– Instroom, behoud en doorstroom van personeel, verbetering van arbeidsomstandigheden; – Reductie van het ziekteverzuim, stimulering kinderopvang, scholing zittend personeel; – Instroom van doelgroepen en regionale personeelsplanning.
Met het oog op voorziene knelpunten op de arbeidsmarkt in de VWS-sectoren hebben sociale partners, Arbeidsvoorziening en VWS, het Convenant Arbeidsmarkt Zorgsector en het Convenant Arbeidsmarkt Welzijn en Jeugdhulpverlening afgesloten. In 1999 zijn de betrokken partijen voortvarend aan de slag gegaan met de concrete uitwerking van de convenanten. De eerste producten zijn de meerjarige beleidskaders 2000–2004 voor beide sectoren. Hierin zijn de knelpunten beschreven en de doelstellingen opgenomen die in vier jaar tijd moeten leiden tot voldoende gekwalificeerd personeel. Op basis van de meerjarige beleidskaders zijn vervolgens jaarplannen vastgesteld, die onder meer het kader vormen om activiteitenplannen van de betreffende sectorfondsen op te stellen. Daarnaast hebben VWS en SZW samen met sociale partners in de thuiszorg en kinderopvang in 1999 arbo-convenanten afgesloten, waarbij afspraken zijn gemaakt om de risico’s van fysieke belasting en werkdruk te verminderen. Met de GGZ is een intentieverklaring ondertekend om tot een arbo-convenant te komen.
Zoals we in de brief van 16 december 19991 aan de Tweede Kamer hebben aangegeven, heeft het hoge prioriteit om in 2000 ook met andere VWS-sectoren arbo-convenanten en intentieverklaringen af te sluiten.
De convenantspartijen verrichten op een breed terrein inspanningen om de aantrekkelijkheid van het werken in de zorg verder te verbeteren. Zo is er in 1999 op verschillende fronten een beeldvormingscampagne gestart om de aantrekkelijkheid van de zorg bij een breed publiek onder de aandacht te brengen. In februari 1999 is er een interactieve beroepenwebsite geopend; voor de zomer zijn activiteiten gericht op zittende medewerkers van start gegaan en eind 1999 is de massamediale benadering van doelgroepen en het algemene publiek gestart.
De volgende grafiek geeft een overzicht van de gerealiseerde sectorfonds-activiteiten in 1998 ten opzichte van en de geplande sectorfonds-activiteiten in 1999.
Activiteiten van de sectorfondsen in 1998 en 1999
AWOZ realisatie 1998
AW OZ bestedingsplan 1999
AW O bestedingsplan 1998 *
AW O bestedingsplan 1999
AW OB realisatie 1998
AWOB bestedingsplan 1999
Overig realisatie 1998 **
Overig bestedingsplan 1999 **
10.000 20.000 30.000 40.000 50.000
bedragen x ƒ 1 000
doelgroepen scholing en opleiding kinderopvang ziekteverzuim, arbo, werkdruk projecten, experimenten, onderzoek, communicatie en voorlichting sectoroverstijgende activiteiten overig bureaukosten
-
*De rapportage van AWO over de realisatie in 1998 sluit niet aan bij bovenstaande presentatie.
Daarom is hier het bestedingsplan 1998 gebruikt. ** De overige sectorfondsen bestaan in 1998 uit de sectorfondsen voor apotheken, ambulancevervoer, zorgverzekeraars en het gezamenlijke sectorfonds. Het gezamenlijke sectorfonds is opgericht voor sectoroverschrijdende activiteiten. Door de integratie van de sectorfondsen wordt dit sectorfonds in 2000 opgeheven. In 1999 vallen ook de academische ziekenhuizen onder de overige sectorfondsen.
In de grafiek valt op dat alle sectorfondsen in de bestedingsplannen voor 1999 aanmerkelijke intensiveringen hebben opgenomen voor de speerpunten ziekteverzuim, arbeidsomstandigheden en werkdruk. In verschillende sectoren, waaronder de verzorgingshuizen en de gehandicaptenzorg, zijn bijvoorbeeld instrumenten ontwikkeld om de werkdruk op instellingsniveau aan te pakken. Daarnaast valt op dat de sectoren die zijn aangesloten bij het sectorfonds AWO ervoor hebben gekozen de middelen voor initiële opleidingen via het sectorfonds te laten lopen. In de sectoren die zijn aangesloten bij AWOB en AWOZ zijn deze middelen ter beschikking van de instellingen gekomen via de systematiek van budgetaanpassing voor premiegefinancierde instellingen.
Extra banen zorgsector (instroom-/doorstroombanen – voorheen Melkertbanen)
Kenmerk MEVA/ABA2029688.
De Regeling extra zorgbanen stimuleert werkgevers om langdurig werk-
60.000
00
00
lozen in dienst te nemen. Bovendien helpen de extra zorgbanen de hoge werkdruk in de VWS-sectoren te verminderen en taken uit te voeren waarvoor eerder geen tijd was.
Via de begroting van VWS is – in 1999 voor het laatst – de inzet van langdurig werklozen in zogenaamde «extra zorgbanen» in de zorg- en welzijnssector bekostigd. Het gaat hierbij om instroom-/doorstroombanen (vroeger aangeduid als Melkertbanen). Hierbij is de financiering verlopen via de uitvoeringsorganisatie Centraal Orgaan Tarieven Gezondheidszorg/ College voor zorgverzekeringen en de sectorfondsen AWO en AWOB. Het kabinet heeft in 1998 besloten om de uitvoering van het werkgelegenheidsprogramma beter te stroomlijnen. Op rijksniveau gaat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de «extra zorgbanen» per 1 januari 2000 over van het ministerie van VWS naar het ministerie van SZW. Gemeenten zijn met ingang van 1 januari 2000 volledig belast met de uitvoering en financiering van de huidige «extra zorgbanen». Zorg- en welzijnsinstellingen die gebruikmaken van deze regeling krijgen door deze overheveling een financieringsrelatie met de gemeente. Om het contact tussen instellingen en gemeenten tot stand te brengen, heeft VWS in samenwerking met SZW in het najaar van 1999 landelijke voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd over de overhevelingsoperatie. In vervolg hierop hebben regiepunten regionale bijeenkomsten gehouden.
Onderstaande tabel geeft de ontwikkeling van het aantal extra banen in de zorgsector weer in de periode 1995 t/m 1999
Ontwikkeling extra banen zorgsector
1995 |
1996 |
1997 |
1998 |
1999 |
|
Max. te creëren arbeids- |
|||||
plaatsen |
2 500 |
10 000 |
12 830 |
13 830 |
13 830 |
Toegewezen arbeidsplaatsen |
6 938 |
12 831 |
12 921 |
13 994 |
13 307 |
Bezette arbeidsplaatsen |
3 266 |
6 690 |
8 457 |
10 587 |
11 430 |
w.v. Intramuraal (via CTG) |
1 673 |
4 072 |
4 814 |
5 528 |
5 918 |
w.v. Thuiszorg |
553 |
867 |
1 122 |
1 130 |
1 079 |
w.v. Verzorgingshuizen |
522 |
816 |
1 178 |
1 954 |
2 375 |
w.v. Dagverblijven en |
|||||
tehuizen voor gehandicap- |
|||||
ten |
518 |
774 |
997 |
1 432 |
1 472 |
w.v. Jeugdhulpverlening |
- |
46 |
116 |
220 |
233 |
w.v. Maatschappelijke |
|||||
opvang |
- |
76 |
152 |
202 |
204 |
w.v. Schippersinternaten, |
|||||
e.d. |
- |
9 |
19 |
26 |
36 |
w.v. Medische kinderdagver- |
|||||
blijven en tehuizen |
- |
30 |
59 |
70 |
76 |
w.v. SPD’en |
- |
- |
- |
25 |
37 |
Het maximum aantal te creëren arbeidsplaatsen betreft het aantal arbeidsplaatsen dat beschikbaar is voor de zorgsector. De toegewezen arbeidsplaatsen zijn plaatsen die door instellingen ingevuld kunnen worden. In 1999 is het aantal toegewezen arbeidsplaatsen afgenomen, doordat plaatsen zijn vervallen die na 12 maanden niet bezet waren.
Tot en met 1999 zijn in de zorg- en welzijnssector 13 307 structurele extra zorgbanen toegewezen aan instellingen, omgerekend naar banen van 32 uur per week. Ultimo 1999 zijn 11 430 van deze banen feitelijk bezet.
3.7 Jeugdbeleid
Beleidsartikel onderdeel
De begroting 1999 en de realisatie van de afgelopen drie jaren, bedragen in NLG1000
Uitgaven
Uitkering aan provincies voor jeugdzorg
Overig
Totaal uitgaven Ontvangsten
991 232 1 035 403 1 039 250 1 084 808 45 558
224 706 282 095 292 760 365 891 73 131
1 215 938 1 317 498 1 332 010 1 450 699 118 689
34 584 25 665 21 998 24 592 2 594
Toelichting op het verschil tussen begroting en realisatie
De bovenstaande tabel laat de uitgaven en ontvangsten zien voor het jeugdbeleid in 1999. Bij het onderdeel «uitkering aan provincies» worden uitsluitend de jaarlijkse doeluitkeringen aan de twaalf provincies en drie grootstedelijke regio’s verantwoord.
Het verschil tussen realisatie en begroting in 1999 wordt vooral verklaard door drie zaken:
– De jaarlijkse loon- en prijsbijstelling 1999 (f 34 miljoen);
– Uitvoering van het standpunt kindermishandeling (positionering van de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK) in nauwe relatie tot de toegang tot de jeugdzorg) (f 2,2 miljoen); – Des-/herinvesteringen onroerend goed door provincies (f 3 miljoen).
Het «overig jeugdbeleid» betreft de uitgaven voor de landelijke voorzieningen jeugdhulpverlening, het algemeen en preventief jeugdbeleid en de kinderopvang. De realisatie hiervan is in 1999 fors hoger door de extra uitgaven voor kinderopvang uit het regeerakkoord en een eenmalige extra toevoeging aan het waarborgfonds kinderopvang conform de wens van de Tweede Kamer (motie De Graaf c.s., Kamerstukken II 1999–2000, 26 800, nr. 21).
Toelichting op het jeugdbeleid
Meerjarenafspraken jeugdzorg
In 1999 is de eerste fase van de meerjarenafspraken (MJA) 1999–2002
ingezet.
Voor die afspraken hebben wij in 1999 intensiveringsmiddelen ingezet.
Voor de verdere implementatie zijn voor de Bureaus Jeugdzorg (BJZ)
f 12,5 miljoen, voor AMK’s f 1,1 miljoen en voor capaciteitsknelpunten
f 3,3 miljoen beschikbaar gesteld.
De extra middelen voor de BJZ en AMK’s zijn verdeeld naar rato van de doeluitkering over de twaalf provincies en de drie grootstedelijke regio’s.
De middelen zijn uitgezet op basis van provinciale en grootstedelijke plannen.
Definitieve rapportage over de inzet van deze extra middelen moet nog plaatsvinden, maar de volgende resultaten kunnen wij reeds melden. In alle provincies en grootstedelijke regio’s zijn BJZ gevormd, in totaal 40, waarvan een aantal met subregionale loketten werkt. Er zijn nog ontwikkelingsverschillen in opbouw, organisatie en samenstelling van deze toegang tot de jeugdzorg. Met behulp van de intensiveringsgelden moeten de BJZ de komende jaren verder worden ingericht en van voldoende capaciteit en deskundigheid worden voorzien om te komen tot oplossingen voor onder andere wachtlijst/-tijdknelpunten. In 2000 zal de monitor MJA van het Landelijk Programmamanagement Jeugdzorg (LPJ) worden opgezet. Doel van deze monitor is na te gaan in hoeverre de meerjarenafspraken worden nagekomen.
Voor de AMK’s is een landelijk dekkend netwerk gerealiseerd, in de meeste gevallen één per provincie/grootstedelijke regio. Een monitor AMK-vorming komt begin 2000 beschikbaar. Deze zal nader inzicht bieden in de stand van zaken rond de AMK’s.
De middelen voor capaciteitsuitbreiding zijn in 1999 in hun geheel ingezet in de provincie Flevoland. Hiertoe heeft de provincie een plan van aanpak ingediend, waarin wordt aangegeven op welke knelpunten de inzet van middelen betrekking heeft.
Totale capaciteit (aantal plaatsen) van de hulpvarianten, uitsplitst naar regionale en landelijke voorzieningen
Residentieel
– Regionaal
– Landelijk Pleegzorg
– Regionaal
– Landelijk
Dagbehandeling
– Regionaal
– Landelijk
1996 |
1997 |
1998 |
1999 |
realisatie |
realisatie |
realisatie |
raming |
6 891 |
7 038 |
6 973 |
6 906 |
902 |
526 |
525 |
525* |
7 920 |
8 227 |
8 027 |
8 199 |
327 |
281 |
291 |
296 |
4 809 |
4 998 |
4 800 |
4 907 |
n.v.t |
n.v.t |
n.v.t |
n.v.t |
-
*exclusief Glen Millsproject
Bron: Provinciale/Grootstedelijke (concept-)jaarplannen/verslagen en verslagen landelijke instellingen.
VWS heeft geen zicht op de betrouwbaarheid van deze opgaven.
Gerealiseerde uitgaven jeugdhulpverlening (bedragen x f 1 miljoen)
1996 |
1997 |
1998 |
1999 |
|
realisatie |
realisatie |
realisatie |
raming |
|
Samenwerking, accommodatie en overig |
40,1 |
60 |
69,3 |
82,2 |
Residentieel |
540,9 |
555,4 |
576,0 |
551,6* |
Dagbehandeling |
245,5 |
249,7 |
247,9 |
235,1 |
Pleegzorg |
121,1 |
125,8 |
130,7 |
130,6 |
Ambulant/preventief |
109,1 |
134,6 |
147,2 |
160,1 |
-
*exclusief Glen Millsproject
Bron: Verdeling is ontleend aan de opgaven van de provincies en grootstedelijke regio’s. VWS heeft geen zicht op de betrouwbaarheid van deze opgaven.
Visie op jeugdbeleid in het kader van BANS
Op 4 maart 1999 hebben het kabinet, IPO en VNG het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl (BANS) ondertekend. Het jeugdbeleid is daarin een prominent thema.
De belangrijkste afspraak in het akkoord is dat de overheden een gezamenlijke visie op het jeugdbeleid opstellen, die richtinggevend is voor het jeugdbeleid van de overheden. VWS heeft hierin het voortouw. De gezamenlijke visie heeft als doel om een gezamenlijke koers voor het jeugdbeleid te bepalen, en op basis daarvan afspraken te maken over synergie van het jeugdbeleid van de verschillende betrokken overheden.
Uitgangspunt is dat door een gezamenlijke inzet van de overheden meer bereikt kan worden voor jeugd. Onder de titel Jeugdbeleid in Ba(la)ns, hebben het kabinet, IPO en VNG in het Overhedenoverleg d.d. 1 december 1999 het document vastgesteld waarin, op basis van de situatie van de jeugd en de belangrijkste trends die voor het jeugdbeleid in de komende jaren van belang zijn, vijf criteria voor het jeugdbeleid zijn opgenomen. Op basis van die criteria beschrijft Jeugdbeleid in Ba(la)ns de inzet van de overheden voor jeugd en hebben de betrokken partijen afspraken gemaakt om gezamenlijk de samenhang in het beleid voor de jongste leeftijdsgroep, de 0 tot 6 jarigen, te versterken.
Jeugdparticipatie
Een van de criteria in Jeugdbeleid in Ba(la)ns is dat jeugdbeleid gemaakt moet worden mét jeugd (en hun opvoeders) en niet over hun hoofden heen. Mede vanuit dat perspectief is in 1999 veel aandacht besteed aan de uitwerking van beleid dat erop gericht is om jeugdparticipatie te bevorderen. Er is een interdepartementale werkgroep samengesteld, waarbij ook IPO en VNG betrokken zijn. Deze werkgroep heeft het lopend beleid rond jeugdparticipatie in de verschillende sectoren en leefdomeinen van kinderen en jongeren geïnventariseerd. Deze inventarisatie vormt het werkmateriaal voor de in te stellen commissie Jeugdparticipatie. In 1999 is een nieuwe subsidieregeling voor de Landelijke Jeugd Organisaties (LJO’s) ontwikkeld die per 1 januari 2000 van kracht is. Belangrijkste resultaten die door de nieuwe subsidieregeling naar voren moeten komen zijn: verduidelijking van het ledenbegrip en invoering van een projectentender. Volgens deze nieuwe regeling ontvangen de LJO’s een basissubsidie wanneer zij aan de vereisten hiervoor voldoen en een subsidie gebaseerd op de feitelijke omvang van het ledental wanneer zij minimaal 5 000 leden hebben. Daarnaast kunnen zij meedingen in een projectentender. De LJO’s kunnen onder meer projecten indienen gericht op bevordering van jeugdparticipatie. Slechts voor een enkele organisatie heeft de nieuwe regeling ingrijpende gevolgen voor de instellingssubsidie gehad.
In 1999 vond voor de vierde maal het Nationaal Jeugddebat plaats. De organisatie van het Nationale Jeugddebat en alle voorbereidende debatten is in 1999 in handen gelegd van de Stichting Nationaal Jeugd-debat, die daarvoor in het leven geroepen is.
Naar aanleiding van het Nationaal Jeugddebat hebben wij een projectgroep gevormd van jongeren uit verschillende geledingen (Nederlandse Jeugdgroep, de Nationale Jeugdraad voor Milieu en Ontwikkeling (NJMO) en Vereniging ’31). Deze groep bereidt de vorming van een landelijk Jeugdplatform voor. Dit Platform moet gaan fungeren als een spreekbuis voor de jeugd en een aanspreekpunt voor de overheid. In 1999 hebben wij – ook als uitvloeisel van één van de voorgaande Jeugddebatten – een organisatie gestart waarin jeugdigen ondersteuning bieden aan andere jeugdigen, wanneer zij initiatieven op het gebied van jeugdparticipatie willen ontplooien. Het is de bedoeling dat deze functie deel gaat uitmaken van de activiteiten van het op te richten Platform.
In de motie Essers (Kamerstukken II 1997–1998, 25 600 XVI nr. 34) wordt gepleit voor een actieve inzet van jeugdigen in vrijwilligersactiviteiten. Om deze motie uit te kunnen voeren hebben wij een veelomvattend programma «Smaakmakers» opgezet, dat wordt uitgevoerd door de Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk (NOV).
Kinderopvang
Kinderopvang achten wij van belang om de mogelijkheden voor ouders te vergroten om arbeid en zorg te combineren. Voor een toenemend aantal kinderen is kinderopvang een deel van hun leven. In de Beleidsnota
kinderopvang van 8 juni 1999 (Kamerstukken II 1998–1999, 26 587 nrs. 1 en 2) zijn de voorstellen uitgewerkt, die in het Regeerakkoord zijn gedaan om het kinderopvangbeleid te intensiveren. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen de kortere en de langere termijn.
De periode tot en met 2002 zal worden gekenmerkt door een capaciteitsuitbreiding van 71 000 opvangplaatsen, met een accent op de buitenschoolse opvang voor 4–12 jarigen. De uitbreiding met ongeveer 80% die we moeten realiseren is iets hoger dan de capaciteitsuitbreiding die het Centraal Planbureau (CPB) in de Macro Economische Verkenning 1999 voor deze kabinetsperiode nodig acht. Op grond van de Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang die 23 september 1999 is vastgesteld (Staatscourant 1999, nr. 199), hebben we aan vrijwel alle gemeenten een meerjarige uitkering toegekend om de uitbreiding per ultimo 2002 te realiseren. De uitkeringen aan gemeenten bedragen in deze periode in totaal bijna f 850 miljoen. De in 1997 in gang gezette uitbreiding van de buitenschoolse opvang met 26 000 opvangplaatsen is opgegaan in de nieuwe regeling. Uit onderzoeksgegevens die in 1999 beschikbaar gekomen zijn, blijkt dat de opvangcapaciteit is toegenomen tot meer dan 100 000 opvangplaatsen eind 1998; hiervan maakt ruim 7% van de Nederlandse kinderen gebruik. Vooral de buitenschoolse opvang is in 1998 gegroeid, en wel met 9 500 plaatsen.
De uitbreiding gaat gepaard met diverse flankerende faciliteiten om gemeenten en instellingen te ondersteunen. Daarnaast worden de fiscale faciliteiten voor ouders en werkgevers verruimd. In 1999 is de fiscale tegemoetkoming voor werkgevers verhoogd van 20% naar 30% van de nettokosten voor kinderopvang. De situatie voor de langere termijn zal zijn basis krijgen in de Wet basisvoorziening kinderopvang. Vooruitlopend op de wettelijke regeling van de ouderbijdragen, heeft het ministerie van VWS in 1999 opnieuw de adviestabel ouderbijdragen uitgebracht.
In 1999 zijn er 67 aanvragen van gemeenten gehonoreerd om innovatieve tieneropvangprojecten uit te voeren (in totaal voor een bedrag van ongeveer f 35 miljoen). Deze projecten zijn bedoeld om ervaring op te doen met deze nieuwe vorm van buitenschoolse opvang voor 12–16 jarigen. Ze lopen van medio 1999 tot uiterlijk medio 2003 en worden gefinancierd uit de middelen die beschikbaar zijn gekomen met de motie-Wolffensperger (Kamerstukken II 1997–1998, 25 457 nr. 3). De projecten worden begeleid door het Nederlands instituut voor zorg en welzijn (NIZW). Tenslotte enkele opmerkingen over de kwaliteit van de kinderopvang. De eerste certificaten van het zelfregulerend kwaliteitsstelsel zijn in 1999 verstrekt. De brede invoering van dat stelsel is verder ondersteund. Ook de verbetering van het gemeentelijk toezicht is in overleg met de VNG gestart. De meerjarige pilots voor de pedagogische vernieuwing zijn voortgezet.
De positie van de ouders is versterkt door subsidiëring van de Belangenorganisatie van Ouders in de Kinderopvang (BOinK).
3.8 Sociaal beleid
Beleidsartikel De begroting 1999 en de realisatie |
van de afgelopen drie |
jaren, |
|||
onderdeel bedragen in NLG1000 |
|||||
Uitgaven |
|||||
Sociaal beleid algemeen 100 246 |
123 558 |
117 074 |
118 515 |
1 441 |
|
*1 Inburgering nieuwkomers 151 441 |
116 322 |
123 687 |
118 470 |
|
|
Totaal uitgaven 251 687 |
239 880 |
240 761 |
236 985 |
|
|
Ontvangsten 33878 |
48 755 |
28 363 |
53 267 |
24 904 |
*1 Dit betreft alleen de uitgaven voor de inburgering nieuwkomers; de uitgaven voor de centrale opvang vluchtelingen zijn onder Sociaal beleid algemeen opgenomen. Dit verklaart mede de onderlinge verschuiving ten opzichte van de cijfers in het jaarverslag 1998.
Toelichting op het verschil tussen begroting en realisatie 1999
De lagere realisatie wordt veroorzaakt door het overhevelen (bij 1e Suppletore wet 1999 van de middelen) van de onderwijscomponent van de Rijksbijdrage WIN naar het ministerie van OCenW. Daartegenover staan hogere uitgaven voor OVA en aanvullende uitkeringen aan gemeenten voor de inburgering van meer nieuwkomers dan geraamd in 1997 (verevening). In de uitgaven voor OVA is f 0,5 miljoen inbegrepen voor Vorming, Training en Advies (VTA)-instellingen. Bij de bepaling van het subsidieplafond van de VTA-instellingen was hiermee geen rekening gehouden.
De hogere ontvangsten van f 24,9 miljoen zijn voornamelijk het gevolg van in voorgaande jaren te hoog verstrekte voorschotten op de rijksbijdrage voor inburgeringstrajecten van nieuwkomers.
Toelichting op het sociaal beleid
Sociale infrastructuur
Mede op grond van de commissie Onderzoek Lokale Sociale Infrastructuur (eindrapport mei 1998) is in het regeerakkoord en de regeringsverklaring het belang benadrukt van versterking van de sociale infrastructuur. Naast investeringen in de economische en de fysieke infrastructuur is tevens een gerichte versterking van de sociale infrastructuur nodig.
Programmering Welzijnsnota
In Werken aan sociale kwaliteit, Welzijnsnota 1999–2002 deel B staan de grote lijnen voor het welzijnsbeleid beschreven en is gekozen voor een meer programmatische aanpak. Het doel daarvan is om meer samenhang te brengen in de verschillende activiteiten.
Omdat het welzijnsbeleid een onderdeel is van het bredere sociaal beleid, moet er aansluiting worden gezocht bij het beleid voor sectoren als arbeid, onderwijs, wonen, zorg en ruimtelijke ordening.
Er is gekozen voor een vijftal programmalijnen:
– Bevorderen van participatie en van toegankelijkheid van voorzieningen en diensten; – Voorkomen en bestrijden van alle vormen van sociale uitsluiting; – Ondersteunen van lokaal sociaal beleid; – Ondersteunen van professionaliteit en kwaliteit van voorzieningen;
– Volgen van ontwikkelingen via onderzoek, monitoring en informatievoorziening.
In de welzijnsnota wordt aangegeven hoe de staatssecretaris door middel van overleg met het veld (instellingen en maatschappelijke organisaties) en andere overheden wil komen tot een nadere prioritering binnen en invulling van de programmalijnen. De landelijke infrastructuur is binnen de programmalijnen een belangrijke taak toegedicht en zal de activiteiten moeten richten op de programmalijnen en de daarbinnen gestelde prioriteiten. De aandacht van de infrastructuur ging uit naar werkontwikkeling, informatievoorziening en onderzoek naar onder andere de volgende thema’s: vrijwilligerswerk, toegankelijkheid, sociale activering, lokaal sociaal beleid, vitaal platteland, netwerken rond jeugd en gezin/opvoedingsondersteuning en sociale wijkontwikkeling.
Vrijwilligerswerk, programmalijn participatie en toegankelijkheid van voorzieningen en diensten
Er zijn projectsubsidies verleend aan landelijke organisaties van vrijwilligers, gericht op instandhouding en vernieuwing. Voorts zijn tal van projecten mogelijk gemaakt om antwoord te krijgen op de vraag hoe adequaat op ontwikkelingen binnen het vrijwilligerswerk kan worden ingespeeld. Voorbeelden van deze ontwikkelingen zijn onder andere: werven en binden van jongeren en allochtonen; het zapgedrag; versterken vrijwilligerscentrales.
Sociale Activering, programmalijn sociale uitsluiting
Er zijn projectsubsidies verleend voor verbeterde methodieken en om het bereik op het terrein van sociale activering te vergroten. Met SZW is een gezamenlijk Informatie en Service-punt Sociale Activering (ISSA) gestart. Omvangrijke subsidies (van elk ruim f 1,5 miljoen voor drie jaar) zijn toegekend aan de projecten Talent Geactiveerd en Buurtgerichte Sociale Activering.
Lokaal sociaal beleid
De eerder genoemde inzet van het kabinet om de sociale infrastructuur te versterken heeft mede gestalte gekregen in de uitwerking van het grote stedenbeleid en het nieuwe bestuursakkoord tussen Rijk, VNG en IPO (BANS).
Grote stedenbeleid
Het jaar 1999 heeft in het teken gestaan van de totstandkoming van de stadsconvenanten (1999–2003/4) met de G25. De ontwikkelingsprogramma’s zijn beoordeeld op hun congruentie met de bestaande VWS-wet- en regelgeving. Interdepartementaal zijn de plannen getoetst aan de kaders voor GSB en ISV/Stadseconomie. Dit heeft erin geresulteerd dat met een wisselend aantal voorwaarden en aantekeningen per stad, de ministerraad in december heeft ingestemd met het besluit met alle 25 steden op 20 december een stadsconvenant te sluiten.
Plattelandsontwikkeling
In 1999 is veel beweging ontstaan in het sociaal beleid dat betrekking heeft op het landelijk gebied.
Ten eerste heeft het concept van de zorgboerderij een grote vlucht genomen. Ter ondersteuning hiervan heeft het ministerie van VWS samen met LNV voor drie jaar het Landelijk Steunpunt Landbouw en Zorg opge- richt. Dit steunpunt geeft de kaders en instrumenten aan waarmee de combinatie landbouw en zorg verder kan worden ontwikkeld en verankerd. In de tweede plaats zijn 4 pilots lokaal sociaal beleid gestart: gemeente Schouwen-Duiveland, gemeenten Olst en Wijhe, de regio’s Peel in Limburg/N.Brabant en Oldambt in Groningen. Hierbij is sprake van nauwe samenwerking tussen de drie bestuurslagen en de door hen gesubsidieerde welzijnsinstellingen, met per regio zelfstandig gekozen doelen. Uit evaluatie van het Verwey-Jonker instituut (Het groene hart leefbaar) blijkt dat de methodieken (Zowizo Leefbaar en Buiten Gewoon Leefbaar) zeer bruikbaar zijn om in kleine kernen als lokale overheid en burgers samen aan de slag te gaan. Tenslotte is eind 1999 in de gemeente Kollumerland het project Versteviging sociale infrastructuur met behulp van ICT gestart.
Ondersteuning lokaal sociaal beleid
Het project Lokaal Sociaal Beleid is bedoeld om goede praktijkervaringen uit te wisselen en om kwaliteitscirkels op te zetten van gemeenteambtenaren die bij het lokaal sociaal beleid betrokken zijn. Dit project is ondergebracht bij VNG.
In Zwolle is met ondersteuning van onder andere het NIZW een pilot gestart rond de ontwikkeling van het instrument sociale structuurschets. Met de gemeente Den Haag is een landelijke conferentie georganiseerd over de mogelijkheden van dit instrument.
Ook zijn drie brochures uitgebracht Monitoren voor sociaal beleid, over het lokaal verzamelen van gegevens voor sociaal beleid. Deze brochures zijn bedoeld om gemeenten te ondersteunen bij het opzetten van een informatie-instrument voor sociaal beleid en vinden gretig aftrek. De voorbereiding van een vierde publicatie over kwalitatieve gegevens is afgerond. Er is een onderzoek gestart naar de ervaringen van gemeenten met het in kaart brengen van de resultaten van sociaal beleid. Dit jaar zijn er zes nummers verschenen van het blad Lokaal sociaal beleid, met specials over onder andere jongeren, algemeen maatschappelijk werk en ouderenbeleid.
Ondernemend sociaal beleid, programmalijn professionaliteit en kwaliteit van voorzieningen
Het partnership voor sociale integratie stimuleert de uitwisseling van kennis en ervaring van lokale initiatieven. Hierbij werken bedrijven, overheid en maatschappelijke organisaties samen om de sociale infrastructuur te versterken. Het aantal aangesloten deelnemers is sterk gestegen en er zijn lokale partnerships opgericht, zoals het Haagse Business in the community. Het partnership voor sociale integratie heeft adviezen uitgebracht onder de titels Kansen voor business in the community in Nederland (december 1998) en Open agenda’s, samen investeren in de samenleving (april 1999). Mede op basis van deze adviezen zijn stappen gezet om het initiatief te verbreden naar meerdere departementen en bedrijven. Een van deze stappen is de vorming van het kennisnetwerk Samenleving & Bedrijf. Dit netwerk verbindt diverse bestaande netwerken op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en sluit aan bij relevante internationale netwerken als het European Business Network for Social Cohesion en The Copenhagen Center.
Inburgering nieuwkomers
In 1999 zijn gemeenten nog bekostigd op basis van het geraamde aantal nieuwkomers dat voor een inburgeringstraject in aanmerking kwam (22 561) en op basis van een vast bedrag per inburgeringstraject (f 13 286 waarvan f 4 757 voor de welzijnscomponent). In 1999 bedroeg het lande- lijke budget voor 548 gemeenten f 304 miljoen, waarvan f 107,3 miljoen voor de VWS-component. Tevens is in 1999 een bedrag van f 2,2 miljoen nabetaald over voorgaande jaren.
De budgetfinanciering is conform de WIN (Wet inburgering nieuwkomers)
in één keer verleend en vastgesteld.
Uit voorlopige gegevens van het Cfi over 1998 blijkt dat de gemeenten in totaal f 231,3 miljoen hebben besteed, f 3 miljoen hebben uitgegeven aan reguliere educatie volgens de Wet Educatie Beroepsonderwijs en f 3,6
miljoen aan integratie minderheden volgens de Welzijnswet.
Zij hebben gezamenlijk f 47,2 miljoen gereserveerd voor latere jaren.
In 1999 is een pilot gestart op de Antillen (projectkosten f 0,3 miljoen) waarbij Antillianen die naar Nederland willen emigreren, ter plekke een inburgeringstraject krijgen aangeboden. Daardoor zal de inburgering in Nederland soepeler verlopen. Tevens is er aandacht besteed aan de ondersteuning van gemeenten bij de implementatie van de WIN (Nieuwsbrief, handboek WIN, internetsite). Gezien het relatief grote bedrag aan niet bestede middelen (terugontvangsten en reserveringen) vallen de resultaten tegen. De inhoudelijke jaarverslagen (verwerkt tot en met 1997) laten echter een lichte verbetering zien van het rendement 1997.
3.9 Sportbeleid
Beleidsartikel onderdeel |
De begroting 1999 en de realisatie bedragen in NLG1000 |
van de afgelopen drie |
jaren, |
|||||
Uitgaven Vutuitkeringen trendvolgers Sportbeleid Totaal uitgaven |
476 52 422 52 898 |
493 55 843 56 336 |
492 67 770 68 262 |
513 61 784 62 297 |
21
|
|||
Ontvangsten |
1 035 |
848 |
250 |
2 004 |
1 754 |
Toelichting op het verschil tussen begroting en realisatie
De bovenstaande tabel laat een stijging zien van het sportbudget ten opzichte van 1998. Deze stijging wordt voornamelijk verklaard door de intensiveringsmiddelen die vanaf 1997 voor het sportbeleid beschikbaar zijn gesteld. De «breedtesportregeling» voor gemeenten is later dan voorzien in werking getreden. Hierdoor zijn hiervoor gereserveerde middelen in 1999 niet besteed.
Toelichting op het sportbeleid
Breedtesportimpuls
Op 18 juni heeft staatssecretaris Vliegenthart met de beleidsbrief Breedtesportimpuls haar plannen om de breedtesport te versterken naar de Tweede Kamer gestuurd. De plannen kunnen opgevat worden als een verdere uitwerking en een aanvulling op het sportbeleid zoals dat is beschreven in de nota Wat Sport Beweegt (1996). Voor de versterking van de breedtesport heeft het kabinet een extra budget beschikbaar gesteld. Voor 1999 bedraagt dit extra budget f 7,5 miljoen.
Het extra budget wordt aangewend om gemeenten en landelijke sportorganisaties te stimuleren om breedtesportprojecten te ontwikkelen die bijdragen aan een duurzame verbetering van het lokale sportaanbod. Om de breedtesportimpuls voor gemeenten te realiseren is ultimo 1999 de Stimuleringsregeling breedtesport in werking getreden. Als het mogelijk is moeten de gemeentelijke projecten tot stand komen in samenwerking met andere gemeentelijke sectoren. Ook is het streven dat sportactiviteiten benut worden voor andersoortige maatschappelijke projecten. In 1999 konden de steden met meer dan 50 000 inwoners en de provinciehoofdsteden een subsidieaanvraag indienen voor de zogenaamde breedtesportimpuls. In totaal hebben 39 gemeenten hiervan gebruikgemaakt. Alle aanvragen zijn positief beoordeeld. Gezien het tijdstip van de ontvangen projectaanvragen (1 november 1999) hebben we de subsidies met ingang van januari 2000 toegewezen.
Kengetallen:
Geregistreerde lidmaatschappen1 |
|||
Raming 1998 |
Realisatie 1998 |
Raming 1999 |
|
3 200 000 |
3 160 000 |
3 200 000 |
Landelijke sportvoorzieningen1 |
|||
Raming 1999 |
Realisatie 1999 |
||
Landelijke sportorganisaties |
57 |
57 |
|
Kosten per opleiding, aantal lesuren*kosten per eenheid1 |
|||
Raming 1998 |
Realisatie 1998 |
Raming 1999 |
|
Sporttechnische opleidingen/bijscholingen Kaderopleidingen Docentenopleidingen |
2 485 1 160 382 |
2 456 1 189 364 |
2 456 1 160 319 |
Aantal opleidingen waaraan een bijdrage wordt verstrekt1 |
Aantal lesuren
Subsidie per eenheid/ lesuur (in guldens)
Raming 1998
Realisatie 1998
Raming 1999
1999
Sporttechnische opleidingen/ |
||||
bijscholingen |
33 130 |
32 750 |
32 750 |
75 |
Kaderopleidingen |
20 000 |
20 500 |
20 000 |
58 |
Docentenopleidingen |
4 200 |
4 000 |
3 500 |
91 |
Bron: opgaven Sportbonden, de gegevens zijn deels voorlopig.
Topsport
Met de kabinetsnota Kansen voor Topsport die op 23 februari 1999 aan de Tweede Kamer is aangeboden, is een nieuwe fase in het topsportbeleid van de rijksoverheid ingegaan. Zowel in beleidsmatige aandacht als in budgettaire zin heeft dit zijn uitwerking.
Talentherkenning en -ontwikkeling zijn met f 0,8 miljoen geïntensiveerd, waardoor de sportorganisaties in staat gesteld zijn om hun beleid op dit gebied nader te stroomlijnen en af te stemmen op de activiteiten van NOC*NSF met het Olympisch Netwerk.
Daarnaast hebben de organisaties een extra bijdrage ontvangen van f 0,7 miljoen om hun topsport-beleidsplannen te ontwikkelen en in te vullen, zodat zij hun topsportbeleid meer planmatig kunnen opzetten. Voorts is via een extra bijdrage van f 0,25 miljoen het NOC*NSF in staat gesteld om het Topsport Expertise Centrum voor wetenschappelijke ondersteuning te versterken.
Ook zijn de besprekingen over de realisering van een stipendiumregeling voor topsporters in een vergevorderd stadium.
De internationale dimensie van het topsportbeleid is in een stroomversnelling geraakt door het overleg met de (internationale) sportkoepels en de Europese Commissie over de toenemende commercialisering en een al te strikte marktbenadering van de sport.
De Europese Commissie heeft hierover een beleidsdocument geproduceerd en daarmee de ministers van sport van de aangesloten landen een handvat gegeven om het nationale en internationale topsportbeleid, mede via de Europese Commissie, op elkaar af te stemmen.
Gezonde topsport kan niet (meer) zonder een actief anti-dopingbeleid. Op het gebied van de dopingbestrijding werd in juni 1999 de stichting Doping Controle Nederland (DoCoNed) opgericht, en financieel ondersteund. DoCoNed voert sinds 1 oktober 1999 de dopingcontroles voor de Nederlandse sportbonden uit.
De landelijke sportorganisaties die per 1 januari 1999 niet voldeden aan de eis van een geldend dopingreglement, werden voorwaardelijk gekort op de subsidie voor het algemeen functioneren. Aan het eind van 1999 voldeden op twee na alle bonden aan de gestelde eis. De subsidie voor de kernactiviteiten van het Nederlands Centrum voor Dopingvraagstukken (NeCeDO) werd verhoogd. Dit centrum ondersteunt hiermee sportbonden met documentatie, voorlichting, advisering en juridische expertise op het gebied van dopingvraagstukken.
Voorbereiding EK2000
In 1999 is veel voortgang geboekt bij de voorbereidende activiteiten voor het Europese Kampioenschap voetbal 2000. Dit vindt plaats van 10 juni tot 2 juli 2000 in Nederland en België. De voortgang die geboekt is, heeft niet alleen betrekking op de inhoud van de verschillende beleidsonderwerpen die te maken hebben met het komende kampioenschap, maar ook op de organisatie van de overheidsbetrokkenheid.
Wat betreft de inhoud is de verantwoordelijkheid van VWS vooral gericht op de overheidsbijdrage aan de volgende onderwerpen:
– Flankerend evenementenbeleid;
– Supportersbeleid (incl. vervoersaspecten);
– Verblijfsaccommodaties voor supporters.
Als overkoepelend uitgangspunt voor deze betrokkenheid is gekozen voor het begrip «goed gastheerschap».
Bij flankerend evenementenbeleid is de inzet erop gericht om plannen die op lokaal niveau in de speelsteden tot uitvoering worden gebracht te faciliteren en te coördineren. Het gaat daarbij om sociaal-culturele en sportieve activiteiten voor de bevolking enerzijds en voor de supporters anderzijds.
Bij verblijfsaccommodaties denken we vooral aan het beschikbaar hebben van voldoende goedkope voorzieningen. Daarvoor worden enkele scenario’s ontwikkeld en wordt de haalbaarheid van een landelijk coördinatiecentrum onderzocht.
Met betrekking tot de organisatorische aspecten is van belang te memoreren dat dit jaar de coördinatie en regie vanuit de overheidsbetrokken-heid is versterkt, ook in bestuurlijk opzicht.
Boven de nationale projectgroep is een bestuurlijke regiegroep ingesteld onder leiding van de coördinerende minister, de minister van BZK, waarin de betrokken bewindslieden en burgemeesters participeren. Ook is het binationale overleg met de Belgische overheid versterkt en wordt zeer nauw samengewerkt met de organisator van het EK, de Stichting EURO 2000.
3.10 Verzetsdeelnemers, vervolgden en burgeroorlogsgetroffenen
Beleidsartikel |
De begroting |
1999 en de realisatie |
van de afgelopen drie |
jaren, |
||||
onderdeel |
bedragen |
in NLG1000 |
||||||
Uitgaven |
||||||||
Pensioenen en uitkeringen |
756 518 |
766 974 |
737 493 |
796 815 |
59 322 |
|||
Overig |
102 690 |
91 280 |
97 464 |
94 185 |
|
|||
Totaal uitgaven |
859 208 |
858 254 |
834 957 |
891 000 |
56 043 |
|||
Ontvangsten |
4 796 |
1 130 |
420 |
4 506 |
4 086 |
Toelichting op het verschil tussen begroting en realisatie
De uitgaven in het kader van de wetten en regelingen voor oorlogsgetroffenen bedroegen in 1999 f 796,8 miljoen. Ten opzichte van de ontwerpbegroting 1999 is het uitgavenniveau f 59,3 miljoen hoger. De hogere uitgaven zijn voornamelijk veroorzaakt door de loon- en prijs-indexatie in 1998 en 1999 van in totaal f 54,2 miljoen.
Overige oorzaken zijn:
– Twee wetsartikelen zijn onder het regiem van de fiscale eindheffing gebracht: de artikelen 19 van de Wet uitkeringen burger- oorlogsslachtoffers 1940–1945 (Wubo) en 21 van de (oud) Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 (Wuv);
– Per 1 januari 1999 is het in aanmerking te nemen percentage vermogensinkomsten Wuv en Wubo gewijzigd op basis van de ontwikkelingen in het gemiddelde rendement op staatsleningen;
– Het begrip onzuiver inkomen is aangepast in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, welke doorwerkt in de berekening van de rente- en dividendvrijstelling bij de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945 (Wbp-v) en Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Wbp-zo).
Voorts heeft de wijziging van de overhevelingstoeslag geleid tot een verlaging van de uitgaven. Hieronder gaan we nader in op de gevolgen van de wijzigingen in het aantal personen dat aanspraak maakt op een van de wetten.
Toelichting op wetten en regelingen oorlogsgetroffenen
Het aantal personen dat in 1999 een periodieke uitkering of pensioen ontving op grond van één van de wetten of regelingen voor oorlogsgetroffenen was gemiddeld bijna 48 000 (zie tabel). Hoewel als gevolg van demografische ontwikkelingen er een daling van de doelgroep zal optreden, stijgt vooralsnog zoals voorzien het aantal personen dat een aanspraak op de Wubo maakt (+455 ten opzichte van 1998).
Ook het aantal verstrekte periodieke bijzondere voorzieningen bij deze wet en de Wuv is toegenomen. Bij de Wuv stijgt het gemiddeld aantal verstrekte periodieke bijzondere voorzieningen tot 13 701 (5%) en bij de Wubo tot 2 150 (29%). De verhoogde instroom is deels een effect van de publiciteit over de oorlog in het voormalige Joegoslavië, over de onrust in Indonesië en over de oorlogstegoeden en schadeclaims Tweede Wereldoorlog.
Ook heeft een harmonisatie van de wetstoepassing van de Wuv en Wubo door de Pensioen- en Uitkeringsraad geleid tot een hogere aanspraak op deze wetten. Deze harmonisatie is ingezet om de wetstoepassing meer op elkaar te laten aansluiten. Hierbij is rekening gehouden met de specifieke kenmerken van de verschillende wetten.
De harmonisatie in het toepassingsbeleid is een proces dat al enkele jaren gaande is en kan mede gezien worden als een reactie op signalen uit de sector. Die signalen wezen erop dat de uitvoeringspraktijk verbeterd kon worden, gelet op de hoge leeftijd van de doelgroep. Om tot een verbeterde wetsuitvoering te komen is eind 1998 een college onder leiding van mr. A.G. Van Galen gevraagd hierover te adviseren. Op 22 juni 1999 is het rapport Eenvoudig beter van het Adviescollege uitvoering wetten voor oorlogsgetroffenen en het kabinetsstandpunt daarover aan de Tweede Kamer aangeboden (kamerstuk 20 454 nr. 51). In het rapport zijn voorstellen opgenomen om procedures te vereenvoudigen en voorstellen voor een meer cliëntvriendelijke wetsuitvoering. Inmiddels heeft VWS een start gemaakt met de voorbereiding van de benodigde wetswijzigingen waarmee de door de regering overgenomen voorstellen worden geïmplementeerd. Ook is VWS begonnen de uitvoeringsprocedures te vereenvoudigen.
Volume uitkerings- en pensioenregelingen voor oorlogsgetroffenen (bedragen x f 1 miljoen)
Wet:
Realisatie 1997
1998
Begroot 1999
Realisatie 1999
Wet buitengewoon pensioen 1940–1945 (Wbp)
Gemiddeld aantal pensioenen Totaal bedrag
Wet buitengewoon pensioen zeelieden- oorlogsslachtoffers (Wbp-zo)
Gemiddeld aantal pensioenen Totaal bedrag
Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (WIV)
Gemiddeld aantal pensioenen Totaal bedrag
Wet uitkeringen vervolgings-slachtoffers 1940–1945 (Wuv)
Gemiddeld aantal uitkeringen (incl. uitkeringen art 21b) Totaal bedrag
Wet uitkeringen burger- oorlogsslachtoffers 1940–1945 (Wubo)
Gemiddeld aantal pensioenen Totaal bedrag
Algemene Oorlogsongevallenregeling (Indonesië) (AOR)
Aantal uitkeringen (ultimo) Totaal bedrag
Compensatie motorrijtuigbelasting
Aantal rechthebbenden Totaal bedrag
7 772 |
7 462 |
7 138 |
7 102 |
246,3 |
251,7 |
226,3 |
244,2 |
733 |
705 |
664 |
660 |
27,8 |
27,7 |
24,8 |
26,6 |
329 |
325 |
322 |
315 |
7,3 |
6,9 |
6,3 |
6,6 |
30 543 |
29 774 |
29 195 |
28 960 |
400,6 |
397,5 |
405,9 |
424,1 |
8 819 |
9 105 |
9 151 |
9 560 |
67,6 |
76,7 |
67,9 |
88,7 |
761 |
703 |
658 |
657 |
6,3 |
5,9 |
5,6 |
6,1 |
700 0,7
700 0,7
700 0,7
685 0,6
Bron: aantallen volgens opgave PUR VWS heeft geen zicht op de betrouwbaarheid van deze gegevens.
Overig
In het kader van het beleid dat zich richt op herinneringscentra is een bijdrage geleverd aan de totstandkoming van het Indisch Herinneringscentrum.
Als het gaat om het jeugdvoorlichtingsbeleid WOII–heden zijn in 1999 18 nieuwe projecten gesubsidieerd. De uitgaven in 1999 bedragen f 24 miljoen. Dit bedrag is inclusief de doorloop van projecten welke in eerdere jaren zijn gestart. Het aantal en de verscheidenheid van de projectvoorstellen wijst erop dat het projectsubsidiebeleid voorziet in een duidelijke behoefte.
Om de continuïteit van de hulpverlening aan oorlogsgetroffenen te kunnen garanderen bij een teruglopende doelgroep, heeft VWS werkzaamheden ondergebracht bij de dienstverlening van soortgelijke algemene organisaties. Bovendien heeft VWS nieuwe organisatiestructuren opgericht waarin kennis en expertise worden samengevoegd. Zo is in 1999 op bestuurlijk niveau tussen het Centrum’45, ICODO en Pharos overeengekomen een topreferentkenniscentrum voor oorlogs- en gewelds-getroffenen op te richten, waarin grote delen van de oorspronkelijke organisaties ondergebracht zullen worden.
Tegoeden Tweede Wereldoorlog (bedragen x f 1 000) |
|||
Omschrijving |
Begroting 1999 |
Realisatie 1999 |
Verschil 1999 |
Vierde tranche goudpool Onderzoek, meldpunt en hulpverlening |
0 1 330 |
4 724 2 633 |
|
Totaal |
1 330 |
7 357 |
|
Het onderwerp Tegoeden Tweede Wereldoorlog staat reeds geruime tijd regelmatig in de belangstelling. Uit deze publieke en politieke aandacht vloeit een aantal activiteiten voort, zoals het laten uitvoeren van historisch onderzoek, de uitvoering van ministerraadsbesluiten rond de financiering van projecten voor slachtoffers van de nazivervolging, het geven van voorlichting en tijdelijke intensivering van de sociale dienstverlening. Sinds 1 mei 1998 worden deze activiteiten in projectverband uitgevoerd dan wel gecoördineerd.
Begin 1998 is de Begeleidingscommissie Onderzoek Indische Tegoeden geïnstalleerd. Het doel van deze commissie is een onderzoek te begeleiden naar particuliere Nederlandse bank- en verzekeringstegoeden, die door de Japanse bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog in het voormalig Nederlands-Indië in beslag zijn genomen. Nadat een eerste inventariserend onderzoek in 1998 is afgerond, is in 1999 een vervolginven-tarisatie gemaakt van beschikbaar bronnenmateriaal in Nederland. Ook heeft er archiefonderzoek plaatsgevonden in Japan en Indonesië. Begin 2000 zal het eindrapport worden uitgebracht. Voor informatie, registratie en inventarisatie van documenten of ander materiaal waarover particulieren nog beschikken is een meldpunt ingericht. Er is een derde nieuwsbrief uitgebracht waarin wordt bericht over de voortgang van het onderzoek.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn grote hoeveelheden monetair goud geroofd door nazi-Duitsland. Een groot deel van dit goud is na de oorlog teruggevonden en in drie tranches in evenredige delen aan de beroofde landen teruggegeven, ook aan Nederland. De opbrengst van dit goud is in mindering gebracht op de staatsschuld.
Aanvullend is onlangs uit de zogeheten goudpool nog meer goud, ter waarde van circa f 20 miljoen, naar Nederland teruggekomen. Deze vierde en laatste tranche heeft niet langer een monetaire bestemming gekregen, maar is bestemd om projecten te financieren voor in Nederland woonachtige slachtoffers van de nazivervolging. Gelet op de gestegen goudprijzen is het bedrag dat voor deze projecten beschikbaar is verhoogd tot f 22,5 miljoen.
Om de beoordeling van de projectvoorstellen te ondersteunen, is een onafhankelijk adviescollege geïnstalleerd. Organisaties hadden tot 1 maart 1999 de gelegenheid een projectvoorstel in te dienen. In totaal is door circa 300 organisaties en individuen een projectvoorstel ingediend, voor een totaalbedrag van ruim f 185 miljoen. Het adviescollege heeft op 1 juli 1999 advies uitgebracht om 122 projecten voor een subsidie in aanmerking te laten komen. In het najaar van 1999 is conform dit advies besloten over de ingediende subsidieaanvragen. Voor de projectsubsidies is in
1999 een bedrag van f 4,7 miljoen bevoorschot, de resterende gelden zullen, gelet op het veelal meerjarige karakter van de activiteiten, in komende jaren aan de instellingen beschikbaar worden gesteld.
Eind 1997 hebben de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk het Nazi Persecutee Relief Fund opgericht. Dit fonds heeft als belangrijkste doelstelling om steun te geven aan behoeftige slachtoffers van de nazivervolging, die tot op heden weinig of geen compensatie hebben ontvangen voor hun vervolging.
De Nederlandse regering heeft in mei 1999 een bedrag van f 20 miljoen in dit fonds gestort. Een bedrag van f 10 miljoen zal middels projecten bestemd worden voor slachtoffers van de nazivervolging uit Midden- en Oost-Europa, en f 10 miljoen is bestemd voor slachtoffers elders in de wereld, met name Israël. Om de beoordeling van projectvoorstellen te ondersteunen is een onafhankelijk adviescollege ingesteld. Organisaties hadden tot 1 december 1999 de gelegenheid projectvoorstellen in te dienen. Het adviescollege zal in het voorjaar van 2000 zijn advies uitbrengen, waarna besluitvorming zal plaatsvinden.
Daarnaast participeert VWS namens de Nederlandse regering in de internationale Task Force voor samenwerking op het terrein van Holocaust Education, Remembrance and Research. Het voorzitterschap van de Task Force rouleert iedere vier tot zes maanden. Nederland zal in november
2000 het voorzitterschap van Duitsland overnemen. Er is inmiddels een internationale Task Force Working Group gevormd, die bestaat uit nationale delegaties van deskundige vertegenwoordigers van non-gouvernementele organisaties werkzaam op het terrein van jeugdvoorlichting en herdenking en ambtelijke deskundigen. Deze internationale Task Force Working Group komt driemaandelijks bijeen in het land dat het voorzitterschap bekleedt. De kernactiviteit, het «Task Force Liaison Projects», is er met name op gericht de expertise ter beschikking te stellen die in de Task Force-lidstaten aanwezig is op het gebied van de holocaust-educatie, herinnering en onderzoek aan geïnteresseerde landen uit met name Midden- en Oost- Europa. Juist in deze landen ontbreekt vaak de benodigde expertise, die de Task Force-leden kunnen bieden. VWS is in september 1999 een pilot gestart met Tsjechië en zal in 2000 ook met andere geïnteresseerde landen gaan samenwerken.
In 1999 is een nationale Task Force-werkgroep in het leven geroepen, bestaande uit deskundigen uit het veld onder ambtelijk voorzitterschap. Deze werkgroep heeft als doel om de organisatie in goede banen te leiden: zowel van het naderende Nederlandse voorzitterschap van de internationale Task Force als van de overige activiteiten voortvloeiend uit deelname aan de Task Force (met name de Liaison Projects).
De Stichting Burger-Oorlogsgetroffen (SBO) te Apeldoorn heeft een centraal meldpunt opgericht, waar Nederlandse ex-dwangarbeiders informatie kunnen inwinnen over de mogelijkheden om aanspraak te maken op fondsen en/of het indienen van claims.
Voorts is in 1999 een aantal subsidies aan organisaties verstrekt voor tijdelijke intensivering van de sociale dienstverlening.
3.11 Inspecties
Beleidsartikel onderdeel
De begroting 1999 en de realisatie van de afgelopen drie jaren, bedragen in NLG1000
Uitgaven
Inspectie Gezondheidszorg
IW&V
Inspectie JHV/JB
Totaal uitgaven
Ontvangsten
52 893
103 375
3 434
159 702
24 044
56 130
106 547
4 106
166 783
15 431
55 626
126 466
4 225
186 317
4 930
66 287
131 517
4 322
202 126
9 693
10 661
5 051
97
15 809
4 763
Toelichting op het verschil tussen begroting en realisatie
De uitgaven voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg komen f 10,6 miljoen hoger uit dan begroot. Dit wordt vooral veroorzaakt door niet geraamde inhuur van externen voor de millenniumproblematiek van de vitale zorgprocessen, door de inhuur van uitzendkrachten en extra uitgaven voor automatiseringsfaciliteiten. Voorts zijn de uitgaven voor het onderzoek Hepatitis B in 1999 hoger dan geraamd.
Ten behoeve van de inspectie IW&V zijn meer uitgaven verricht vanwege de verzelfstandiging per 1 januari 2000.
De staatssecretaris van Justitie heeft de inspectie Jeugdhulpverlening opgedragen onderzoek te doen naar de Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers (AMA). Hiervoor zijn extra kosten gemaakt, omdat externen ingehuurd moesten worden om de grote hoeveelheid onderzoeksgegevens in een korte periode te verwerken. De extra kosten worden verrekend met het ministerie van Justitie bij de 1e Suppletore wet 2000.
De ontvangsten zijn f 4,7 miljoen hoger dan geraamd. Dit wordt voor een deel veroorzaakt omdat IW&V voor herhuisvesting een niet geraamd bedrag van f 2,5 miljoen van het ministerie van VROM heeft ontvangen. De ontvangsten van de BIG zijn f 1,2 miljoen hoger dan geraamd. Dit is het gevolg van 8500 meer inschrijvingen dan geraamd alsmede niet geraamde ontvangsten op het 0900-informatienummer.
De ontvangsten betreffen verder opbrengsten van certificaten, import- en exportverklaringen, opiumverloven, sera en vaccins en inspecties. De realisatie van het aantal im- en exportverklaringen en opiumverloven is hoger dan de raming omdat deze opbrengsten moeilijk zijn in te schatten. Voorts heeft het RIVM in het jaar 1999 voor inspecties van bloed, sera en vaccins voor zes kwartalen in plaats van vier gedeclareerd bij derden. Dit geeft ook voor IGZ, die een gedeelte van deze opbrengst ontvangt, een hogere realisatie dan geraamd.
3.11.1. Inspectie voor de Gezondheidszorg
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is een overheidsinstelling onder verantwoordelijkheid van de minister. De inspectie functioneert voor de burger, in diens hoedanigheid van consument van zorg en producten. Binnen haar missie houdt de IGZ toezicht op de zorg en op de volksgezondheid, waarbij het toezicht op de openbare en preventieve gezondheidszorg is inbegrepen. De IGZ rapporteert hierover in de Jaarrapportage en in de Staat van de Gezondheidszorg (SGZ).
De taken van de IGZ betreffen:
– Het houden van toezicht op de naleving en opsporing op het gebied van de volksgezondheid (handhaving); – Het adviseren en informeren van de minister, op verzoek of uit eigen beweging (maatschappelijke rol); – Het verrichten van onderzoek naar de staat van de volksgezondheid en de determinanten daarvan.
Bij advisering gaat het om standpunten en oordelen over kwaliteit en toegankelijkheid van zorg en veiligheid van producten. Deze zijn gebaseerd op de gegevens en de inzichten die zijn verworven vanuit de handhavingstaak. Het verschaffen van inzicht in de staat van de gezondheidszorg en in de staat van de geleverde zorg levert daarbij een zeer wezenlijke bijdrage aan de beleidscyclus van VWS. Behalve als input voor beleid van het departement, is het werk van de IGZ er ook op gericht om het gezondheidszorgveld breed te informeren. Ook belanghebbende «derden» als gemeenten en provincies en (landelijke) organisaties moeten geadviseerd worden. Zij ontwikkelen mede het beleid op het terrein van de volksgezondheid.
Het verrichten van onderzoek naar de staat van de volksgezondheid is een neerslag van de uitoefening van de hierboven genoemde taken. In rapporten over de staat van de volksgezondheid wordt de nadruk gelegd op een dreigende minimum- of onvoldoende kwaliteit van zorg (onderverdeeld naar typen inspectieobjecten) op basis van de resultaten van eigen inspectieactiviteiten.
Kengetallen
Er zijn geen realisatiecijfers voorhanden van de verdeling inspectiecapaciteit over de aandachtsgebieden. Dit komt omdat nog geen, hierop toegespitst systeem van tijdschrijven voorhanden is.
In ontvangsten verantwoord aan afgegeven vergunningen
Raming realisatie 1999 1999
Aantal im- en exportverklaringen |
2 500 |
4 097 |
Aantal opiumverloven |
2 050 |
2 931 |
Aantal bloed, sera en vaccin |
||
(f 500 per serum/vaccin) |
280 |
703 |
De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) heeft als belangrijkste doelstelling voorwaarden te scheppen om de kwaliteit van de beroepsuitoefening in de individuele gezondheidszorg te bevorderen en te bewaken. In de wet zijn bepalingen opgenomen over bijvoorbeeld titelbescherming, registratie, voorbehouden handelingen en tuchtrecht.
In het jaar 1999 zijn 17 676 beroepsbeoefenaren nieuw ingeschreven. In totaal zijn er ultimo 1999 305 619 beroepsbeoefenaren in het BIG-register ingeschreven.
Aantal ingeschrevenen per beroep
Apothekers 4052
Artsen 48987
Fysiotherapeuten 29188
Gezondheidszorgpsychologen 7039
Psychotherapeuten 5138
Tandartsen 8501
Verloskundigen 2182
Verpleegkundigen 200 532
Totaal 305 619
Naast de registratie is het een van de belangrijkste taken van het BIG-register geworden om persoonsgebonden openbare informatie te verstrekken, die direct met de beroepsuitoefening te maken heeft. Dit blijkt uit de vele vragen per e-mail, de bezoeken aan de website en de schriftelijke en telefonische vragen.
3.11.2 Inspectie Waren en Veterinaire Zaken
In 1996 is de eerste aanzet gegeven voor een ingrijpend reorganisatie- en fusieproces bij de Inspectie Gezondheidsbescherming (IGB) en de Veterinaire Inspectie (VI). Het aantal vestigingen is daarbij teruggebracht van 18 naar 6.
Per 1 september 1998 is de nieuwe Inspectie Gezondheidsbescherming Waren en Veterinaire Zaken (IW&V) van start gegaan. De twee belangrijkste taken van het Staatstoezicht, namelijk handhaving en signalering en advisering, liggen in elkaars verlengde. Onder handhaving wordt verstaan het nagaan of een individueel bedrijf zich aan de wet houdt en het eventueel maatregelen nemen om dit te bevorderen of af te dwingen. Signalering en advisering omvat het stellen van diagnoses op grond van handhaving, surveillance en monitoring en het aangeven van therapieën. In 1999 zijn de volgende accenten gelegd.
Handhaving
De IW&V heeft met betrekking tot de handhavingstaak de volgende concerndoelstellingen gehanteerd.
Invulling van het basistoezicht
Jaarlijks garandeert de Inspectie een basisniveau aan toezicht. Voor 1999 is dit vertaald in «ten minste 60% van de bedrijven welke onder toezicht van de Inspectie staan worden bezocht».
De selectie van deze bedrijven vond plaats per regio op basis van risicoinschatting.
Meer aandacht voor slechte bedrijven
Het doel hiervan was om die bedrijven, die blijk hebben gegeven meer toezicht «nodig» te hebben, ook vaker te bezoeken. Voor 1999 gold dat bedrijven waar een juridische maatregel in de vorm van een waarschuwing of proces-verbaal is genomen zoveel mogelijk twee vervolgbezoeken kregen.
Meer aandacht voor non-food
Het toezicht op non-food producten is pas de laatste jaren tot ontwikkeling gekomen.
In 1999 was het doel meer zicht op de non-food markt te krijgen door het verrichten van marktverkenning en handhaving bij de bekende sectoren.
Aandacht voor systeem- en ketentoezicht
De overheid heeft de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven benadrukt als het gaat om voorkomen van gezondheidsrisico’s ten gevolge van gecontamineerd voedsel. Voor de Inspectie betekende dit aandacht voor de door bedrijven gehanteerde voedselveiligheidsystemen door middel van VeiligheidsRisico-Inspecties (VRI) en hieraan gerelateerde inspecties.
Aandacht voor additioneel toezicht
Doel was om het toezicht op de eerstelijns toezichthouders (zoals de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees) inhoud te geven. Hieronder vallen ook de controles in het kader van de Drank- en Horecawet en de Tabakswet. In 1999 zijn circa 2000 inspecties verricht. In het kader van het toezicht op de Drank- en Horecawet werden geen extra inspanningen geleverd (met betrekking tot de in deze wet aangegeven leeftijdsgrenzen) omdat de capaciteit hiervoor ontbreekt.
Signalering en advisering
De signaleringstaak is in 1999 ingevuld door het verrichten van marktonderzoek, het ontwikkelen ten behoeve van effectmeting van handhavings-activiteiten en het ontwikkelen van onderzoeks- en handhavings-methoden. Deze activiteiten zijn ondergebracht in vijf signaleringsgebie-den, waarin iedere regionale dienst een aantal relevante projecten heeft ondergebracht.
Deze signaleringsgebieden zijn:
-
1.Non-food productveiligheid (speeltoestellen, persoonlijke beschermingsmiddelen, attracties e.d);
-
2.Non-food chemie (gevaarlijke stoffen, bestrijdingsmiddelen, enz.);
-
3.Veterinaire producten;
-
4.Primaire land- en tuinbouwproducten;
-
5.Samengestelde producten (combinatieproducten van 3 en 4, vitaminen, voedingswaarden, enz).
Kengetallen
Een belangrijk deel van de activiteiten van de IW&V betreft het verrichten van inspecties en het doen van chemisch en microbiologisch onderzoek. De aantallen inspecties en monsteronderzoeken die in 1999 door de IW&V zijn uitgevoerd, geven dan ook een indicatie van de door IW&V geleverde productie.
Aantal bezoeken en maatregelen
1000000 100000 10000 1000 100 10 |
|||||||||||||||||
1997 1998 1999 |
|||||||||||||||||
Bezoeken Afwijkende bezoeken Schriftelijke waarschuwingen Processen verbaal |
Aantal monsters en maatregelen
100000 - 10000 - 1000 - 100 - 10 - |
||||||||||||||||||
1997 1998 1999 |
||||||||||||||||||
Monsters Afwijkende monsters Schriftelijke waarschuwingen Processen verbaal |
||||||||||||||||||
Uit de grafieken blijkt dat, na de start van de nieuwe organisatie in september 1998, met betrekking tot de producten bezoeken en inspecties weer een opgaande lijn te constateren is. Laboratoriumonderzoek blijft nog achter ten gevolge van de tijdelijke sluiting van laboratoria van te verbouwen diensten.
De stijging van het aantal processen-verbaal is voornamelijk een gevolg van het verbaliserend optreden tegen overtredingen met betrekking tot voedselveiligheidssystemen.
Bij aanvang van de reorganisatie is begonnen met het verbouwen van panden ten behoeve van drie diensten en nieuwbouw voor twee diensten. Na de verhuizing van twee diensten eind 1999 en een derde in 2000 zal het productiviteitsniveau aanmerkelijk stijgen. Een gelijksoortig effect valt te verwachten na de oplevering van de overige twee diensten. De nieuwe werkwijzen, die in 1999 zijn ingevoerd, zullen ten gevolge van het leereffect, in 2000 ook een positieve invloed op de productie hebben. Voorts is in het verslagjaar de planning & controlcyclus verder uitgebouwd. In het voorjaar is een Meerjarenplan 2000–2002 tot stand gekomen. Op basis van dit meerjarenplan is een Jaarplan 2000 ontwikkeld. Dit Jaarplan 2000 vormt samen met de Kadernotitie het uitgangspunt voor de afspraken met de Secretaris-Generaal. Daarnaast heeft voor een betere sturing een verdere productdifferentiatie plaatsgevonden en is een eenduidige management-rapportage ontwikkeld. 1999 heeft ook in het teken gestaan van de naderende agentschapsstatus. Met het Ministerie van Financiën is beraadslaagd over o.a. het statuut en de concept-openingsbalans.
De Inspectie wordt per 1 januari 2000 een agentschap en in deze hoedanigheid neemt zij voor het Ministerie van VWS deel aan het Voorhoedeproject Prestatiegegevens en Beleidsevaluatie.
3.11.3 Inspectie Jeugdhulpverlening en jeugdbescherming (IJHV/JB)
De Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming brengt voor 1 mei 2000 verslag uit van haar werkzaamheden in 1999. In dit verslag doet de inspectie ook voorstellen die zij in het belang van de jeugdhulpverlening en jeugdbescherming nodig acht. Dit verslag wordt via de bewindslieden van VWS en Justitie gezonden aan de Tweede Kamer. Tevens wordt het verslag gezonden aan de provinciale besturen.
Het jaarwerkplan 1999 is in februari aangepast omdat de staatssecretaris van Justitie de inspectie de opdracht heeft gegeven om een uitgebreider onderzoek dan eerder gepland te doen naar de alleenstaande minderjarige asielzoekers. Het onderzoek kende twee vraagstellingen. Ten eerste is nagegaan of de Stichting De Opbouw in staat en toegerust is om de voogdij over en de vervolgopvang van een toenemende stroom alleenstaande minderjarige asielzoekers adequaat uit te oefenen. Ten tweede is de vraagstelling onderzocht in hoeverre er sprake is van een samenhangend systeem voor alleenstaande minderjarige asielzoekers op de onderdelen toelating, voogdij en opvang. Beide onderzoeken zijn in december aan de minister en staatssecretaris van Justitie aangeboden. Zij zullen de resultaten van de beide onderzoeken betrekken bij het nieuw te formuleren AMA-beleid.
Doordat het jaarwerkplan is aangepast, heeft het toezicht op de justitiële jeugdinrichtingen en de tweede fase van het toezicht op de gezinsvoogdij instellingen geen doorgang gevonden.
Er is toezicht uitgevoerd op de naleving van het primair proces in de jeugdhulpverlening bij residentiële voorzieningen en voorzieningen voor daghulp. In zes provincies zijn instellingsrapporten en provinciale rapporten gereed. In vier provincies zijn de toezichten uitgevoerd en worden de rapportages begin 2000 afgerond.
In de provincie Gelderland is een regionaal toezicht uitgevoerd op het gebied van de pleegzorg.
Verder zijn toezichten uitgevoerd op verbetertrajecten bij gezinsvoogdijinstellingen naar aanleiding van eerder uitgevoerd toezicht. Bovendien hebben enkele reactieve toezichten plaatsgevonden naar aanleiding van calamiteiten en meldingen.
Tot slot is een beperkt aantal adviezen uitgebracht aan overheden.
3.12 Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
Beleidsartikel onderdeel
De begroting 1999 en de realisatie van de afgelopen drie jaren, bedragen in NLG1000
Totaal uitgaven Ontvangsten
269 010 |
281 866 |
297 740 |
341 244 |
43 504 |
138 087 |
143 829 |
143 087 |
180 868 |
37 781 |
Toelichting op het verschil tussen begroting en realisatie
De hogere uitgaven bij het RIVM over 1999 worden veroorzaakt doordat achterstallige verplichtingen met het SVM verrekend moesten worden. Deze verrekening zorgt voor het grootste deel van de tegenvallers bij de uitgaven en voor de meevaller bij de ontvangsten.
Daarnaast is er onder meer bij de uitgaven een incidentele overschrijding als gevolg van de aanschaf van het BMR-vaccin (Bof, Mazelen, Rode Hond). Een oude partij van dit vaccin voldeed niet meer aan de kwaliteitseisen, waardoor een nieuwe partij moest worden aangekocht.
Toelichting Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is een dienstonderdeel van VWS en wordt onder andere medegefinancierd door de ministeries van VROM en LNV. Het RIVM voert ook opdrachten uit voor derden.
Het RIVM voert onderzoek uit in het kader van het Meerjaren Activiteiten Programma (MAP). Dit programma bestaat uit drie hoofdbestanddelen: volksgezondheid, milieu en strategisch onderzoek. De eerste twee onderdelen worden in opdracht van respectievelijk VWS en VROM uitgevoerd. Het derde deel betreft strategisch onderzoek van het RIVM zelf, veelal op het raakvlak van volksgezondheid en milieu. Het strategisch onderzoek is onderzoek dat algemeen geldige resultaten oplevert en tegelijkertijd voorwaarden schept voor van te voren geïdentificeerd toegepast onderzoek, dan wel onderzoek dat toekomstige volksgezondheid- of milieuproblematiek adresseert die zich echter nog niet bij de departementen manifesteert. Het sluit aan bij de onderzoeksgebieden van MAP Volksgezondheid, Milieu en Natuur.
De onderzoekscategorieën verkenningen en stoffen en risico’s richten zich zowel op volksgezondheid als op milieu.
Hierna wordt de in 1999 gerealiseerde inzet van FTE’s per onderzoekscate-gorie weergegeven.
Doelmatigheidskengetallen
Tabel: Inzet van het aantal fte’s en de directe personele kosten per Meerjaren-Activiteiten-Programma voor 1999
Activiteiten
Planning 1999
Capaciteit in fte’s
Kosten (x f 1 miljoen)
Realisatie 1999 Capaciteit in fte’s Kosten (x f 1 miljoen)
MAP Volksgezondheid
Advisering Risico-evaluatie Geneesmiddelen en Medische hulpmiddelen Gezondheidsverkenningen Gezondheidszorgonderzoek Infectieziekten Milieu en Gezondheid Ontw. Methodieken Modellering Risicoevaluatie
Onderzoek Indicatoren en determinanten Rijks vaccinatie Programma Vaccinontwikkeling Zoönosen en Voeding
Totaal MAP VGZ
24,6 52,6 27,1 7,0 87,6 18,1
16,6 33,6 82,8 38,6 47,4
436,1
39,6
27,9 56,5 27,7 8,2 97,8 18,1
21,6 38,7 75,2 35,6 48,5
455,8
44,2
Map Milieu
Integratie en Bestuurszaken
Milieuplanbureau
Afvalstoffen
Internationale Milieuzaken
Bodem
Drinkwater, Water en Landbouw
Lucht en Energie
Geluid en Verkeer
Straling
Stoffen en Risico’s
Toezicht en Handhaving
Totaal MAP MILIEU
Map Natuur
Natuur
Totaal MAP NATUUR
Map Strategisch onderzoek
Gezondheidstoestand en Determinanten
Infectieziektenbestrijding
Mens, Milieu en Omgeving
Ontwikkeling Verkenningen Milieu en Natuur
Stoffen en Risico’s
Transitorium
Vaccins
Totaal MAP Strategisch onderzoek
Totaal MAP’s VGZ, Milieu, Natuur en Strategisch onderzoek
7,4 195,6
8,7
2,7 20,0 18,8 37,1
1,2 11,8 54,7 26,8
384,8
10,9 10,9
15,3 23,8
9,5 58,1 51,6
8,6 25,7
192,7
1 024,5
35,0
1,0
17,5 93,1
9,7 186,8
9,5
2,4 16,8 19,2 39,7
1,5 10,0 60,9 30,1
386,6
8,8 8,8
12,0 26,1
4,3 29,0 48,2
7,8 25,8
153,2
1 004,5
37,5
0,9
14,9 97,4
De inzet van het aantal FTE’s voor de onderzoeken Volksgezondheid en de Strategische onderzoeken is per deelgebied in de hierna volgende grafieken weergegeven.
De onderzoeken volksgezondheid en de strategische onderzoeken richten zich op een vijftal deelgebieden:
– Vaccins: Rijksvaccinatieprogramma(RVP) en
Vaccinontwikkeling (VOW);
– Preventie:
– Verkenningen: – Stoffen en risico’s:
– Milieu en gezondheid:
Onderzoek volksgezondheid
Infectieziekten (INF), Onderzoek, Indicatoren en Determinanten (OID), Zoönosen en Voeding (ZOV);
Volksgezondheid (Gezondheidsverkenningen (GVE), Gezondheidszorg onderzoek (GZO); Advisering en risico-evaluatie (ARE), Geneesmiddelen en medische hulpmiddelen (GMH), Methodieken, modellering en risico-beoordeling (MMR); (MGZ).
O nderzoek Volksgezondheid
Raming 1999 Realisatie 1999
Strategisch Onderzoek RIVM
S t rat egis ch Onderzoek R IVM
Raming 1999 R ealis at ie 1 9 9 9
Preventie: Infectieziektebestrijding
In het voorjaar was het RIVM nauw betrokken bij de legionella-epidemie. Het RIVM was met name verantwoordelijk voor het case-control- en cohortonderzoek, waarover met tussenpozen werd gerapporteerd aan het departement en het publiek. De epidemie leidde ertoe dat verdere uitwerking van de overheveling van het bureau van de Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziekten naar het RIVM vertraging opliep.
Het RIVM bereikte overeenstemming met de Nederlandse Vereniging van Medisch Microbiologen over de wijze van samenwerking tussen het RIVM en medisch-microbiologische laboratoria in het land. De samenwerking vindt plaats op het gebied van het elektronische systeem voor de surveillance van infectieziekten in Nederland, dat door het RIVM wordt geïmplementeerd. De verdere uitbouw van dit systeem is daarmee verder gewaarborgd.
Vaccins
In 1999 is onderzoek gedaan naar de effectiviteit van de verstrekking van een extra vaccinatie tegen kinkhoest aan kinderen van vier jaar. Op basis daarvan hebben we besloten om van deze extra vaccinatie af te zien. Gunstige effecten op de bescherming bleken minimaal te zijn. Het klinisch veldonderzoek met het acellulair kinkhoest-vaccin is begin 1999 gestart. De fase-3-studie zal in 2002 plaatsvinden. In principe zal de werking van twee acellulaire vaccins en een verbeterd wholecell-vaccin onderzocht worden.
Tenslotte is gewerkt aan het project om te komen tot introductie van een vaccin dat door het RIVM is ontwikkeld tegen hersenvliesontsteking als gevolg van de meningococcen-B-bacterie. Veel aandacht is uitgegaan naar internationale samenwerking, zowel om het draagvlak voor het vaccin te verhogen, als ook om de kosten te kunnen beheersen.
Verkenningen en informatievoorziening
Voor de in 2002 te verschijnen Volksgezondheid Toekomst Verkenningen (VTV), is het definitierapport in 1999 vastgesteld. Voor de VTV 2002 is gekozen voor een opzet die enerzijds aansluit bij belangrijke beleidsdiscussies en anderzijds producten oplevert die afgestemd zijn op de wijze waarop onderzoeksinformatie betrokken kan worden in het beleidsproces.
VTV valt daarbij uiteen in drie onderdelen:
– De Volksgezondheidsmonitor, die op elektronische wijze actuele kwantitatieve informatie biedt op het gebied van volksgezondheid en zorg;
– Een aantal themarapporten, die dieper ingaan op belangrijke beleidsonderwerpen;
– Een eindrapport.
Stoffen en Risico’s/Milieu en Gezondheid
De parlementaire enquête naar de Bijlmerramp plaatste ook het RIVM voor het voetlicht, vanwege een RIVM-onderzoek naar de risico’s van blootstelling aan giftige stoffen direct na het ongeluk. Naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie zijn voorbereidingen getroffen voor een voorziening waarmee na calamiteiten direct epidemiologisch onderzoek kan worden uitgevoerd. Een en ander zal in 2000 worden geïmplementeerd.
Het RIVM was verder onder andere betrokken bij onderzoek naar het risico van DON in tarwe-producten, het risico van dioxine in (Belgische) kippen en het risico van residuen van hormonen in vlees uit de VS. Hiermee is het onderwerp voedselveiligheid in 1999 hoog op de nationale en internationale agenda gekomen. Bezien wordt welke consequenties dit moet hebben voor het RIVM-onderzoek in de toekomst.
Overzicht productie van publicaties en rapporten volksgezondheid en milieu (Nb: dit zijn nog niet voor 1999 geactualiseerde cijfers
1995
1996
1997
1998
1999
Publicaties Rapporten
547 |
544 |
636 |
511 |
547 |
330 |
350 |
258 |
253 |
249 |
Het RIVM staat als kenniscentrum ten dienste van het beleid en het toezicht van de rijksoverheid. Dit betekent dat het instituut zijn producten (informatie, adviezen, meetgegevens, rapporten, publicaties, vaccins) primair ter beschikking stelt voor de ondersteuning en uitvoering van het overheidsbeleid voor volksgezondheid en milieu. Uit de werkzaamheden die door het RIVM worden verricht, is in bovenstaande tabel een selectie gemaakt naar het aantal geproduceerde rapporten en publicaties op het gebied van volksgezondheid en milieu.
In de jaarverslagen van VROM en het RIVM wordt het milieu- en natuuron-derzoek toegelicht, dat in hoofdzaak in opdracht van de minister van VROM plaatsvindt.
3.13 Rijksbijdragen
Beleidsartikel onderdeel
De begroting 1999 en de realisatie van de afgelopen drie jaren, bedragen in NLG1000
Uitgaven
Rijksbijdragen onverdeeld
Totaal uitgaven Ontvangsten
6 390 123 6 551168 6 449 281 6 623 718 174 437
6 390 123 6 551168 6 449 281 6 623 718 174 437
0000
0
Toelichting op het verschil tussen begroting en realisatie
De hoogte van de rijksbijdragen is onder andere gestegen door de jaarlijkse nominale bijstellingen. Voorts hebben er financieringsverschuivingen plaatsgevonden tussen premiegefinancierde en begrotings-gefinancierde zorguitgaven.
Toelichting Rijksbijdragen
De rijksbijdragen ziektekosten zijn bijdragen die het Rijk betaalt uit de algemene middelen van het Rijk, ter gedeeltelijke financiering van de sociale ziektekostenverzekeringen ZFW en AWBZ. De rijksbijdragen zijn dan ook geen afzonderlijk beleidsveld, maar naast ziektekostenpremies en eigen betalingen een van de financieringsbronnen voor deze verzekeringen waaruit een belangrijk deel van de zorguitgaven wordt betaald. De onderstaande grafiek geeft aan hoe hoog het percentage van rijksbijdragen is op de totale inkomsten van de ZFW, de AWBZ en de particuliere ziektekostenverzekeringen. De cijfers zijn ontleend aan de Zorgnota 2000. Hierbij moet worden aangetekend dat een deel van de inkomsten berust op ramingen.
Procentueel aandeel van de rijksbijdragen in de inkomsten
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10
1996 1997 1998
1999
Aandeel rijksbijdragen in de totale inkomsten (AWBZ, ZFW en particulier)
Aandeel rijksbijdragen in de ZFW-inkomsten
0
Wijzigingen in de hoogte van de rijksbijdragen kunnen verschillende oorzaken hebben.
De belangrijkste zijn verschuivingen tussen het begrotings- en premie-gefinancierde deel van de zorguitgaven en wijzigingen als gevolg van ontwikkelingen in de lastendruk of de koopkracht.
Ook zijn verschuivingen mogelijk tussen de rijksbijdragen aan de AWBZ enerzijds en de ziekenfondsverzekering en de particuliere ziektekostenverzekeringen anderzijds.
In 1999 zijn de rijksbijdragen door ontwikkelingen in de lastendruk of de koopkracht niet gewijzigd. Wel zijn de loon- en prijsontwikkeling als gebruikelijk aangepast. Wijzigingen in de rijksbijdragen gebaseerd op financieringsverschuivingen kwamen in 1999 wel veel voor, met name bij de AWBZ. Zo is bij de 2e Suppletore wet onder meer f 25 miljoen aan de rijksbijdrage toegevoegd, doordat de taakstelling in verband met de schaalvoordelen van gezamenlijke inkoop van genees- en hulpmiddelen in verzorgingshuizen ongedaan is gemaakt.
Daarnaast zijn de kaders voor verzorgingshuizen met f 15,5 miljoen verhoogd.
Doordat deze middelen zijn toegevoegd aan de rijksbijdrage AWBZ, hebben de extra uitgaven geen invloed op de hoogte van de premie.
3.14 Algemeen
Beleidsartikel De begroting |
1999 en de realisatie |
van de afgelopen drie jaren, |
|||
onderdeel bedragen in NLG1000 |
|||||
Uitgaven |
|||||
Personeel en materieel |
|||||
algemeen |
202 621 |
256 320 |
248 056 |
281 409 |
33 353 |
VUT-uitkeringen en suppletie |
|||||
wachtgelden trendvolgers |
0 |
0 |
2 107 |
0 |
|
Sociaal Cultureel Planbureau |
12 293 |
12 732 |
10 906 |
12 896 |
1 990 |
Internationale samenwerking |
|||||
en infrastructuur |
4 709 |
4 519 |
3 361 |
3 112 |
|
Adviesraden |
17 624 |
19 220 |
19 107 |
20 679 |
1 572 |
Totaal uitgaven |
237 247 |
292 791 |
283 537 |
318 096 |
34 559 |
Ontvangsten |
12 375 |
8 956 |
5 135 |
15 410 |
10 275 |
Toelichting op het verschil tussen begroting en realisatie
Personeel en materieel
De uitgaven voor de apparaatskosten zijn in de jaren 1998 en 1999 hoger dan in 1997. Voor 1998 hield dat vooral verband met de verhuizing naar en de investeringen in het nieuwe pand te Den Haag. De stijging van de uitgaven in 1999 ten opzichte van 1998 (f 25 miljoen) wordt met name veroorzaakt door de stelselwijziging rijkshuisvesting, waardoor VWS vanaf 1999 huur betaalt aan de Rijksgebouwendienst voor het gebruik van het pand (f 32,6 miljoen in 1999).
Het verschil tussen het voor 1999 begrote bedrag aan uitgaven en de uiteindelijke realisatie (f 33,3 miljoen) heeft de volgende oorzaken:
– Toename van de druk bij de beleidsdirecties van VWS alsmede de overdracht van taken aan het kernministerie, waardoor de personele uitgaven zijn toegenomen (onder andere EK 2000, legionella, jeugdopvang, intensivering personeelsbeleid e.d.);
– Extra kosten in verband met de nieuwe huisvesting (nazorg van de verhuizing, vernieuwing van de kantoorautomatisering, ontwikkelen intranet, hogere uitgaven dan verwacht van een aantal voorzieningen in het gebouw zoals de beveiliging en de catering);
– Een extra vergoeding aan de Rijksgebouwendienst in verband met het testen van gebouwgebonden installaties op millenniumbestendigheid.
Om de extra uitgaven te kunnen betalen zijn bij 1e en 2e Suppletore wet extra middelen toegevoegd aan het budget voor personele en materiële uitgaven. Daarnaast heeft prioriteitstelling plaatsgevonden binnen het artikel.
Een deel van het apparaatsbudget van het kernministerie wordt gebruikt voor de inhuur van externen (voor 1999 gaat het om een bedrag van f 29,1
miljoen).
Het niveau van de uitgaven voor externen in 1998 en 1999 is hoger dan in voorgaande jaren als gevolg van onder meer de eerder genoemde oorzaken.
De ontvangsten zijn in 1999 hoger uitgevallen dan geraamd. De ontvangsten zijn jaarlijks wisselend in aard en omvang en zijn daarom moeilijk exact te ramen.
De belangrijkste ontvangsten betreffen vergoedingen voor loonkosten in verband met detachering van medewerkers bij andere ministeries, vergoedingen voor reiskosten van de EU en bijdragen van de USZO in verband met langdurig zieke medewerkers.
Sociaal en Cultureel Planbureau
De uitgaven voor het SCP zijn voornamelijk hoger door een structureel te laag personeelsbudget en niet geraamde uitgaven in het kader van de arbeidsvoorwaarden, inhuur externen en onderzoeken.
De hogere ontvangsten zijn het gevolg van een tariefsverhoging en extra onderzoeken. De tariefsverhoging was nodig in verband met gestegen salariskosten.
Internationale samenwerking en infrastructuur
De onderbesteding op het onderdeel «internationale volksgezondheid- en welzijnsaangelegenheden» wordt veroorzaakt doordat een aantal bilaterale activiteiten zijn uitgesteld op verzoek van de buitenlandse partners, waaronder Israël, het Verenigd Koninkrijk en de Bondsrepubliek Duitsland/ Nord Rhein Westfalen. De voorgenomen internationale conferentie is onderwijl verplaatst naar 2000.
Adviesraden
De hogere uitgaven worden voor een deel veroorzaakt door hogere personeelsuitgaven voor projecten. Voorts is er meer uitgegeven aan inhuur personeel door de Gezondheidsraad.
3.14.1 Apparaatsuitgaven kernministerie
In deze paragraaf wordt inzicht geboden in de apparaatsuitgaven van het kernministerie van VWS. Het kernministerie betreft het departement met uitzondering van de organisatorisch op afstand geplaatste diensten en adviesorganen. Apparaatsuitgaven van inspecties, het agentschap CBG, het RIVM, het SCP en de adviesraden worden bij de desbetreffende onderdelen van het jaarverslag verantwoord. De huisvesting betreft alle uitgaven van de in de Resident gevestigde onderdelen.
Apparaatsuitgaven kernministerie in relatie tot het totaal
De volgende tabellen geven een beeld van de verdeling van de bezetting van formatieplaatsen in voltijd-eenheden (FTE’s) van het ministerie over de verschillende onderdelen en taken. Daarbij is uitgegaan van de gemiddelde bezetting over 1999.
Verdeling personele inzet over kernministerie en instellingen in % (exclusief derden)
1998 1999
VWS kernministerie |
31% |
32% |
RIVM |
34% |
35% |
Adviesraden en SCP |
4% |
4% |
Inspecties en CBG |
31% |
29% |
De onderdelen kerndepartement, inspecties en RIVM zijn in termen van personele omvang vergelijkbaar. Daarbij moeten we wel de kanttekening plaatsen dat een aanzienlijk deel van de RIVM-capaciteit (circa 23,5%) gefinancierd wordt door een bijdrage van het ministerie van VROM (milieuonderzoek).
Ten opzichte van 1998 is een lichte stijging van het aandeel van het kerndepartement in het totaal van de VWS-sterkte waarneembaar als gevolg van onder andere beleidsintensiveringen.
De gegevens over de personele inzet van het kernministerie en de diensten en adviesraden kunnen ook vertaald worden naar soorten overheidstaken. In onderstaand overzicht is een indeling gemaakt naar beleids- en besluitvorming, uitvoering, onderzoek en toezicht (exclusief derden en bij het RIVM ingezette medewerkers voor milieu-onderzoek).
Personele inzet naar overheidstaken
D1998 D1999
1.200- |
f=?— |
7 |
f |
7 |
|||||||||
1.000- |
|||||||||||||
800- |
/ |
||||||||||||
600- |
|||||||||||||
400- |
|||||||||||||
200- |
|||||||||||||
> |
> / |
BELEIDS- EN BESLUITVORMING
UITVOERING
TOEZICHT EN ONDERZOEK EN CBG ADVIES
De personele inzet voor de categorie onderzoek en advies is in dit overzicht gecorrigeerd voor de FTE’s van het RIVM die voor milieu-onderzoek zijn ingezet. Onder toezicht verstaan we hier, naast het agentschap CBG, alle inspecties die onder VWS vallen (IW&V, IGZ, IJHV/JB). Ten opzichte van 1998 zijn geen significante verschillen aanwezig.
Binnen het kernministerie kan onderscheid worden gemaakt naar primaire, secundaire en tertiaire processen. Bij de primaire processen gaat het om de beleidsvorming en «uitvoering, die zijn gericht op het VWS-veld. De secundaire processen zijn gericht op ondersteuning van en controle op de primaire processen en vinden plaats bij de stafdirecties. Onder tertiaire processen verstaan we de interne dienstverlening en facili-tering om de eerste twee processen mogelijk te maken. Bij VWS zijn de tertiaire processen ondergebracht in twee aparte diensten. In het navolgende overzicht is de verdeling van de gerealiseerde personele inzet naar de verschillende processen weergegeven.
Personele inzet kernministerie naar soort processen in % |
||
1998 |
1999 |
|
Primair Secundair Tertiair |
50% 19% 31% |
48% 24% 28% |
Bij de beoordeling van het bovenstaande overzicht is het van belang om te weten dat de kantine-, schoonmaak-, en veiligheidsdiensten bij VWS zijn uitbesteed. Verder is aan het gedeelte tertiair het administratieve apparaat toegerekend, dat voor de directies het personele en financiële beheer uitvoert. Bij veel andere ministeries zijn deze werkzaamheden ondergebracht bij de verschillende (staf)directies. Zouden deze plaatsen worden toegedeeld aan de categorieën primair en secundair dan daalt het aandeel van de tertiaire processen van 28% naar 18%. De toename van het aandeel voor de secundaire processen hangt met name samen met de intensivering van het personeelsbeleid.
Apparaatsuitgaven exclusief loonkosten voor personeel en exclusief wachtgelduitgaven
In onderstaand overzicht is een onderverdeling gemaakt naar de aard van de uitgaven voor het kernministerie.
Onderverdeling van de uitgaven voor de bedrijfsvoering in 1999 (exclusief loonkosten voor personeel) (bedragen x f 1 miljoen)
Omschrijving
Uitgaven
ICT
Inhuur externen
Diverse personele uitgaven
Huisvesting
Bedrijfsmiddelen
Overige uitgaven
15,1 29,1 18,1 46,2 9,3 9,9
Totaal
127,7
De uitgaven ICT hebben grotendeels betrekking op exploitatiekosten van geautomatiseerde systemen, op de aanschaf van hard-/software en op uitgaven voor telefonie. Bij inhuur van externen gaat het met name om de inhuur van mensen met specifieke kennis op onder andere automatise-rings- en informatiegebied, interim-management, juridische advisering en dergelijke voor projecten en/ of knelpunten.
Kosten van het vervoerplan, binnenlandse en buitenlandse reis- en verblijfskosten, alsmede kosten in verband met kinderopvang, opleidingen, bedrijfsgezondheidszorg en arbeidsmarktknelpunten zijn samengevat onder diverse personele uitgaven. Onder huisvesting wordt onder meer verstaan: uitgaven in verband met catering, schoonmaak, beveiliging, gas, licht en water alsmede de huur van de gebouwen. Bedrijfsmiddelen zijn uitgaven aan kantoormeubilair, papier, kopieerwerk en tijdschriften. Tot slot behoren porti-/ legeskosten, personeelsadvertenties, vertaal-/tolkwerkzaamheden en representatie tot de overige kosten.
3.14.2 Toelichting op het Sociaal en Cultureel Planbureau
Kengetallen
Aantal onderzoeksuren en de prijs per onderzoeksuur, planning en |
realisatie in 1999 |
|||||
Begroting |
Realisatie |
|||||
Hoofdproduct-groep |
Aantal Prijs (in uren ƒ) |
Totaal (x f 1 000) |
Aantal uren |
Prijs* (in ƒ) |
Totaal (x f 1 000) |
Rapporten/adviezen Surveys/modellen Presentaties/artikelen Commissie-werkzaamheden
40 000 |
201,78 |
8 071 |
54 563 |
185,32 |
10 112 |
7 000 |
201,78 |
1 412 |
6 956 |
185,32 |
1 289 |
4 000 |
201,78 |
807 |
6 717 |
185,32 |
1 245 |
3 050 |
201,78 |
615 |
1 350 |
185,32 |
250 |
Totaal
54 050
201,78
10 906
69 586
185,32
12 896
-
*De prijs per uur wordt bepaald door de totale uitgaven gedeeld door het totaal aantal uren.
Het verschil tussen het geraamde en het gerealiseerde aantal onderzoeks-uren is te wijten aan een te lage raming van het aantal productieve uren per fte. Het SCP heeft in 1999 het werkprogramma 1998–1999 uitgevoerd.
In dit programma is een grote variëteit aan onderwerpen opgenomen die behoren tot het sociaal en cultureel domein. Deels gaat het daarbij om een actualisering van de periodieke rapportages over de leefsituatie van de Nederlandse bevolking en het overheidsbeleid, deels gaat het om verkenningen van nieuwe maatschappelijke vraagstukken. Het werkprogramma heeft in 1999 geresulteerd in tien cahiers, drie studies en elf werkdocumenten en enkele speciale publicaties ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van het bureau. Dit jubileum is op 7 juni 1999 met een feestelijke bijeenkomst in de Ridderzaal gevierd.
Bijzondere aandacht trokken de rapportages over de maatschappelijke positie van minderheden en in het bijzonder de analyses van de schoolprestaties van allochtone kinderen, de arbeidsmarktpositie van allochtone vrouwen, de psychische problemen van ouderen – hieraan is een conferentie gewijd – en de licht afnemende armoede in Nederland. Ter voorbereiding van een politieke discussie over de sociale pijler van het grote-steden-beleid (GSB) en het lokaal sociaal beleid heeft het SCP de beschikbare informatie geïnvetariseerd over de sociale positie van diverse specifieke kwetsbare groepen en de resultaten van het tot nu gevoerde (lokale) beleid.
In het verlengde van deze vraagstelling is de sociale cohesie verkend als perspectief voor (lokaal) sociaal beleid en is een bijdrage geleverd aan de discussie in het kabinet over de invulling van de sociale pijler en het GSB en in het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl.
Een actueel onderwerp dat het SCP bestudeerd heeft, is ook de positie van het onderwijs en de scholen in de samenleving. Het SCP heeft in 1999 een brede inventariserende studie uitgebracht over de toenemende en niet zelden tegenstrijdige eisen, die leerlingen, ouders en overheid stellen aan scholen. Het SCP adviseert duidelijker aan te geven tot hoever de verantwoordelijkheid van de scholen reikt. Over dit onderwerp wordt begin 2000 een conferentie belegd, om de ideeën van het SCP te toetsen en met rechtstreeks betrokkenen uit te werken.
Een derde specifieke studie in 1999 betrof de sociale gevolgen van informatie- en communicatietechnologie, dat het bureau op verzoek van VWS en OCenW heeft uitgevoerd. Vooralsnog relativeert het bureau op basis van een groot bevolkingsonderzoek de vrees voor nieuwe maatschappelijke achterstanden als gevolg van de digitalisering van de samenleving.
Het SCP publiceert uiteraard niet alleen rapporten, maar neemt ook deel aan de interdepartementale beleidsvoorbereiding en ondersteunt adviesorganen van de regering. In totaal gaat het om ongeveer 20 commissies. Bovendien verstrekt het SCP op incidentele basis informatie en adviezen aan beleidsdirecties van de verschillende departementen. De informatie van het SCP is niet alleen relevant voor de centrale overheid, maar ook voor gemeenten en provincies, maatschappelijke organisaties en de burgers. Een nieuwe manier van communiceren is de in 1999 uitgebreide web-site. Steeds meer mensen raadplegen het SCP of stellen specifieke vragen, die door medewerkers van het bureau worden beantwoord. Op het moment worden per maand enkele tienduizenden pagina’s per maand geraadpleegd, terwijl 500 aanvragers automatisch geattendeerd worden op publicaties van het SCP.
Tenslotte is voor het SCP de relatie met de wetenschappelijke wereld van belang. Medewerkers van het bureau worden gevraagd deel te nemen aan tal van wetenschappelijke begeleidings- en studiecommissies en publiceren uiteraard in wetenschappelijke tijdschriften (50 artikelen). Het beleid van het bureau is erop gericht om meer structurele samenwerkingsver- banden aan te gaan, om op bepaalde terreinen middelen en expertise te bundelen. Hiermee is in 1999 een begin gemaakt.
3.14.3 Toelichting op de internationale samenwerking en infrastructuur
De verplichtingen en uitgaven op dit artikel hebben betrekking op:
– De uitvoering van de tussen de Nederlandse en Indonesische regering gesloten overeenkomst inzake de Molukse bevolkingsgroep in Nederland. Het grootste deel van deze uitgaven heeft betrekking op de directe kosten van repatriëring van Molukkers, alsmede subsidiëring van kleinschalige utiliteitsprojecten. De overige uitgaven betreffen reis-, verblijf-, vergader- en bureaukosten;
– Internationale volksgezondheid- en welzijnsaangelegenheden, waarin inbegrepen culturele verdragen, memoranda of understanding en overige internationale overeenkomsten van samenwerking bestemd voor het onderhouden van bilaterale contacten tussen VWS en buitenlandse counterparts, facilitering van veldcontacten, multilaterale samenwerking en infrastructuur, en internationale congresverplichtingen.
In de begroting is rekening gehouden met de repatriëring van 30 Molukse gezinshoofden door het Joint Committee in 1999. Door de onlusten op de Molukken (met name Ambon) is het echter slechts gelukt om in 1999 7 gezinshoofden te repatriëren.
3.14.4 Toelichting op de Adviesraden
Op de begroting van VWS worden de uitgaven en ontvangsten van vier adviesraden verantwoord. De adviesraden zijn de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO), de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ), de Gezondheidsraad (GR) en de Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO).
De adviesraden adviseren over een breed scala van onderwerpen. De RMO richt zich primair op de gevolgen van maatschappelijke ontwikkelingen voor beleidsontwikkeling, voor zover deze van invloed zijn op de participatie van burgers in de samenleving en de stabiliteit van de samenleving. De RMO heeft in 1999 zijn derde werkprogramma uitgevoerd. De adviezen van de raad hadden betrekking op het evenwicht tussen arbeid en zorg, verslavingszorg (met de RVZ), zorgarbeid in de toekomst en nationale identiteit in Nederland.
De taak van de RVZ is om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van een visie en strategische beleidskeuzes op het terrein van volksgezondheid en zorg. Daartoe bracht de raad in het afgelopen jaar zes adviezen uit; o.a. Zorgarbeid in de toekomst, Verslavingszorg (met het RMO), Biotechnologie en Ethiek en beleid. Tevens zijn vijf achtergrondstudies uitgevoerd.
De GR heeft tot taak de regering en de Staten-Generaal voor te lichten over de stand van de wetenschap over vraagstukken op het gebied van de volksgezondheid. Hij publiceerde in 1999 41 adviezen. Zo is een aantal adviezen gepubliceerd over de evaluatie van bestaande, veel toegepaste technologieën, zoals benzodiazepines, diagnostiek en behandeling van hernia en fysische apparaten in de fysiotherapie.
De RGO tenslotte adviseert over medisch-wetenschappelijk onderzoek naar het voorkomen, ontstaan, herkennen en de preventie van ziekten. Ook de behandeling van ziekten of de verlichting van ziektelast en de ontwikkelingen op het gebied van de technologie die hiermee verband houden, behoort tot zijn terrein. In 1999 zijn drie adviezen uitgebracht waaronder een advies over geestelijke gezondheidszorg en geestelijke volksgezondheid.
3.15 Nominaal en onvoorzien
Beleidsartikel De begroting 1999 en de realisatie van de afgelopen drie jaren,
onderdeel bedragen in NLG1000
Uitgaven
Loonbijstelling 0 0 1714 0 –1714
Prijsbijstelling 0 0 –9944 0 9944
Onvoorzien 0 0 277 0 –277
Garantie leningen Welzijn 0 0 0 0 0
Totaal uitgaven 0 0 –7953 0 7953
Ontvangsten 0 0 0 0 0
Loonbijstelling, prijsbijstelling en onvoorzien
De posten loonbijstelling, prijsbijstelling en onvoorzien betreffen administratieve artikelen waarop middelen worden «geparkeerd» voordat ze worden overgeheveld naar de desbetreffende begrotingsartikelen. Nadat deze uitgaven zijn overgeheveld maken ze integraal onderdeel uit van de verantwoording van de uitgaven op de beleidsterreinen. In 1999 is de taakstelling die in het regeerakkoord is overeengekomen, aanvankelijk geparkeerd op het artikel prijsbijstelling. De taakstelling gaat over de bevordering van een doelmatig en doeltreffend handelen van de rijksdienst. Later is deze taakstelling toegedeeld aan de artikelen waarop de personele en materiële uitgaven worden verantwoord. Ook deze taakstelling maakt daardoor een integraal onderdeel uit van de verantwoording op de desbetreffende artikelen.
Het overgehevelde percentage van de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA) is in 1999 hoger geweest dan de kabinetsbijdrage. Dit als gevolg van het feit dat de kabinetsbijdrage pas na de OVA voor de VWS-sectoren is vastgesteld. Het hieruit resulterende tekort is voor de begrotingsuitgaven gecompenseerd uit de prijsbijstelling 1999. De reguliere overheveling van de prijsbijstelling naar de diverse prijsgevoelige budgetten is achterwege gebleven, omdat de middelen zijn aangewend voor de generale problematiek, waaronder het hierboven omschreven «OVA-tekort». Ten laste van het budget onvoorzien zijn in 1999 geen uitgaven gedaan.
Minister
dr. E. Borst-Eilers
Organisatie
Stafdirecties
Directie Bestuursondersteuning (DBO) Bureau Internationale Zaken (DBO-IZ) Directie Voorlichting en Communicatie (DVC) Directie Financieel-Economische Zaken (FEZ) Directie Personeel en Organisatie (PenO) Directie Wetgeving en Juridische Zaken (WJZ) Accountantsdienst (AD)
Staatssecretaris
Margo Vliegenthart ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
van het
Secretaris-Generaal
mr. R. Bekker
plv. Secretaris-Generaal
drs. C. van ‘t Veen
Facilitaire directies
Dienst Financieel en Personeel Beheer (FPB) Facilitaire Dienst (FD)
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
Inspecties
Inspectie W&V / Keuringsdienst van Waren Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) Inspectie Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming (IJHV/JB)
Directeur-Generaal van de Volksgezondheid
dr. H.J. Schneider
Directeur-Generaal Zorg
dr. P. van Lieshout
Directeur-Generaal Welzijn & Sport
drs. P.H.B. Pennekamp
Adviescolleges
Gezondheidsraad (GR)
Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO)
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO)
Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ)
Agentschap College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG)
Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)
Beleidsdirecties
Directie Curatieve Somatische Zorg (CSZ) Directie Genees- en Hulpmiddelenvoorziening (GMV) Directie Gezondheidsbeleid (GZB) Directie Zorgverzekeringen (Z)
Beleidsdirecties
Directie Macro-Economische Vraagstukken en Arbeidsvoorwaardenbeleid (MEVA) Directie Verzetsdeelnemers, Vervolgden en Burger-oorlogsgetroffenen (DVVB)
Beleidsdirecties
Directie Verpleging & Verzorging, en Ouderen (DVVO) Directie Gehandicaptenbeleid (DGB)
Beleidsdirecties
Directie Geestelijke Gezondheidszorg, Verslavingszorg en Maatschappelijke Opvang (GVM) Directie Sociaal Beleid (DSB) Directie Jeugdbeleid (DJB) Directie Sport (DS)
4 Bedrijfsvoering
Mededeling over de bedrijfsvoering
Algemeen
Het doelmatig verloop van beleids- en begrotingsprocessen, alsmede de naleving van wet- en regelgeving en integriteitsnormen die voor deze processen gelden, wordt naar onze mening voldoende gewaarborgd door beheersingsmaatregelen in de bedrijfsvoering.
Sturing
De ervaringen met het Memorandum ’98–’02 – de overeenkomst tussen politieke en ambtelijke leiding over de belangrijkste beleidsactiviteiten in deze regeerperiode – duiden op het belang van periodieke actualisatie, duidelijk prioriteitstelling en monitoring via directieplannen en kwartaalrapportages. Regelingen met de inspecties geven vorm en inhoud aan een betere afstemming met het kernministerie. De analyse van intermediaire organisaties is afgerond.
Bedrijfszekerheid
Het millenniumvraagstuk heeft in 1999 een forse maar succesvolle inspanning gevraagd: de millenniumwisseling is bij het ministerie en zijn zbo’s nagenoeg probleemloos verlopen. De voorbereiding van de invoering van de euro ligt op schema. De implementatie van het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst 1994 is vertraagd. Het plan van aanpak bestuurlijke integriteit (waarin ook de maatregelen uit de motie-Kamp zijn opgenomen) is afgerond.
Financieel beleid en beheer
Op het kerndepartement is het financieel beheer van de massa routinematige handelingen met financiële gevolgen voldoende, maar het financieel beheer van handelingen met een wat afwijkend karakter dient verbeterd te worden. Het financieel beheer bij het RIVM dient weer structureel op orde te worden gebracht. Het financieel beheer bij de inspecties IGZ en IJHV/JB, het SCP en het ACBG is goed. Bij de inspectie IW&V moet het financieel beheer zich nog nestelen in de nieuwe organisatie. Op aandachtspunten die worden genoemd in het rapport van de Algemene Rekenkamer bij de financiële verantwoording 1998 zijn belangrijke resultaten geboekt. De aanpassing van de Wet op de jeugdhulpverlening heeft duidelijkheid gebracht in de verantwoordings- en controlestructuur. Ook is de wettelijke basis voor de subsidiëring van grootstedelijke regio’s hersteld. De specifieke problematiek van de subsidiëring in de sportsector is tot een oplossing gebracht.
Leeswijzer
In dit hoofdstuk staat de bedrijfsvoering van VWS centraal. Verschillende thema’s die in de mededeling over de bedrijfsvoering kort zijn benoemd, worden hier verder toegelicht. Ze zijn gerangschikt naar de onderwerpen organisatorische en personele ontwikkelingen (paragraaf 4.1) en bedrijfsvoeringsprocessen (paragraaf 4.2).
Anders dan in het vorige hoofdstuk is bij het onderwerp bedrijfsvoering geen sprake van een strikte beperking tot de begroting. Dit hoofdstuk richt zich immers niet op een toelichting op de resultaten van de ingezette middelen, maar op de bedrijfsvoering binnen het gehele ministerie. Het onderscheid tussen premie- en begrotingsgeld is dan minder relevant.
4.1 Organisatorische en personele ontwikkelingen
Organisatieontwikkeling en afslanking
De 5%-taakstelling uit het regeerakkoord is in 1999 direct gekoppeld aan de versterking van de VWS-organisatie. Dit was de reden om de term «taakstelling» in te ruilen voor het offensieve begrip «organisatieontwikkeling en afslanking» (O&A). Uitgangspunt bij de O&A-operatie is dat VWS met 5% minder mensen ander werk zal gaan doen. Beleidsuitvoerende taken (bijv. bouwprocedures) zijn geschrapt of overgedragen aan andere organisaties. Daar tegenover staat de oprichting van de Strategische Eenheid (externe oriëntatie en strategieontwikkeling), de Eenheid Projecten (bevordering van projectmatig werken) en de Eenheid BIO-ICT (structurering van informatie- en onderzoeksbeleid en bevordering van ICT in de zorg).
Een belangrijke mijlpaal in de uitvoering van de O&A-operatie zijn de in september gemaakte afspraken tussen de ondernemingsraad van het kerndepartement en de plaatsvervangend secretaris-generaal, over de beoogde kwaliteitsverbetering van personeel en organisatie. Voorts zijn in 1999 gesprekken gestart met de leden van het Departementaal Georganiseerd Overleg over de aanpak van de O&A-operatie en de ontwikkeling van nieuwe werkwijzen op het gebied van personeel en organisatie.
Flexibilisering van arbeidsvoorwaarden
De arbeidsvoorwaardenovereenkomst 1998–1999 biedt aan departementen tijdelijk de mogelijkheid om door middel van pilots te experimenteren met het verruimen van de individuele keuzemogelijkheden in het arbeidsvoorwaardenpakket (IKAP). Binnen VWS loopt gedurende de periode 1 augustus 1999 tot 1 augustus 2001 een pilot IKAP bij een aantal organisatieonderdelen. De medewerkers kunnen een aantal arbeidsvoorwaarden uitruilen. Zo kunnen zij vrije tijd «kopen» of «verkopen» en bruto-bezoldiging inleveren voor een pc en/of een opleiding.
Vorming directie Verpleging, Verzorging en Ouderen De beslissing om de thuiszorg vorm te geven in samenhang met de verpleeg- en verzorgingshuiszorg was aanleiding voor een reorganisatie bij de directie Ouderenbeleid. Behalve met de komst van thuiszorg moest rekening worden gehouden met wijzigingen in werkzaamheden voor de uitvoering van de Wet ziekenhuisvoorzieningen (als uitvloeisel van het «Raad op maat»-traject) per 1 januari 2000. Half maart is de directie Verpleging, Verzorging en Ouderen in oprichting gevormd en is het formele reorganisatietraject in gang gezet.
Versterking wetgevingsfunctie
De Visitatiecommissie wetgeving heeft begin 1999 de kwaliteit van de juridische functie binnen VWS onderzocht. Deze commissie is ingesteld naar aanleiding van de Securitelaffaire. De aanbevelingen van de commissie komen nagenoeg overeen met de voorstellen uit een voorafgaande zelfevaluatie. Inmiddels zijn al diverse verbeteringen doorgevoerd. Zo stellen de verantwoordelijke directeuren voor elk nieuw wetgevingsproject samen met betrokken directies en diensten een startnota op, met een analyse van het probleem en een aanzet voor de verdere aanpak. Maandelijks ontvangt de departementsleiding voortgangsrapportages. Concentratie van de verantwoordelijkheid voor administratieve afhandeling waarborgt de voortgang van wetsvoorstellen die de Ministerraad hebben bereikt.
VWS in zijn directe omgeving
Inspecties
Begin februari publiceerde de Algemene Rekenkamer een kritisch rapport over het functioneren van de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ). De Rekenkamer signaleerde organisatorische tekortkomingen en plaatste kanttekeningen bij de sturingsrelatie tussen IGZ en kerndepartement. Ter verbetering van de organisatorische tekortkomingen is een verbeterplan opgesteld en is de uitvoering daarvan ter hand genomen. Mede naar aanleiding van de opmerkingen van de Rekenkamer is in maart een regeling tussen het departement en de inspectie opgesteld. Daarin is vastgelegd op welke momenten en op welke wijze de inspectie de departementsleiding dient te informeren over voornemens en activiteiten. Een meerjarenactiviteitenplan en jaarplannen bevorderen het planmatig werken bij de inspectie en geven ons mogelijkheden duidelijke prioriteiten te stellen. Daarnaast wordt er frequent en gestructureerd overlegd tussen de politieke en ambtelijke leiding en de algemeen hoofdinspecteur. Mede met het oog op het veranderingsproces dat de inspectie doormaakt, hechten wij eraan de ontwikkelingen bij de IGZ nauwgezet te monitoren.
Agentschappen
In 1999 zijn de voorbereidingen getroffen om de Inspectie W&V intern te verzelfstandigen als (tweede) agentschap van VWS. De verzelfstandiging vloeit voort uit de wens om deze uitvoeringsorganisatie van VWS helder te positioneren en outputgericht aan te sturen. In 1999 is de indicatieve openingsbalans opgesteld, inclusief de financiering van de investeringen van het agentschap. Daarnaast zijn de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het ministerie en het agentschap beschreven en vastgelegd in een statuut. De aanvraag van de agentschapstatus en het statuut zijn in april voorgelegd aan de Tweede Kamer. Per 1 januari 2000 wordt de Inspectie W&V een agentschap.
Onderzoeksinstituten
In 1999 heeft een interdepartementale ambtelijke werkgroep zich gebogen over de positionering en aansturing van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Deze werkgroep heeft een brede probleemanalyse gemaakt en mogelijke ontwikkelingsrichtingen in kaart gebracht. In vervolg hierop heeft een extern bureau deze ontwikkelingsrichtingen nader uitgewerkt. De belangrijkste conclusies van dit onderzoek zijn: – opsplitsing van het RIVM in een milieu- en een volksgezondheidsdeel zal leiden tot synergieverlies tussen deze twee delen; – bij de taken van het RIVM past een agentschapstatus; wel zal per taak een sturingsarrangement moeten worden opgesteld; – de beheersmatige aansturing, die in handen is van het ministerie van
VWS, zal op een aantal punten verbeterd moeten worden. Op basis hiervan hebben de betrokken ministers besloten het RIVM niet op te splitsen en voorbereidingen te treffen voor de agentschapaanvraag.
Zelfstandige bestuursorganen
Op 1 juli 1999 werd de Ziekenfondsraad omgevormd tot het College voor zorgverzekeringen (CVZ) en is de Commissie toezicht uitvoeringsorganisatie (CTU) in bestuurlijk opzicht verzelfstandigd. De Wet uitvoeringsorganen volksgezondheid (WUV) vormt de wettelijke basis daarvoor. De WUV verheldert de positie van de bestuursorganen en geeft daarmee ook aanzetten voor een duidelijke verhouding tussen departement en uitvoeringsorganen. In de wet zijn expliciete instrumenten voor sturing en verantwoording opgenomen: het werkprogramma, de begroting, het verslag van werkzaamheden en het financieel verslag.
Intermediaire organisaties
Intermediaire organisaties verdelen geld dat door het departement ter beschikking wordt gesteld. In 1999 zijn de huidige intermediaire organisaties en hun relaties met het departement getoetst aan een richtlijn die in 1998 is vastgesteld. De toetsing wees uit dat bij enkele intermediaire orga- nisaties (zoals Patiëntenfonds, Koppelingsfonds en sectorfondsen) nader bekeken moet worden of een zbo-status niet passender is. Bij een aantal andere organisaties ligt een normale subsidierelatie meer voor de hand, waardoor het intermediaire karakter vervalt.
Gesubsidieerde instellingen
In 1999 is het Bekostigingsbesluit welzijn geëvalueerd. Dit besluit en de Subsidieregeling volksgezondheid bevatten de administratieve voorwaarden voor het subsidieproces. De evaluatie geeft aanleiding beide besluiten aan te passen. De evaluatie had een technisch-juridisch karakter. De meer bestuurlijk-organisatorische aspecten van het gebruik van het subsidie-instrument komen aan de orde in het project stroomlijning subsidieregelgeving. In dit project staat de vraag centraal in hoeverre de bekostigingsvormen en de daaraan verbonden administratieve voorwaarden aansluiten bij de bestuurlijke visie. Het project is in het laatste kwartaal van 1999 gestart en sluit aan bij een rijksbrede doorlichting van regelingen op accountancyaspecten (DOREAC).
4.2 Bedrijfsvoeringsprocessen
Sturing
In 1999 werden de resultaten van de in 1998 geïntroduceerde systematiek van planning en control zichtbaar. In 1998 is het Memorandum of Understanding ingevoerd als planningsmechanisme. Dit is een overeenkomst waarin wij met de ambtelijke leiding afspraken hebben gemaakt over de belangrijkste beleidsactiviteiten in deze regeerperiode. De inhoud van het Memorandum is gebaseerd op het regeerakkoord 1998 en op initiatieven vanuit het parlement. In 1999 is het Memorandum tweemaal geactualiseerd en is periodiek de voortgang bezien.
Directieplannen bieden hulp bij de aansturing van de directies, zowel bij de sturing van beleidsactiviteiten als op het terrein van de interne organisatie-ontwikkeling. Om de afstemming tussen de verschillende directieplannen te verbeteren is in 1999 gestart met een integrale beoordeling van de directieplannen. Stafdirecties hebben de plannen voor 2000 getoetst aan het Memorandum en aan een aantal vitale parameters, zoals financiën, beheer, personeel en planning. In 1999 zijn bij het kerndepartement integraal kwartaalrapportages ingevoerd. Bij de bespreking daarvan zijn belangrijke ontwikkelingen en knelpunten bij de uitvoering van de directieplannen 1999 aan de orde geweest.
Van input naar output, van middelen naar prestaties en effecten
Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording De regeringsnota Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording (Kamerstukken II 1998–1999, 26 573, nrs. 1 en 2) bevat voorstellen voor een begroting en verantwoording nieuwe stijl. Centraal in de voorstellen staat de ambitie om te komen tot een duidelijker koppeling tussen beleid, prestaties en geld. Om een indruk te krijgen hoe een verantwoording nieuwe stijl er uit ziet, heeft VWS over 1998 behalve de traditionele financiële verantwoording een jaarverslag opgesteld. Het VWS-jaarverslag is samen met de regeringsnota op 26 mei aan de Tweede Kamer aangeboden.
Het is de bedoeling om op de derde dinsdag in september 2001 een op de nieuwe leest geschoeide begroting 2002 uit te brengen. VWS heeft in de vroege zomer een projectorganisatie ingesteld. De eerste fase (tot half september) was gericht op een eerste uitwerking van twee beleidsterreinen en een algemene oriëntatie op een aantal thema’s. In de tweede fase stond de departementsbrede uitwerking van alle beleidsartikelen centraal. Eind december is een tussenrapportage naar Financiën verstuurd.
Kengetallen en beleidsevaluatie
De begroting nieuwe stijl moet een antwoord geven op de vragen: «Wat willen we bereiken?», «Wat gaan we daarvoor doen?» en «Wat mag dat kosten?». De koppeling tussen beleid, prestaties en geld rechtvaardigt de verwachting dat in de beleidsbegroting voor kengetallen en beleidsevaluatie een meer vanzelfsprekende plaats is ingeruimd dan in de begrotingen zoals we die nu kennen. Tegen deze achtergrond heeft VWS er voor gekozen de inspanningen voort te zetten die erop gericht zijn kengetallen en beleidsevaluaties op te nemen in de begroting. Daar waar in de afgelopen periode resultaten geboekt zijn bij het ontwikkelen en het gebruik van kengetallen, hebben deze ook hun plaats gekregen in de begroting 2000. Het resultaat is dat 82% van de zinvol toe te lichten begrotingsbedragen zijn onderbouwd met ramingskengetallen. Ook de rapportage van het wederom grote aantal beleidsevaluaties (139) aan de Rekenkamer getuigt van de blijvende forse inspanningen op dit gebied.
Bedrijfszekerheid
Millennium
Het millenniumvraagstuk heeft in 1999 een forse, maar succesvolle inspanning gevraagd. Binnen VWS zijn in totaal 3 358 objecten met een mogelijk millenniumprobleem geregistreerd: negen van «maatschappelijk vitaal» belang, de overige «vitaal» of «niet-vitaal». De millenniumbestendigheid van de maatschappelijk vitale objecten werd op tijd aangetoond. Voor alle objecten is een oplossing gevonden door vervanging, aanpassing of uitfasering. Veel aandacht is besteed aan de bewustwording van VWS-medewerkers van de eigen verantwoordelijkheid bij de aanpak van het millenniumvraagstuk. Op 1 november waren de noodzakelijke overgangs- en crisisplannen gereed.
Tijdens de jaarwisseling waren technici, medewerkers van het project Millenniumvraagstuk en leden van het departementale crisis- en beleidsteam in de gebouwen van VWS actief. Bij één niet-vitaal object heeft zich een probleem voorgedaan. De leverancier is op zijn garantieverklaring aangesproken en het probleem is opgelost. De aanpak binnen VWS heeft ertoe geleid dat de ICT-infrastructuur geheel is gemoderniseerd en dat het ICT-beheer is verbeterd.
De aanpak van het millenniumprobleem bij de zbo’s is in de loop van 1999 intensief gevolgd en waar nodig bijgestuurd. Resultaat was dat alle geïnventariseerde objecten tijdig millenniumbestendig waren. Ook bij de zbo’s is de millenniumwisseling zonder ernstige problemen verlopen.
Euro
In 1999 heeft de euro een vaste plek verworven op de VWS-agenda, zoals ook blijkt uit een externe audit van het europroject. Na het afsluiten van de inventarisatiefase en de planning- en analysefase is betrekkelijk geruisloos de realisatiefase ingezet onder het motto «geen woorden maar daden». VWS heeft zicht op de aanpassingen die noodzakelijk zijn in de wet- en regelgeving en heeft keuzes gemaakt die zoveel mogelijk voorzien in de budgettair neutrale omzetting van de bedragen in de regelgeving. VWS heeft een beperkt aantal systemen dat aangepast moet worden aan de komst van de euro. Het systeem met de grootste impact van de euro is het departementale financiële informatiesysteem IFIS. Met technisch beheerder Roccade zijn afspraken gemaakt over de beschikbaarheid van capaciteit voor de realisatie van conversieprogrammatuur. De impact van de euro op de bedrijfsvoering is vrij beperkt, zo bleek uit een intern uitgevoerde impactanalyse.
Communicatie speelt een belangrijke rol bij de invoering van de euro, zowel in- als extern. VWS heeft in 1999 al haar relaties op de hoogte gebracht van de wijze waarop VWS tot in 2002 omgaat met de invoering van de euro. VWS participeert in verschillende werkgroepen voor de voorlichting aan bijzondere groepen in de samenleving. In 1999 is rijksbreed afgesproken de implementatie van de euro bij zbo’s met politiek gevoelige processen nauwlettend te volgen. VWS onderhoudt daarover nauwe contacten met CVZ, CTG en PUR.
Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst 1994
De implementatie van het «Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst» (VIR) vordert gestaag. Voor de kritische processen zijn de voorgeschreven voorbereidingen (de z.g. afhankelijkheids- en kwetsbaarheidsanalyses) uitgevoerd. Per departementsonderdeel zijn plannen van aanpak opgesteld. Het directiemanagement is een bepalende factor voor de implementatie van het VIR; afhankelijk van werkdruk en aanwezige deskundigheid wordt de daadwerkelijke uitvoering waarnodig extern ondersteund.
Financieel beleid en beheer
M&O beleid
Over het algemeen verloopt de subsidiecyclus overeenkomstig de bedoelingen van de departementale Verkenning Subsidiebeheer. De aandacht voor het risico van misbruik en oneigenlijk gebruik is verankerd in de administratieve organisatie. Uitgaande van het single-audit-beleid wordt het controleprotocol gebruikt om met de huisaccountant van de instelling afspraken vast te leggen over de uit te voeren controles. De subsidieverantwoording, het activiteitenverslag en de verklaring van de huis-accountant is de basis van het oordeel van VWS over de rechtmatige en doelmatige aanwending van subsidiegelden. Onderdeel van het M&O beleid zijn de reviews die, bij VWS door de Accountantsdienst, met de accountants in het veld worden gehouden. De uitkomsten van de reviews kunnen worden gebruikt om de regelgeving of afspraken met de huis-accountant bij te stellen. Met het uitbrengen van het jaarverslag wordt afgeweken van de oude VWS praktijk om de M&O gevoeligheid van een regeling in de artikelsgewijze toelichting op te nemen. In het vervolg zullen alleen nieuwe aandachtspunten ten aanzien van het M&O-beleid expliciet bij de beleidsartikelen worden toegelicht.
Van belang is dat een beleid voor het materieel beheer van het kerndepartement en van het RIVM wordt geformuleerd, vastgesteld en uitgevoerd.
Het inkoopproces van het kernministerie kent sinds 1 december 1999 een gewijzigde opzet. De meest markante aanpassing is dat directies worden geacht alle opdrachten voor de verwerving van goederen en diensten boven f 100 000 af te stemmen met de coördinerend directeur aanschaf-fingsbeleid. Het inkoopproces komt tegemoet aan de punten uit het Actieplan professioneel inkopen en aanbesteden (Kamerstukken II 1999–2000, 29 966, nr. 1) waarvan implementatie op grond van bestaande regelgeving voorgeschreven is.
De gecoördineerde aanpak van het inkoopproces vormt het sluitstuk van maatregelen om de correcte toepassing van Europese aanbestedingsregels te waarborgen. De aanpak is opgenomen in de herziening van de departementale volmachtregeling. De herziening van het inkoopproces komt overigens ook tegemoet aan aanbevelingen uit een onderzoek dat de departementale Accountantsdienst in 1999 heeft uitgevoerd naar de integriteit van de inkoopfunctie.
De tekortkomingen bij het RIVM worden voortvarend ter hand genomen. De tekortkomingen bij het agentschap CBG en de IW&V behoren tot het verleden.
Basis voor de beschrijving van de administratieve organisatie vormen bovensectorale handboeken, de volmacht- en de mandaatregeling en de departementsbrede procesbeschrijvingen. Steeds meer departementsonderdelen hebben een actuele beschrijving van de directiespecifieke administratieve organisatie. De invoering van een aanvulling op de administratieve organisatie, toegesneden op aangelegenheden onder directe regie van de departementsleiding, is gewenst.
5 Agentschap College ter Beoordeling van Geneesmiddelen
Beleid
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) levert een actieve bijdrage aan het goed en veilig gebruik van geneesmiddelen in Nederland. Om dit te bereiken, worden geneesmiddelen beoordeeld voordat ze op de markt worden toegelaten. Nadat ze toegelaten zijn houdt het College de patiëntenbijsluiter en de productinformatie actueel aan de hand van voortschrijdende kennis van en ervaring met deze geneesmiddelen. Bij de beoordeling staan de werkzaamheid van het geneesmiddel en de mogelijke schadelijkheid voor de gezondheid van de geneesmiddelengebruiker centraal. In maart had het CBG een Europese primeur. Voor het eerst werd een beoordelingsrapport openbaar gemaakt. Deze rapporten worden ook op de CBG-website (www.cbg-meb.nl) geplaatst. Getuige de vele hits op de internetsite voorziet het Nederlandse openbare beoordelingsrapport in een behoefte.
Taken
Het ACBG voert de volgende taken uit:
-
1.Het voorbereiden en uitvoeren van besluiten tot toelating en registratie, de weigering van toelating en de doorhaling van de registratie van geneesmiddelen;
-
2.Het opstellen van beoordelingsrapporten over de ingediende aanvragen tot registratie, dan wel tot wijziging van de registratie-voorwaarden;
-
3.Het verrichten van beoordelingswerkzaamheden ten behoeve van het Europees bureau voor de beoordeling van geneesmiddelen (EMEA);
-
4.De coördinatie van de geneesmiddelenbewaking (Post Marketing Surveillance) en het screenen van meldingen met betrekking tot de noodzaak van interventie;
-
5.Het opzetten en instandhouden van een systeem voor de registratie van homeopathische geneesmiddelen. Dit betekent dat de beoordeling zich richt op de kwaliteit en de veiligheid van deze geneesmiddelen.
Dit leidt op hoofdlijnen tot een viertal «producten» van het agentschap:
-
1.Beoordelen van nationale aanvragen;
-
2.Beoordelen van Europese aanvragen;
-
3.Geneesmiddelenbewaking;
-
4.Beoordelen homeopathische geneesmiddelen.
Nationaal Europees
2126 2 283 7%
286 568 99%
2 575 13% 820 44%
2 509 - 3% 778 - 5%
Totaal (in aantallen) |
2 412 |
2 851 |
18% |
3 395 |
19% |
3 287 |
|
Lasten (x f 1 000,–) |
19 581 |
24 858 |
25 757 |
26 806 |
|||
Integrale kostprijs |
|||||||
Per opdracht (in guldens) |
8 118 |
8 719 |
7% |
7 587 |
|
8 155 |
7% |
Wettelijke termijnen Bron: Numis |
In hoeveel procent van de aanvragen worden de wettelijke termijnen gehaald 1997 1998 1999 |
Nationaal Europees
Totaal
10% 100%
28%
55% 100%
66%
68% 100%
76%
PRESTATIEGEGEVENS Vermogensontwikkeling |
1996 |
1997 |
1998 |
1999 |
|
371 - 78 293 |
293 478 771 |
771
|
1 512 765 |
Zowel nationaal als Europees is het werkaanbod explosief gegroeid, maar in 1999 vond voor het eerst een lichte daling plaats. Dat wordt veroorzaakt door het feit dat in 1999 een beleid is ingezet om aanvragen minder intensief te beoordelen als er reeds een beoordeling heeft plaatsgevonden door een andere lidstaat. Daardoor lijkt het alsof het werk afneemt. Er heeft echter alleen een verschuiving plaatsgevonden.
Door de groei van het werkaanbod werden bij de nationale beoordelingen niet in alle gevallen de wettelijke beoordelingstermijnen gehaald. De daardoor vanaf 1997 ontstane kwantitatieve achterstand wordt echter gestaag ingelopen. In 1997 werd in gemiddeld 28% van de beoordelingen de termijnen gehaald, in 1998 liep dit op tot gemiddeld 66% en in 1999 tot gemiddeld 76%. Momenteel is dit percentage zelfs 80%.
Omdat in deze verantwoording voor het eerst het «onderhanden werk» is opgenomen, betekent dit een éénmalige extra baat van circa f 2,6 miljoen. Dat betekent dat door het hierdoor ontstane voordelige exploitatieresultaat van f 1,512 miljoen het negatieve eigen vermogen f 0,747 weggewerkt kon worden.
Bedrijfsvoering
Financieel beleid en beheer
De structuur van het nieuwe «Financiële model» werd ingevoerd. Dit model is uitgangspunt voor de kostprijstoerekeningssystematiek, die gebaseerd is op scheiding tussen vaste en variabele baten en vaste en variabele lasten. Daartoe werd de inrichting van de begroting, verantwoording en de boekhouding (in Exact) aangepast. Daarnaast werd een budgetmodule aangeschaft ten behoeve van een beter beheer en sturing van de (interne) budgetten. Inmiddels loopt alweer de discussie over de beleidsbegroting. De splitsing die we in 1999 hebben doorgevoerd, kan daarbij een belangrijke bijdrage leveren, omdat er een beter inzicht is in de baten en de lasten en de relatie tussen baten en lasten. Voor het eerst werd het «onderhanden werk» uitgewerkt en opgenomen in de rekening. Uitgangspunt voor het onderhanden werk bij het ACBG is dat voor een aantal (interne) ACBG-producten de fase van beoordeling wordt bepaald, waarna een deel (waar het werk reeds voor gedaan is) van de vooruitgefactureerde registratievergoedingen als baat wordt genomen. Hierdoor vindt een betere matching van de baten en lasten plaats.
Automatisering
Het systeem Basis Informatie & Operations Software (BIOS) werd verder ontwikkeld. Daarmee wordt de inefficiënte manier van werken op een aantal terreinen verder gereduceerd. Hoewel de ontwikkeling langzamer verloopt dan gedacht, zijn op dit moment reeds de volgende modules operationeel:
– Urenregistratie;
– Personeelsdatabase;
– Centraal adressenbestand;
– Postregistratie.
De laatste module de zogenaamde Activiteitenmodule, te gebruiken voor het workflowmanagement, zal in 2000 volledig zijn ingevoerd. Het grootste deel van de voorbereidingen zijn echter in 1999 gedaan. Naast de diverse modules is in 1999 de electronische verbinding tot stand gekomen met de vestigingen in Groningen en Nijmegen en werd gewerkt aan een verbinding met het RIVM. Zij hebben dan online de beschikking over dezelfde gegevens als de medewerkers in Den Haag. Tevens is een aantal databases «vertaald» naar Oracle zodat de gegevens onder 1 noemer zijn gebracht.
Benchmarking
De organisatie is zodanig ontwikkeld dat in 1999 begonnen werd met een benchmark met andere agentschappen en de zusterorganisaties in het buitenland. Het doel hiervan was om een beter inzicht te krijgen in het eigen functioneren in relatie tot vergelijkbare organisaties. Daartoe zijn twee zaken uitgewerkt. Enerzijds werd in 1999 een aantal organisaties – waaronder agentschappen – aangeschreven met het voorstel tot oprichting van een Financieel Platform Organisaties met Uitvoerende Rijksdiensten (F-POUR). Het hoofddoel van dit platform is het uitwisselen van informatie en ervaringen op financieel gebied. Daarnaast wordt vanaf maart 1999 deelgenomen aan een werkgroep van de EMEA (Europese beoordelingsbureau in Londen) die mede tot doel heeft de kosten van het beoordelen in Europa beter inzichtelijk te maken. Als gevolg van deze actie zal op termijn inzicht gaan ontstaan in de kosten die de verschillende landen maken bij het beoordelen van Europese aanvragen.
REKENING
Rekening van baten en lasten over 1999 ( exclusief suppletore mutaties)
(1) |
(2) |
(3)=(2)(1) |
||
Art. Omschrijving |
Oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Realisatie |
Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
|
NLG1000 |
NLG1000 |
NLG1000 |
Totale baten
Jaarvergoedingen Beoordeling geneesmiddelen Rente Bijzondere baten
Totale lasten
Apparaatskosten
-
*personeel
-
*materieel Onderzoek College
Inkoop beoordelingscapaciteit Geneesmiddelenbewaking Bijdrage aan kerndepartement Afschrijvingen Dotaties aan voorzieningen Rente
25 230
18 170
6 870
175
15
25 209
11 026
3 050
250
513
6 656
3 000
264
450
0
28 318
18 197
9 851
96
174
26 806
11 936
3 354
186
729
6 778
2 866
264
693
0
00
3 088
27
2 981
-
-79
159
1 597
910 304 - 64 216 122 134
0 243
0
Saldo van baten en lasten
21
1 512
1 491
Algemeen
Door het nieuw ingevoerde financiële model (zie Financieel beleid en
beheer) zijn de posten in deze verantwoording, ten opzichte van die in de ontwerpbegroting, op een aantal punten aangepast.
Dit betekent voor de baten dat er onderscheid wordt gemaakt tussen de
Jaarvergoedingen en de Beoordeling geneesmiddelen.
Bij de lasten is er meer veranderd. Nieuw zijn de posten Onderzoek, College, Inkoop beoordelingscapaciteit (waaronder de post RIVM) en Geneesmiddelenbewaking (waaronder de post Subsidie Lareb). Voor zover van toepassing zijn bij de nieuwe posten ook budgetten vanuit de post Apparaatskosten overgeheveld. De aanpassing had daarnaast te maken met de ondersteuning die het ACBG van het kerndepartement ontvangt. Deze werd bepaald op f 0,264 miljoen. Overigens hadden de wijzigingen natuurlijk geen gevolgen voor het totaal van baten en lasten.
Baten
Opbrengst registratie geneesmiddelen
Het overzicht van de geraamde en gerealiseerde opbrengsten is als volgt (de vooruitgefactureerde vergoedingen zijn gebaseerd op het Besluit Registratie geneesmiddelen):
Overizcht van de geraamde en gerealiseerde opbrengst registratie geneesmiddelen (bedragen x f 1 000,-)
Omschrijving |
Raming |
Realisatie |
Realisatie |
||
Afgehandeld |
Onderhanden werk |
||||
Aantal |
Bedrag |
Aantal |
Bedrag |
Aantal Bedrag |
|
Nieuwe aanvragen |
|||||
geneesmiddel met |
|||||
een nieuw werkzaam |
|||||
bestanddeel |
80 |
1 250 |
78 |
1 240 |
18 257 |
generieke producten |
315 |
2 300 |
509 |
3 600 |
122 587 |
parallel importen |
720 |
1 800 |
664 |
1 660 |
|
homeopathisch |
1 500 |
350 |
538 |
109 |
|
Jaarvergoedingen |
|||||
allopathische |
|||||
geneesmiddelen |
10 300 |
18 025 |
10 216 |
17 878 |
|
homeopathische |
|||||
geneesmiddelen |
1 250 |
145 |
121 |
2 |
|
Wijzigingen in |
|||||
registratie- |
|||||
voorwaarden |
|||||
ingrijpend van aard |
50 |
250 |
44 |
124 |
87 148 |
minder ingrijpend |
150 |
150 |
18 |
18 |
|
Rapporteurschappen |
|||||
nieuwe aanvragen |
10 |
770 |
0 |
0 |
12 946 |
wijzigingen |
4 |
220 |
13 617 |
||
jaarvergoedingen |
16 |
317 |
|||
Overig |
|||||
wetenschappelijke |
|||||
adviezen |
12 |
325 |
|||
Totaal |
25 040 |
25 493 |
2 555 |
Bronnen: Bios, Dathug en Exact.
De som van f 25,493 miljoen en f 2,555 miljoen komt overeen met het bedrag uit de rekening van de baten Jaarvergoedingen en Beoordeling geneesmiddelen van f 18,197 miljoen en f 9,851 miljoen.
De in de kolom «afgehandeld» vermelde aantallen en bedragen betreffen de vooruitgefactureerde en vooruitontvangen vergoedingen die geheel als baat zijn genomen, omdat de werkzaamheden met betrekking tot die geneesmiddelen zijn afgerond. In de kolom «onderhanden werk» zijn de aantallen en bedragen vermeld van de vooruitgefactureerde en vooruit-ontvangen vergoedingen voor reeds verrichte werkzaamheden van beoordelingen die nog niet helemaal zijn afgerond.
In de raming werd bij de rapporteurschappen geen rekening gehouden met de baten ontvangen voor werkzaamheden ten behoeve van de wijzigingen op reeds eerder door het ACBG Europees beoordeelde geneesmiddelen. De opbrengsten vallen daardoor hoger uit. In 1999 werd meer geld ontvangen voor het werk wat voor de EMEA werd gedaan. Het gaat om een deel van de door de EMEA ontvangen jaarvergoedingen voor Europees geregistreerde geneesmiddelen waarvoor Nederland rapporteur is geweest en vergoedingen voor wetenschappelijke adviezen ten behoeve van de EMEA.
Rente
De rentebaten zijn lager dan geraamd omdat in tegenstelling tot de verwachting de jaarvergoedingen pas later in het jaar konden worden verstuurd en dus ook ontvangen.
Bijzondere baten
Het betreft diverse baten waaronder een vergoeding van het RIVM voor het project «Geneesmiddelen in de toekomst».
Lasten
Personeel
Eind 1999 had het ACBG een bezetting van circa 98 fte (in 1998 circa 100 fte). De inzet van externe adviseurs was langer nodig dan voorzien. Op 1 oktober is de nieuwe adjunct-directeur begonnen. Het was moeilijk geschikt personeel te werven voor beoordelingswerk en ICT. De overige lasten hebben betrekking op werving en selectie, scholing, reiskosten, uitzendkrachten en wachtgelden.
Materieel
Deze lasten hebben betrekking op de huisvesting, automatisering en diverse bureaukosten.
De ontwikkelingen op het gebied van ICT (met name het systeem BIOS)
veroorzaakten hogere kosten.
Onderzoek
Het College kan in het kader van de registratiewerkzaamheden onderzoekingen laten verrichten. Er is een bijdrage geleverd aan 4 onderzoeken.
College
De lasten hebben betrekking op het ZBO College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. Het betreft de vergoeding voor de voorzitter en de leden, vergaderkosten en reis- en verblijfkosten. De lasten zijn ongeveer f 0,2 miljoen hoger omdat pas in de loop van 1999 alle lasten onder dit budget zijn gebracht. Eind 1999 bestond het College uit 15 leden.
Inkoop beoordelingscapaciteit
In het kader van de registratie van humane geneesmiddelen verricht het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) beoordelings-werkzaamheden op chemisch-farmaceutisch en farmacologisch-toxicologisch gebied. De totale lasten bedroegen in 1999 f 6,006 miljoen. Voor dit bedrag werden door het RIVM in 1999 2 456 rapporten vervaardigd (bron: Dathug 11-1-2000). De overige lasten betreft de inhuur van specialisten vanuit diverse ziekenhuizen, die specifieke kennis hebben op bepaalde terreinen (circa 3 fte).
Geneesmiddelenbewaking
De Stichting Landelijke Registratie Evaluatie Bijwerkingen (Lareb) is namens het ACBG belast met het opzetten van een meldingssysteem. Daarvoor worden spontane meldingen van (vermoede) bijwerkingen, van geneesmiddelen die in Nederland in de handel zijn, verzameld. Deze lasten bedroegen f 2,73 miljoen. Daarnaast werd nog een bedrag betaald aan de IGZ voor onderzoek. Daarmee werd de huidige overeenkomst met de IGZ beëindigd. Abusievelijk is door een verwisseling in de administratie ongeveer f 3 000,– teveel betaald. Gezien de harde toezegging wordt dat niet verrekend.
Bijdrage aan kerndepartement
De post «bijdrage aan kerndepartement» betreft een interne verrekening tussen het ACBG en het kerndepartement. De bijdrage betreft ondersteuning bij de salarisadministratie, p-adviseurs, adviseur FEZ en diensten van de FD (waaronder ondersteuning op ICT gebied).
Afschrijvingen
De afschrijvingen zijn hoger uitgevallen omdat er uiteindelijk veel geïnvesteerd is in vooral automatiseringsapparatuur. Tevens is de inventaris in de vestiging Nijmegen in 1999 vervangen. Zie verder de toelichting bij de post Materiële activa op de balans.
De balans per 31 december 1999 (in NLG1000)
balans |
per 31 december 1999 |
balans |
per 31 december 1998 |
|||
Activa Materiële activa – apparatuur en inventaris |
1 616 |
1 470 |
||||
Debiteuren – debiteuren – voorziening |
1 487 0 |
1 487 527 |
1 103 114 |
|||
Overlopende activa |
989 74 |
|||||
Liquide middelen – rekening-courant RHB – kas |
2 032 0 |
2 032 |
4 558 0 |
|||
4 558 |
Totaal activa
5 662
7 091
Passiva |
||||
Agentschapvermogen |
||||
– algemene reserve |
- 747 |
771 |
||
– saldo exploitatie boekjaar |
1 512 |
765 |
|
|
|
||||
Vooruitgefactureerde |
||||
registratievergoedingen |
2 756 |
|||
Crediteuren |
454 |
232 |
||
Overlopende passiva |
1 687 |
7 606 |
||
Totaal passiva |
5 662 |
7 091 |
De activa en passiva zijn opgenomen tegen de nominale waarde (inclusief omzetbelasting), tenzij anders is vermeld.
1.1 Materiële activa
De materiële vaste activa zijn gewaardeerd tegen historische kosten verminderd met afschrijvingen, welke zijn gebaseerd op de economische levensduur. Afschrijvingen geschieden lineair en tijdsevenredig over het jaar.
De economische levensduur wordt voor de volgende categorieën gesteld op:
software automatiseringsapparatuur kantoorapparatuur meubilair
3 jaar
3 jaar
7 jaar
5–10 jaar
Het verloop van de materiële activa is als volgt (bedragen x f 1 000):
Inventaris |
Software |
Totaal |
|
verkrijgingprijs |
2 421 |
431 |
2 852 |
afschrijvingen tot en met 1998 |
1 114 |
268 |
1 382 |
boekwaarde 1-1-1999 |
1 307 |
163 |
1 470 |
mutaties in boekjaar: |
|||
bij: verkrijgingprijs investeringen |
667 |
181 |
848 |
desinvestering afschrijvingen |
5 |
- |
5 |
af: afschrijvingen |
565 |
128 |
693 |
desinvestering verkrijgingprijs |
14 |
- |
14 |
totaal mutaties |
93 |
53 |
146 |
verkrijgingprijs |
3 074 |
612 |
3 686 |
afschrijvingen tot en met 1999 |
1 674 |
396 |
2 070 |
boekwaarde per 31-12-1999 |
1 400 |
216 |
1 616 |
De boekwaarde van de materiële activa (f 1,616 miljoen) wordt geheel gefinancierd uit de vooruitgefactureerde registratievergoedingen (f 2,756 miljoen). Het ACBG hoeft derhalve geen beroep te doen op de leen-faciliteit, omdat deze laatstgenoemde post als vreemd vermogen wordt beschouwd.
1.2 Debiteuren
De debiteuren zijn gewaardeerd tegen nominale waarde. De looptijd van de vorderingen, met uitzondering van de dubieuze debiteuren, is niet langer dan een jaar. Door aanscherping van het vorderingenbeleid op debiteuren is de kans op oninbaarheid dermate klein dat daartoe geen voorziening meer wordt gevormd.
1.3 Liquide middelen
Het saldo van de rekening-courant RHB bleek bijna f 10 000,– hoger te zijn dan de boekhouding van het agentschap. Na controle van de boekhouding kon geen verklaring worden gevonden, wel werd de periode getraceerd waarin het verschil is ontstaan. Het Ministerie van Financiën is aan het uitzoeken waardoor het verschil is ontstaan.
1.4 Vooruitgefactureerde registratievergoedingen
Deze post betreft de nog niet als baat genomen vooruitgefactureerde registratievergoedingen, omdat de werkzaamheden met betrekking tot die geneesmiddelen nog niet zijn verricht.
1.5 Overlopende passiva
De specificatie van de overlopende passiva is als volgt (bedragen in guldens):
Vooruitontvangen bedragen rapporteurschappen Overige vooruitontvangen bedragen |
578 629 142 725 |
|
Te betalen salarissen: – salarissen contractmedewerkers – vakantie-/TZR-gelden |
197 750 455 300 |
721 354 |
Overige te betalen posten: – onderzoek – overige posten |
81 000 231 331 |
653 050 |
312 331 |
||
1 686 735 |
De overige vooruitontvangen bedragen betreffen voornamelijk een subsidie van BZK voor het openbaar maken van informatie via internet en een subsidie van Nuffic in verband met een stage van een medewerker van de Slowaakse geneesmiddelenautoriteit.
Niet uit de balans blijkende verplichtingen
Met betrekking tot de werkzaamheden door de Stichting Lareb heeft het
ACBG zich verplicht in 2000 maximaal f 2,7 miljoen te vergoeden. Voor het gebruik van het Forumgebouw heeft het ACBG met Kantoren Fonds
Nederland B.V. een huurcontract afgesloten voor de periode van 1-2-1998
tot 31-1-2003.
De hieruit voortvloeiende verplichtingen vanaf 2000 bedragen in totaal circa f 4,0 miljoen.
REKENING VAN KAPITAALUITGAVEN EN ONTVANGSTEN
Het kasstroomoverzicht ziet er als volgt uit:
(1) |
(2) |
(3)=(2)-(1) |
|||
Art. |
Omschrijving |
Oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Realisatie |
Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgstelde begroting |
|
NLG1000 |
NLG1000 |
NLG1000 |
Liquide middelen per 1 januari 1999
1a. saldo van baten en lasten
1b. gecorrigeerd voor afschrijvingen
1c. gecorrigeerd voor mutaties in het werkkapitaal 1d. Mutatie voorzieningen
–> 1. Kasstroom uit operationele activiteiten
2a. Uitgaven onroerende zaken
2b. Uitgaven overige kapitaalgoederen
2c. Gecorrigeerd voor desinvesteringen
–> 2. Kasstroom uit investeringsactiviteiten
3a. Leningen moederdepartement
3b. Investeringsbijdrage van het departement
3c. aflossingen
–> 3. Netto kasstroom uit financieringsactiviteiten
Liquide middelen per 31 december 1999 (1 januari + 1. + 2. + 3.)
7 134
21 450
0 0
471
0
-
-200
0
-
-200
0
0 0
0
7 405
4 558
1 512 693
-
-3 778 - 114
-1 687
0
-
-848
9
-
-839
0 0 0
0
2 032
2 576
1 491 243
3 778 - 114
2 158
0
-
-648
9
-
-639
0 0 0
0
5 373
De kapitaaluitgaven betreffen hoofdzakelijk investeringen in verband met uitbreiding van hard en software (BIOS). De kapitaalontvangsten betreft een toename van de liquide middelen als gevolg van afschrijvingen, die in de tarieven zijn verdisconteerd.
6 Conversietabel, rekeningstaten en saldibalans
Aansluitingstabel tussen artikelonderdelen en beleidsvelden (uitgaven)
I. Gezondheidsbevordering
-
*Voeding en producten
-
*Projecten, experimenten en onderzoek
-
*Overig
II. Curatief somatische zorg
-
*Beroepen en opleidingen VGZ
-
*Eerstelijnszorg/thuiszorg
-
*Genees- en hulpmiddelen
-
*Waarborgfonds zorgsector
-
*Rijksbijdrage financiering abortusklinieken
-
*Garanties leningen volksgezondheid
-
*Overig
III. Geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en maatschappelijke opvang
-
*Eerstelijnszorg/thuiszorg
-
*Alcohol-, drug- en tabaksbeleid
-
*Geestelijke volksgezondheid
-
*Maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid
-
*Illegalenfonds
IV. Gehandicaptenzorg
-
*Gehandicaptenbeleid
V. Verpleging en verzorging
-
*Ouderenbeleid
VI. Arbeidsmarktbeleid
-
*Bijdrage sectorfondsen
-
*Bijdragen extra banen zorgsector
VII. Jeugdbeleid
-
*Uitkering aan provincies voor jeugdzorg
-
*Overig
VIII. Sociaal beleid
-
*Sociaal beleid algemeen
-
*Inburgering nieuwkomers
IX. Sportbeleid
-
*VUT-uitkeringen trendvolgers
-
*Sportbeleid
X. Verzetsdeelnemers, vervolgden en oorlogsgetroffenen
-
*Pensioenen en uitkeringen
-
*Overig
XI. Inspecties
-
*Inspectie Gezondheidszorg
-
*IW&V
-
*Inspectie JHV/JB
XII. RIVM
XIII. Rijksbijdragen
-
*Rijksbijdragen onverdeeld: Rijksbijdrage AFBZ Rijksbijdrageregeling ziekenfondsverzekering
25.02.10
25.01.01 (deels); 25.02.01 (deels); 25.02.02
(deels); 25.02.03 (deels); 25.02.07 (deels);
25.02.13
25.02.05; 25.02.08; 25.02.09
25.01.02 25.02.04 (deels) 25.02.11 25.02.14
25.03.05
25.04
25.01.01 (deels); 25.02.01 (deels); 25.02.02
(deels); 25.02.03
25.02.04 (deels) 25.02.07 (deels) 25.02.06 24.09.03; 24.10
25.02.12
24.03
24.02
25.03.02 25.03.03
24.04.01 24.04.02; 24.04.03
24.09.01 24.09.02
22.02 (deels) 24.07
24.05.01
24.05.02; 24.05.03; 24.05.04; 24.05.05
23.01 26.01 22.07
27.01
25.03.01 25.03.04
XIV. Algemeen
-
*Personeel en materieel algemeen 22.01
-
*VUT-uitkeringen en suppletie wachtgelden trendvolgers 22.02 (deels)
-
*Sociaal Cultureel Planbureau 22.06
-
*Internationale samenwerking en infrastructuur 22.08
-
*Adviesraden 22.09
XV. Nominaal en onvoorzien
-
*Loonbijstelling
-
*Prijsbijstelling
-
*Onvoorzien
-
*Garanties leningen Welzijn
22.03 22.04 22.05 24.08
Aansluitingstabel tussen artikelonderdelen en beleidsartikelen (ontvangsten)
I. Gezondheidsbevordering
25.01.01 (deels).
II. Curatief somatische zorg
22.02 (deels); 25.01.01 (deels); 25.01.02; 15.01.03; 25.01.04; 25.01.05; 25.01.06; 25.02; 25.04; 25.06
III. Geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en maatschappelijke opvang
22.02 (deels); 25.01.01 (deels).
IV. Gehandicaptenzorg
24.01.01 (deels); 24.02.01.
V. Verpleging en verzorging
24.01.01 (deels)
VI. Arbeidsmarktbeleid
25.01.01 (deels).
VII. Jeugdbeleid
22.02 (deels); 24.01.01 (deels); 24.02.02; 24.03.01; 24.03.02; 24.03.03.
VIII. Sociaal beleid
22.02 (deels); 24.01.01 (deels); 24.02.03; 24.02.04
IX. Sportbeleid
22.02 (deels); 24.01.01 (deels)
X. Verzetsdeelnemers, vervolgden en oorlogsgetroffenen
22.02 (deels); 24.01.01 (deels)
XI. Inspecties
22.01.03 (deels) 22.01.04 (deels); 22.02 (deels); 23.01; 26.01
XII. RIVM
22.01.02 (deels); 22.01.03 (deels); 27.01; 27.02
XIII. Rijksbijdragen
Geen ontvangsten
XIV. Algemeen
22.01.01; 22.01.02 (deels); 22.01.03 (deels); 22.01.04 (deels); 22.01.05; 22.02 (deels); 24.01.01 (deels); 24.01.02; 25.01.01 (deels)
XV. Nominaal en onvoorzien
Geen ontvangsten
Staat behorende bij de financiële verantwoording over het jaar 1999
Rekening 1999 (exclusief suppletore mutaties) Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) Onderdeel uitgaven en verplichtingen
(1) |
(2) |
(3)=(2)-(1) |
|||
Art. |
Omschrijving |
Oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Realisatie |
Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
|
Verplichtingen Uitgaven |
Verplichtingen |
Uitgaven |
Verplichtingen Uitgaven |
||
NLG1000 |
NLG1000 |
NLG1000 |
22
TOTAAL
Algemeen
01 |
Personeel en materieel algemeen |
02 |
VUT-uitkeringen en suppletie |
wachtgelden trendvolgers |
|
03 |
Loonbijstelling |
04 |
Prijsbijstelling |
05 |
Onvoorzien |
06 |
Sociaal en Cultureel Planbureau |
07 |
Inspectie jeugdhulpverlening en |
jeugdbescherming |
|
08 |
Internationale samenwerking en |
infrastructuur |
|
09 |
Adviesraden |
11 213 183 |
11 868 900 |
655 717 |
|||
280 301 |
322 418 |
42 117 |
|||
245 229 |
248 056 |
276 136 |
281 409 |
30 907 |
33 353 |
2 599 |
2 599 |
0 |
0 |
|
|
1 714 |
1 714 |
0 |
0 |
|
|
|
|
0 |
0 |
9 944 |
9 944 |
277 |
277 |
0 |
0 |
|
|
10 906 |
10 906 |
12 812 |
12 896 |
1 906 |
1 990 |
4 225
4 225
4 322
4 322
97
97
3 361 |
3 361 |
3 106 |
3 112 |
|
|
19 107 |
19 107 |
20 801 |
20 679 |
1 694 |
1 572 |
23 Inspectie gezondheidszorg
01 Personeel en materieel Inspectie gezondheidszorg
24 Welzijn
02 Ouderenbeleid
03 Gehandicaptenbeleid
04 Jeugdbeleid
05 Verzetsdeelnemers, vervolgden en burgeroorlogsgetroffenen
07 Sportbeleid
08 Garantie van rente en aflossing van leningen welzijn
09 Sociaal Beleid
10 Maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavings-beleid
25 Volksgezondheid
01 Volksgezondheid algemeen
02 Volksgezondheidsbeleid
03 Rijksbijdragen volksgezondheid
04 Garantie van rente en aflossing van leningen volksgezondheid
26 Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren & Veterinaire Zaken
55 626
66 287
54 402 |
55 626 2 866 418 |
64 597 |
66 287 3 066 309 |
10 195 |
26 760 26 464 1 266 694 |
28 184 26 560 1 332 010 |
35 796 32 892 1 989 254 |
30 083 29 475 1 450 699 |
9 036 6 428 722 560 |
831 839 67 070 |
834 957 67 770 |
904 372 123 212 |
891 000 62 297 |
72 533 56 142 |
5 0001 234 187 |
0 240 761 |
23 812 275 288 |
0 236 985 |
18 812 41 101 |
335 934 |
336 176 7 586 632 |
422 040 |
365 770 7 941 125 |
86 106 |
141 639 254 9672 7 047 9803 |
141 641 383 739 7 061 252 |
156 963 815 022 7 318 840 |
148 069 518 959 7 274 097 |
15 324 560 055 270 860 |
20 0004
20 000
126 466
131 517
10 661
10 661
199 891
1 899
2 915 118 689
56 043
-
-5 473
0
-
-3 776
29 594
354.49
6 428 135 220 212 845
0
5 051
01 Personeel en materieel Inspectie gezondheidsbescherming, Waren & Veterinaire Zaken
126 466
126 466
129 805
131 517
3 339
5 051
(1) |
(2) |
(3)=(2)-(1) |
|||
Art. |
Omschrijving |
Oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Realisatie |
Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
|
Verplichtingen Uitgaven |
Verplichtingen |
Uitgaven |
Verplichtingen Uitgaven |
||
NLG1000 |
NLG1000 |
NLG1000 |
27
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
297 740
341 244
43 504
01
Personeel en materieel RIVM
292 211
297 740
347 246
341 244
55 035
43 504
De gerealiseerde bedragen zijn steeds afgerond naar boven (op NLG1000).
1 Het hier gepresenteerde cijfer is correct. In de begrotingswet (Staatsblad, jaargang 1999, nummer 187) was abusievelijk het verplichtingenbedrag voor 1998, zijnde 19 562 opgenomen.
2 Het hier gepresenteerde cijfer is correct. In de begrotingswet (Staatsblad, jaargang 1999, nummer 187) is abusievelijk 254 103 vermeld.
3 Het hier gepresenteerde cijfer is correct. In de begrotingswet (Staatsblad, jaargang 1999, nummer 187) is abusievelijk 7 054 690 vermeld.
4 Het hier gepresenteerde cijfer is correct. In de begrotingswet (Staatsblad, jaargang 1999, nummer 187) was abusievelijk het verplichtingenbedrag voor 1998, zijnde 30 000 opgenomen.
Mij bekend,
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Staat behorende bij de financiële verantwoording over het jaar 1999
Rekening 1999 (Exclusief suppletore mutaties) Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) Onderdeel Ontvangsten
(1) |
(2) |
(3)=(2)-(1) |
|||
Art |
Omschrijving |
Oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Realisatie |
Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
|
Ontvangsten |
Ontvangsten |
Ontvangsten |
|||
NLG1000 |
NLG1000 |
NLG1000 |
22
23
24
25
26
27
01 02
01
01 02 03
01 02 04
06
01
01 02
TOTAAL
Algemeen
Algemeen
Overige ontvangsten andere begrotingen en organisaties
Inspectie gezondheidszorg
Inspectie gezondheidszorg
Welzijn
Welzijn algemeen
Bijdrage van andere begrotingen
Jeugdbeleid
Volksgezondheid
Volksgezondheid algemeen Medische tuchtwet Terugbetaling op effectief geworden garanties Verrekening met agentschap CBG
Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren & Veterinaire Zaken
Inspectie gezondheidsbescherming Waren & Veterinaire Zaken
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
RIVM
Bijdrage van begroting XI inzake het RIVM
313 316 5 427
3 870 1 557
1 930
1 930
56 085
9 465 26 665 19 955
104 027
101 743 20
0
2 264
2 760
2 760
143 087
68 246 74 841
601 341 13 132
8 601 4 531
4 083
4 083
223 618
176 939 27 279 19 400
175 231
170 972 7
3 988 264
4 775
4 775
180 502
100 147 80 355
288 025
4 731 2 974
2 153
167 474
614
-
-555
69 229 - 13
3 988 2 000
2 015
31 901 5 514
De regealiseerde bedragen zijn normaal (NLG500 en hoger naar boven) afgerond op NLG1000
Mij bekend,
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
De Staat behorende bij de slotwet, onderdeel baten en lasten van Agentschap College ter Beoordeling van Geneesmiddelen
Rekening 1999 (exclusief suppletore mutaties)
(1) |
(2) |
(3)=(2)-(1) |
||
Art. Omschrijving |
Oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Realisatie |
Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
|
NLG1000 |
NLG1000 |
NLG1000 |
Baten
registratie geneesmiddelen rente baten bijzondere baten
Lasten
apparaatskosten
-
*personeel
-
*materieel RIVM
subsidie Lareb bijdrage aan kerndepartement afschrijvingen dotaties aan voorzieningen rentelasten
Saldo van baten en lasten
25 230
25 055 175
0
25 209
10 089 3 900 6 006 2 500 2 264 450 0
28 318
28 048
96
174
26 806
13 366
3 747
6 006
2 730
264
693
0
00
21
1 512
3 088
2 993 - 79
174
1 597
3 277 - 153
0 230
2 000 243
0
1 491
Mij bekend,
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
De staat behorende bij de rekening van kapitaaluitgaven en ontvangsten
Het kasstroomoverzicht van agentschap Directie College ter Beoordeling van Geneesmiddelen Rekening 1999 (exclusief suppletore mutaties)
(1) |
(2) |
(3)=(2)-(1) |
|||
Art. |
Omschrijving |
Oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Realisatie |
Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting |
|
NLG1000 |
NLG1000 |
NLG1000 |
1. |
Rekening courant RHB 1 januari 1999 |
|
2. |
Totaal operationele kasstroom |
|
3a. |
-/- |
totaal investeringen |
3b. |
+/+ |
totaal boekwaarde desinvesteringen |
3. |
Totaal investeringskasstroom |
|
4a. |
-/- |
eenmalige uitkering aan moederdepartement |
4b. |
+/+ |
eenmalige storting aan moederdepartement |
4c. |
-/- |
aflossingen op leningen |
4d. |
+/+ |
beroep op leenfaciliteit |
4. |
Totaal financieringskasstroom |
Rekening courant RHB 31 december 1999 (=1+2+3+4)
7 134 471
-
-200
0
-
-200
7 405
4 558 -1 687
-
-848
9
-
-839
2 032
2 576
2 158
-648
9 - 639
5 373
Mij bekend,
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
0
0
0
5.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI)
Saldibalans per 31 december 1999 (in NLG1000)
-
1)Uitgaven ten laste van begroting 1998 Uitgaven ten laste van begroting 1999
-
3)Liquide middelen
-
4)Rekening-courant RHBH
5)
Uitgaven buiten begrotingsverband (=intra-comptabele vorderingen)
-
7)Openstaande rechten
-
8)Extra comptabele vorderingen
9a) Tegenrekening extra comptabele schulden
-
10)Voorschotten
11a) Tegenrekening garantieverplichtingen
12a) Tegenrekening openstaande verplichtingen
-
13)Deelnemingen Totaal
11 228 320 |
2) |
Ontvangsten ten gunste van de begroting 1998 |
435 873 |
11 868 891 |
Ontvangsten ten gunste van de begroting 1999 |
601 341 |
|
290 |
3) |
Liquide middelen |
|
4a) |
Rekening courant RHBH |
22 045 018 |
|
13 692 |
6) |
Ontvangsten buiten begrotingsverband (=intra-comptabele schulden) |
28 961 |
7a) |
Tegenrekening openstaande rechten |
||
178 232 |
8a) |
Tegenrekening extra comptabele |
178 232 |
vorderingen 9) Extra comptabele schulden
13 458 616 10a)
4 825 219 11)
3 899 123 12)
13a)
45 472 383
Tegenrekening voorschotten Garantieverplichtingen Openstaande verplichtingen
Tegenrekening deelnemingen Totaal
13 458 616 4 825 219 3 899123
45 472 383
Toelichting op de saldibalans ultimo december 1999
Uitgaven en ontvangsten ten laste c.q. ten gunste van de begroting. Dit betreft de totalen van de uitgaven en ontvangsten, die ten laste of ten gunste van de begroting van het Ministerie van VWS over 1998 en 1999 hebben plaatsgevonden. Na publicatie van de slotwet in de staatscourant vindt verrekening met het Ministerie van Financiën plaats. In hoofdstuk 3 van het jaarverslag wordt een nadere toelichting op deze uitgaven en ontvangsten gegeven.
Liquide middelen en rekening-courant RHBH.
De liquide middelen betreffen het totaal van de saldi van bankrekeningen en aanwezige kasgelden bij de kasbeherende diensten van VWS. Het saldo van de rekening-courant met de Rijkshoofd-boekhouding sluit aan met de hierboven genoemde uitgaven en ontvangsten.
Uitgaven en ontvangsten buiten begrotingsverband.
De uitgaven betreffen nog te verrekenen voorschotten met onderdelen van het Rijk of derden. Van het totaalbedrag van f 13,7 miljoen heeft f 13,3
miljoen betrekking op uitgaven aan onderzoeksinstituten en van de fiscus te vorderen omzetbelasting.
De ontvangsten buiten begrotingsverband van f 29,0 miljoen betreffen voornamelijk nog af te dragen loonbelasting/premie volksverzekering en pensioenpremies van f 19,8 miljoen en door te betalen EG-bijdragen aan onderzoeksinstituten van f 8,6 miljoen.
Extra-comptabele vorderingen.
Het vorderingensaldo bestaat uit 2537 vorderingen tot een totaalbedrag van f 178,2 miljoen.
Het gaat hierbij om 415 vorderingen ad f 170,9 miljoen inzake door de beleidsdirecties ingestelde vorderingen, waarvan f 157,0 miljoen betrek- king heeft op 159 vorderingen die zijn ontstaan uit afgerekende subsidievoorschotten. Hiervan heeft f 150,0 miljoen betrekking op een afrekening in 1999 van een subsidievoorschot in het kader van de Wet op de Bejaardenoorden (WBO). Inmiddels is hierop f 110,0 miljoen terugontvangen.
Door de kasbeherende diensten zijn 2122 vorderingen ad f 7,3 miljoen ingesteld. Hiervan is f 6,9 miljoen ingesteld door het RIVM in verband met de verkoop/controle van sera en vaccins, alsmede voor onderzoeken en projecten en betreft 1722 vorderingen.
Van het totale vorderingenbedrag ad f 178,2 miljoen heeft f 177,7 miljoen betrekking op vorderingen uit de jaren 1994 t/m 1999 en wordt f 175,4 miljoen in het lopende of komende begrotingsjaar geïncasseerd. De vorderingen t/m 1993 betreffen voornamelijk vorderingen, die moeizaam zijn te incasseren (betalingsregelingen, gerechtelijke procedures, bezwaar/beroeps-procedures) en vorderingen die met toepassing van de regeling nog niet zijn afgewikkeld.
In 1999 zijn 5 vorderingen voor een bedrag van f 0,02 miljoen kwijtgescholden en 13 vorderingen ad f 0,3 miljoen definitief buiten invordering gesteld.
Voorschotten.
Van de openstaande voorschotten ad f 13,5 miljard kan f 0,6 miljard als achterstand worden aangemerkt. In 1999 is f 12,6 miljard aan voorschotten afgerekend. In de volgende overzichten wordt een nadere toelichting op de openstaande voorschotten gegeven.
Openstaande voorschotten naar betaaljaar per 31 december 1999 (bedragen x f 1 miljoen) |
|||
Betaaljaar |
Bedrag |
Betaaljaar |
Bedrag |
t/m 1994 5,3 1995 37,5 1996 584,5 |
1997 1998 1998 |
297,5 1 716,9 10 816,9 |
|
Totaal |
13 458,6 |
Binnen het totaalbedrag van f 13,5 miljard heeft f 6,6 miljard betrekking op de Rijksbijdrage Ziekenfondsverzekering en de Rijksbijdrage Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten, f 2,4 miljard op jeugdhulpverlening, f 0,9 miljard op Wetten en Regelingen Oorlogsgetroffenen en f 1,5 miljard op extra arbeidsplaatsen zorgsector.
De achterstand bij het afrekenen voor voorschotten per 31 december 1999 (bedragen x f 1 miljoen)
Totaal openstaande voorschotten -/- Meerjarige projecten/toekomstig afrekenjaar -/- Voorschotten 1998 -/- Voorschotten 1999 |
326,6 1 716,9 10 816,9 |
13 458,6 |
12 860,4 -/- |
||
Openstaande voorschotten t/m 1997 -/- Belemmeringen 1 (wetgeving) -/- Belemmeringen 2 (juridische procedures |
598,2 -,--,- |
|
Achterstand t/m 1997 |
598,2 |
Van het bedrag ad f 598,2 miljoen heeft f 450,0 miljoen betrekking op het beleidsterrein Welzijn en f 147,6 miljoen op het beleidsterrein Volksgezondheidsbeleid.
Bij het beleidsterrein Welzijn heeft een bedrag ad f 429,0 miljoen betrekking op één nog af te rekenen voorschot in het kader van de Wet op de Bejaardenoorden; een bedrag ad f 9,0 miljoen op Sociaal Beleid, f 4,5 miljoen op Jeugdbeleid, f 3,5 miljoen op Sportbeleid en f 3,5 miljoen op Verzetdeelnemers, vervolgden en burgeroorlogsgetroffenen. Over het eerder genoemde nog af te rekenen voorschot ad f 429,0 miljoen is overleg gaande tussen het Ministerie en een provincie. Van het bedrag ad f 147,6 miljoen bij het beleidsterrein Volksgezondheidsbeleid heeft f 138,5 miljoen betrekking op nog af te rekenen voorschotten in het kader van de Regeling extra arbeidsplaatsen in de zorgsector. In verband met een nog niet volledig afgeronde accountantscontrole konden in 1999 deze voorschotten niet worden afgerekend.
Overzicht met het aantal en totaalbedrag van de afgerekende voorschotten in 1999 (bedragen x f 1 miljoen) |
||
Aantal |
Bedrag |
|
Stand per31december 1998 6108 14419,8 In 1999 verstrekte voorschotten 4686 11667,5 In 1999 afgerekende voorschotten 4259 -/- 12628,7-/- |
||
Stand per 31 december 1999 |
6 535 |
13 458,6 |
Garantieverplichtingen.
De uitstaande garantieverplichtingen (nominaal) bedragen per 31 december 1999 f 6 677,0 miljoen. Dit betreffen de volgende beleidsterreinen:
– garanties Welzijn f1400,0 miljoen
– garanties Volksgezondheid f5277,0 miljoen
Het feitelijke risico op basis van de schuldrest van de leningen per
31 december 1999 bedraagt f 4 825,2 miljoen en betreft de volgende beleidsterreinen:
– garanties Welzijn f1072,2 miljoen
– garanties Volksgezondheid f3753,0 miljoen
Als p.m.(garantie) verplichting is opgenomen de achterborgstelling die VWS heeft verleend aan de Stichting Waarborgfonds voor de Zorgsector.
Openstaande verplichtingen
Onder openstaande verplichtingen wordt verstaan de tot en met 1999
aangegane verplichtingen die nog niet tot betaling hebben geleid.
De opbouw van de openstaande verplichtingen 1999
(bedragen x f 1 miljoen):
Verplichtingen per 1 januari 1999 Aangegane verplichtingen in het verslagjaar Totaal
f 2 888,7 f 12 932,5 f 15 821,2
Tot betaling gekomen in het verslagjaar Negatieve bijstellingen van verplichtingen uit eerdere begrotingsjaren Openstaande verplichtingen per 31 december 1999
f 11 868,9 -/f 53,2 -/f 3 899,1
Van het totaal openstaande verplichtingenbedrag ad f 3,9 miljard heeft onder andere f 1,9 miljard betrekking op Jeugdbeleid, f 0,1 miljard op Sportbeleid, f 1,1 miljard op Volksgezondheidsbeleid, f 0,09 miljard op Verzetdeelnemers, vervolgden en burgeroorlogsgetroffenen, f 0,2 miljard op Sociaal Beleid en f 0,4 miljard op Maatschappelijke opvang, vrouwen-opvang en verslavingsbeleid.
Deelnemingen.
Bij dit ministerie zijn geen deelnemingen.
-
7.Verdiepingsbijlage
Leeswijzer van de verdiepingsbijlage
Bij de artikelen waarvoor de letter K staat betekent dit K=Kas, de letter V= verplichtingen en de letter O=ontvangst. Daar waar alleen de letter K is vermeld zijn de uitgaven en verplichtingen nagenoeg aan elkaar gelijk en wordt alleen het Kasbedrag vermeld. Wanneer alleen de letter V is vermeld zijn er geen kasuitgaven. Voor de toelichting wordt verwezen naar de beleidsartikelen in hoofdstuk 3.
(Bedragen in NLG1000)
TOETSING REALISATIE AAN DE BEGROTINGSWET, STAND 2E SUPPLETORE WET
SLOTWET
Ontwerp- Nota v.w. 1e 2e
begroting Amende- Supple- Supple- ment tore Wet tore Wet
1234
Binnen Totaal Realisatie Verschil Loon/Prijs Overig
Artikel vande (+=tekort)
begroting 5 6=1t/m5 7 8=7–6 9 10
8= 9+10
Artikel
U2201
K
Omschrijving Artikelonderdeel
Personeel en materieel algemeen
248 056 0 14244 16725
279 025
281 409
2 384
2 384
U2202
K
VUT-uitkeringen en suppletie wachtgelden trendvolgers
2 599 0 –231 –1855 0
513
513
513
U2203
K
Loonbijstelling
1 714 0 108 140 –109 854
U2204
K
Prijsbijstelling
9 944 0
2 488
7 456
U2205
K
Onvoorzien
277 0
277
U2206
K
Sociaal en Cultureel Planbureau
10 906 0 500 386
11 792
12 896
1 104
1 104
U2207
K
Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming
4 225 0 0 8 0
4 233
4 322
89
89
U2208
K
Internationale samenwerking en infrastructuur
3 361 0 3 178 0
3 542
3 112
430
430
U2209
K
Adviesraden
19 107 0
155
506
19 768
20 679
911
911
M2201
O:
Algemeen
3 870 0
850
41
3 061
8 601
5 540
5 540
M2202
O:
1 557
Overige ontvangsten andere begrotingen en organisaties
0
350
695
0
2 602
4 531
1 929
1 929
U2301 Personeel en materieel Inspectie gezondheidszorg
K 55626 0 3760 7039 0
M2301 Inspectie gezondheidszorg
O: 1930 0 0 600 0
66 425 |
66 287 |
|
0 |
|
2 530 |
4 083 |
1 553 |
0 |
1 553 |
U2402
K
Ouderenbeleid
28 184 0
669
729
26 786
30 083
3 297
3 297
U2403
K
Gehandicaptenbeleid
26 560 0 65
3 422
30 047
29 475
572
572
U2404 Jeugdbeleid
V 1254 194 12500 27561 139 959
K 1319 510 12500 51567 64795
0 |
1 434 214 |
1 989 254 |
555 040 |
0 |
555 040 |
0 |
1 448 372 |
1 450 699 |
2 327 |
0 |
2 327 |
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
TOETSING REALISATIE AAN DE BEGROTINGSWET, STAND 2E SUPPLETORE WET
SLOTWET
Ontwerp- |
Nota v.w. |
1e |
2e |
Binnen |
Totaal |
begroting |
Amende- |
Supple- |
Supple- |
Artikel |
van de |
ment |
tore Wet |
tore Wet |
begroting |
||
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6= 1t/m5 |
Realisatie Verschil Loon/Prijs Overig
(+=tekort)
7 8=7–6 9 10
8= 9+10
U2404/01
V: |
1 047 422 |
K: |
1 039 250 |
U2404/02 |
|
V: |
77 348 |
K: |
91 036 |
U2404/03 |
|
V: |
129 424 |
K: |
189 224 |
U2405 |
|
V |
831 839 |
K |
834 957 |
Doeluitkering Wet op de jeugdhulpverlening
0 3553 72491
0 3552 38882
Overige uitgaven jeugdhulpverlening
12 500 –2882 3201 –
12 500 –1073 575 –
Overige uitgaven jeugdbeleid
0 26890 64267
0 49088 25338
Verzetsdeelnemers, vervolgden en burgeroorlogsgetroffenen
0 46951 43549
0 47164 40657
1 978 |
1 125 444 |
1 117 737 |
|
1 978 |
1 083 662 |
1 084 808 |
1 146 |
1 631 |
88 536 |
88 929 |
393 |
1 631 |
101 407 |
101 063 |
|
|
220 234 |
782 588 |
562 354 |
|
263 303 |
264 828 |
1 525 |
ogsgetr 0 |
offenen 922 339 |
904 372 |
|
0 |
922 778 |
891 000 |
|
7 707 1 146
393 344
562 354 1 525
17 967 31 778
U2405/01
V: K:
U2405/02
V: K:
U2405/03
V: K:
U2405/04
V: K:
U2405/05
V: K:
U2407
V K
U2407/01
V: K:
U2407/02
V: K:
Wetten en regelingen oorlogsgetroffenen
737 493 0 25279 42100
737 493 0 25279 42100
64 508 67 155
28 508 28 979
1 330 1 330
67 070 67 770
34 500 34 576
32 570 33194
Vergoeding van apparaatskosten
0 196 206
0 199 –2119
Overige uitgaven
0 0
155 55
Vierde tranche goudpool
0 20000
0 20000
1 677
2 244
2 543 2 543
Onderzoek, meldpunt en hulpverlening
0 1631 377
0 1631 377
Sportbeleid
0 0
1 883 117
Landelijke sportvoorzieningen
0 –1451
0 61
3 162
4 582
2 921 60
Overige uitgaven landelijke taken
0 –432 241
0 56 –4642
0 |
804 872 |
796 815 |
|
0 |
804 872 |
796 815 |
|
|
64 831 |
60 269 |
|
|
65 156 |
61 376 |
|
79 |
26 755 |
25 976 |
|
79 |
26 869 |
25 452 |
|
0 |
22 543 |
18 800 |
|
0 |
22 543 |
4 724 |
|
0 |
3 338 |
2 512 |
|
0 |
3 338 |
2 633 |
|
0 |
68 349 |
123 212 |
54 863 |
0 |
63 305 |
62 297 |
|
5 799 |
41 769 |
88 565 |
46 796 |
4 016 |
38 713 |
38 751 |
38 |
5 799 |
26 580 |
34 647 |
8 067 |
4 016 |
24 592 |
23 545 |
|
8 057 8 057
4 562 3 780
-
-779 1 417
-
-3 743 17 819
826 705
54 863 - 1 008
46 796 38
8 067 1 047
U2408
V:
5 000
Garantie van rente en aflossing van leningen welzijn
0000
5 000
23 812
18 812
18812
U2409 Sociaal Beleid
V 234 187 0 –114 987 124 884
K 240 761 0 –10766 8030
U2409/01 Sociaal Beleid Algemeen
V: 110 502 0 –1058 10420
K: 117 074 0 –36 2485
U2409/02 Inburgering Nieuwkomers
V: 123 685 0 –113 929 114 464
K: 123 687 0 –10730 5545
0 0 |
244 084 238 025 |
275 288 236 985 |
31 204 - 1 040 |
188 0 |
120 052 119 523 |
139 297 118 515 |
19 245 - 1 008 |
188 0 |
124 032 118 502 |
135 991 118 470 |
11 959 - 32 |
31 204 - 1 040
19 245 - 1 008
11 959 - 32
TOETSING REALISATIE AAN DE BEGROTINGSWET, STAND 2E SUPPLETORE WET |
SLOTWET |
||||||||
Ontwerp- |
Nota v.w. 1e |
2e |
Binnen |
Totaal |
Realisatie |
Verschil |
Loon/Prijs |
Overig |
|
begroting |
Amende- Supplement tore Wet |
Suppletore Wet |
Artikel |
van de begroting |
(+=tekort) |
||||
1 |
23 |
4 |
5 |
6= 1t/m5 |
7 |
8= 7-6 8= 9+10 |
9 |
10 |
|
U2410 |
Maatschappelijke opvang, vrouwenopvang |
en verslavingsbeleid |
|||||||
V: |
335 934 |
0 63 593 |
23 823 |
0 |
423 350 |
422 040 |
|
0 |
|
K |
336 176 |
0 18 961 |
11 619 |
0 |
366 756 |
365 770 |
|
0 |
|
M2401 |
Welzijn algemeen |
||||||||
O: |
9 465 |
0 15 000 |
148 592 |
0 |
173 057 |
176 939 |
3 882 |
0 |
3 882 |
M2402 |
Bijdrage van andere begrotingen |
||||||||
O: |
26 665 |
00 |
0 |
0 |
26 665 |
27 279 |
614 |
0 |
614 |
M2403 |
Jeugdbeleid |
||||||||
O: |
19 955 |
0 643 |
920 |
0 |
21 518 |
19 400 |
|
0 |
|
U2501 |
Volksgezondheid algemeen |
||||||||
V |
141 639 |
0 5 964 |
55 621 |
0 |
203 224 |
156 963 |
|
0 |
|
K |
141 641 |
0 5 964 |
54 547 |
0 |
202 152 |
148 069 |
|
0 |
|
U2501/01 |
Algemene uitgaven volksgezondheid |
||||||||
V: |
34 919 |
0 3 698 |
49 825 |
0 |
88 442 |
35 738 |
|
0 |
|
K: |
34 919 |
0 3 698 |
49 825 |
0 |
88 442 |
35 712 |
|
0 |
|
U2501/02 |
Beroepen en opleidingen volksgezondheid |
||||||||
V: |
106 720 |
0 2 266 |
5 796 |
0 |
114 782 |
121 225 |
6 443 |
0 |
6 443 |
K: |
106 722 |
0 2 266 |
4 722 |
0 |
113 710 |
112 357 |
|
0 |
|
U2502 |
Volksgezondheidsbeleid |
||||||||
V |
254 967 |
0 230 390 |
186 230 |
0 |
671 587 |
815 022 |
143 435 |
0 |
143 435 |
K |
383 739 |
0 133177 |
15 226 |
0 |
532 142 |
518 959 |
|
0 |
|
U2502/01 |
Herstructurering en ontwikkeling voorzieningen gezondheidszorg |
||||||||
V: |
8 115 |
0 1 500 |
8 706 |
313 |
18 634 |
17 780 |
|
0 |
|
K: |
7 974 |
0 1 500 |
1 659 |
313 |
11 446 |
10 554 |
|
0 |
|
U2502/02 |
Onderzoeksinstituten, onderzoek en ontwikkelingswerk |
||||||||
V: |
45 |
0 4 |
3 705 |
0 |
3 754 |
3 750 |
|
0 |
|
K: |
1 923 |
0 5 |
55 |
|
1 981 |
1 978 |
|
0 |
|
U2502/03 |
Ziektenbestrijding en beleid chronisch zieken |
||||||||
V: |
37 972 |
0 5 609 |
13 930 |
|
51 998 |
49 371 |
|
0 |
|
K: |
38 631 |
0 9 864 |
12 163 |
|
55 147 |
46 724 |
|
0 |
|
U2502/04 |
Eerstelijnszorg/thuiszorg |
||||||||
V: |
40 028 |
0 7 285 |
37 583 |
5 441 |
90 337 |
90 996 |
659 |
0 |
659 |
K: |
41 169 |
0 11 860 |
7 254 |
11 441 |
71 724 |
70 158 |
|
0 |
|
U2502/05 |
Basisgezondheidszorg en daarmee verband houdende |
uitgaven |
|||||||
V: |
16 275 |
0 - 5 175 |
798 |
|
11 052 |
11 413 |
361 |
0 |
361 |
K: |
16 350 |
0 57 |
|
|
15 221 |
14 777 |
|
0 |
|
U2502/06 |
Geestelijke volksgezondheid |
||||||||
V: |
14 217 |
0 - 27 |
14 199 |
751 |
29 140 |
29 346 |
206 |
0 |
206 |
K: |
14 249 |
0 99 |
2 340 |
751 |
17 439 |
16 008 |
|
0 |
|
U2502/07 |
Alcohol-, drug- en tabaksbeleid |
||||||||
V: |
45 820 |
0 - 2 685 |
17 289 |
|
58 233 |
54 000 |
|
0 |
|
K: |
55 971 |
0 - 9 990 |
|
|
41 620 |
39 601 |
|
0 |
|
U2502/08 |
Aids en overige sexueel overdraagbare aandoeningen |
||||||||
V: |
9 301 |
0 8 |
594 |
|
9 489 |
8 570 |
|
0 |
|
K: |
9 404 |
0 17 |
162 |
|
9 109 |
8 369 |
|
0 |
|
U2502/09 |
Patienten- en consumentenbeleid |
||||||||
V: |
29 929 |
0 95139 |
36 069 |
4 618 |
165 755 |
120 530 |
|
0 |
|
K: |
31 673 |
0 41 |
900 |
4 634 |
37 248 |
36 369 |
|
0 |
|
TOETSING REALISATIE AAN DE BEGROTINGSWET, STAND 2E SUPPLETORE WET
SLOTWET
Ontwerp- |
Nota v.w. |
1e |
2e |
Binnen |
Totaal |
begroting |
Amende- |
Supple- |
Supple- |
Artikel |
van de |
ment |
tore Wet |
tore Wet |
begroting |
||
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6= 1t/m5 |
Realisatie Verschil Loon/Prijs Overig
(+=tekort)
7 8=7–6 9 10
8= 9+10
U2502/10 |
Voeding, veterinair beleid en produktveiligheid |
|||||||
V: |
9 612 |
0 98 19154 |
619 |
29 483 |
27 865 |
|
0 |
|
K: |
9 612 |
0 223 18 616 |
619 |
29 070 |
27 039 |
|
0 |
|
U2502/11 |
Geneesmiddelen en medische hulpmiddelen |
en bloedvoorziening |
||||||
V: |
12 531 |
0 797 7 720 |
0 |
21 048 |
92 864 |
71 816 |
0 |
71 816 |
K: |
15 319 |
0 31 5 666 |
0 |
21 016 |
27 473 |
6 457 |
0 |
6 457 |
U2502/12 |
Ilegalenfonds |
|||||||
V: |
11 000 |
0 -150 - 5 458 |
0 |
5 392 |
5 482 |
90 |
0 |
90 |
K: |
11 000 |
0 0-5 458 |
0 |
5 542 |
5 497 |
|
0 |
|
U2502/13 |
Projecten, experimenten en onderzoek |
|||||||
V: |
20 122 |
0 7 987 31 941 |
|
57 272 |
183 055 |
125 783 |
0 |
125 783 |
K: |
130 464 |
0 - 530 - 25 621 |
|
95 579 |
94 412 |
|
0 |
|
U2502/14 |
Initiele storting Waarborgfonds zorgsector |
|||||||
V: |
0 |
0 120 000 0 |
0 |
120 000 |
120 000 |
0 |
0 |
0 |
K: |
0 |
0 120 000 0 |
0 |
120 000 |
120 000 |
0 |
0 |
0 |
U2503 |
Rijksbijdragen volksgezondheid |
|||||||
V |
7 047 980 |
0 214 237 49 900 |
0 |
7 312 117 |
7 318 840 |
6 723 |
0 |
6 723 |
K |
7 061 252 |
0 169 807 45 208 |
0 |
7 276 267 |
7 274 097 |
|
0 |
|
U2503/01 |
Rijksbijdrage AFBZ (t/m 1998: Rijksbijdragen ziektekosten) |
|||||||
V: |
508 451 |
0 14 889 3 765 |
40 995 |
486 110 |
482 252 |
|
0 |
|
K: |
508 451 |
0 14 889 3 765 |
40 995 |
486 110 |
482 252 |
|
0 |
|
U2503/02 |
Arbeidsmarktbeleid |
|||||||
V: |
83 287 |
0 62 883 7 849 |
43 430 |
197 449 |
205 507 |
8 058 |
0 |
8 058 |
K: |
96 559 |
0 18 453 3 186 |
43 430 |
161 628 |
160 764 |
|
0 |
|
U2503/03 |
Extra banen zorgsector |
|||||||
V: |
503 702 |
0 - 30 000 - 1 203 |
0 |
472 499 |
475 022 |
2 523 |
0 |
2 523 |
K: |
503 702 |
0 - 30 000 - 1 232 |
0 |
472 470 |
475 022 |
2 552 |
0 |
2 552 |
U2503/04 |
Rijksbijdrage ziekenfondsverzekering |
|||||||
V: |
5 940 830 |
0 166138 36 989 |
|
6 141 466 |
6 141 466 |
0 |
0 |
0 |
K: |
5 940 830 |
0 166138 36 989 |
|
6 141 466 |
6 141 466 |
0 |
0 |
0 |
U2503/05 |
Rijksbijdrage financiering kosten abortusklinieken |
|||||||
V: |
11 710 |
0 327 2 500 |
56 |
14 593 |
14 593 |
0 |
0 |
0 |
K: |
11 710 |
0 327 2 500 |
56 |
14 593 |
14 593 |
0 |
0 |
0 |
U2504 |
Garantie van rente en aflossing van leningen volksgezondheid |
|||||||
V: |
20 000 |
000 |
0 |
20 000 |
0 |
|
0 |
|
M2501 |
Volksgezondheid algemeen |
|||||||
O: |
101 743 |
0 60 622 11 276 |
0 |
173 641 |
170 972 |
|
0 |
|
M2502 |
Medische tuchtwet |
|||||||
O: |
20 |
000 |
0 |
20 |
7 |
-13 |
0 |
-13 |
M2504 |
Terugbetaling op effectief geworden garanties |
|||||||
O: |
0 |
000 |
0 |
0 |
3 988 |
3 988 |
0 |
3 988 |
M2506 |
Verrekening met agentschap CBG |
|||||||
O: |
2 264 |
0 0-2 000 |
0 |
264 |
264 |
0 |
0 |
0 |
U2601 |
Personeel en materieel Inspectie gezondheidsbescherming, Waren & Veterinaire Zaken |
|||||||
K |
126 466 |
0 - 2 200 1 942 |
0 |
126 208 |
131 517 |
5 309 |
0 |
5 309 |
M2601 |
Inspectie gezondheidsbescherming, Waren & Veterinaire Zaken |
|||||||
O: |
2 760 |
000 |
0 |
2 760 |
4 775 |
2 015 |
0 |
2 015 |
TOETSING REALISATIE AAN DE BEGROTINGSWET, STAND 2E SUPPLETORE WET
SLOTWET
Ontwerp- Nota v.w. 1e 2e
begroting Amende- Supple- Supple- ment tore Wet tore Wet
1234
Binnen Totaal Realisatie Verschil Loon/Prijs Overig
Artikel vande (+=tekort)
begroting 5 6=1t/m5 7 8=7–6 9 10
8= 9+10
U2701 Personeelenmaterieel RIVM
K 297 740 0 –3723 7915
301 932 341 244
39 312
39 312
M2701 RIVM
O: 68246 0
68 246 100 147
31 901
31 901
M2702 Bijdrage van begroting XI inzake het RIVM
O: 74841 0 138 5142
80 121
80 355
234
234
0
0
0
0
BIJLAGE
GEBRUIKTE AFKORTINGEN
A
ACBG
AFBZ
AMA
AMK
AMW
AO
AOR
AR
Arbo
ARE
AWBZ
AWO
AWOB
AWOZ
AZVU
B
BANS
BIG
BIO-ICT
BIOS
BJZ
BKZ
BOinK
BSE
BZK
C
CBG CBS CBZ CCPT
Cfi
COT
COTG
CPB
CSZ
CTG
CTU
CVZ
CW
D
DG
DoCoNed
DON
DoReAc
DP&O
DVC
Agentschap College ter Beoordeling van Geneesmiddelen
Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten
Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers
Advies- en Meldpunten Kindermishandeling
Algemeen Maatschappelijk Werk
Administratieve Organisatie
Algemene oorlogsongevallenregeling Indonesië
Algemene Rekenkamer
Arbeidsomstandigheden
Advisering en Risico-evaluatie
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
Arbeidsmarkt, Werkgelegenheids- en Opleidingsfonds
Arbeidsmarkt, Werkgelegenheids- en Opleidingsfonds voor
Bejaarden
Arbeidsmarkt, Werkgelegenheids- en Opleidingsfonds voor het Ziekenhuiswezen
Academisch Ziekenhuis de Vrije Universiteit
Bestuursakkoord Nieuwe Stijl
(Wet) Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg
Eenheid Beleidsinformatie, Onderzoek en Informatie-,
Communicatie Technologie
Basisinformatie en Operations Software
Bureaus Jeugdzorg
Budgettair Kader Zorg
Belangenorganisatie van Ouders in de Kinderopvang
Bovine Spongiforme Encephalopathie
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
College ter Beoordeling van Geneesmiddelen
Centraal Bureau voor de Statistiek
College Bouw Ziekenhuisvoorzieningen
Centraal Coördinatiepunt voor de Toegankelijkheid van gehandicapten en ouderen
Centrale financiële instellingen
Crisis Onderzoek Team
Centraal Orgaan Tarieven Gezondheidszorg
Centraal Plan Bureau
College Sanering Ziekenhuisvoorzieningen
College Tarieven Gezondheidszorg
Commissie Toezicht Uitvoeringsorganisaties
College Voor Zorgverzekeringen
Comptabiliteitswet
Directoraat-Generaal
Doping Controle Nederland
Deoxynivalenol
Doorlichting Regelingen op Accountancy-aspecten
Directie Personeel en Organisatie
Directie Voorlichting en Communicatie
E
E-mail Electronische post
EG Europese Gemeenschap
EK2000 Europese Kampioenschappen voetbal 2000
ELP Eerstelijns Psychologen
EMEA Europees bureau voor de geneesmiddelen beoordeling
EU Europese Unie
Euro2000 Europese kampioenschappen voetbal 2000
EZ Ministerie van Economische Zaken
F
Fpour Financieel platform organisaties met uitvoerende rijksdiensten
FD Facilitaire Dienst
FEZ Financieel Economische Zaken
FNV Federatie van Nederlandse Vakverenigingen
FTE Full-Time Equivalent
FTO Farmaco Therapeutisch Overleg
FTTO Farmaco Therapeutisch Transmuraal Overleg
G
G25 25 grote gemeenten in Nederland
GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst
GGZ Geestelijke Gezondheidszorg
GGZ Vereniging voor de Geestelijke Gezondheidszorg Neder-Nederland land
GMH Geneesmiddelen en Medische Hulpmiddelen
GMV Directie Genees- en hulpmiddelen Voorziening
GR Gezondheidsraad
GSB Grote Steden Beleid
GSI Grote Steden en Integratiebeleid
GVE Gezondheidsverkenningen
GVI Gezinsvoogdij Instellingen
GVM Directie Geestelijke gezondheidszorg, Verslavingszorg en
Maatschappelijke opvang
GVS Geneesmiddelen Vergoedingssystheem
GZO Gezondheidszorg Onderzoek
IARC ICODO
ICT
I/D-banen
IFIS
IGB
IgLO
IGZ
IJHV/JB
IKAP
INF IPO IPZ ISG
ISSA
International Agency for Research on Cancer Stichting Informatie- en Coördinatie-orgaan Dienstverlening Oorlogsgetroffenen Informatie- en Communicatie Technologie Instroom/Doorstroom-banen Interactief Financieel Informatie Systeem Inspectie Gezondheidsbescherming Interdepartementaal gemeentelijk Lokaal Ouderenbeleid Inspectie voor de Gezondheidszorg Inspectie Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming Individuele Keuzemogelijkheden in het Arbeidsvoorwaardenpakket Infectieziekten Interprovinciaal Overleg ICT Platform in de Zorg
Interdepartementale commissie voor een samenhangend en gecoördineerd beleid voor mensen met een handicap en/of chronische ziekte (voorheen Interdepartementale Stuurgroep Gehandicapten) Informatie- en Servicepunt Sociale Activering
ISV
IT
IW&V
J
JHV
K
KITTZ
KLM
KNMG
KNMP
KPZ
L
Lareb
LCI
LCIG
LHV
LJO
LNV
LPJ
LVGGD
Instrument Stedelijke Vernieuwing
Informatie Technologie
Inspectie Waren en Veterinaire zaken
Jeugdhulpverlening
Kwaliteitsinstituut Toegepaste Thuiszorgvernieuwing Koninklijke Luchtvaart Maatschappij
Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst
Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie
Kontaktkommissie Publiekrechtelijke Ziektekostenregelingen voor ambtenaren
Landelijke registratie evaluatie bijwerkingen Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding Landelijk Centrum Indicatiestelling Gehandicaptenzorg Landelijke Huisartsen Vereniging Landelijke Jeugd Organisatie
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij Landelijk Programmamanagement Jeugdzorg Landelijke Vereniging van Gemeentelijke Gezondheidsdiensten
M
Madido
MAP
MGZ
MJA
MMR
MOP
MOVB
MPZ
MR
MvT
MW
N
NCCZ
NeCoDo
NIGZ
NISB
NIZW
NJMO
NLG
NOC*NSF
NOV
NWO
NZi
Maatschappelijke dienstverlening doven
Meerjaren Activiteiten Programma
Milieu en Gezondheid
Meerjaren Afspraak
Methodieken en Modellering Risico-evaluatie
Meerjarig Ontwikkelingsprogramma
Medisch Onderzoek Vliegramp Bijlmer
Millennium Platform Zorg
Ministerraad
Memorie van Toelichting
Medische Wetenschappen
Nationale Commissie Chronisch Zieken
Nederlands Centrum voor Dopingvraagstukken
Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en
Ziektepreventie
Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen
Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn
Nationale Jeugdraad voor Milieu en Ontwikkeling
Nederlandse Guldens
Nederlands Olympisch Comité * Nederlandse Sport
Federatie
Nederlandse Organisaties voor Vrijwilligerswerk
Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
Nationaal Ziekenhuis instituut
O
O&A OC&W
Organisatieontwikkeling en Afslanking
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
OGGZ
OID
OLVG
OR
OTS
OVA
P
P
P en M
P&O
PC
PEO
PGB
PKK
pSG
PUR
R
REC
REA
Rfv
RGO
RHBH
RIO
RIVM
RMO
RVP
RVZ
S
SBOH
SBO
SCP
SEV
SG
SGBO
SGZ
SOA
SoFoKleS
SOR
SPD
STIP
SVO
SZW
T
TK
TTW
TZR
V
VGZ
VI
VIR
VN
VNG
Openbare Geestelijke Gezondheidszorg
Onderzoek, Indicatoren en Determinanten
Onze Lieve Vrouwe Gasthuis
Ondernemingsraad
Onder Toezichtstelling
Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling
Personeel
Personeel en Materieel
Personeel en Organisatie
Personal Computer
Projecten, Experimenten en Onderzoek
Persoonsgebonden Budget
Persoonlijke Kernkwaliteiten
Plaatsvervangend Secretaris-Generaal
Pensioenen- en Uitkeringsraad
Regionaal Educatie Centrum
(Wet) Reïntegratie Arbeidsgehandicapten
Raad voor de financiële verhoudingen
Raad voor Gezondheidsonderzoek
Rijkshoofdboekhouding
Regionaal Indicatie Orgaan
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling
Rijksvaccinatie Programma
Raad voor de Volksgezondheid en Zorg
Stichting Beroepsopleiding Huisartsen
Stichting Burgeroorlogsgetroffenen
Sociaal en Cultureel Planbureau
Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting
Secretaris-Generaal
Onderzoeks- en adviesbureau van de VNG
Staat van de Gezondheidszorg
Seksueel Overdraagbare Aandoeningen
Sociaal Fonds voor de Kennis Sector
Sector Overleg Rijk
Sociaal Pedagogische Dienst
Stimuleringsprogramma Indicatiestellingsprojecten
Stuurgroep Vermindering Overlast
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Tweede Kamer
Tegoeden Tweede Wereldoorlog
Tegemoetkoming Ziektekostenregeling
Volksgezondheid
Veterinaire Inspectie
Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst
Verenigde Naties
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
VOG/AMW
VOW
VRI
VROM
VS
VTA
VTV
VUT
VVO
VWS
Vereniging Onderzoek van ondernemingen in de Gepremieerde en gesubsidieerde sector / Algemeen Maatschappelijk Werk Vaccinontwikkeling Veiligheidsrisico Inspecties
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Verenigde Staten Vorming, Training en Advies Volksgezondheid Toekomst Verkenningen Vervroegde Uittreding
Directie Verpleging & Verzorging en Ouderen Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
W
WAO Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering
WBO Wet op de Bejaardenoorden
Wbp Wet buitengewoon pensioen 1940–1945
Wbp-v Wet buitengewoon pensioen verzetsdeelnemers 1940–1945
Wbp-zo Wet buitengewoon pensioen zeelieden oorlogsslachtoffers
WEB Wet Educatie Beroepsonderwijs
WfZ Waarborgfonds voor de Zorgsector
WIN Wet Inburgering Nieuwkomers
Wiv Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet
WOCZ Werkverband Organisaties Chronisch Zieken
WOII Tweede Wereldoorlog
WOG Wet op de Geneesmiddelenvoorziening
WTG Wet Toegang Geneesmiddelen
Wubo Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940–1945
Wuv Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945
WUV Wet Uitvoeringsorganen Volksgezondheid
WVA Wet Vermindering Afdracht loonbelasting
WVG Wet Voorzieningen Gehandicapten
WZV Wet Ziekenhuis Voorzieningen
Z
ZBO Zfr ZFW ZON/NWO
ZOV ZN
Zelfstandig Bestuursorgaan
Ziekenfondsraad
Ziekenfondswet
Zorgonderzoek Nederland/ Nederlands Wetenschappelijk
Onderzoek
Zoönosen en Voeding
Zorgverzekeraars Nederland