Kerst 1988: "Windt u niet te veel op!"

26 december 2008, column Bert van den Braak

Op 27 december 1988, derde Kerstdag, vergaderde de Eerste Kamer. De fracties van PvdA, D66, PPR1, CPN2 en PSP3 bleven weg. Senaatsvoorzitter Steenkamp4 sprak dan ook van een slechte dag, vooral omdat eerdere afspraken tussen kabinet en Kamer waren geschonden. Steenkamp kapittelde het kabinet, dat de Senaat - die vanouds tegen overijling moet waken - weer eens tot haastwerk had gedwongen. Hoe was dat zo gekomen?

In de strijd tegen fraude bij sociale verzekeringen (en belastingen) kwam het kabinet-Lubbers II5 in 1987 met nieuwe wetgeving. Er werd een wetsvoorstel ingediend om een sociaal-fiscaal (sofi) nummer in te voeren. Omdat daaraan ook privacy-aspecten zaten, werd tevens de totstandkoming van de wettelijke regels over persoonsregistraties van belang geacht. Het voorstel van wet over de persoonsregistraties (WPR) was al in juli 1985 ingediend en werd in september 1987 door de Tweede Kamer met algemene stemmen aangenomen. Het wetsvoorstel over invoering van het sofi-nummer werd op 1 december 1988 door de Tweede Kamer aangenomen. Alleen PSP en PPR stemden tegen, juist vanwege de privacy-gevoeligheid.

Het kabinet had - zoals overigens gebruikelijk - al in oktober 1988 bij de Eerste Kamer gemeld welke wetsvoorstellen het vóór 1 januari afgehandeld wilde zien. Op die lijst stonden ook de WPR en het wetsvoorstel over het sofi-nummer. De vaste commissie voor Sociale Zaken uit de Eerste Kamer besloot niettemin afhandeling van beide voorstellen door te schuiven naar het nieuwe jaar.

Staatssecretaris Louw de Graaf6 van Sociale Zaken meldde kort daarna echter, na een advies van de Sociale Verzekeringsraad, toch prijs te stellen op afhandeling in 1988. Het niet op 1 januari 1989 invoeren van het sofi-nummer zou een jaar vertraging opleveren en een schade van 500 miljoen gulden. Op 14 december herhaalde de staatssecretaris zijn verzoek. Als nieuw argument werd aangevoerd dat ook de invoering van de belastingherziening (Oort-operatie) in gevaar kwam. Die mededeling was reden om de commissie voor Sociale Zaken een dag later opnieuw bijeen te roepen en de voorzitter van de SVR gelegenheid te geven dit nog eens toe te lichten.

Uit overleg met de commissie van Justitie bleek dat ontkoppeling van de behandeling van WPR en sofi-nummer op bezwaren stuitte bij met name de PvdA. De fractie van D66 wilde alleen akkoord gaan als de noodzaak van afhandeling onomstotelijk vaststond. Ondanks dit verzet besloot de commissie voor Sociale Zaken te adviseren de beide wetsvoorstellen nog in december af te handelen. Het College van Senioren (het 'dagelijks bestuur') van de Eerste Kamer volgde op 21 december in meerderheid dat advies en stelde voor de behandeling te doen plaatsvinden op 27 december.

De linkse fracties protesteerden heftig. Eerder dat jaar was er kritiek geweest op de Eerste Kamer vanwege de haastige afhandeling van de omstreden Harmonisatiewet (over de wederzijdse doorstroming van HBO en wetenschappelijk onderwijs). Kamervoorzitter Steenkamp had op 30 augustus en 27 oktober 1988 namens de hele Kamer aan het kabinet brieven geschreven waarin het belang van voldoende tijd voor zorgvuldige behandeling werd benadrukt.

Waren er bovendien, zo vroegen de fractievoorzitters Schinck7, Vis8 en De Gaay Fortman9, echt zulke dwingende redenen voor inwerkingtreding op 1 januari. De fracties waren bereid op 3 januari te vergaderen. Dat zou betekenen dat werkgevers slechts één werkdag later dan gepland verplicht zouden worden het sofi-nummer in te voeren in hun administratie.

De meerderheid betoogde evenwel dat de wetsvoorstellen in de Eerste Kamer niet op verzet stuitten; de linkse fracties hadden in de schriftelijke voorbereiding nauwelijks bezwaren naar voren gebracht. De argumenten van de Sociale Verzekeringsraad, de belangrijkste uitvoerende instantie, moesten bovendien, zo meende CDA-woordvoerder Franssen10, serieus worden genomen. Toen Franssen, tevens voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken, nog eens de gehele gang van zaken op een rijtje zette en heftig reageerde op een interruptie, maande voorzitter Steenkamp hem zich niet te veel op te winden.

Uiteindelijk besloot de Eerste Kamer met 41 tegen 33 stemmen op derde Kerstdag te vergaderen. De linkse fracties bleven inderdaad weg. Omdat VVD en CDA alle leden - van wie sommigen al op wintersport waren - hadden opgetrommeld, waren er op 27 december voldoende leden om te kunnen vergaderen. De wetsvoorstellen werden zonder stemming aangenomen.

Voorzitter Steenkamp sprak op 27 december 1988 - wij herhalen het - van een slechte dag. Het was echter ook een unieke dag, want het verzet droeg er ongetwijfeld toe bij dat zich sindsdien geen herhaling meer voordeed.


  • 1. 
    De Politieke Partij Radikalen (PPR) was een radicaal-christelijke partij. De partij werd op 27 april 1968 opgericht door christenradicalen die zich hadden afgesplitst van vooral de Katholieke Volkspartij (KVP) en in mindere mate de Anti-Revolutionaire Partij (ARP). In 1991 fuseerde de PPR met CPN, EVP en PSP tot GroenLinks.
     
  • 2. 
    De Communistische Partij van Nederland (CPN) was een communistische partij die na de Tweede Wereldoorlog veertig jaar lang (tot 1986) met een Eerste Kamerfractie en Tweede Kamerfractie vertegenwoordigd was in de Staten-Generaal. Bij de Tweede Kamerverkiezingen in de periode 1946-1986 schommelde het zetelaantal van de CPN tussen de 2 en 10. De partij maakte altijd deel uit van de oppositie. Hoewel de CPN geen eigen jongerenorganisatie kende, was het Algemeen Nederlands Jeugdverbond (ANJV) politiek gezien nauw verbonden aan de CPN.
     
  • 3. 
    De Pacifistisch-Socialistische Partij (PSP), opgericht in 1957, was een pacifistische partij, die tevens streefde naar hervorming van de maatschappij in socialistische zin. In 1990 fuseerde de partij met PPR, CPN en EVP tot GroenLinks.
     
  • 4. 
    Katholieke hoogleraar en 'geestelijke vader' van het CDA. Leidde met groot enthousiasme en vasthoudendheid de federatie van KVP, ARP en CHU en het fusieproces van die drie partijen, dat in 1980 uitmondde in het CDA. Was aanvankelijk ondernemer in de conservenindustrie en daarna hoogleraar sociaal recht in Eindhoven. Leidde ook een pastoraal concilie over vernieuwing van de Nederlandse katholieke kerk. Stond enige jaren bekend als 'Rooie Piet', maar was wel de architect van het centrumrechtse kabinet-Biesheuvel. Politieke peetvader van Dries van Agt. Als Eerste Kamervoorzitter leidde hij de vergaderingen met kenmerkende roomse blijmoedigheid. Na zijn afscheid als Kamervoorzitter nog acht jaar 'gewoon' senator. Samenbindende figuur die overeenkomstig de leer van Thomas van Aquino inzet voor de publieke zaak als opdracht zag.
     
  • 5. 
    Dit kabinet was qua politieke samenstelling een voortzetting van het eerste kabinet-Lubbers. De coalitiepartijen CDA en VVD hadden bij de verkiezingen van 1986 hun gezamenlijke meerderheid in de Tweede Kamer behouden.
     
  • 6. 
    Christendemocratisch politicus, die 'opgroeide' in de ARJOS en het CNV. Behoorde in de jaren zeventig tot de christen-radikalen. Trad op verzoek van minister Albeda als vakbondsman toe tot het centrumrechtse eerste kabinet-Van Agt. Herzag als staatssecretaris van Sociale Zaken onder meer de kinderbijslagregelingen en verdedigde diverse kortingswetjes. In de kabinetten-Lubbers voerde hij, in weerwil van zijn vakbondsverleden, een strak bezuinigingsbeleid, waardoor de sociale zekerheid drastisch werd versoberd. Bracht samen met minister De Koning in 1987 de stelselherziening sociale zekerheid tot stand. Was twee korte periodes minister. Na zijn aftreden in 1989 voorzitter van de Ziekenfondsraad en van het College van Zorgverzekeraars. Sprak met een opvallend Fries accent.
     
  • 7. 
    Leraar economie en docent aan een journalistenopleiding, die, na financieel-economisch woordvoerder te zijn geweest, fractievoorzitter werd van de PvdA-senaatsfractie. Hield zich als Eerste Kamerlid ook bezig met hoger onderwijs. Werd in 1989 burgemeester van Sint Michielsgestel, maar stapte later over naar het bedrijfsleven. Beschikte over de nodige humor. Niet iemand die zichzelf erg op de voorgrond plaatste; in zijn fractie primus inter pares.
     
  • 8. 
    Staatsrechtgeleerde die lange tijd een vooraanstaande D66-senator was. Aanvankelijk parlementair journalist bij onder meer NRC Handelsblad en later hoogleraar staatsrecht in Groningen. Als Eerste Kamerlid mede-initiatiefnemer van een voorstel voor een enquête en interpellant, toen minister Deetman buiten de Kamervergadering met aftreden had gedreigd om zo de CDA-fractie onder druk te zetten. Vooral door een heldere betoogtrant en een sterk analytisch vermogen had hij in de Senaat veel gezag. Had in 1994 als informateur een belangrijk aandeel in de totstandkoming van het eerste paarse kabinet. Sloot zijn loopbaan af als staatsraad. Mede-auteur van een standaardwerk over parlementaire geschiedenis.
     
  • 9. 
    Voorman en later senator van de PPR en deskundige op het gebied van politieke economie. Stapte in 1970 als één van de weinige ARP-spijtstemmers over naar de PPR. Hoogleraar in Afrika, daarna jarenlang aan het Institute for Social Studies en vanaf 2000 aan de Universiteit Utrecht. In 1971 Tweede Kamerlid. Was op het eerste gezicht voor de wat jonge, hippe achterban een wat a-typisch PPR-lid, maar was bij hen populair. Leidde zijn partij in 1972 naar verkiezingswinst. Fractievoorzitter tijdens het kabinet-Den Uyl. Verruilde in 1977 de Tweede Kamer voor de Eerste Kamer, waarvan hij steeds meer een verdediger zou worden. Zoon van ARP-senator en minister W.F. de Gaay Fortman.
     
  • 10. 
    Limburgse vakbondsman, die voor de KVP en het CDA in de Eerste Kamer zat. Werkte als beambte bij de Staatsmijnen en werd later secretaris-penningmeester van de Katholieke Mijnbeambtenvereniging en voorzitter van de Unie BLHP in Limburg. Was als lid van een regeringspartij kritisch over de gevolgen van het ombuigingsbeleid voor de inkomenspositie van uitkeringsgerechtigden. Actief in vele geledingen van het maatschappelijk leven in Limburg.