Constitutionele toetsing
Constitutionele toetsing door de rechter houdt in dat de rechter toetst (of mag toetsen) of wetten al dan niet in overeenstemming zijn met de Grondwet. Het huidige artikel 1201 van de Grondwet bepaalt dat de rechter niet mag beoordelen of wetten en verdragen in strijd zijn met de Grondwet. Nederland kent ook geen apart hof om wetgeving te toetsen.
In het regeerprogram van het kabinet-Schoof2 is de komst van een constitutioneel hof aangekondigd en eerder bracht Pieter Omtzigt3 (NSC) een initiatiefnota uit over het toetsingsrecht. De 'toetsing' aan het begin van het wetgevingsproces werd in 2023 versterkt door instelling van een aparte Tweede Kamercommissie4.
Inhoudsopgave
Nederland kent anders dan bijvoorbeeld in Duitsland, Frankrijk en Scandinavische landen, geen constitutionele toetsing door de rechter. De constitutionele toetsing wordt in Nederland overgelaten aan de wetgever: de wetgever (Tweede en Eerste Kamer en regering) moet er op letten dat de wetten die zij maakt niet in strijd zijn met de Grondwet.
Wel kent de Grondwet de mogelijkheid tot verdragstoetsing. Het huidige artikel 945 stelt dat Nederlandse wetgeving niet van toepassing is als deze in strijd is met internationale verdragen. Door deze bepaling heeft de afgelopen decennia het internationaal recht een belangrijke plaats ingenomen in de nationale rechtsontwikkeling van de grond- en mensenrechten.
In 2018 pleitte de staatscommissie parlementair stelsel6 in haar eindrapport voor het instellen van een constitutioneel hof dat wetten moet kunnen toetsen. In 2022 bracht de Raad van State een zienswijze uit, waarin afschaffing van het toetsingsverbod aan de Grondwet werd bepleit, echter zonder apart constitutioneel hof. De staatscommissie rechtsstaat pleitte in 2024 eveneens voor afschaffing van het toetsingsverbod aan de Grondwet.
Tussen 2002 en 2018 lag er een voorstel tot Grondwetsherziening klaar om constitutionele toetsing mogelijk te maken, maar dat haalde de eindstreep niet. In 2023 kwam Pieter Omtzigt met voorstellen voor constitutionele toetsing en die voorstellen werden grotendeels overgenomen in het hoofdlijnenakkoord van het kabinet-Schoof.
Bij het invoeren van constitutionele toetsing zijn er een aantal keuzes die gemaakt moeten worden. Zo kan toetsing vooraf of achteraf plaatsvinden, of op beide momenten. Verder kan de vraag om een wet grondwettelijk te toetsen komen vanuit de politiek en vanuit de burger. De wettelijke basis voor constitutionele toetsing door de rechter kan ook variëren. Zo is de mogelijkheid hiertoe in het ene land vastgelegd in de Grondwet en in het andere een gevolg van gewoonterecht.
Een van de belangrijkste verschillen tussen landen is door wie een wet getoetst wordt. Het is mogelijk om de constitutionele toetsing te centraliseren en neer te leggen bij één constitutioneel hof, zoals het geval is in onder meer België en Duitsland. Aan de andere kant is het ook mogelijk om de bevoegdheid neer te leggen bij niet-gespecialiseerde rechtbanken, zoals in de Scandinavische landen.
Deze vragen zijn aan de orde:
Gaat het om centrale of gespreide toetsing?
Het is denkbaar een afzonderlijk hof in te stellen, dan wel alle rechters het toetsingsrecht te verlenen. Instelling van een afzonderlijk (centraal) hof zorgt voor (snellere) uniformiteit. Als (lagere) rechters ook kunnen toetsen, zal het mogelijk lang duren voor er in hoogste instantie een definitieve uitspraak ligt.
Wat wordt de procedure, wie mogen naar de rechter stappen?
Als er een hof komt, moet worden bezien welke rol (lagere) rechters spelen: kunnen zij een prejudiciële vraag aan het hof voorleggen of kunnen burgers of organisaties zich rechtstreeks tot het hof wenden?
Hoe wordt het constitutionele hof benoemd?
Moet de Tweede Kamer, net als bij de Hoge Raad, een rol krijgen bij de benoeming van de leden van het hof? Of wordt het hof een aparte Kamer van de Hoge Raad. Op welke wijze wordt politisering van de benoemingen voorkomen?
Waaraan moet worden getoetst?
Moet er alleen aan klassieke grondrechten worden getoetst of ook aan bijvoorbeeld sociale grondrechten. Toetsing aan klassieke grondrechten is eenvoudiger, al kent de Grondwet wel meestal uitzonderingsregels (zoals: behoudens bij de wet gestelde beperkingen en uitzonderingen). Sociale grondrechten zijn zeer algemeen en lijken rechters of een hof weinig houvast te geven. Vraag is ook of getoetst moet worden aan ongeschreven rechtsbeginselen?
Wanneer moet worden getoetst?
Het is nu zo dat de vraag naar strijdigheid met de Grondwet vooraf (ex ante) wordt beantwoord. Vraag is of een hof daar ook een rol bij moet spelen, met andere woorden moet al 'vooraf' worden getoetst, zowel over een wetsvoorstel als over amendementen? Welke rol spelen de Raad van State en de beide Kamers dan en hoe verhoudt zich dat tot het hof? Denkbaar is ook dat een hof (of rechters) alleen 'achteraf' (ex ante) toetsen, dus nadat het wetsvoorstel beide Kamers heeft gepasseerd.
Moet een hof zich ook kunnen uitspreken over andere grondwetskwesties?
Behalve wetten toetsen aan de Grondwet zou een hof ook kunnen worden ingeschakeld bij beoordeling van geschillen tussen bestuursorganen, bij nadere uitleg van de Grondwet, bij mogelijke afwijking van verdragen van de Grondwet en bij de vraag of in sommige gevallen een tweederdemeerderheid vereist is.
Wat is het gevolg van een (negatief) oordeel?
Betekent het oordeel van de rechter of van een hof dat bepaalde onderdelen strijdig zijn met de Grondwet dat die wet buiten werking blijft, of betreft dat alleen de betreffende onderdelen van de wet?
Sinds 1953 is in de Grondwet de mogelijkheid tot verdragstoetsing opgenomen. Het huidige artikel 945 stelt dat Nederlandse wetgeving niet van toepassing is als deze in strijd is met internationale verdragen. Steeds meer is niet de Nederlandse Grondwet, maar het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens op dit punt van belang voor onze rechtsorde.
De afgelopen decennia is de positie van de wetgever ook veranderd. De overheid heeft meer taken gekregen en het parlement trekt zich verder terug, wetgeving wordt vager, en lagere overheden en andere bestuursorganen krijgen meer ruimte om wetgeving naar eigen inzicht uit te voeren. Als gevolg daarvan neemt het belang van de rechter toe. De rechter is nadrukkelijker zijn stempel gaan drukken op de invulling van open bestuurlijke normen en wettelijke termen als 'redelijkheid' en 'billijkheid'. Door deze verandering is het argument tegen constitutionele toetsing door de rechter dat de toetsing aan de Grondwet voorbehouden moet blijven aan het democratisch gekozen parlement minder houdbaar.
Het is ook mogelijk dat de wetgever een mogelijke strijdigheid met de Grondwet over het hoofd ziet. Dit kan in het huidige systeem alleen gerepareerd worden met een wetswijziging, wat veel tijd kost waardoor de ongrondwettelijke wet geldig blijft. Verder is het zo dat een toevallige meerderheid in het parlement (vaak de regeringsfracties) kan bepalen waar een Grondwetsartikel nu wel en niet toe verplicht is. Hierdoor bestaat het gevaar dat in gewichtige constitutionele vragen coalitiebelangen de voorkeur krijgen boven de bescherming van grondrechten van burgers. Beide zaken zouden opgelost kunnen worden als een rechter de wet mag toetsen aan de Grondwet en vernietigen indien de wet daarmee in strijd is.
Aan de invoering van een wet gaat in Nederland een uitvoerige overweging van de regering, het parlement en ook de Raad van State vooraf. Alle drie worden zij geacht te beoordelen of die wet niet in strijd is met de Grondwet. In de praktijk komt het dan ook niet voor dat wetten overduidelijk in strijd zijn met de Grondwet. Geschillen gaan daarom vaak over de toepassing en niet over de rechtmatigheid ervan.
Het is nu de vraag of je die interpretatie over wil laten aan de democratisch gekozen volksvertegenwoordiging of in handen van een benoemde rechter die ook nog eens heel moeilijk afgezet kan worden. In Nederland is er voor gekozen om die beoordeling in handen te laten van de Staten-Generaal, omdat het volk soeverein is en de Staten-Generaal volgens artikel 507 van de Grondwet het gehele volk vertegenwoordigt.
Het huidige systeem leidt ook tot meer rechtszekerheid. Als er nu in Nederland een wet aangenomen wordt, weet iedereen waar deze aan toe is en kan deze niet ineens buiten werking gesteld worden, omdat de wet niet grondwettelijk blijkt te zijn.
Tot slot wordt in het Nederlandse systeem getracht zo veel mogelijk te voorkomen dat de rechter door het geven van zijn oordeel op de stoel van de wetgever gaat zitten. Aan het interpreteren van de Grondwet is onvermijdelijk het maken van politieke keuzes verbonden. Ook aan het benoemingenbeleid zitten dan politieke keuzes verbonden. Het gevolg van die toegenomen politieke invloed van de rechterlijke macht is dat het gezag van de rechter als onafhankelijke arbiter in gevaar komt.
Initiatiefvoorstel-Halsema 2002-2018
Een initiatiefvoorstel van Femke Halsema8 uit 2002 beoogde de mogelijkheid van een beperkte bevoegdheid tot constitutionele toetsing door de rechter te introduceren. De rechter zou de bevoegdheid krijgen formele (door het parlement aangenomen) wetten te toetsen aan een aantal in de Grondwet genoemde klassieke grondrechten. Indien er sprake zou zijn van een wettelijke bepaling in strijd met een Grondwetsartikel waaraan mag worden getoetst, dan moest de rechter deze wettelijke bepaling buiten werking kunnen stellen.
Het voorstel hield in dat aan artikel 1201 een tweede lid zou worden toegevoegd:
Wetten vinden evenwel geen toepassing indien deze toepassing niet verenigbaar is met de artikelen 1, 2, derde en vierde lid, 3 tot en met 9, 10, eerste lid, 11 tot en met 17, 18, eerste lid, 19, derde lid, 23, tweede, derde, vijfde, zesde en zevende lid, 54, 56, 99, 113, derde lid, 114, 121 en 129, eerste lid.
Het wetsvoorstel (eerste lezing) werd in 2008 aanvaard. Na de verkiezingen van 9 juni 2010 kon de behandeling in tweede lezing plaatsvinden. Het voorstel daartoe - later verdedigd door Liesbeth van Tongeren9 - was al op 8 maart 2010 door Halsema ingediend. De behandeling van het voorstel in tweede lezing begon in maart 2015, maar werd niet voltooid. Er rees na de verkiezingen van 2017 twijfel of de procedure wel kon en mocht worden voortgezet. De Raad van State bracht daarover voorlichting uit en zei dat het voorstel inmiddels als vervallen moest worden beschouwd, maar dat het aan de Tweede Kamer was om dat te beslissen.
Op 18 september 2018 is het wetsvoorstel overgenomen en ingetrokken door Kathalijne Buitenweg10. De commissie voor Binnenlandse Zaken nam daar in een brief van 27 september 2018 kennis van, maar stelde tegelijkertijd dat de Tweede Kamer zou moeten beslissen of het voorstel als vervallen zou moeten worden beschouwd. Op 9 oktober besloot de Tweede Kamer dat oordeel te volgen.
Staatscommissie parlementair stelsel
De Staatscommissie parlementair stelsel6 werd ingesteld door kabinet-Rutte II11 om de toekomstbestendigheid van het parlementair stelsel te onderzoeken en op basis daarvan adviezen te formuleren. Een van de adviezen van de staatscommissie was om een constitutioneel hof in te stellen. De behoefte aan een constitutioneel hof was volgens de staatscommissie toegenomen door onder meer verminderde aandacht voor de kwaliteit van wetgeving en een toename van het aantal burgers dat naar de rechter stapt vanwege gebreken in wetgeving.
In juli 2020 liet het kabinet, via een brief van minister Ollongren12, weten het advies van de staatscommissie niet om te zetten in een voorstel tot Grondwetswijziging. Dit besloot het kabinet nadat het onderzoek had gedaan over de manier waarop constitutionele toetsing is vormgegeven in omringende landen, zoals in Duitsland en Frankrijk, maar ook op Sint-Maarten. Daarbij is gelet op de mogelijke toepassing in de Nederlandse constitutionele verhoudingen, met als belangrijk doel om een verstoring van het evenwicht tussen de wetgevende en rechtsprekende macht te vermijden.
Het kabinet heeft besloten wel aanvullend onderzoek te gaan uitvoeren, waarbij de verschillende varianten van constitutionele toetsing in detail worden onderzocht en vergeleken.
Zienswijze voorzitter Raad van State
Op verzoek van de minister voor Rechtsbescherming en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een zienswijze gedeeld over de invoering van constitutionele toetsing. In een brief spreekt de voorzitter zich uit voor het schrappen van het toetsingsverbod uit artikel 120. De voorzitter is wel tegen het instellen van een constitutioneel hof en pleit ervoor dat elke rechterlijke instantie de mogelijkheid voor constitutionele toetsing moet krijgen.
Initiatiefnota Pieter Omtzigt
In 2023 bracht Pieter Omtzigt3 (toen onafhankelijk, nu NSC) een initiatiefnota uit waarin hij bepleitte voor opheffing van het toetsingsverbod en instelling van een constitutioneel hof. Dat hof zou wetten moeten kunnen toetsen aan de klassieke grondrechten (en niet aan de sociale grondrechten).
Staatscommissie rechtsstaat
De staatscommissie rechtsstaat ging in februari 2023 in opdracht van het kabinet-Rutte IV van start, na een aangenomen motie daartoe van Omtzigt en Chris van Dam13 (beide CDA). De staatscommissie had tot taak vanuit het perspectief van de burger het functioneren van de rechtsstaat te onderzoeken en voorstellen te doen tot versterking. Een van de tien aanbevelingen is om het toetsingsverbod van wetgeving aan de Grondwet af te schaffen. De staatscommissie verwacht dat dit de overheid dwingt zich bewuster te verhouden tot de grondbeginselen van de rechtsstaat.
Constitutioneel hof als voornemen van kabinet-Schoof
Als fractievoorzitter van NSC maakte Pieter Omtzigt zich tijdens de onderhandelingen van kabinet-Schoof hard voor de invoering van een constitutioneel hof. Hierdoor is de invoering van constitutionele toetsing zowel in het hoofdlijnenakkoord van de fracties, als in het regeerprogramma van het kabinet terug te vinden. In februari 2025 publiceerden de verantwoordelijke minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Judith Uitermark14 (NSC) en staatssecretaris Rechtsbescherming, Teun Struycken15 de contourennota constitutionele toetsing, waarin zij aangeven hoe zij het opheffen van het verbod en het hof zelf willen vormgeven.
- 1.De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen.
- 2.Dit kabinet van PVV, VVD, NSC en BBB trad op 2 juli 2024 aan. Het kwam zeven maanden na de verkiezingen van 22 november 2023 en bijna een jaar na de ontslagneming van het kabinet-Rutte IV tot stand. Formateur was staatsraad Richard van Zwol (CDA) en minister-president de partijloze oud-topambtenaar Dick Schoof.
- 3.Pieter Omtzigt (1974) was met korte onderbreking vanaf 3 juni 2003 tot en met 13 mei 2025 lid van de Tweede Kamer. Vanaf 2023 was hij partijleider van het door hem opgerichte Nieuw Sociaal Contract, waarmee hij twintig zetels haalde. Voordien was hij lid van de CDA-fractie, die hij verliet na langdurig aanhoudende frictie. Stond bekend als 'dossiervreter', vooral in de toeslagenaffaire. Zette zich als econometrist verder veel in voor onderwerpen als pensioenen en belastingen. Was daarnaast actief in de Raad van Europa, namens welke hij een schandaal in Malta blootlegde. Trad in 2025 terug, nadat het na meerdere pauzes niet gelukt was te herstellen van een burn-out.
- 4.De Tweede Kamerleden doen hun werk vooral in commissies. In een commissie houdt een groep Kamerleden zich bezig met een beleidsterrein of met een specifiek onderwerp. Vrijwel alle Kamerleden zijn lid van een of meer commissies. Voor specifieke onderwerpen stellen commissies soms werkgroepen in.
- 5.Binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften vinden geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
- 6.De Staatscommissie parlementair stelsel werd op 27 januari 2017 ingesteld door het kabinet-Rutte II om te adviseren over de noodzaak van veranderingen in het parlementaire stelsel en de parlementaire democratie.
- 7.De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk.
- 8.Femke Halsema (1966) is sinds 12 juli 2018 burgemeester van Amsterdam. Werd in 1998, een jaar na haar breuk met de PvdA, Tweede Kamerlid voor GroenLinks en in 2002 daarvan als opvolger van Paul Rosenmöller de politiek leider. Stuurde aan op een vrijzinnig-linkse koers, maar wist in 2010 geen kabinetsdeelname te bewerkstellingen voor haar partij. Verliet in januari 2011 de politiek. Zij begon haar loopbaan na haar studie criminologie in Utrecht als universitair onderzoeker en was daarna stafmedewerker van de Wiardi Beckman Stichting. Na haar vertrek uit de Haagse politiek was zij in Tilburg bijzonder hoogleraar politiek in de 21e eeuw, publiciste en documentairemaker.
- 9.Liesbeth van Tongeren (1958) was in 2018-2022 wethouder van duurzaamheid en energietransitie van Den Haag. Van 17 juni 2010 tot 13 juni 2018 was zij Tweede Kamerlid voor GroenLinks. Mevrouw Van Tongeren was algemeen directeur van Greenpeace Nederland. Daarvoor werkte zij in Australië, bij enkele gemeenten en als directeur van een opvanghuis in Den Haag. Mevrouw Van Tongeren hield zich in de Tweede Kamer bezig met diverse onderwerpen, zoals energie, mijnbouw, milieu, infrastructuur, mobiliteit, justitie en koninkrijksrelaties.
- 10.Kathalijne Buitenweg (1970) is sinds 1 juni 2021 staatsraad in de Afdeling advisering van de Raad van State. Zij was van in 2017-2021 Tweede Kamerlid voor GroenLinks en toen vicefractievoorzitter en woordvoerster justitie, politie en veiligheid. Van 1999 tot 2009 was mevrouw Buitenweg lid van het Europees Parlement. Daar zette zij zich met name in voor het tegengaan van discriminatie en een sterkere Europese justitiesamenwerking. In 2004 was zij lijsttrekker bij de Europese verkiezingen. Eerder was mevrouw Buitenweg actief in internationale jongerenorganisaties. Verder is zij medewerkster geweest van de fracties in Europees Parlement en Tweede Kamer. In de jaren 2010-2016 was zij docent en promovenda aan de Universiteit van Amsterdam. Zij was voorts lid van het College voor de Rechten van de Mens.
- 11.Dit kabinet werd door VVD en PvdA gevormd na de Tweede Kamerverkiezingen van 12 september 2012. VVD-leider Mark Rutte werd voor de tweede keer premier. Onder leiding van informateurs Wouter Bos en Henk Kamp wisten de coalitiepartijen hun grote onderlinge verschillen te overbruggen. De formatie van het kabinet-Rutte II was één van de snelste kabinetsformaties ooit.
- 12.Kajsa Ollongren (1967) was van 10 januari 2022 tot 2 juli 2024 minister van Defensie in het kabinet-Rutte IV. Daarvoor was zij minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het kabinet-Rutte III. In dat kabinet was zij namens D66 tevens viceminister-president. Mevrouw Ollongren was van 18 juni 2014 tot 26 oktober 2017 wethouder van Amsterdam en in september 2017 werd zij daar waarnemend burgemeester. In 2011-2014 was zij secretaris-generaal van het ministerie van Algemene Zaken. Eerder was zij plaatsvervangend secretaris-generaal op dat ministerie en daarvoor onder meer plaatsvervangend directeur-generaal economische politiek en directeur integratie en strategie op het ministerie van Economische Zaken.
- 13.Jurist en voormalige officier van justitie, die vier jaar een gerespecteerd Tweede Kamerlid voor het CDA was. Begon zijn loopbaan als manager bij de politie in de regio Haaglanden en was plaatsvervangend hoofdofficier van justitie in Amsterdam en Den Haag. In de Kamer woordvoerder politie, openbaar ministerie, rechtspraak, grensbewaking, rechtsbijstand, rampenbestrijding en grotestedenbeleid. Verwierf echter vooral prestige door zijn voorzitterschap van de ondervragingscommissie die de kinderopvangtoeslagaffaire onderzocht en daarover een snoeihard rapport uitbracht. Kreeg niettemin geen verkiesbare plek op de kandidatenlijst en zag een poging stranden om via voorkeurstemmen herkozen te worden. Werd in 2022 rechter en is sinds 1 mei 2023 voorzitter van de Onderzoeksraad voor Veiligheid.
- 14.Judith Uitermark (1971) is sinds 2 juli 2024 minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het kabinet-Schoof. Zij was van 6 december 2023 tot 2 juli 2024 Tweede Kamerlid voor NSC. Mevrouw Uitermark was rechter strafrecht in de rechtbank Noord-Holland en landelijk coördinator mediation in strafzaken. Als Tweede Kamerlid hield zij zich bezig met de strafrechtketen (politie, OM, rechtspraak), zedenbeleid, justitieel jeugdbeleid, drugs en sport.
- 15.Teun Struycken (1969) is sinds 2 juli 2024 staatssecretaris voor rechtsbescherming namens NSC (hij is partijloos) in het kabinet-Schoof. Hij was hoogleraar Europees goederenrecht (gespecialiseerd in het bank- en effectenrecht) in Utrecht. Tevens was hij advocaat in Amsterdam. Als staatssecretaris is hij onder meer belast met onder meer de rechtspraak, rechterlijke organisatie, bestuursrecht, rechtsbijstand, justitieel jeugdbeleid, jeugdbescherming, privaatrecht en kansspelen.