'De generaal-pardoncrisis' 2006
Op 13 december 2006 nam de Tweede Kamer een motie van afkeuring1 aan tegen minister Rita Verdonk2, die door PvdA-Kamerlid Jeroen Dijsselbloem3 was ingediend. De situatie was uniek: nog niet eerder richtte een motie van afkeuring zich tegen een bewindspersoon in een demissionair kabinet4. Het vervolg was ook uniek: nog niet eerder bleef een bewindspersoon zitten na een aangenomen motie van afkeuring.
Het kabinet kwam uiteindelijk met een creatieve oplossing: minister Verdonk bleef aan, maar verloor een deel van haar taken. Inhoudelijk werd in beperkte zin toegegeven aan de wens van de Kamermeerderheid ten aanzien van het asielbeleid.
Inhoudsopgave
Op 22 november 2006 vonden de Tweede Kamerverkiezingen5 plaats. Sinds die dag was het kabinet-Balkenende III6 demissionair: alle ministers en staatssecretarissen dienden hun ontslag in bij Koningin Beatrix. De koningin verleent het ontslag echter pas op het moment dat een nieuw kabinet wordt geïnstalleerd.
Toen de Tweede Kamer op donderdag 30 november 2006 voor het eerst in de nieuwe samenstelling vergaderde, diende PvdA-leider Wouter Bos7 namens zes fracties een motie in waarin hij pleitte voor een generaal pardon voor een specifieke groep uitgeprocedeerde asielzoekers, die al lang in Nederland verblijven en nog onder de procedures van de 'oude' Vreemdelingenwet vielen. Voorlopig mochten er geen onomkeerbare besluiten worden genomen.
De motie kreeg een Kamermeerderheid: PvdA, SP, GroenLinks, D66, ChristenUnie en de Partij voor de Dieren stemden voor. Kort daarop volgde een spoeddebat tussen minister Verdonk en de Tweede Kamer.
Op dinsdag 5 december schreef minister Verdonk een brief aan de Tweede Kamer, waarin zij stelde dat de motie voor het kabinet onuitvoerbaar was. Gezien de demissionaire status van het kabinet en de lopende formatie was het nemen van politiekgevoelige beslissingen niet wenselijk. Tevens bestonden er bij het kabinet inhoudelijk grote bezwaren, vanwege een mogelijke aanzuigende werking op nieuwe groepen asielzoekers. Zij beloofde wel het uitzetten van uitgeprocedeerde asielzoekers te stoppen, totdat zij opnieuw met de Tweede Kamer over de motie van Wouter Bos zou hebben gedebatteerd.
Het debat vond plaats op dinsdag 12 december 2006. Minister Verdonk meldde de Tweede Kamer dat zij de motie niet zou uitvoeren, en met onmiddellijke ingang de uitzettingsprocedures te herstarten. De Kamer nam een nieuwe motie (de motie-Dijsselbloem) aan, waarin gevraagd werd tijdens de formatiebesprekingen niet over te gaan tot uitzettingen.
Op 13 december 2006 (de nacht van dinsdag op woensdag) nam de Tweede Kamer een motie van afkeuring aan tegen minister Verdonk, die door PvdA-Kamerlid Jeroen Dijsselbloem was ingediend. De motie richtte zich tegen het niet uitvoeren van de op 30 november en 12 december aangenomen moties. De motie kreeg dezelfde meerderheid als de moties-Bos en -Dijsselbloem: de PvdA, SP, GroenLinks, D66, ChristenUnie en Partij voor de Dieren steunden de motie van afkeuring; terwijl CDA, VVD, PVV en SGP tegen stemden.
Met de motie van afkeuring verwoordde de Tweede Kamer ernstige kritiek op het beleid van minister Verdonk.
Op 14 december 2006 (de nacht van woensdag op donderdag) kondigde minister-president Balkenende (CDA) aan dat uitgeprocedeerde asielzoekers vooralsnog niet zouden worden uitgezet, indien dit op humanitaire bezwaren stuitte. De VVD-bewindspersonen konden zich niet vinden in dit besluit, maar hadden besloten vanwege het landsbelang aan te blijven. Minister Verdonk droeg de verantwoordelijkheid voor het beleidsterrein Vreemdelingenzaken over aan haar CDA-collega Hirsch Ballin8 (Justitie), en zag haar portefeuille aangevuld met de zorg voor Jeugdbescherming, Preventie en Reclassering.
Staatsrechtelijk ontstond hiermee een bijzondere situatie. Artikel 45 van de Nederlandse Grondwet schrijft voor dat de ministerraad beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid en de eenheid van dat beleid bevordert. Met de expliciete weigering van de VVD-ministers om in te stemmen met het besluit van de minister-president om de uitzetting van asielzoekers (gedeeltelijk) stop te zetten, werd de eenheid van het regeringsbeleid doorbroken.
Dit was gegeven de demissionaire status van het kabinet verdedigbaar, omdat immers al werd gezocht naar een nieuwe politieke combinatie, die wel eenheid van kabinetsbeleid zou kennen. Het onmiddellijk aftreden van de VVD-bewindslieden, zou tot een uit slechts negen CDA-ministers bestaand 'rompkabinet' hebben geleid, waarbij posten als Defensie, Volksgezondheid en Financiën vacant zouden worden.
De Tweede Kamer legde zich op 29 december 2006 in meerderheid neer bij de door het kabinet gekozen oplossing. Namens de PVV-fractie diende Geert Wilders9 een motie in, waarin de opschorting van het uitzettingsbeleid werd afgewezen. Die motie werd verworpen, met de stemmen van VVD en PVV voor.
Bij de vorming in februari 2007 van het vierde kabinet-Balkenende, waaraan ook PvdA en ChristenUnie deelnamen, werd tot een generaal pardon ('Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet') besloten. Op 25 mei nam het kabinet een besluit over de pardonregeling. Gemeenten moeten meewerken aan de regeling, onder dwang van het kwijtraken van financiële steun (tien gemeenten hadden een voorbehoud gemaakt). Met de VNG werd daarover een bestuursakkoord gesloten.
De regeling trad op 15 juni 2007 in werking. Het betrof asielzoekers die vóór 1 april 2001 een asielverzoek hadden gedaan, dan wel die zich voor die datum bij de IND of Vreemdelingenpolitie hadden gemeld voor het indienen van een aanvrage. Deze asielzoekers moesten sinds 1 april 2001 ononderbroken in Nederland hebben verbleven. Criminelen en asielzoekers die hadden gelogen bij hun asielaanvrage vielen buiten de regeling. Ook gezinsleden van alsnog toegelaten vreemdelingen kregen recht op verblijf, indien zij vóór 13 december 2006 in Nederland waren gekomen en er al een gezinsverband bestond.
Op 20 juni 2007 stemde de Tweede Kamer in meerderheid in met het kabinetsbesluit. Een motie-Fritsma (PVV) tegen het pardon kreeg alleen steun van de fracties van VVD, PVV en SGP.
Meer over
- 1.Er zijn twee soorten moties waarmee de Tweede Kamer ernstige kritiek op een bewindspersoon kan verwoorden: de motie van afkeuring en de motie van wantrouwen. Het onderscheid tussen beide soorten is in de praktijk overigens niet altijd even duidelijk. Moties van afkeuring of wantrouwen worden geregeld ingediend, maar zelden aangenomen. De Eerste Kamer kende (nauwelijks) moties van afkeuring/wantrouwen, omdat de vertrouwenskwestie feitelijk niet speelt bij de Eerste Kamer.
- 2.Spraakmakende politica in het post-Fortuyn-tijdperk. Kreeg na haar studie in Nijmegen leidinggevende functies bij onder meer het gevangeniswezen en werd in 2003 als 'buitenstaander' minister voor Vreemdelingenbeleid en Integratie in het tweede kabinet-Balkenende. Was daarna het boegbeeld van het strengere asielbeleid en greep haar toenemende populariteit aan om zich te mengen in de leiderschapsstrijd bij de VVD. Zij werd echter verslagen door Rutte, maar kreeg bij de Kamerverkiezingen in 2006 als nummer twee wel meer stemmen. Claimde toen een leidende rol in de VVD en werd later uit de fractie gezet. De door haar in 2008 opgerichte beweging 'Trots op Nederland' bleek uiteindelijk geen succes. Sinds 2022 is zij raadslid voor Hart voor Den Haag.
- 3.Vooraanstaande PvdA-politicus, die in 2000 Tweede Kamerlid werd en in 2012 verrassend minister van Financiën. Wageningse ingenieur en voor hij Kamerlid werd plaatsvervangend hoofd van het stafbureau algemene leiding van het ministerie van LNV. In de Kamer spoedig een gewaardeeerd woordvoerder integratiebeleid en in 2007-2008 voorzitter van de onderzoekscommissie onderwijsvernieuwingen. Later woordvoerder asiel en vicefractievoorzitter. Pragmatisch en degelijk. Noemde zichzelf 'niet het meest opgewonden type'. Slaagde er in het oplopende overheidstekort onder het kabinet-Rutte II om te buigen naar een overschot. Kreeg ook in de EU gezag en zag zich in januari 2013 gekozen worden tot voorzitter van de eurogroep. Speelde daardoor een centrale rol bij het bedwingen van de financiële problemen van Griekenland en bij het voorkomen van een bankencrisis op Cyprus. Sinds 13 september 2022 is hij burgemeester van Eindhoven.
- 4.Als een kabinet of minister ontslag heeft gevraagd aan de Koning(in), maar dit ontslag nog niet is verleend, noemen we dat demissionair. Het is na 1922 gebruikelijk dat een kabinet op de dag van de verkiezingen zijn ontslag aanbiedt, tenzij het dat eerder al had gedaan vanwege een kabinetscrisis.
- 5.Op 22 november 2006 vonden er Tweede Kamerverkiezingen plaats. De verkiezingen waren aanvankelijk gepland op 15 mei 2007, maar werden vervroegd door de val van het kabinet-Balkenende II. Het CDA handhaafde zich als grootste, maar de SP onder leiding van Jan Marijnissen werd met zestien zetels winst de grote winnaar. De Groep-Wilders/PVV kwam met negen zetels in de Kamer. PvdA, VVD en D66 verloren.
- 6.Dit minderheidskabinet van CDA en VVD werd niet gevormd na verkiezingen, maar direct na de val van het kabinet-Balkenende II. Nadat de D66-bewindslieden uit dat kabinet gestapt waren, werden de twee opengevallen ministersposten opgevuld door andere leden van het kabinet. In plaats van aan het rompkabinet van CDA en VVD een demissionaire status toe te kennen werd missionair overgangskabinet gevormd.
- 7.Uit het bedrijfsleven afkomstige partijleider van de PvdA in de jaren 2002-2010. Werkte na zijn studie economie en politicologie ruim negen jaar in binnen- en buitenland voor Shell. Werd daarna Tweede Kamerlid en spoedig staatssecretaris van Financiën. In 2002 de eerste direct gekozen lijsttrekker van de PvdA. Leidde in 2003 zijn partij naar electoraal herstel, maar zag onderhandelingen met het CDA mislukken. Na vier jaar oppositie in 2007 vicepremier en minister van Financiën. Oogstte waardering voor de wijze waarop hij de gevolgen van de internationale financiële crisis aanpakte. Niet lang na de breuk in het kabinet-Balkenende IV koos hij voor zijn jonge gezin en verliet hij de politiek. Goed debater, die echter soms aarzelde over de koers van zijn partij. Tegenstanders betichtten hem daarom wel van 'draaien'. Was bestuursvoorzitter van VU Medisch Centrum en is nu voorzitter van het bestuur van Menzis.
- 8.Christendemocratische rechtsgeleerde en politicus die twee perioden minister van Justitie was. Zoon van een Joodse, Duitse vluchteling. Stapte in 1989 over van de Tilburgse universiteit naar het kabinet-Lubbers III en had aanvankelijk het imago van een studeerkamergeleerde en zedenmeester. Trad kort voor de verkiezingen van 1994 af vanwege de IRT-affaire en werd nadien Tweede en Eerste Kamerlid. Werd in 2000 staatsraad, maar keerde in 2006 terug als minister van Justitie en bleef dat opnieuw vier jaar. Was in 2010 tevens minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bekwaam wetgever die als vurig verdediger van de rechtsstaat gezag had. Workaholic en voor alles jurist.
- 9.Geert Wilders (1963) is sinds november 2006 politiek leider van de PVV. Hij is sinds 25 augustus 1998 (met een korte onderbreking in 2002) Tweede Kamerlid. Aanvankelijk was hij dat voor de VVD, maar op 2 september 2004 werd hij een onafhankelijk Kamerlid. In 2023 was hij voor de zesde keer lijsttrekker. De heer Wilders was medewerker van de afdeling Verdragen bij de Ziekenfondsraad, wetstechnisch medewerker van de Sociale Verzekeringsraad en beleidsmedewerker en speechschrijver van de VVD-Tweede Kamerfractie. In 2010 zat hij enige tijd in de gemeenteraad van Den Haag.