Thorbeckianen

Met dank overgenomen van Parlement.com.

Na de Grondwetsherziening van 18481 was er in de Tweede Kamer2 een groep rond de staatsman Thorbecke3, die werd aangeduid als 'Thorbeckianen'. Andere namen die werden gebruikt waren 'doctrinairen', 'constitutionelen' of 'geavanceerden'. De Thorbeckianen zijn als een subgroep (minderheid) in het negentiende-eeuwse liberalisme4 te beschouwen. Het merendeel van de liberalen was gematigder.

Inhoudsopgave

  1. Beginselen
  2. Historische ontwikkeling
  3. Persoonlijkheden

1.

Beginselen

Van vastomlijnde beginselen was nog geen sprake, maar de Thorbeckianen dachten op hoofdlijnen wel het zelfde over de rol van de staat in het maatschappelijk leven.

De Thorbeckianen streefden naar liberalisering van het economisch leven door afschaffing van tollen, accijnzen en heffingen, en door grotere vrijhandel. Zij vonden dat de overheid zich in het economische en maatschappelijke leven terughoudend moesten opstellen. Burgers moesten zich vrij kunnen ontplooien. Het kiesrecht diende geleidelijk te worden uitgebreid. Ook waren zij kritisch over overheidsuitgaven, met name voor defensie.

Belangrijk streven was verder behoud en versterking van het nieuwe grondwettelijke bestel, waarbij de ministeriële verantwoordelijkheid was ingevoerd. De herziene Grondwet moest in organieke wetten, zoals de Wet vereniging en vergadering, de Gemeentewet, de Kieswet en de Provinciale Wet, worden uitgewerkt.

2.

Historische ontwikkeling

Al voor 1848 waren er in de Tweede Kamer liberalen die streefden naar democratische hervormingen. Thorbecke maakte in die tijd enkele keren korte tijd deel uit van de Kamer. In 1844 kwamen negen Kamerleden ('de Negenmannen') met een voorstel tot Grondwetsherziening, maar een Kamermeerderheid wees dat af.

1848 was hét succesjaar voor de Thorbeckianen. Koning Willem II stemde in met herziening van de Grondwet1. Zijn zoon, Willem III, die hem in 1849 opvolgde, moest daarvan echter niets hebben en had ook een persoonlijke afkeer van Thorbecke. Hij moest zich echter zowel bij de herziene Grondwet als bij de centrale positie van Thorbecke neerleggen. Deze vormde eind 1849 zijn eerste kabinet5.

Door de Aprilbeweging6 van 1853 werd de positie van de Thorbeckianen aangetast. Veel Kamerleden verloren hun zetel; de Thorbeckianen zouden zich echter geleidelijk herstellen. In 1862 keerde Thorbecke terug als leider van een kabinet7.

Rond 1865 kwam er een groep jongere liberale politici op, die kritisch was over het leiderschap van Thorbecke. Zij werden aangeduid als 'Jong Holland' of 'Puttianen', naar hun voorman Fransen van de Putte8. Belangrijk geschilpunt was de koloniale politiek. De Puttianen wilden bij verlenen van het eigendomsrecht voor grond aan inlanders verder gaan dan de Thorbeckianen.

De in 1869 gekozen Sam van Houten9 streefde naar een actievere overheidspolitiek op sociaal en economisch gebied.

In 1871 vormde Thorbecke zijn derde kabinet10. Zijn positie was toen echter zwakker dan in 1849 en 1862. Interne problemen in het kabinet leken een kabinetscrisis in 1872 te veroorzaken. Tijdens die dreigende crisis stierf Thorbecke.

3.

Persoonlijkheden

Zoals de meeste negentiende-eeuwse stromingen speelde vriendschap en loyaliteit aan een belangrijke rol. Van een vast omlijnd programma was geen sprake; Kamerleden waren vrij om hun eigen keuzes te maken.

Buiten Thorbecke waren belangrijke leden de Kamerleden Anemaet11, Dullert12, Van Eck13, Ter Bruggen Hugenholtz14, Van der Linden15 en Olivier16.

Onder de Thorbeckianen bevonden zich ook katholieken, die zich dankzij hun bondgenootschap met de liberalen verder wilden emanciperen. Pas na de Franse revolutie hadden katholieken toegang gekregen tot staatsambten, maar protestanten domineerden het maatschappelijk leven. Belangrijke katholieke Thorbeckianen waren Storm17 en De Bieberstein18.

 

Meer over

  • Liberalen in de 19e eeuw4
 

  • 1. 
    De Grondwetsherziening van 1848 legde de basis voor ons huidige stelsel van parlementaire democratie. Niet langer was de Koning, maar waren de ministers verantwoordelijk voor het beleid. De Tweede Kamer kreeg veel meer invloed en werd bovendien rechtstreeks - weliswaar voorlopig nog door een beperkte groep kiezers - gekozen.
     
  • 2. 
    De Tweede Kamer is deel van de volksvertegen­woor­di­ging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
     
  • 3. 
    Liberale staatsman. Hoogleraar in Gent en Leiden, die als voorzitter van de Grondwetscommissie in 1848 grondlegger was van onze parlementaire democratie. Kwam als Tweede Kamerlid al in 1844 met acht medeleden met een voorstel tot herziening van de Grondwet in democratische zin. Werd in 1848 door koning Willem II gevraagd een liberale Grondwet te ontwerpen. Hierdoor kwamen er rechtstreekse verkiezingen en ministeriële verantwoordelijkheid en werden parlementaire rechten uitgebreid. Leidde daarna drie keer een kabinet, waarbij hij onder meer de Kieswet, Gemeentewet en Provincie Wet tot stand bracht. Legde daarmee ook de basis voor de bestuurlijke organisatie met drie bestuurslagen. Zijn tweede kabinet zorgde voor instelling van de HBS en aanleg van de Nieuwe Waterweg. Had niet de sympathie van koning Willem III. Hoewel hij veel medestanders later van zich vervreemdde en soms weerstanden opriep, was hij ongetwijfeld de grootste staatsman van de negentiende eeuw.
     
  • 4. 
    Liberaal is een negentiende eeuwse politieke stroming. Vanaf het einde van die eeuw wordt de term gebruikt om aanhangers aan te duiden van partijen die streven naar een grote mate van vrijheid voor het individu. Liberale partijvorming was er pas voor het eerst in 1885 toen de Liberale Unie werd opgericht.
     
  • 5. 
    'Wacht op onze daden!'. Met die woorden introduceerde Thorbecke in november 1849 zijn kabinet. Hoewel het kabinet ook nederlagen leed, wist het veel bepalingen van de herziene Grondwet in zogenaamde 'organieke wetten' uit te werken. Het kabinet bracht onder meer de Gemeentewet, de Provinciale Wet, de Kieswet en de Wet op het recht van enquête tot stand. Daarnaast werden op economisch gebied allerlei maatregelen genomen om de handel te liberaliseren. De doorvoerrechten en vrijwel alle tollen op de Rijn en de IJssel werden afgeschaft.
     
  • 6. 
    De Aprilbeweging van 1853 was het protestantse en conservatieve protest tegen het herstel door de paus van de bisschoppelijk hiërarchie in Nederland. De bisschoppelijke hiërarchie is de indeling van de Rooms-Katholieke kerk in Nederland in (toen vijf) kerkprovincies, met aan het hoofd een bisschop. De beweging richtte zich tevens tegen het kabinet-Thorbecke, dat de RK-kerk geen strobreed in de weg legde, op grond van de scheiding van kerk en staat.
     
  • 7. 
    Dit tweede kabinet onder leiding van Thorbecke richtte zich vooral op versterking van de economie. Het was, zo heette het, 'met de spade op de schouder' aangetreden. Het kabinet wist wetten over nieuwe waterverbindingen, over verbetering van het middelbaar onderwijs, tot verlaging van invoerrechten, alsmede tot opheffing van gemeentelijke accijnzen tot stand te brengen. De ministers waren allen liberaal.
     
  • 8. 
    Voornaam liberaal in de tweede helft van de negentiende eeuw. Vernieuwingsgezind op koloniaal gebied. Markante Zeeuw zowel door zijn voorkomen als accent. Scherpe, geestige man, die beschikte over een goed verstand. Niet geheel vrij van ijdelheid. Was succesvol ondernemer in Nederlands-Indië. Werd na een jaar Kamerlidmaatschap in 1863 minister van Koloniën en kwam in 1866 in conflict met Thorbecke over de koloniale grondpolitiek. Vormde toen zelf een kabinet, dat echter door Thorbecke c.s. snel ten val werd gebracht. Trachtte tijdens zijn tweede periode als minister tevergeefs te bemiddelen in het conflict tussen de koning en diens oudste zoon Willem. In die kabinetsperiode brak de Atjeh-oorlog uit. Speelde later ook als Eerste Kamerlid nog een vooraanstaande rol.
     
  • 9. 
    Onafhankelijk en individualistisch liberaal, die bijna veertig jaar een belangrijke rol in de Nederlandse politiek speelde. Advocaat in en afgevaardigde van Groningen. Gold bij binnenkomst in het parlement als uiterst progressief. Zette zich af tegen de leer van staatsonthouding van Thorbecke. Bracht in 1874 via een initiatiefvoorstel het bekende Kinderwetje tot stand. Kwam geleidelijk in conservatiever vaarwater en keerde zich tegen de plannen van Tak voor algemeen mannenkiesrecht. Bracht als bekwaam minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Röell in 1896 wel zeer krachtdadig een belangrijke kiesrechtuitbreiding tot stand. Zijn rol was daarna grotendeels uitgespeeld, al bleef hij begin twintigste eeuw actief als tegenstander van de evenredige vertegenwoordiging. Beminnelijk man in de omgang met een brede belangstelling; cultuurminnend en erudiet.
     
  • 10. 
    Net als het voorgaande kabinet was dit een liberaal kabinet, met de 73-jarige Thorbecke als leider. Herziening van de defensie-organisatie stond hoog in het vaandel. Het kabinet was, zo heette het, aangetreden "Met het geweer op de schouder". Van realisering van de plannen tot legerhervorming kwam echter niets terecht. Gedurende de 19 maanden die het kabinet aan het bewind was, waren er liefst drie ministers van Oorlog.
     
  • 11. 
    Notaris en burgemeester uit Goeree-Overflakkee, die in 1844 één van de 'Negenmannen' was die onder leiding van Thorbecke streefden naar liberale grondwetsherziening. Kwam in 1844 in de Tweede Kamer en behoorde ook na 1848 tot de trouwste aanhangers en vrienden van de liberale voorman. Met zijn 63 jaar in 1849 het oudste lid en daarna vele malen tijdelijk Kamervoorzitter bij het begin van het parlementaire jaar. Geen lid dat vaak het woord voerde.
     
  • 12. 
    Liberaal Tweede Kamerlid en Kamervoorzitter. Advocaat in Arnhem. Volbloed Thorbeckiaan. Als Kamerlid kundig jurist en waterstaatsdeskundige met een welluidende stem, die vaak als rapporteur over wetsvoorstellen optrad. Vanaf 1869 twaalf jaar Tweede Kamervoorzitter, nadat hij in 1868 door loting naast dat voorzitterschap had gegrepen. Stond bekend als een soepele, onpartijdige voorzitter, al kon hij nieuwkomers wel eens de maat nemen. Rijke vrijgezel, bij wie geestverwanten vaak over de vloer kwamen en die als voorzitter na de jaarlijkse begrotingsbehandeling diners aanbood aan zijn medeleden en de ministers.
     
  • 13. 
    Rondborstige Zeeuws-Vlaming - in zijn jeugd deed hij aan 'krachttraining' - met een karakteristieke 'leeuwenkop' en een vlugge tong. Zoon van predikant. Volbloed Thorbeckiaan, die gezworen had zijn baard pas af te scheren als er een liberale Grondwet kwam. Had in Den Haag een drukke praktijk als advocaat. Langdurig (1849-1884) Tweede Kamerlid voor Zeeuwse districten en ijveraar voor de Zeeuwse belangen. Gedegen jurist, die de onderwerpen die hij behandelde altijd uitvoerig uitpluisde. Als antimilitarist en medeoprichter en voorzitter van de Vredebond, maakte hij zich sterk voor vreedzame beslechting van internationale geschillen.
     
  • 14. 
    Friese marineofficier en marinespecialist van de Thorbeckiaanse liberalen. Thorbecke wilde hem in 1849 in zijn kabinet opnemen als minister van Marine, maar koning Willem III verhinderde dit. Sprak in de Kamer veelvuldig met name over marine-aangelegenheden, maar kon ook op andere terreinen fel van leer trekken tegen conservatieven. Later lid van de Raad van State.
     
  • 15. 
    Trouwe medestander en vriend van Thorbecke, die met enkele onderbrekingen bijna veertig jaar politiek actief was als Tweede Kamerlid. Forse man. Scherpzinnig rechtsgeleerde en welsprekende advocaat, die in zijn betogen vaak kwinkslagen ten beste gaf. Medeoprichter van het juridische tijdschrift Themis. Gezaghebbend lid van de Tweede Kamer en veelvuldig voorzitter van één van de Kamerafdelingen. Hield de toespraak bij de onthulling van het standbeeld voor Thorbecke in Amsterdam. Vader van de staatsman Cort van der Linden.
     
  • 16. 
    Vooraanstaand liberaal politicus, leerling en vriend van Thorbecke. Voor 1848 een Leidse oppositionele advocaat en journalist en vanaf 1858 Tweede Kamerlid. Stond bekend als Thorbecke's rechterhand ("Thorbecke's schildknaap"). De koning verhinderde in 1851 en 1852 zijn benoeming tot raadsheer in de Hoge Raad. Hij werd in 1862 wel minister van Justitie in het tweede kabinet-Thorbecke. Kleine, gezette man, die bekendstond als een uitstekende jurist, die helder formuleerde.
     
  • 17. 
    Katholieke medestander en vriend van Thorbecke, die naast hem in de kamerbankjes zat en wiens lastige zoon hij enige tijd in huis nam. Behoorde tot de 'Negenmannen' van 1844, die met een voorstel tot grondwetsherziening kwamen en maakte deel uit van de commissie die onder voorzitterschap van Thorbecke de grondwetsherziening van 1848 voorbereidde. Burgemeester van Breda tot de Aprilbeweging van 1853. Bestreed in 1859 in de Tweede Kamer vurig de levering van een uitsluitend uit Limburgers bestaand regiment cavaleristen aan de Duitse Bond en werd tijdens zijn betoog getroffen door een hartaanval.
     
  • 18. 
    Afgevaardigde van het district Maastricht uit een oorspronkelijk Pools adellijk geslacht. Militair, die zijn redevoeringen voorlas als een bevelgevende officier. Sprak regelmatig en met grote passie. Lange tijd prototype van de 'Papo-liberaal'. Na de liberale medewerking aan het opheffen van het gezantschap bij de Paus ging hij geleidelijk afstand nemen van de liberalen en in 1879 stak hij in de Kamer over naar de rechterzijde. Bleef tot op hoge leeftijd Kamerlid en leidde diverse malen als nestor de eerste Kamervergadering na Prinsjesdag. Stond bekend als een gemoedelijke, hartelijke figuur, die populair was bij zijn medeleden.