Kabinet-Thorbecke II (1862-1866)

Met dank overgenomen van Parlement.com.

Dit tweede kabinet onder leiding van Thorbecke richtte zich vooral op versterking van de economie. Het was, zo heette het, 'met de spade op de schouder' aangetreden. Het kabinet wist wetten over nieuwe waterverbindingen, over verbetering van het middelbaar onderwijs, tot verlaging van invoerrechten, alsmede tot opheffing van gemeentelijke accijnzen tot stand te brengen. De ministers waren allen liberaal.

In 1865 kreeg het kabinet te maken met een affaire1 die de minister van Financiën tot aftreden dwong. Korte tijd daarna ontstond een intern conflict, dat tot de val van het kabinet leidde.

Het kabinet trad op 31 januari 1862 aan en werd op 10 februari 1866 opgevolgd door het kabinet-Fransen van de Putte2.

Inhoudsopgave

  1. Data en feiten formatie
  2. Mutaties
  3. Bijzonderheden en wetgeving
  4. Aftreden kabinet

1.

Data en feiten formatie

De koning vroeg na de val van het kabinet-Van Heemstra3 advies aan Tweede Kamervoorzitter Van Reenen4. Van een echte opdracht tot formatie was nog geen sprake. De oud-ministers Van Goltstein5 en Van Bosse6 zochten wel naar mogelijke kandidaat-ministers, maar eerstgenoemde overtuigde de koning dat hij niet om Thorbecke7 heen kon. Die werd daarop op 18 januari op het paleis ontboden.

 

datum

wat

wie

tot en met

dagen

18 januari 1862

benoeming formateur

J.R. Thorbecke7

30 januari 1862

13

1 februari 1862

beëdiging (nieuwe) ministers

koning Willem III8

23 januari 1866

1453

24 januari 1866

kabinet demissionair

 

9 februari 1866

17

10 februari 1866

ontslag verleend

koning Willem III

   

Samenstelling kabinet

 
Buitenlandse Zaken
minister a.i.: Mr. A.J.L. baron Stratenus (Antirevolutionair, partijloos) (1 februari 1862 - 13 maart 1862)
minister: Jhr.Mr. P.Th. van der Maesen de Sombreff (Liberalen) (12 maart 1862 - 2 januari 1864)
minister a.i.: W.J.C. ridder Huyssen van Kattendijke (Technocraat) (2 januari 1864 - 15 maart 1864)
minister: Mr. E.J.J.B. Cremers (Liberalen) (15 maart 1864 - 10 februari 1866)

Justitie
minister: Mr. N. Olivier (Liberalen)

Binnenlandse Zaken
minister: Dr.Mr. J.R. Thorbecke (Liberalen)

Financiën
minister: G.H. Betz (Liberalen) (1 februari 1862 - 27 november 1865)
minister a.i.: Mr. N. Olivier (Liberalen) (27 november 1865 - 10 februari 1866)

Oorlog
minister: J.W. Blanken (Liberalen)

Marine
minister: W.J.C. ridder Huyssen van Kattendijke (Technocraat) (1 februari 1862 - 6 februari 1866)
minister a.i.: J.W. Blanken (Liberalen) (5 februari 1866 - 10 februari 1866)

Koloniën
minister: G.H. Uhlenbeck (Liberalen) (1 februari 1862 - 3 januari 1863)
minister a.i.: G.H. Betz (Liberalen) (3 januari 1863 - 1 februari 1863)
minister: I.D. Fransen van de Putte (Liberalen) (2 februari 1863 - 10 februari 1866)

Rooms-Katholieke Eredienst
minister: Mr. K.A. Meeussen (Liberalen) (1 februari 1862 - 1 juli 1862)

Zaken van de Hervormde en andere Erediensten, behalve die der Rooms-Katholieke
minister: Mr.Dr. J.A. Jolles (Liberalen) (1 februari 1862 - 1 juli 1862)

2.

Mutaties

In juli 1862 werden de twee departementen voor de erediensten opgeheven. De twee ministers kregen een andere functie.

In december 1862 verwierp de Eerste Kamer de begroting van Koloniën. Minister Uhlenbeck trad om die reden af. Zijn opvolger was het Tweede Kamerlid Fransen van de Putte.

Een jaar later, in december 1863, verwierp de Eerste Kamer de begroting van Buitenlandse Zaken. Minister Van der Maesen de Sombreff vroeg daarop ontslag. Zijn opvolger was de Groningse katholiek Cremers.

Aftreden Betz na Limburgse brievenaffaire

Minister Betz van Financiën kwam met een voorstel om de grondbelasting in Limburg te verhogen (en daarmee gelijk te trekken aan die in andere provincies). De behandeling van dit voorstel verliep trager dan voorzien. Vanuit de oppositie werd gesuggereerd dat het uitstel te maken had met de verkiezingen in 1864.

Door de Limburgse pers werd een brief openbaar gemaakt, waaruit bleek dat Betz inderdaad aan het Limburgse Kamerlid (en oud-minister) Van der Maesen de Sombreff beloofd had de behandeling tot na de verkiezingen uit te stellen. De oppositie vroeg hierna om een parlementaire enquête naar de vraag of ook Thorbecke hiervan geweten had. Dat voorstel werdt afgewezen. Het wetsvoorstel over de grondbelasting in Limburg werd vervolgens alsnog behandeld en aangenomen.

  • meer over de brievenkwestie

Al nadat het kabinet demissionair was geworden, overleed minister Huyssen van Kattendijke van Marine.

3.

Bijzonderheden en wetgeving

  • - 
    In 1865 brak een runderpest (rundertyfus) uit, die zeer schadelijk was voor de veestapel.

Op wetgevendgebied waren van belang:

  • - 
    er werd een algemeen vrijhandelstarief ingevoerd
  • - 
    de accijnzen op brandstoffen werden afgeschaft
  • - 
    de slavernij in Suriname en West-Indië werd afgeschaft (1863)
  • - 
    er kwamen wetten tot stand over de aanleg van de Nieuwe Waterweg (1863) en van het Noordzeekanaal (1863)
  • - 
    de Wet op het middelbaar onderwijs (1863)

    Deze wet gaf onder meer een wettelijke basis aan de hogere-burgerscholen (HBS), waar jonge 'burgers' door een breed vakkenpakket konden worden opgeleid voor handel en industrie. Verder werden er regels gesteld voor het onderwijs (vakken, examens, onderwijzers) aan burger- en landbouwscholen. De Koninklijke Academie in Delft werd Polytechnische School. Hier vond de opleiding van ingenieurs plaats.

  • - 
    de Indische Comptabiliteitswet (1864)

    De wet zorgde ervoor dat de begroting van Nederlands-Indië onder directe controle van de Staten-Generaal wordt gebracht.

  • - 
    wettelijke regeling voor de financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten (1865)

    De gemeentelijke accijnzen werden afgeschaft en in ruil daarvoor kregen gemeenten vier vijfden van de opbrengsten van de Personele belasting.

  • - 
    de geneeskundige wetten (1865)

    Dit waren de Wet inzake het geneeskundig Staatstoezicht, de Wet inzake de uitoefening der geneeskunst en inzake de uitoefening van de artsenijbereidkunst en de Wet tot regeling van de bevoegdheid voor het verkrijgen van geneeskundige, apotheker, hulp-apotheker, leerling-apotheker en vroedvrouw. Op grond van de Wet inzake het geneeskundig staatstoezicht kwamen er inspecteurs en adjunct-inspecteurs van de volksgezondheid en geneeskundige raden.

4.

Aftreden kabinet

Tussen enerzijds Thorbecke en Olivier en anderzijds de andere ministers ontstond eind 1865 een conflict over de vraag of het nieuwe Wetboek van Strafrecht in Nederlands-Indië bij wet of bij koninklijk besluit moest worden ingevoerd. Thorbecke en Olivier wilden invoering bij wet.

Hoewel Fransen van de Putte verklaarde dat dit het enige verschil van mening was dat tot de breuk had geleid, leken er ook andere redenen te zijn geweest. Vooral de indruk bij Thorbecke dat jongeren ('Jong Holland') de leiding van de liberalen van hem wilden overnemen, was de diepere oorzaak.

 

  • 1. 
    Het aantal politieke schandalen in Nederland is niet groot; gemeten aan wat er aan het licht komt. Maar in 1865 beleefde het Binnenhof er één. Er werd een brief gepubliceerd van de minister van Financiën Betz aan zijn oud-collega Van der Maesen de Sombreff, die in Limburg in een verkiezingsstrijd gewikkeld was geweest. Daaruit kon worden afgeleid dat de minister niet ongenegen was een voorgenomen verhoging van de grondbelasting in Limburg te laten rusten indien de verkiezingen ten gunste van het tweede kabinet-Thorbecke zouden uitvallen.
     
  • 2. 
    Dit liberale kabinet telde enkele ministers uit het voorgaande kabinet, die medestander waren van minister van Koloniën Fransen van de Putte (de zgn. Puttianen). Het kabinet kwam al spoedig ten val over de grondpolitiek in Nederlands-Indië. Met steun van acht Thorbeckianen zorgden de conservatieven voor aanneming van een amendement-Poortman op de ontwerp-Cultuurwet. Dat amendement was onaanvaardbaar voor het kabinet.
     
  • 3. 
    Dit gemengd conservatief-liberale kabinet werd geleid door J.P.P. baron van Zuylen van Nijevelt, een schoonzoon van de vorige kabinetsleider J.J. Rochussen. Van Zuylen was een voormalige medestander van Thorbecke die allengs conservatiever was geworden. Na zijn aftreden in november 1861 werd de minister van Binnenlandse Zaken, Van Heemstra, kabinetsleider. Van Heemstra was samen met Rochussen formateur van het kabinet geweest. Ook de gematigd liberale minister van Koloniën Loudon behoorde tot de vooraanstaande figuren in het kabinet.
     
  • 4. 
    Onafhankelijke gematigde Amsterdamse conservatief, steunpilaar van Willem III. Zowel zijn vader als schoonvader waren Tweede Kamerlid. Was aanvankelijk advocaat en later burgemeester (drie jaar) van en Tweede Kamerlid (vijftien jaar) voor Amsterdam. Minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Van Hall/Donker Curtius. Daarna enige jaren een tamelijk soepele Tweede Kamervoorzitter. Weigerde in 1856 een verheffing tot baron, maar werd in 1876 jonkheer. Als vicepresident van de met het Koninklijk gezag beklede Raad van State fungeerde hij in de nadagen van Willem III min of meer als 'onderkoning' van Nederland. Werd gekenmerkt als een oprecht, kundig en algemeen geacht staatsman.
     
  • 5. 
    Onafhankelijk politicus uit een Guliks adellijk geslacht. Was aanvankelijk werkzaam bij het Hoog Militair Gerechtshof en werd in 1840 Tweede Kamerlid. Was toen voorstander van staatkundige hervormingen en veelvuldig deelnemer aan debatten. In 1849 als gematigd liberaal voorzitter van de eerste op basis van rechtstreeks kiesrecht gekozen Tweede Kamer. Deskundig op het gebied van het internationale recht en minister van Buitenlandse Zaken in het gemengd liberaal-conservatieve kabinet-Rochussen. Na zijn ministerschap nog negen jaar Tweede Kamerlid en anderhalf jaar senator. Werd allengs conservatiever. Stond te boek als serieus en humorloos.
     
  • 6. 
    Vooraanstaande liberaal die tussen 1848 en 1871 in acht kabinetten minister was, waarvan zes keer van Financiën. Wisselde dat af met het Tweede Kamerlidmaatschap. Oorspronkelijk fabrikant en advocaat. Combineerde in 1848 de ambten van staatsraad en tijdelijke minister. Liberaliseerde als minister onder Thorbecke (1849-1853) de handel en scheepvaart. Was echter geen volbloed Thorbeckiaan en trad tussen 1858 en 1866 toe tot enkele gemengde kabinetten. Leidde in 1868 zelf een kabinet en werd daarna in Thorbecke's derde kabinet minister van Koloniën. Die post had hij ook in het kabinet-Kappeyne van de Coppello. Was toen al op vrij hoge leeftijd (68 jaar) en overleed anderhalf jaar later. Praktische, nuchtere en bekwame minister.
     
  • 7. 
    Liberale staatsman. Hoogleraar in Gent en Leiden, die als voorzitter van de Grondwetscommissie in 1848 grondlegger was van onze parlementaire democratie. Kwam als Tweede Kamerlid al in 1844 met acht medeleden met een voorstel tot herziening van de Grondwet in democratische zin. Werd in 1848 door koning Willem II gevraagd een liberale Grondwet te ontwerpen. Hierdoor kwamen er rechtstreekse verkiezingen en ministeriële verantwoordelijkheid en werden parlementaire rechten uitgebreid. Leidde daarna drie keer een kabinet, waarbij hij onder meer de Kieswet, Gemeentewet en Provincie Wet tot stand bracht. Legde daarmee ook de basis voor de bestuurlijke organisatie met drie bestuurslagen. Zijn tweede kabinet zorgde voor instelling van de HBS en aanleg van de Nieuwe Waterweg. Had niet de sympathie van koning Willem III. Hoewel hij veel medestanders later van zich vervreemdde en soms weerstanden opriep, was hij ongetwijfeld de grootste staatsman van de negentiende eeuw.
     
  • 8. 
    Vorst in de tweede helft van de negentiende eeuw. Volgde in 1849 zijn vader pas na enige aarzeling op, omdat hij weinig ingenomen was met de nieuwe liberale Grondwet. Trachtte nog enige jaren zijn macht enigszins te herwinnen en behield nog enige jaren invloed op ministersbenoemingten. Ging soms in tegen zijn ministers, bijvoorbeeld in 1853 (Aprilbeweging). Had lange tijd ook een afkeer van Thorbecke. Verloor later steeds meer interesse in de politiek. Kreeg bovendien te maken met privé-affaires, met conflicten met zijn zoons en met gezondheidsproblemen. Berucht vanwege zijn wispelturigheid en barse uitvallen tegen onder anderen ministers. Trouwde op hoge leeftijd met de veel jongere Duitse prinses Emma, die hem een opvolgster, Wilhelmina, schonk.