Kabinetscrisis 2002: Srebrenica

Met dank overgenomen van Parlement.com.

Op 16 april 2002 boden de ministers en staatssecretarissen van het tweede kabinet-Kok1 hun ontslag aan naar aanleiding van het rapport van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) over het bloedbad bij Srebrenica. In dit rapport werden de gebeurtenissen uiteengezet die in juli 1995 tot de moord door Serviërs op 7000 Bosnische mannen hadden geleid. Daarbij werd vooral ingegaan op de rol van het Nederlandse VN-bataljon (Dutchbat), dat de bevolking had moeten beschermen.

Minister-president Kok2 en de overige bewindslieden aanvaardden met hun ontslag de politieke medeverantwoordelijkheid voor het feit dat de Nederlandse militairen het bloedbad niet hadden kunnen voorkomen. Het ontslag werd nog voor een debat met de Kamer ingediend. Er lag dus geen conflict met de Kamer aan ten grondslag.

Inhoudsopgave

  1. Inleiding
  2. De val van Srebrenica
  3. Onderzoeken
  4. Houding Jan Pronk
  5. De val van het kabinet
  6. Nasleep
  7. Tijdbalk

1.

Inleiding

In 1992 werden in het kader van een VN-operatie in voormalig Joegoslavië, waar toen een oorlog woedde, Nederlandse militairen uitgezonden. Aanvankelijk moesten deze militairen voedseltransporten beveiligen en andere humanitaire taken uitvoeren.

In november 1993 verzocht de secretaris-generaal van de Verenigde Naties Nederland om 1.100 extra VN-militairen. Zij zouden worden ingezet bij de beveiliging van de Bosnische enclaves (zogenoemde safe areas) in Srebrenica en Zepa, die omsingeld waren door Bosnisch-Servische strijdkrachten. In Srebrenica zaten ruim 50.000 mensen; Zepa had 4.000 inwoners. De Nederlandse militairen moesten het Canadese bataljon aflossen.

  • kamerstuk 22.181, nr. 64 over uitbreiding Nederlandse inzet

De Tweede Kamercommissies voor Buitenlandse Zaken en Defensie stemden op 16 november 1993 in met deze uitzending. Namens het kabinet werd het besluit verdedigd door de ministers Kooijmans3 en Ter Beek4.

2.

De val van Srebrenica

Op 11 juli 1995 werd de enclave Srebrenica door de Bosnische Serviërs ingenomen. Pogingen, onder meer van minister Voorhoeve5 van Defensie, om luchtsteun te verkrijgen, kwamen te laat of werden niet gehonoreerd. De VN had als lijn dat pas luchtsteun zou worden gegeven als het tot gevechten kwam tussen VN-militairen en de Serviërs.

Omdat de enclave al lange tijd werd belegerd, heerste daar chaos. Er was gebrek aan voedsel en medische verzorging.

De Serviërs scheidden na de val de mannen en vrouwen, en voerden de (moslim)mannen weg met bussen. Gezien de aanwezigheid van veel burgers (onder wie kinderen en ouderen), en de lichte bewapening kon het Nederlandse VN-bataljon dit niet verhinderen.

Na enige tijd bleken de meeste mannen (circa 6000) te zijn vermoord. Voor deze Servische wandaad werden generaal Mladic en de Bosnisch-Servische leider Karacic verantwoordelijk gehouden.

3.

Onderzoeken

De val van de enclave en de massamoord riepen veel vragen op. Onduidelijk was of Dutchbat niet had kunnen (en moeten) ingrijpen. Daarnaast waren er verhalen over misdragingen door Dutchbatters. Daarom werden diverse onderzoeken ingesteld. Een meerderheid van de Tweede Kamer wees een parlementaire enquête echter af.

In oktober 1995 verscheen een zogenaamd Debriefingsrapport van Dutchbat. De belangrijkste conclusies hiervan waren dat Dutchbat erger had weten te voorkomen en dat Nederlandse militairen geen getuigen waren geweest van de etnische zuivering. Veel vragen bleven evenwel onbeantwoord. Bovendien bleken enige tijd later fotorolletjes, waarop bewijzen van massamoorden zouden kunnen staan, bij het ontwikkelen te zijn vernietigd.

In september 1996 gaf het kabinet het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) de opdracht de gang van zaken rond de val van Srebrenica te onderzoeken. Het rapport van het NIOD verscheen uiteindelijk pas in het voorjaar van 2002, nadat directeur prof. Hans Blom diverse malen uitstel had gevraagd omdat het onderzoek meer tijd vergde. De verschijning van het rapport was veel later dan was beoogd en dan het kabinet had gewenst. Het was slechts korte tijd vóór de Tweede Kamerverkiezingen van 2002.

Om uit te zoeken of Defensie bepaalde zaken in de 'doofpot' wilde stoppen, werd in 1998 aan de Noord-Hollandse Commissaris van de Koningin Van Kemenade6 gevraagd hiernaar onderzoek te doen. Directe aanleiding was het verdwijnen van een fotorolletje met mogelijk belastende beelden voor Dutchbat. De conclusie van Van Kemenade was dat het ministerie van Defensie voldoende had meegewerkt aan het verslag over de val van Srebrenica. Wel zette hij vraagtekens bij het onderzoek naar wangedrag door Nederlandse militairen.

Een Tweede Kamercommissie onder leiding van de D66'er Bert Bakker7 onderzocht in 2000 de besluitvorming rond de Nederlandse deelname aan VN-missies. De commissie concludeerde dat die besluitvorming vaak plaatsvond op basis van onvoldoende informatie.

  • meer over het parlementair onderzoek besluitvorming uitzendingen

4.

Houding Jan Pronk

Op 27 maart bracht het IKV een rapport uit, waarin ernstige kritiek op de Nederlandse houding ten aanzien van de risico's in Srebrenica werd geuit. Dit verhoogde de druk op het kabinet. Het kabinet sprak de dag erna af pas te reageren na het verschijnen van het NIOD-rapport.

Diezelfde, dus ook nog voor het verschijnen van het rapport, zei minister Pronk8 - die op dat moment in New York was - in een interview met het tv-programma Nova dat in zijn ogen 'de politiek' in 1995 had gefaald. Hij betrok dat falen ook op zichzelf. Premier Kok nam daarvan openlijk afstand, ook toen daarover op 3 april in de Tweede Kamer vragen werden gesteld. In het kabinet was Pronk fel bekritiseerd door zijn collega's. Pronk erkende een fout te hebben gemaakt.

Op 8 april, twee dagen voor verschijning, kregen Kok, De Grave en Van Aartsen van prof. Blom vertrouwelijk de conclusies van het NIOD-rapport te horen.

Het NIOD-rapport

Op 10 april 2002 verscheen, na ruim vijf jaar onderzoek, het NIOD-rapport. Belangrijkste conclusie was dat Dutchbat werd uitgezonden

  • - 
    op een missie met een zeer onhelder mandaat
  • - 
    naar een gebied omschreven als een safe area zonder dat daarvan een duidelijke definitie bestond
  • - 
    om vrede te handhaven waar geen vrede was
  • - 
    zonder diepgaande informatie in te winnen bij de Canadese voorgangers in de enclave
  • - 
    zonder adequaat te zijn opgeleid voor deze specifieke taak in die specifieke omstandigheden
  • - 
    nagenoeg verstoken van militair-politiek inlichtingenwerk om de intenties van de strijdende partijen te peilen
  • - 
    onder onvoldoende gefundeerd vertrouwen in de bereidheid om het luchtwapen in te zetten in geval van problemen
  • - 
    zonder een duidelijke vertrekstrategie.

Ook de rol van minister-president Kok, die onvoldoende zijn regiefunctie zou hebben vervuld, werd bekritiseerd. Daarnaast was er kritiek op de wijze waarop Defensie na de mislukte operatie had meegewerkt aan het boven water krijgen van de feiten.

5.

De val van het kabinet

Na het verschijnen van het rapport verklaarde minister-president Kok dat het onderzoek leek te bevestigen dat de Nederlandse regering steeds had gedaan wat het kon doen. Nederland had wel medeverantwoordelijkheid voor, maar geen schuld aan het drama.

Het kabinet vergaderde op 12 april over het NIOD-rapport. Een besluit over politieke consequenties werd een week uitgesteld. Twee ministers, Pronk en De Grave9, overwogen inmiddels om op te stappen. Minister De Grave achtte zich verantwoordelijk voor de slechte informatievoorziening door zijn ministerie.

Pronk was, met Kok, de enige die al in 1993 minister was, en dus medeverantwoordelijk voor het uitzenden van Dutchbat. Hij meldde voor zichzelf al een politieke conclusie te hebben getrokken en diende zijn ontslagbrief in. Premier Kok accepteerde die niet.

Eerder dan gepland, op dinsdag 16 april, kwam de ministerraad bijeen. Premier Kok deelde daarin mee, dat hijzelf had besloten politieke consequenties te trekken uit het NIOD-rapport. De andere ministers sloten zich bij hem aan. De VVD-ministers, omdat de grondslag van het kabinet in hun ogen ontvallen was; de D66-ministers tevens omdat zij de mening van Kok deelden. Nog diezelfde middag ging Kok naar de koningin om de val van het kabinet mee te delen. Later legde hij een verklaring af in de Tweede Kamer.

6.

Nasleep

Door de val van het kabinet was een inhoudelijk debat niet goed meer mogelijk. De Tweede Kamer stelde daarop een commissie in, die in korte tijd moest bekijken of niet alsnog een parlementaire enquête zou moeten worden ingesteld. Deze commissie, onder leiding van Van Middelkoop10 (ChristenUnie) stelde inderdaad voor een enquête te houden. De Tweede Kamer stemde daarmee in.

Op 5 juni 2002 stelde de Tweede Kamer een enquêtecommissie Srebrenica11 in onder voorzitterschap van de D66'er Bert Bakker. Doelstelling van de enquête was de Kamer in staat te stellen een definitief politiek oordeel te vellen over het optreden van de Kamer, de Nederlandse regering en de ambtelijk/militair verantwoordelijken in de aanloop naar, tijdens, en na afloop van de gebeurtenissen in Srebrenica. De commissie bracht in januari 2003 verslag uit.

7.

Tijdbalk

half maart 2002

conclusies NIOD-rapport vertrouwelijk bekend bij Kok

27 maart

PvdA-bewindslieden bespreken eventuele reactie

28 maart

NOVA-interview met Jan Pronk: kabinet faalde in 1995

3 april

Vragen Rosenmöller in TK over uitlatingen Pronk: Kok neemt afstand

4 april

Nieuw overleg PvdA-bewindslieden (Pronk afwezig) over reactie

10 april

Presentatie NIOD-rapport door Prof. Blom

12 april

Ministerraad bespreekt reactie op rapport

15 april

Pronk dient ontslag in bij Kok; die weigert dit

16 april

Kok besluit zelf af te treden; ministers volgen hem

16 april

Verklaring Kok in Tweede Kamer

 

Meer over

  • kabinetscrisis12

  • 1. 
    Dit kabinet, in de wandelgangen veelal 'Paars II' genoemd, was een voortzetting van het kabinet-Kok I. Hoewel het kabinet het bijna de volle vier jaar uithield, verliep de samenwerking tussen PvdA, VVD en D66 minder soepel dan in de vorige kabinetsperiode. PvdA-leider Wim Kok werd voor de tweede keer premier.
     
  • 2. 
    Minister-president die acht jaar lang een coalitie leidde met daarin de politieke tegenvoeters PvdA en VVD (de paarse kabinetten). Was van betrekkelijk eenvoudige komaf en klom via de vakbond op tot minister. Volgde in 1986 Den Uyl op als partijleider en was minister van Financiën in het derde kabinet-Lubbers. Voerde een stringent ombuigingsbeleid. Dat beleid werd onder zijn premierschap (Paars I) voortgezet en leidde tot groei van de werkgelegenheid. Kreeg als minister-president te maken met het debacle in Srebrenica en de bijna-crisis rond het huwelijk van de kroonprins. Zijn tweede kabinet was vooral in de laatste periode minder succesvol door problemen in de zorg en het onderwijs en dat leidde mede tot een verkiezingsnederlaag van de PvdA. Werd in 2003 minister van staat. Integere, resultaatgerichte en meer op samenbinden dan op bezielen ingestelde rasbestuurder. Internationaal gerespecteerd. Kon soms wat nors zijn als er in zijn ogen onterechte kritiek was.
     
  • 3. 
    Eminent rechtsgeleerde, internationaal befaamd volkenrechtspecialist. Christendemocratisch politicus van AR-huize met progressieve inborst. Hoewel altijd partijpolitiek actief, leken zijn staatssecretariaat en ministerschap van Buitenlandse Zaken in achtereenvolgens het kabinet-Den Uyl en (anderhalf jaar) het kabinet-Lubbers III toch hem overkomen onderbrekingen van zijn wetenschappelijke carrière als hoogleraar en jurist. Die loopbaan beëindigde hij in 2006 als rechter in het Internationaal Gerechtshof. Man met grote aandacht voor mensenrechten, alom geroemd om zijn evenwichtige oordelen en zijn vermogen om goed naar argumenten van anderen te luisteren.
     
  • 4. 
    Drents PvdA-politicus en -bestuurder en oud-voorzitter van de PvdA-jongeren die zeventien jaar een vooraanstaand buitenland-woordvoerder van de Tweede Kamerfractie was en een belangrijke rol speelde bij de debatten over het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime en kernwapens. Minister van Defensie in het kabinet-Lubbers III. Besloot in zijn Prioriteitennota tot inkrimping van de krijgsmacht en tot opschorting van de dienstplicht. Eerstverantwoordelijke voor de Nederlandse deelname aan de Golf-oorlog en voor uitzending van militairen in VN-verband naar Bosnië. Vanaf 1995 ruim dertien jaar Commissaris van de Koningin in Drenthe. Doortastend en strategisch politicus die echter ook van gezelligheid hield. Quiz- en wielerliefhebber.
     
  • 5. 
    Hoogleraar en wetenschapper, die in 1986 Ed Nijpels opvolgde als fractieleider van de VVD. Was directeur van de Telders-stichting, het wetenschappelijk bureau van de VVD, en daarna hoogleraar internationale betrekkingen. Werd in 1982 Tweede Kamerlid en was aanvankelijk buitenland-woordvoerder. Lijsttrekker in 1989. Op hem bleef het stempel staan van een in de politiek verdwaalde professor. Deelde de politieke leiding van de VVD met vicepremier De Korte, wat onduidelijk was. Trad af op Koninginnedag 1990 en werd opgevolgd door Frits Bolkestein. Stapte over naar de wetenschap, als directeur van Instituut Clingendael. Keerde in 1994 terug als minister van Defensie en kreeg daar te maken met het Srebenica-drama. Na zijn ministerschap Tweede Kamerlid, hoogleraar en lid van de Raad van State. Stapte in 2010 over van de VVD naar D66.
     
  • 6. 
    Invloedrijke katholieke socialist met grote werkkracht. Uiteenlopende wetenschappelijke, bestuurlijke en maatschappelijke activiteiten. Kwam als Nijmeegse hoogleraar onderwijs-sociologie als minister van Onderwijs in het kabinet-Den Uyl. Was daarin een creatieve maar ook veel bekritiseerde bewindsman. Ontvouwde plannen voor de zgn. Middenschool en stimuleerde als tweedekansonderwijs de moedermavo en de Open Universiteit. In de periode 1978-1981 Tweede Kamerlid en fractiesecretaris. In 1981 weer minister in het kabinet-Van Agt II. Bracht later als Kamerlid een omvangrijke initiatiefwet tot stand over volwasseneneducatie. Was tot 1984 dé 'kroonprins' van Joop den Uyl. Na zijn 'Haagse' loopbaan universiteitsbestuurder, burgemeester van Eindhoven en Commissaris van de Koningin in Noord-Holland. Werd in 2002 minister van staat.
     
  • 7. 
    Prominente D66'er die van alle markten thuis was. Hield zich in de twaalf jaar waarin hij Tweede Kamerlid was bezig met onder meer financiën, sociale zekerheid, de zorg, buitenlands beleid, defensie, media en economische zaken. Leidde bekwaam de commissie die onderzoek deed naar de uitzending van Nederlandse militairen op vredesmissies en was voorzitter van de enquêtecommissie Srebrenica. Was, gevraagd en ongevraagd, altijd bereid de pers te woord staan en zette dan op heldere wijze de standpunten van zijn partij uiteen. Voor hij Kamerlid werd hoofd voorlichting van de Sociaal-Economische Raad. Verloor in 2006 zijn zetel, omdat Fatma Koser Kaya met voorkeurstemmen werd gekozen.
     
  • 8. 
    Bevlogen en vaak emotioneel betrokken PvdA-politicus, die gold als exponent van de linkervleugel van zijn partij. Zeer begaan met de problematiek van armoede in de wereld en deskundig op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking. Vooral tijdens het kabinet-Den Uyl mikpunt van kritiek van behoudend Nederland vanwege de steun aan de bevrijdingsbewegingen in Afrika en aan Cuba. Na een periode in de Kamer en een functie bij de UNCTAD keerde hij terug in Den Haag. Als medeauteur van het rapport 'Schuivende Panelen' droeg hij bij aan een koerswijziging van de PvdA. Werd in 1989 wederom minister van Ontwikkelingssamenwerking. In het tweede kabinet-Kok minister van VROM. Kreeg veel waardering als voorzitter van de Wereldmilieuconferentie. Werd in 2001 gepasseerd voor de post van Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen.
     
  • 9. 
    Frank de Grave (1955) was van 7 juni 2011 tot 3 september 2018 Eerste Kamerlid voor de VVD. Sindsdien is hij staatsraad bij de Afdeling advisering van de Raad van State. Na werkzaamheden in het bankwezen en het voorzitterschap van de JOVD werd hij in 1982 financieel woordvoerder van de VVD in de Tweede Kamer. In 1990-1996 was de heer De Grave wethouder van financiën in Amsterdam en vervolgens staatssecretaris van Sociale Zaken in het kabinet-Kok I en minister van Defensie in het kabinet-Kok II. Keerde in 2002 terug naar de Kamer als mediawoordvoerder. Kreeg vanaf 2004 leiding over organen in de gezondheidszorg, zoals de Zorgautoriteit. Was daarna voorziter van het bestuur van pensioenfonds PGGM en voorzitter van de Federatie van Medisch Specialisten.
     
  • 10. 
    Gedegen en gerespecteerd lid van de Tweede Kamerfracties van GPV en ChristenUnie, die na vier jaar Eerste Kamerlidmaatschap minister van Defensie werd in het kabinet-Balkenende IV. Had het in die laatste functie veel moeilijker, onder andere vanwege de discussies rond de vredesmissie in Afghanistan. Zijn politieke loopbaan begon hij als medewerker van de Tweede Kamerfractie van het GPV, waarna hij in 1989 zelf Kamerlid werd. Hield zich met uiteenlopende onderwerpen bezig. Leidde in 1995-1996 het parlementaire onderzoek naar klimaatverandering. Daarnaast was hij nauw betrokken bij de parlementaire nasleep van het Srebrenicadrama en het vastleggen van betrokkenheid van de Tweede Kamer bij militaire missies. Na het uittreden van de PvdA-ministers was hij in 2010 acht maanden tevens minister voor Wonen, Wijken en Integratie.
     
  • 11. 
    In april 2002 besloot de Tweede Kamer een parlementaire enquête te houden naar de gebeurtenissen rond de uitzending van militairen naar Srebrenica. Reden voor de enquête was onder meer een rapport van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), op basis waarvan het kabinet-Kok II zijn ontslag had aangeboden.
     
  • 12. 
    Een kabinet kan vanwege een intern conflict of door een conflict met Tweede Kamer of Eerste Kamer ten val komen. Bij interne conflicten kan worden gedacht aan een meningsverschil tussen ministers over een te nemen maatregel of over een wetsvoorstel dat in behandeling is.