Artikel III-22: Vrijheid van vestiging - Hoofdinhoud
In het kader van deze onderafdeling zijn beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat verboden. Dit verbod heeft tevens betrekking op beperkingen van de oprichting van agentschappen, filialen of dochterondernemingen door onderdanen van een lidstaat die zich op het grondgebied van een lidstaat hebben gevestigd.
De onderdanen van een lidstaat hebben, behoudens de bepalingen van de afdeling betreffende het kapitaal, op het grondgebied van een andere lidstaat het recht van toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan alsmede het recht ondernemingen, met name vennootschappen in de zin van artikel III-27 i, op te richten en te beheren, overeenkomstig de bepalingen die door de wetgeving van de lidstaat van vestiging voor de eigen onderdanen zijn vastgesteld.
In het kader van [deze afdeling] zijn beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat verboden. Dit verbod heeft eveneens betrekking op beperkingen betreffende de oprichting van agentschappen, filialen of dochterondernemingen door de onderdanen van een lidstaat die op het grondgebied van een lidstaat zijn gevestigd.
De onderdanen van een lidstaat hebben, behoudens de bepalingen van het [voormalige hoofdstuk] betreffende het kapitaal, op het grondgebied van een andere lidstaat het recht van toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan alsmede het recht ondernemingen, en met name vennootschappen in de zin van [de tweede alinea van ex artikel 48 i], op te richten en te beheren, overeenkomstig de bepalingen die door de wetgeving van de lidstaat van vestiging voor de eigen onderdanen zijn vastgesteld.
In het kader van deze onderafdeling zijn beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat verboden. Dit verbod heeft tevens betrekking op beperkingen van de oprichting van agentschappen, filialen of dochterondernemingen door onderdanen van een lidstaat die zich op het grondgebied van een lidstaat hebben gevestigd.
De onderdanen van een lidstaat hebben, behoudens de bepalingen van de afdeling betreffende het kapitaal, op het grondgebied van een andere lidstaat het recht van toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan alsmede het recht ondernemingen, met name vennootschappen in de zin van artikel III-27 i, op te richten en te beheren, overeenkomstig de bepalingen die door de wetgeving van de lidstaat van vestiging voor de eigen onderdanen zijn vastgesteld.
In het kader van deze onderafdeling zijn beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat verboden. Dit verbod heeft tevens betrekking op beperkingen van de oprichting van agentschappen, filialen of dochterondernemingen door onderdanen van een lidstaat die zich op het grondgebied van een lidstaat hebben gevestigd.
De onderdanen van een lidstaat hebben, behoudens de bepalingen van de afdeling 4 van dit hoofdstuk, op het grondgebied van een andere lidstaat het recht van toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan alsmede het recht ondernemingen, met name vennootschappen in de zin van artikel III-27 i, op te richten en te beheren, overeenkomstig de bepalingen die door de wetgeving van de lidstaat van vestiging voor de eigen onderdanen zijn vastgesteld.
In het kader van deze onderafdeling zijn beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat verboden. Dit verbod geldt ook voor beperkingen van de oprichting van agentschappen, bijkantoren of dochterondernemingen door onderdanen van een lidstaat die zich op het grondgebied van een lidstaat hebben gevestigd.
De onderdanen van een lidstaat hebben, behoudens afdeling 4 betreffende kapitaal en betalingen, op het grondgebied van een andere lidstaat het recht van toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en het recht op de uitoefening daarvan, alsmede het recht ondernemingen, met name vennootschappen in de zin van artikel III-142 i, tweede alinea, op te richten en te beheren, onder de voorwaarden waarin de wetgeving van de lidstaat van vestiging voor de eigen onderdanen voorziet.