Artikel : Ontwerp Protocol betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel

Artikel

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN

GELEID DOOR DE WENS ervoor te zorgen dat besluiten zo dicht mogelijk bij de burgers van de Unie worden genomen;

VASTBESLOTEN de voorwaarden vast te stellen voor de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel van artikel 7 van de Grondwet en een systeem in te stellen voor toezicht op de toepassing van dit beginsel door de instellingen;

HEBBEN te dien einde OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, die aan de Grondwet worden gehecht:

  • 1. 
    Elke instelling draagt er voortdurend zorg voor dat het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel van artikel 8 i van de Grondwet in acht worden genomen.
  • 2. 
    Alvorens wetgevingsteksten voor te stellen, dient te Commissie, behalve in zeer urgente of vertrouwelijke gevallen, breed overleg te voeren. Dit overleg moet, waar nodig, rekening houden met de regionale en lokale dimensie van het beoogde optreden.
  • 3. 
    De Commissie zendt haar wetgevingsvoorstellen en wijzigingsvoorstellen gelijktijdig toe aan de nationale parlementen en aan de wetgever van de Unie. De wetgevingsresoluties van het Europees Parlement en de gemeenschappelijke standpunten van de Raad worden, zodra ze zijn aangenomen of vastgesteld, door de betrokken instelling aan de nationale parlementen van de lidstaten toegezonden.
  • 4. 
    De Commissie rechtvaardigt haar voorstel in het licht van het subsidiariteitsbeginsel. Aan elk wetgevingsvoorstel wordt een subsidiariteitsmemorandum gehecht, met een uitgebreide toelichting van de elementen op basis waarvan de naleving van het subsidiariteitsbeginsel kan worden beoordeeld. Dat memorandum moet elementen bevatten waarmee de financiële gevolgen van het voorstel kunnen worden beoordeeld, alsook - in het geval van een kaderwet - het effect ervan op de door de lidstaten vast te stellen regelgeving, inclusief - waar toepasselijk - de regionale regelgeving. De redenen voor de conclusie dat een doelstelling van de Unie beter bereikt kan worden door de Unie moeten met kwalitatieve of, zo mogelijk, kwantitatieve indicatoren worden gestaafd. De Commissie houdt er rekening mee dat alle lasten, financiële of administratieve, voor de Unie, nationale regeringen, regionale of lokale overheden, bedrijfsleven en burgers tot een minimum moeten worden beperkt en evenredig moeten zijn met het te bereiken doel.
  • 5. 
    Alle nationale parlementen van de lidstaten kunnen binnen een termijn van zes weken vanaf de datum van toezending van het wetgevingsvoorstel van de Commissie, aan de voorzitters van het Europees parlement, de Raad en de Commissie een gemotiveerd advies toezenden over de redenen waarom zij menen dat het betrokken voorstel niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel. De nationale parlementen stellen zelf de interne procedures vast voor de raadpleging van de afzonderlijke kamers in het geval van een tweekamerstelsel en/of, waar van toepassing, van de regionale parlementen met wetgevende bevoegdheid.
  • 6. 
    Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie houden rekening met de gemotiveerde adviezen van de nationale parlementen.

    Als minstens een derde van de nationale parlementen een gemotiveerd advies uitbrengt waarin wordt gesteld dat het Commissievoorstel niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, moet de Commissie haar voorstel opnieuw bezien. Op grond daarvan kan de Commissie besluiten haar voorstel te handhaven, te wijzigen of in te trekken. De Commissie motiveert haar besluit.

  • 7. 
    In de periode tussen de bijeenroeping van het bemiddelingscomité en het tijdstip waarop het comité bijeenkomt kunnen de nationale parlementen van de lidstaten eveneens een gemotiveerd advies uitbrengen over de redenen waarom zij menen dat het gemeenschappelijk standpunt van de Raad, dan wel de amendementen van het Europees Parlement het subsidiariteitsbeginsel schenden. Tijdens de bijeenkomst van het bemiddelingscomité houden het Europees Parlement en de Raad zoveel mogelijk rekening met de adviezen van de nationale parlementen van de lidstaten.
  • 8. 
    Volgens artikel [huidig artikel 230] van de Grondwet is het Hof van Justitie bevoegd kennis te nemen van elk beroep wegens schending van het subsidiariteitsbeginsel dat wordt ingesteld door de lidstaten, in voorkomend geval op verzoek van hun nationaal parlement en in overeenstemming met het eigen grondwettelijk bestel. Uit hoofde van ditzelfde artikel van de Grondwet kan ook het Comité van de Regio's een dergelijk beroep instellen voor wetgevingsbesluiten waarover het is geraadpleegd.
  • 9. 
    De Commissie brengt jaarlijks verslag uit aan de Europese Raad, het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van artikel 8, lid 3, van de Grondwet. Dit jaarverslag wordt ook toegezonden aan het Comité van de Regio's en aan het Economisch en Sociaal Comité.

1.

Ontwikkeling artikel

2003

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN

GELEID DOOR DE WENS ervoor te zorgen dat besluiten zo dicht mogelijk bij de burgers van de Unie worden genomen;

VASTBESLOTEN de voorwaarden vast te stellen voor de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel van artikel 7 van de Grondwet en een systeem in te stellen voor toezicht op de toepassing van dit beginsel door de instellingen;

HEBBEN te dien einde OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, die aan de Grondwet worden gehecht:

  • 1. 
    Elke instelling draagt er voortdurend zorg voor dat het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel van artikel 8 i van de Grondwet in acht worden genomen.
  • 2. 
    Alvorens wetgevingsteksten voor te stellen, dient te Commissie, behalve in zeer urgente of vertrouwelijke gevallen, breed overleg te voeren. Dit overleg moet, waar nodig, rekening houden met de regionale en lokale dimensie van het beoogde optreden.
  • 3. 
    De Commissie zendt haar wetgevingsvoorstellen en wijzigingsvoorstellen gelijktijdig toe aan de nationale parlementen en aan de wetgever van de Unie. De wetgevingsresoluties van het Europees Parlement en de gemeenschappelijke standpunten van de Raad worden, zodra ze zijn aangenomen of vastgesteld, door de betrokken instelling aan de nationale parlementen van de lidstaten toegezonden.
  • 4. 
    De Commissie rechtvaardigt haar voorstel in het licht van het subsidiariteitsbeginsel. Aan elk wetgevingsvoorstel wordt een subsidiariteitsmemorandum gehecht, met een uitgebreide toelichting van de elementen op basis waarvan de naleving van het subsidiariteitsbeginsel kan worden beoordeeld. Dat memorandum moet elementen bevatten waarmee de financiële gevolgen van het voorstel kunnen worden beoordeeld, alsook - in het geval van een kaderwet - het effect ervan op de door de lidstaten vast te stellen regelgeving, inclusief - waar toepasselijk - de regionale regelgeving. De redenen voor de conclusie dat een doelstelling van de Unie beter bereikt kan worden door de Unie moeten met kwalitatieve of, zo mogelijk, kwantitatieve indicatoren worden gestaafd. De Commissie houdt er rekening mee dat alle lasten, financiële of administratieve, voor de Unie, nationale regeringen, regionale of lokale overheden, bedrijfsleven en burgers tot een minimum moeten worden beperkt en evenredig moeten zijn met het te bereiken doel.
  • 5. 
    Alle nationale parlementen van de lidstaten kunnen binnen een termijn van zes weken vanaf de datum van toezending van het wetgevingsvoorstel van de Commissie, aan de voorzitters van het Europees parlement, de Raad en de Commissie een gemotiveerd advies toezenden over de redenen waarom zij menen dat het betrokken voorstel niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel. De nationale parlementen stellen zelf de interne procedures vast voor de raadpleging van de afzonderlijke kamers in het geval van een tweekamerstelsel en/of, waar van toepassing, van de regionale parlementen met wetgevende bevoegdheid.
  • 6. 
    Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie houden rekening met de gemotiveerde adviezen van de nationale parlementen.

    Als minstens een derde van de nationale parlementen een gemotiveerd advies uitbrengt waarin wordt gesteld dat het Commissievoorstel niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, moet de Commissie haar voorstel opnieuw bezien. Op grond daarvan kan de Commissie besluiten haar voorstel te handhaven, te wijzigen of in te trekken. De Commissie motiveert haar besluit.

  • 7. 
    In de periode tussen de bijeenroeping van het bemiddelingscomité en het tijdstip waarop het comité bijeenkomt kunnen de nationale parlementen van de lidstaten eveneens een gemotiveerd advies uitbrengen over de redenen waarom zij menen dat het gemeenschappelijk standpunt van de Raad, dan wel de amendementen van het Europees Parlement het subsidiariteitsbeginsel schenden. Tijdens de bijeenkomst van het bemiddelingscomité houden het Europees Parlement en de Raad zoveel mogelijk rekening met de adviezen van de nationale parlementen van de lidstaten.
  • 8. 
    Volgens artikel [huidig artikel 230] van de Grondwet is het Hof van Justitie bevoegd kennis te nemen van elk beroep wegens schending van het subsidiariteitsbeginsel dat wordt ingesteld door de lidstaten, in voorkomend geval op verzoek van hun nationaal parlement en in overeenstemming met het eigen grondwettelijk bestel. Uit hoofde van ditzelfde artikel van de Grondwet kan ook het Comité van de Regio's een dergelijk beroep instellen voor wetgevingsbesluiten waarover het is geraadpleegd.
  • 9. 
    De Commissie brengt jaarlijks verslag uit aan de Europese Raad, het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van artikel 8, lid 3, van de Grondwet. Dit jaarverslag wordt ook toegezonden aan het Comité van de Regio's en aan het Economisch en Sociaal Comité.
2003

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN

GELEID DOOR DE WENS ervoor te zorgen dat besluiten zo dicht mogelijk bij de burgers van de Unie worden genomen;

VASTBESLOTEN de voorwaarden vast te stellen voor de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel van artikel I-9 van de Grondwet en een systeem in te stellen voor toezicht op de toepassing van deze beginselen door de Instellingen;

HEBBEN te dien einde OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, die aan de Grondwet worden gehecht:

  • 1. 
    Elke Instelling draagt er voortdurend zorg voor dat het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel van artikel I-9 i van de Grondwet in acht worden genomen.
  • 2. 
    Alvorens een wetgevingshandeling voor te stellen, gaat de Commissie over tot brede raadplegingen. Dit overleg moet, waar nodig, rekening houden met de regionale en lokale dimensie van het beoogde optreden. In buitengewoon dringende gevallen, gaat de Commissie niet over tot raadpleging. Zij motiveert haar beslissing in haar voorstel.
  • 3. 
    De Commissie zendt haar wetgevingsvoorstellen en wijzigingsvoorstellen gelijktijdig toe aan de nationale parlementen van de lidstaten en aan de wetgever van de Unie. De wetgevingsresoluties van het Europees Parlement en de gemeenschappelijke standpunten van de Raad worden, zodra ze zijn aangenomen of vastgesteld, door de betrokken instelling aan de nationale parlementen van de lidstaten toegezonden.
  • 4. 
    De Commissie motiveert haar voorstel in het licht van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel. Aan elk wetgevingsvoorstel wordt een subsidiariteits- en een evenredigheidsmemorandum gehecht, met een uitgebreide toelichting van de elementen op basis waarvan de naleving van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel kan worden beoordeeld. Dat memorandum moet elementen bevatten waarmee de financiële gevolgen van het voorstel kunnen worden beoordeeld, alsook - in het geval van een kaderwet - het effect ervan op de door de lidstaten vast te stellen regelgeving, inclusief - waar toepasselijk - de regionale regelgeving. De redenen voor de conclusie dat een doelstelling van de Unie beter bereikt kan worden door de Unie moeten met kwalitatieve of, zo mogelijk, kwantitatieve indicatoren worden gestaafd. De Commissie houdt er rekening mee dat alle lasten, financiële of administratieve, voor de Unie, nationale regeringen, regionale of lokale overheden, bedrijfsleven en burgers tot een minimum moeten worden beperkt en evenredig moeten zijn met het te bereiken doel.
  • 5. 
    Alle nationale parlementen van de lidstaten of afzonderlijke kamers van een nationaal parlement kunnen binnen een termijn van zes weken vanaf de datum van toezending van het wetgevingsvoorstel van de Commissie, aan de voorzitters van het Europees parlement, de Raad en de Commissie een gemotiveerd advies toezenden over de redenen waarom zij menen dat het betrokken voorstel niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel. De nationale parlementen of afzonderlijke kamers van een nationaal parlement raadplegen, waar van toepassing, de regionale parlementen met wetgevende bevoegdheid.
  • 6. 
    Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie houden rekening met de gemotiveerde adviezen die de nationale parlementen van de lidstaten of een kamer van die parlementen tot hen richten.

    De nationale parlementen van de lidstaten met een parlementair éénkamerstelsel beschikken over twee stemmen, en de afzonderlijke kamers in een parlementair tweekamerstelsel over één stem.

    Ingeval gemotiveerde adviezen waarin wordt gesteld dat een Commissievoorstel niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, ten minste eenderde van alle stemmen van de nationale parlementen van de lidstaten en van de afzonderlijke kamers van de nationale parlementen vertegenwoordigen, moet de Commissie haar voorstel opnieuw bezien. Deze drempel bedraagt ten minste eenvierde van alle stemmen indien het een voorstel van de Commissie betreft of een initiatief van een groep lidstaten in het kader van artikel [8] van hoofdstuk X, betreffende de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, van deel III van de Grondwet.

    Op grond daarvan kan de Commissie besluiten haar voorstel te handhaven, te wijzigen of in te trekken. De Commissie motiveert haar besluit.

  • 7. 
    Het Hof van Justitie is bevoegd kennis te nemen van elk beroep wegens schending door een wetgevingshandeling van het subsidiariteitsbeginsel, dat op de wijze als aangegeven in artikel [230] wordt ingesteld door de lidstaten of door die lidstaten in overeenstemming met de eigen nationale rechtsorde wordt overgebracht namens een nationaal parlement of een kamer van dat parlement].

    Uit hoofde van ditzelfde artikel van de Grondwet kan ook het Comité van de Regio's een dergelijk beroep instellen ten aanzien van wetgevingshandelingen voor de vaststelling waarvan het krachtens de Grondwet moet worden geraadpleegd.

  • 8. 
    De Commissie brengt jaarlijks aan de Europese Raad, het Europees Parlement, de Raad en de nationale parlementen van de lidstaten verslag uit over de toepassing van artikel I-9 van de Grondwet. Dit jaarverslag wordt ook toegezonden aan het Comité van de Regio's en aan het Economisch en Sociaal Comité.

2.

Toelichting

Het praesidium van de Europese Conventie heeft bovenstaande tekst geschreven naar aanleiding van amendementen van conventieleden op de concept-tekst van dit protocol, alsmede redactionele overwegingen voor wat betreft ordening en leesbaarheid.

De overkoepelende concepttekst die vooraf ging aan bovenstaand protocol bevat:

  • de eerste versie van het protocol
  • overwegingen die hebben geleid tot opneming van dit artikel in het ontwerpverdrag (toelichting)
  • een overzicht van relevante documenten (het CONV-document, de amendementen, eventueel de conclusies van de relevante werkgroepen)

Dit eerder verschenen protocoltekst kunt u hierboven aanklikken.