Christendemocratie

Met dank overgenomen van Parlement.com.

Christendemocratie is een politieke stroming die zijn grondslag heeft in het christelijke denken over sociale en economische verhoudingen. Gemeenschapszin, rentmeesterschap en zorg voor naasten vormen haar kernwaarden. Binnen het politieke spectrum nemen christendemocraten een centristische positie in tussen liberalen en conservatisme enerzijds en sociaaldemocraten anderzijds.

De christendemocratie ontwikkelde zich vanaf de Tweede Wereldoorlog tot een dominante politieke stroming in continentaal Europa. Ook in de Nederlandse politiek speelt zij een belangrijke rol. Christendemocratische en confessionele partijen hebben vrijwel de gehele twintigste eeuw in de regering gezeten.

Het CDA1 is het voorbeeld van een christendemocratische politieke partij in Nederland. Ook de voorgangers van die partij (KVP2, ARP3 en CHU4) kunnen als christendemocratisch gezien worden. In het Europees Parlement (EP) zijn verschillende christendemocratische partijen verenigd in de Europese Volkspartij (EVP), de grootste fractie in het EP.

Inhoudsopgave

  1. Beginselen
  2. Historische ontwikkeling
  3. Christendemocratie in Nederland
  4. Persoonlijkheden

1.

Beginselen

Christendemocratie is gestoeld op christelijk gedachtegoed, waarbij de bijbel dient als inspiratiebron voor politiek handelen. Centraal staat het idee dat „de mens” zich slechts ten volle verwezenlijken kan als een sociaal individu, verbonden met de medemens en „in gehoorzaamheid aan God.” Kenmerkend voor de christendemocratie zijn dan ook de aandacht voor maatschappelijke organisaties, het idee van rentmeesterschap en de zorg voor naasten. De mate waarin religieuze overtuiging en politieke praktijk met elkaar verweven zijn varieert sterk per partij, politicus of tijdvak.

Christendemocraten hechten veel belang aan sterke en zelfstandige maatschappelijke organisaties. Gemeenschappen als het gezin of de kerk maar ook bedrijven vormen de kern van de samenleving. De overheid dient de zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid van deze instituties te respecteren en te steunen. Ze heeft in beginsel slechts een aanvullende en bemiddelende taak. Pas wanneer de maatschappelijke organisaties niet toereikend zijn dient de nationale overheid op te treden. Dit wordt het 'Subsidiariteitsbeginsel' ofwel 'Soevereiniteit in eigen kring' genoemd. Ook wordt corporatisme vaak verbonden aan christendemocratie.

Een tweede kenmerk van christendemocratie, rentmeesterschap, komt voort uit de christelijke gedachte verantwoord en behoudend om te gaan met 'de schepping' en samenleving. Met het liberalisme deelt de christendemocratie dus de nadruk op zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid. Tegelijkertijd vloeit uit de christelijke naastenliefde de aandacht voor de zorg voor de zwakkeren in de samenleving voort. Met de sociaaldemocraten delen christendemocraten dan ook de aandacht voor sociale wetgeving.

2.

Historische ontwikkeling

Christendemocratie, of politieke organisatie op confessionele grondslag, ontstond als reactie op het succes van liberale en socialistische bewegingen aan het einde van de negentiende eeuw. Door de opkomst van liberalisme en socialisme verzwakte de invloed van de kerk. Met het opzetten van politieke organisaties en het bepleiten van sociale wetgeving wilde de kerk aan invloed terugwinnen. Aan katholieke zijde riep Paus Leo III in zijn Rerum Novarum hiertoe op. Ondanks de confessionele grondslag opereerden deze partijen los van de kerk. Deze partijen waren vooral gericht op de middenklasse.

Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde de christendemocratie zich tot dominante stroming in continentaal Europa. Christendemocraten stonden samen met sociaaldemocraten aan de basis van de welvaartstaat. Christendemocratische partijen waren in veel landen grote volkspartijen met een brede aanhang. Deze partijen hadden vaak een grotere rol dan alleen politieke vertegenwoordiging. Vaak waren er ook maatschappelijke organisaties aan de partij verbonden.

Met name sinds het einde van de Koude Oorlog hebben toenemende secularisering en individualisering negatieve gevolgen voor christendemocratische partijen. Ook de opkomst van het neoliberalisme droeg bij aan het einde van de hoogtijdagen van de christendemocratie.

3.

Christendemocratie in Nederland

Katholieken en protestanten

Tot het ontstaan van het CDA in 1980 kende de christendemocratie een katholieke5 en een protestantse6 stroming. Hoewel beiden in dezelfde tijd en om soortgelijke redenen ontstonden verschilden zij regelmatig van mening. Binnen de protestantse stroming waren de ARP3 en de CHU4 de belangrijkste partijen. Aan katholieke zijde was er lang geen sprake van formele partijvorming. Hoewel al sinds 1883 samengewerkt werd, werd pas in 1926 de RKSP7 gevormd.

Het kabinet-Mackay was in 1888 het eerste confessionele kabinet. Het bestond uit ministers van louter katholieke en protestantse (ARP) huize.

Kuypers 'Antithese'

Door ARP-voorman en minister-president Abraham Kuyper8 werd er rond 1900 een scherpe tegenstelling aangegeven tussen de confessionele en niet-confessionele partijen. Zijn zogenaamde 'Antithese' hield in dat de verschillen tussen de confessionele partijen en de liberalen en socialisten groter waren dan de onderlinge meningsverschillen van katholieken en protestanten. De verschillende confessionele partijen zouden dan ook moeten samenwerken. Ze trokken ook inderdaad samen op in de Schoolstrijd. Gezamenlijk pleitten zij voor overheidsfinanciering voor bijzonder onderwijs.

Dominantie confessionele partijen

Na de invoering van het algemeen kiesrecht in 1917 groeiden de confessionele partijen groeiden. Aan katholieke zijde werd in 1926 de RKSP gevormd. De protestantse en katholieke partijen samen hadden tussen 1918 en 1939 steeds een meerderheid in beide kamers. De premiers Ruijs de Beerenbrouck9 en Colijn10 gaven ieder leiding aan een aantal kabinetten met alleen confessionele partijen.

Na de Tweede Wereldoorlog kende Nederland, afgezien van enkele kortstondige afsplitsingen, drie grote christendemocratische partijen. De Katholieke Volkspartij (KVP, opvolger van de RKSP), de ARP en de CHU. De KVP wedijverde met de PvdA om de positie van grootste partij. Samen met de PvdA legde deze partij in de Rooms-rode coalities de basis voor de verzorgingsstaat.

Door de ontkerkelijking van de samenleving hadden daalde de aanhang van de confessionele partijen vanaf de jaren '60 sterk. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1972 behaalden zij gezamenlijk 48 zetels, terwijl bij de verkiezingen van 1963 de KVP alleen al nog 50 zetels haalde.

Vorming van het CDA

In 1980 kwam het tot een fusie tussen ARP, CHU en KVP tot het Christendemocratisch Appèl (CDA). Deze nieuwe partij wist ook een aanzienlijk aantal niet-gelovige kiezers te bereiken. Tot 1994 was het CDA de grootste partij in de Tweede Kamer. Ze leverde achtereenvolgens de premiers Van Agt (1977-1982) en Lubbers (1982-1994), met twaalf jaren de langstzittende premier in de Nederlandse parlementaire geschiedenis.

De langdurige machtspositie wekte echter een groeiende afkeer bij andere partijen en ook de kiezers. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1994 verloor het CDA dramatisch. Voor het eerst werd er een coalitie gevormd zonder een confessionele partij.

Hoewel het CDA tussen 2002 en 2010 wederom als grootste partij de premier leverde, werd niet meer dezelfde grootte en dominante positie bereikt als tijdens de kabinetten-Lubbers. Bovendien vaart de partij sindsdien een conservatievere koers.

4.

Persoonlijkheden

Enkele bekende Nederlandse christendemocratische politici:

Carl Romme11, medeoprichter en leider van de KVP van 1946 tot 1961.

Barend Biesheuvel12, ARP-leider en minister president (1971-1973)

Dries van Agt13, eerste CDA-leider en -premier (1977-1982).

Ruud Lubbers14, CDA-leider en langstzittende premier van Nederland (1982-1994).

Jan-Peter Balkenende15, CDA-leider en premier tussen 2002 en 2010.

 

Meer over

  • Politieke stromingen16
 

Bent u als journalist of wetenschapper op zoek naar statistische gegevens over Kamerleden of bewindspersonen, bijvoorbeeld gemiddelde leeftijd, ervaring, herkomst, beroep, m/v, of per politieke partij? PDC, partner van het Montesquieu Instituut, kan deze gegevens onder voorwaarden beschikbaar stellen voor wetenschappelijk onderzoek en journalistieke publicaties. Neem voor meer informatie contact op met PDC.

Op bovenstaande tekst en gegevens zijn auteursrechten van PDC van toepassing; overname, in welke vorm dan ook, is zonder expliciete goedkeuring niet toegestaan. Ook de afbeeldingen zijn niet rechtenvrij.


  • 1. 
    Het Christen-Democratisch Appèl (CDA) is een christelijk geïnspireerde partij in het centrum van het politieke spectrum. Henri Bontenbal is momenteel politiek leider van het CDA. De partij werd opgericht op 11 oktober 1980 als fusie van Anti-Revolutionaire Partij (ARP), Christelijk-Historische Unie (CHU) en Katholieke Volkspartij (KVP).
     
  • 2. 
    De KVP was een christendemocratische partij, die, hoewel zij voor iedereen openstond, vrijwel uitsluitend aanhang had onder de katholieken. De partij was in 1945 de opvolger van de vooroorlogse RKSP. In 1980 fuseerde zij met ARP en CHU tot het CDA. De KVP had met name in sommige streken (Limburg, Noord-Brabant, delen van Gelderland, Twente) een sterke machtspositie.
     
  • 3. 
    De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
     
  • 4. 
    De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
     
  • 5. 
    Pas aan het einde van de 19e eeuw ontstond er een politieke organisatie van katholieken. Toch traden zij al vanaf omstreeks 1870 als groepering in het parlement op. Het zou tot 1883 duren, voordat er 'Proeve van een program van een katholieke partij' kwam en pas in 1897 kwam er een verbond van R.K. kiesverenigingen. Initiatiefnemer voor de katholieke partijvorming was de priester-staatsman Herman Schaepman.
     
  • 6. 
    Antirevolutionair was een 19e-eeuwse politieke stroming, die zich keerde tegen de ideeën van de Franse Revolutie, met name tegen de volkssoevereiniteit. De overheid ontleende haar gezag volgens de antirevolutionairen niet aan het volk, maar aan God. Tegenover de ideeën van de Revolutie werd de bijbel en de door God geleide geschiedenis gesteld (hiervoor werd ook de term christelijk-historisch gebruikt). De antirevolutionaire gedachten werden geformuleerd door G. Groen van Prinsterer. In de Kamer had hij slechts enkele medestanders.
     
  • 7. 
    De RKSP werd formeel op 3 juni 1926 opgericht als katholieke partij en was de voorloper van de KVP. Daarvoor waren de katholieken georganiseerd in de Algemeene Bond van RK-kiesverenigingen, die informeel ook al RKSP werd genoemd. Deze bond was in mei 1904 ontstaan. In de Tweede Kamer was in 1893 voor het eerst sprake van een RK-Kamerclub. Vanaf 1918 was er een RKSP-fractie. In Eerste Kamer kwamer er omstreeks 1922 een fractie.
     
  • 8. 
    'Abraham de geweldige'. De grote voorman en stichter van de Anti-Revolutionaire Partij, de partij van de 'kleine luyden'. Krachtig organisator en goed spreker. Stichtte ook het dagblad De Standaard, de Vrije Universiteit en de Gereformeerde Kerk, nadat hij een afscheidingsbeweging (Doleantie) had geleid. Was predikant en werd in 1874 Tweede Kamerlid, maar verliet de Kamer al na drie jaar. Keerde in 1894 echter terug en werd voorzitter van de meer democratische antirevolutionairen. Leidde in 1901-1905 een coalitiekabinet, dat vooral in de herinnering bleef voortleven door het de kop in drukken van de Spoorwegstaking in 1903 en door de ontbinding van de Eerste Kamer in 1904. Kwam in 1908 in conflict met Heemskerk en in 1909 in opspraak door de zgn. lintjesaffaire, maar werd desondanks tot zijn dood door zijn achterban als de door God gegeven leider beschouwd.
     
  • 9. 
    Limburgse katholieke staatsman die in het interbellum driemaal minister-president en in twee periodes Tweede Kamervoorzitter was. Na advocaat en ambtenaar van het Openbaar Ministerie te zijn geweest, werd hij in 1905 Tweede Kamerlid. In 1918 volgde hij zijn vader op als Commissaris van de Koningin in Limburg, maar spoedig daarna werd hij kabinetsleider. Zijn eerste kabinet kreeg te maken met problemen die samenhingen met de Eerste Wereldoorlog en de afloop daarvan, zoals voedselschaarste en de vlucht van de Duitse keizer naar Nederland. Beantwoordde in november 1918 Troelstra's revolutiepoging met de aankondiging van hervormingen (achturendag, vrouwenkiesrecht). Tijdens zijn laatste kabinet brak de economische wereldcrisis uit. Hoffelijke edelman en goed teamleider, die ook door niet-geloofsgenoten werd gewaardeerd. Als minister van Binnenlandse Zaken echter niet zo doortastend.
     
  • 10. 
    Antirevolutionair staatsman, die zijn loopbaan als officier in de binnenlanden van Indië begon. Korte tijd Tweede Kamerlid en als jong minister van Oorlog succesvol. Daarna directeur van een olieconcern. Zeer vermogend. In 1920 opvolger van Kuyper als leider van de ARP. Voerde in 1923-1926 als minister van Financiën een streng bezuinigingsbeleid. Tijdens de crisis van de jaren dertig minister-president. Predikte een beleid van aanpassing, waarbij salarissen en uitkeringen werden verlaagd. Hoffelijk in de omgang. Had ook internationaal goede contacten en gezag. Charismatisch spreker en krachtige persoonlijkheid, die zich het liefst met hoofdlijnen bezighield, maar zichzelf ook wel overschatte. Tamelijk opportunistisch en hard. Riep bij tegenstanders nogal wat weerstanden op. Reageerde soms impulsief, zoals in mei 1940 toen hij langdurige Duitse heerschappij leek te aanvaarden. Stierf in Duitse ballingschap.
     
  • 11. 
    Voorman van de KVP die met Drees in de naoorlogse jaren de Nederlandse politiek domineerde. Was voor de Tweede Wereldoorlog als jong Amsterdams gemeenteraadslid al een gedreven katholiek politicus. Na een hoogleraarschap in Tilburg werd hij in 1937 minister van Sociale Zaken in het vierde kabinet-Colijn. Streefde een actievere werkgelegenheidspolitiek na en kreeg bekendheid door zijn spaarregeling voor werklozen ('het kwartje van Romme'). Werd na de oorlog geen minister meer, waarbij mogelijk zijn wat omstreden rol in de oorlog (commissaris van een reclamebedrijf dat ook voor de Duitsers werkte) een rol speelde. Was tot 1961 fractieleider en werd toen staatsraad. Was tevens politiek commentator van De Volkskrant. Begenadigd spreker, die prachtige zinnen maakte. Harde werker: las als enige alle kamerstukken. Politieke peetvader van Klompé en Schmelzer. Bijnaam: 'de Sfinx van Overveen'.
     
  • 12. 
    Charismatische ARP-voorman, minister van Landbouw en premier. Afkomstig uit Haarlemmerliede en net als Colijn een boerenzoon. Kwam via de Christelijke boeren- en tuindersbond in de Kamer, waarvan hij al snel een gerespecteerd lid was. Werd in 1963 minister van Landbouw en vicepremier. Na een mislukte poging een kabinet te vormen in 1967 fractievoorzitter. Was zowel criticaster als steunpilaar van het kabinet-De Jong. Pleitbezorger van christendemocratische samenwerking. In 1971 alsnog premier van een instabiel kabinet, dat na een jaar ten val kwam. Behaalde in november 1972 met zijn partij een goed verkiezingsresultaat, maar verdween korte tijd later vrij geruisloos uit de politiek toen zijn partij aanstuurde op een kabinet met de PvdA. Populair in eigen kring. Harde werker, pragmatisch maar ook soms erg rechtlijnig. Werd vanwege zijn lange gestalte (bijna twee meter) 'mooie Barend' genoemd.
     
  • 13. 
    CDA-voorman, jurist en premier van KVP-huize. Stond als hoogleraar strafrecht bekend als vernieuwingsgezind en bracht als minister van Justitie belangrijke wetten tot stand. Vicepremier in het kabinet-Den Uyl. Kwam in de kabinetten-Biesheuvel en -Den Uyl diverse malen in politieke problemen, onder meer door discussies over de vrijlating van de Drie van Breda, de abortuskwestie en de affaire-Menten. Werd in 1977 de eerste leider van het CDA en was daarna vijf jaar premier. Was toen de politieke tegenvoeter van PvdA-leider Den Uyl; even populair bij zijn achterban als verguisd door zijn tegenstanders. Stapte na de verkiezingen van 1982 op als politiek leider. Nadien Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant en EG-ambassadeur. Relativeerde de politiek en zichzelf, maar was tactisch sterk. Formuleerde zorgvuldig en viel op door zijn kleurrijke en soms archaïsche taalgebruik.
     
  • 14. 
    Christendemocraat die twaalf jaar minister-president was. Werd in 1973 als jonge ondernemer minister van Economische Zaken in het kabinet-Den Uyl. Na zijn ministerschap en een jaar 'gewoon' Kamerlid voorzitter van de CDA-fractie. Was vier jaar steunpilaar van het kabinet-Van Agt/Wiegel. Na het mislukte kabinet-Van Agt/Den Uyl werd hij in 1982 premier en CDA-leider. Voerde in kabinetten met de VVD een 'no-nonsense'-beleid dat zorgde voor economisch herstel en vermindering van de staatsschuld. Leidde het CDA in 1986 naar verkiezingswinst en wist die in 1989 te consolideren. Werd daarna premier van een kabinet met de PvdA. Een meester in het vinden van compromisteksten, die vaak tot stand kwamen op zijn werkkamer, het torentje. Na zijn premierschap ontging hem het voorzitterschap van de Europese Commissie en de functie secretaris-generaal van de NAVO. Werd later wel onverwacht Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen, maar trad in 2005 voortijdig terug. Harde werker, manager.
     
  • 15. 
    Zeeuwse CDA-politicus die negen jaar partijleider en acht jaar premier was. Afkomstig uit de wetenschap en partijideoloog, die eigen verantwoordelijkheid van burgers voorstond. Als Tweede Kamerlid financieel woordvoerder. Werd in 2001 onverwacht lijsttrekker van het CDA na de machtstrijd tussen De Hoop Scheffer en Van Rij. Leidde vanaf 2002 als premier kabinetten van wisselende samenstelling in een na de moord op Fortuyn politiek instabiele periode. Probeerde terugkeer van 'normen en waarden' op de politieke agenda te zetten. Nadat zijn tweede kabinet diverse hervormingen had doorgevoerd, was zijn vierde kabinet op dat punt minder daadkrachtig. Een bankencrisis werd wel bezworen. In zijn publieke optredens soms wat onhandig, maar niettemin - of juist daardoor - lange tijd populair en succesvol. De verkiezingen van 2010 verliepen voor zijn partij echter desastreus, waarna hij de politiek verliet. Sinds 2022 minister van staat.
     
  • 16. 
    Politici en politieke partijen zijn vertegenwoordigers van een bepaald gedachtegoed. Zij halen hun inspiratie uit een bepaalde ideologie of overtuiging en beroepen zich op een samenhangend geheel van ideeën, opvattingen en wensen over de inrichting van de samenleving. Hierin zijn diverse stromingen te onderscheiden. Deze verschillende stromingen hebben allen een fundamenteel verschillende visie op de positie en de taken van de overheid en de relatie tussen overheid en burger.