Opiniestuk Ybeltje Berckmoes-Duindam - Gevangen in een gouden bedje (P&G juni 2015) - Hoofdinhoud
Tijdens een rondleiding bij de maatschappelijke opvang raakte ik in gesprek met een werkneemster van de nachtopvang voor dak- en thuislozen. Voor het gemak noem ik haar Ria. Ria doet het werk met veel plezier, al 27 jaar. Ze kent vrijwel al haar klanten door en door: wie agressief is en wie niet. Wie je wel of niet bij elkaar op een kamer kan laten slapen en ga zo maar door. Verhalen te over. Zo vertelde ze over iemand die al meer dan 15 jaar gebruik maakt van de nachtopvang. Hij is een vaste klant en hij vindt het eigenlijk wel best zo. Dan zou je kunnen denken: die mensen in de nachtopvang zorgen er toch maar mooi voor dat die man van de straat is. Tegelijkertijd vraag ik me af hoe het mogelijk is dat iemand al 15 jaar lang in een bed slaapt waarvan de rekening van €18.000 per persoon per jaar, bij de belastingbetaler wordt neergelegd, zonder dat er een haan naar kraait. De burgemeester van Den Helder brengt steevast gezinnen die plotseling op straat komen te staan onder in een hotel. Dat is gewoon voordeliger!
Nederland telt 27.000 dak- en thuislozen. Er zijn twee typen te onderscheiden: de dakloze met zware psychiatrische problematiek en de dakloze die als gevolg van de economische crisis en het plotselinge verlies van inkomen dakloos is geraakt. Zij hebben altijd één probleem gemeen: dat is het ontbreken van een dak boven het hoofd. Mensen die aan de onderkant bungelen hebben minder kans op een woning en daarmee een extra obstakel om weer op eigen benen te kunnen staan. Doordat de onderkant van de huurmarkt vast zit en er onvoldoende eenvoudige betaalbare woningen beschikbaar zijn is de uitstroom uit de maatschappelijke opvang het voornaamste probleem geworden voor de dak- en thuislozenopvang.
De opvang voor dak- en thuislozen zou moeten voorzien in de behoefte aan onderdak voor als het echt niet anders kan. En dan zo kort mogelijk. Daarom vind ik dat de opvang van dak- en thuislozen zich veel meer moet richten op huisvesting. Het is belangrijk om snel te kunnen handelen zodat iemand vanuit een eigen onderkomen weer zelf aan de slag kan en zijn financiën op orde kan brengen. Daarnaast zou de maatschappelijke opvang in plaats van zelf alle zorg en hulp te verlenen, zich meer moeten focussen op vlotte en efficiënte verwijzing naar de primair verantwoordelijke instellingen zoals GGZ, Jeugdhulp, gehandicaptenzorg en schuldhulpverlening. De opvang fungeert op die manier als stootkussen en niet als vangnet waarin mensen blijven hangen. Woningcorporaties zullen een centrale rol moeten pakken in het beschikbaar maken van eenvoudige betaalbare woningen. Een succesvolle coördinatie hierin zal onmiddellijk effect hebben. Lokale bestuurders, met name uit de regiogemeenten waar de maatschappelijke opvang is gevestigd en de wethouders die belast zijn met het sociaal domein en huisvesting, daag ik dan ook uit om hierbij de handschoen op te pakken.