Benoemingsprocedure bewindslieden
Aan de benoeming van een minister1 (en staatssecretaris2) gaat een hele procedure vooraf: tijdens de kabinetsformatie3 wordt er gezocht naar kandidaten, vervolgens moeten zij gescreend worden en tot slot voeren zij een gesprek met de formateur3, waarin wordt bekeken of er 'enig beletsel is in het heden of verleden van de kandidaat om de functie te aanvaarden'.
Bij de screening wordt van kandidaat-bewindslieden onderzocht of ze een strafblad hebben, bekend zijn bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en of er risico's zijn in de sfeer van hun belastinggedrag.
In het gesprek met de beoogde minister-president4 komen ook de nevenfuncties, financiële en zakelijke belangen en de gezondheid van de kandidaat aan de orde. Blijkt er een beletsel te zijn, dan bekijken de formateur en de kandidaat of en zo ja hoe het beletsel kan worden weggenomen. Na afloop van het gesprek moet de kandidaat in een brief aan de formateur bevestigen wat er is besproken. Deze benoemingsprocedure is vastgelegd in een brief van de minister-president d.d. 20 december 2002. Tot slot worden de ministers per koninklijk besluit5 benoemd.
Inhoudsopgave
De zoektocht naar kandidaten begint bij de kabinetsformatie, waarbij een coalitie van partijen in de Tweede Kamer6 heeft verklaard samen te willen werken in een kabinet7. Zodra daar overeenstemming over is bereikt en een regeerakkoord8 is gesloten, gaat een formateur, meestal de toekomstige minister-president, ministers zoeken. De partijen die de coalitie vormen, dragen kandidaat-bewindslieden voor.
Vaak hebben beoogde ministers of staatssecretarissen dus reeds een politieke of bestuurlijke functie. Zij kunnen bijvoorbeeld al actief zijn als Tweede Kamerlid9. Op het moment van benoeming tot minister of staatssecretaris moet de politicus dan wel zijn of haar Kamerzetel opgeven, omdat die functies (behalve voor demissionaire bewindslieden tijdens de formatieperiode) volgens de Grondwet onverenigbaar zijn (zie artikel 5710).
Het komt geregeld voor dat niet-politici in aanmerking komen voor de ministersposten. Meestal zijn zij dan wel lid van een politieke partij, en beschikken zij door hun carrière of achtergrond over zoveel deskundigheid dat zij 'ministeriabel' geacht worden. Gedacht kan daarbij worden aan hoogleraren.
Op verzoek van de formateur vindt er, voorafgaand aan het gesprek tussen de formateur en de kandidaat-bewindspersoon, een screening van de kandidaat plaats. De formateur laat drie feitenonderzoeken verrichten:
Strafblad
Het onderzoek naar de zogeheten 'justitiële antecedenten' houdt in dat in het justitieel documentatieregister wordt opgezocht of er afgeronde zaken zijn die tot een strafrechtelijke veroordeling van de kandidaat hebben geleid.
AIVD
De AIVD gaat na of er in de AIVD-dossiers gegevens over de kandidaat beschikbaar zijn die zijn verzameld op grond van artikel 6 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (WIV 2002). Dit wetsartikel geeft de AIVD de taak om onderzoek te doen naar organisaties en personen waarvan het ernstige vermoeden bestaat dat ze een gevaar vormen voor de democratische rechtsorde, de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat.
De AIVD stelt geen verdergaand nieuw onderzoek naar de kandidaat in, tenzij een ernstig vermoeden bestaat dat de in artikel 6 WIV 2002 genoemde belangen worden bedreigd.
Fiscaal gedrag
De Belastingdienst bekijkt het fiscale dossier van de kandidaat en geeft een algemeen oordeel over zijn of haar fiscale gedrag. Ook meldt de Belastingdienst eventuele fiscaal 'risicovolle aspecten'. Concrete cijfers blijven ook voor de formateur geheim.
Uitkomst
Het resultaat van de onderzoeken komt in het gesprek aan de orde. In de onderzoeken wordt dus niet gecontroleerd of de betrokkene de waarheid heeft verteld over zijn opleiding of loopbaan. VVD-staatssecretaris Charles Schwietert11 moest om deze reden in 1982 na drie dagen aftreden.
Nadat deze screening is afgerond, gaat de formateur met de kandidaat in gesprek over de resultaten van de onderzoeken en worden de overige beletsels uitvoerig besproken.
Om de schijn van belangenverstrengeling te vermijden en volledige inzet in zijn functie te garanderen, moet de aanstaande bewindspersoon alle betaalde en onbetaalde functies, nevenfuncties en andere nevenactiviteiten voor de beëdiging neerleggen. Hierover spreekt de formateur met de kandidaat. Voor voortzetting van een bepaalde functie is uitdrukkelijke toestemming van de formateur nodig.
Ook bestuursfuncties in verenigingen, parttime hoogleraarschappen, redactiefuncties en lidmaatschappen van comités van aanbeveling vallen onder het nevenfunctieverbod. Bewindslieden mogen nog wel gewoon lid van een vereniging zijn.
Na de beëdiging mag een bewindspersoon slechts bij hoge uitzondering en na schriftelijke toestemming van de minister-president een nevenfunctie aanvaarden. Ook voor het voeren van besprekingen voor een nieuwe baan is toestemming van de premier nodig.
Roel in 't Veld12 trad in 1993 na tien dagen af als staatssecretaris in verband met een betaalde bijbaan die hij als hoogleraar had gehad. In dit geval ging het dus niet om een bijbaan als staatssecretaris.
De formateur en de kandidaat bespreken ook of de kandidaat-bewindspersoon zeggenschapsrechten heeft inzake relevante financiële of zakelijke belangen. Boven bepaalde grenzen wordt het bezit van aandelen of risicodragende participaties in ondernemingen beschouwd als mogelijke belangenverstrengeling, evenals het bezit van commercieel geëxploiteerde roerende en onroerende goederen.
Ook aandelenopties die tijdens de ambtsperiode kunnen worden uitgeoefend, nulurencontracten en terugkeeropties bij een werkgever en financiële en zakelijke belangen van een partner (in geval van een huwelijk in gemeenschap van goederen) gelden als 'risico van (schijnbare) belangenverstrengeling'. Voor bewindslieden op het ministerie van Financiën13 wordt het bezit van aandelen in openbare beleggingsfondsen gezien als risico.
Als sprake is van een risico van (schijnbare) belangenverstrengeling, moet de kandidaat-bewindspersoon maatregelen treffen om dit risico weg te nemen. Te denken valt aan verkoop van de eigendom of het afstand doen van optierechten, terugkeerrechten en nulurencontracten.
Zeggenschap en beheer over eigendom worden soms op afstand geplaatst, zodat er tijdens de ambtsperiode geen invloed kan worden uitgeoefend. Dat kan bijvoorbeeld door de eigendom onder te brengen in een beheersstichting met onafhankelijke derden (dus geen familieleden) in het bestuur.
Als een minister of staatssecretaris eenmaal in functie is, mag deze geen nieuw financieel of zakelijk belang creëren dat in strijd is met de richtlijnen.
De formateur vraagt de kandidaat-bewindspersoon of deze zich opgewassen voelt tegen de zware fysieke eisen die een ministerschap of staatssecretariaat met zich meebrengt. Vervolgens vraagt de formateur of de kandidaat het nodig vindt een medisch onderzoek te ondergaan alvorens de benoeming te accepteren.
Aan het eind van het gesprek vraagt de formateur aan de kandidaat of er verder nog feiten uit zijn of haar verleden van belang zijn die een negatieve invloed zouden kunnen hebben op het functioneren als bewindspersoon of die het kabinet in een lastig parket zouden kunnen brengen.
De formateur maakt de kandidaat-bewindspersoon erop attent dat:
-
-ook oud-bewindspersonen het ambtsgeheim niet mogen schenden
-
-oud-bewindslieden niet de schijn mogen wekken tijdens hun periode als bewindspersoon onzuiver te hebben gehandeld
-
-oud-bewindslieden niet de schijn mogen wekken verkeerd om te gaan met de tijdens de ambtsperiode opgedane kennis
In 2012 trad staatssecretaris Co Verdaas14 na enkele weken af, nadat hij in opspraak was gekomen vanwege onregelmatigheden bij declaratie van reiskosten in de tijd dat hij Gedeputeerde van Gelderland was.
De inhoud van het gesprek tussen de formateur en de kandidaat-bewindspersoon is vertrouwelijk en wordt dus niet openbaar gemaakt. Wel meldt de minister-president aan het begin van een kabinetsperiode in een brief aan de Tweede Kamer:
-
-welke regelingen bewindslieden hebben getroffen om onverenigbare financiële en zakelijke belangen uit de weg te ruimen
-
-welke nevenfuncties15 behouden blijven
In 2005 ontstond er, naar aanleiding van de zakelijke belangen van minister Veerman16, commotie over nevenfuncties van bewindslieden. Nadat bekend was geworden dat minister Veerman nog steeds directeur van enkele Franse bedrijven was, bleken ook andere bewindslieden zonder toestemming van premier Balkenende17 nevenfuncties aan te houden. Overigens hadden de meeste nevenfuncties weinig om het lijf en mocht minister Remkes18 ambassadeur van het Jenevergenootschap blijven.
In de brief van de minister-president staat niet welke financiële en zakelijke belangen zijn afgestoten. Ook is de (kandidaat-)bewindspersoon zelf verantwoordelijk voor de oplossing van het risico van financiële en zakelijke belangenverstrengeling. Wel neemt de minister-president de verantwoordelijkheid voor het verloop van de gesprekken over van de formateur. De Kamer kan hem dus aanspreken op de benoemingsprocedure.
Ministers en staatssecretarissen worden per Koninklijk Besluit benoemd. Dat vloeit voort uit artikel 4319 van de Grondwet. Bij de benoeming van de ministers wordt het Koninklijk Besluit medeondertekend door de minister-president (artikel 47 Grondwet20); het Koninklijke Besluit waarbij de minister-president wordt benoemd, wordt door hemzelf medeondertekend (artikel 4821 Grondwet). Zittende ministers gaan over in het nieuwe kabinet; feitelijk wordt besloten het door hen gevraagde ontslag niet te verlenen (of zij komen terug op hun verzoek hun portefeuilles ter beschikking te stellen). Indien bewindslieden een andere functie krijgen, moet dit wel per Koninklijk Besluit worden geregeld. Staatssecretarissen moeten altijd opnieuw worden benoemd en beëdigd.
Bij het aantreden van het kabinet leggen de ministers en staatssecretarissen ten overstaan van de Koning een ambtseed22 af, waarbij zij trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van hun ambt zweren of beloven (artikel 4922 Grondwet). Ook zweren of verklaren zij geen gift beloofd of gegeven te hebben om benoemd te worden en dit ook niet zullen doen tijdens het uitoefenen van hun ambt (Wet beëdiging ministers en leden Staten-Generaal). Als regel worden alle nieuwe ministers en staatssecretarissen op dezelfde dag door de koning(in) beëdigd, maar dat hoeft niet. Soms vindt de beëdiging van één of meer staatssecretarissen later plaats.
Schending van de eed of belofte is een ambtsmisdrijf, waarvoor strafrechtelijke vervolging24 mogelijk is. De regering of de Tweede Kamer moet daarvoor bij de Hoge Raad om verzoeken. Een dergelijke vervolging is nog nooit voorgekomen.
In 1956 vond de beëdiging van minister Struycken25, die voordien Gouverneur van de Antillen was, later plaats dan van de overige nieuwe ministers. De plechtigheid vond toen plaats op Sicilië, waar koningin Juliana vakantie hield.
Toen de nieuwe staatssecretarissen mevrouw De Waal26 (Onderwijs) en de heer Van den Berge27 (Financiën) op 1 februari 1953 werden beëdigd, droeg de koningin laarzen, omdat zij op het punt stond naar de door de watersnood getroffen gebieden af te reizen.
Zeer onregelmatig was wat in 1922 gebeurde. De twee nieuwe ministers, Van Swaaij28 en Westerveld29, werden pas drie dagen na hun aantreden beëdigd, omdat de koningin in Zweden en Noorwegen op staatsbezoek was. Zij waren als niet-beëdigde bewindslieden aanwezig bij de opening van de Staten-Generaal30 (die ditmaal niet door de koningin geschiedde) en dienden ook als minister-in-spe de begroting mede in.
Tot 1971 werd geen bordesfoto gemaakt van het gehele kabinet (met de koningin). Wel werden de beëdigde ministers op het bordes gefotografeerd.
In 1973 werden op één na alle nieuwe ministers en staatssecretarissen tegelijk beëdigd. Er bestaat daardoor een (unieke) foto van het volledige kabinet-Den Uyl31 op het bordes. In 1977 en 1982 werden de nieuwe staatssecretarissen pas later beëdigd. Vanaf 1986 was de beëdiging van nieuwe ministers en staatssecretaris op dezelfde dag. Dat vindt dan aansluitend aan elkaar plaats.
Meer over
- 1.Ministers zijn politiek verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein. Met uitzondering van ministers zonder portefeuille geven zij politieke leiding aan een departement. Daarbij kunnen zij terzijde worden gestaan door staatssecretarissen. Een minister, meestal lid van één van de partijen die in de Tweede Kamer het kabinet steunen, moet het vertrouwen van de Tweede Kamer hebben om de functie te kunnen vervullen.
- 2.Een staatssecretaris ondersteunt een minister bij het politiek leiden van een ministerie. Staatssecretarissen komen vooral voor bij 'zware' ministeries. Daar krijgen zij een specifiek beleidsterrein onder hun hoede, maar de minister blijft medeverantwoordelijk. Net als de minister moet een staatssecretaris verantwoording afleggen aan het parlement.
- 3.Na elke Tweede Kamerverkiezing, of soms na de val van een kabinet, begint het proces van de formatie van een nieuw kabinet. Doel van de kabinetsformatie is een kabinet te vormen dat enerzijds kan rekenen op steun van de meerderheid van de Tweede Kamer en anderzijds tot een gezamenlijk beleid kan komen. De Grondwet is vrij bescheiden wat betreft de kabinetsformatie. Slechts de artikelen 43 en 48 van de Grondwet spreken over de vorming van een kabinet: ministers en staatssecretarissen worden bij koninklijk besluit benoemd.
- 4.De minister-president, ook wel premier genoemd, is voorzitter van de ministerraad. In die functie coördineert de premier het regeringsbeleid. De minister-president is ook de minister van Algemene Zaken. De huidige minister-president is Dick Schoof.
- 5.Een koninklijk besluit (KB) is een besluit van de regering dat zonder medewerking van de Staten-Generaal wordt genomen.
- 6.De Tweede Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
- 7.Met het begrip kabinet worden alle ministers en staatssecretarissen bedoeld. Een kabinet wordt genoemd naar de minister-president, bijvoorbeeld het kabinet-Drees of het kabinet-Kok. In het spraakgebruik worden de begrippen regering en kabinet vaak door elkaar gebruikt. Strikt genomen, is er echter een verschil tussen beide. Met de term 'regering' duiden we het staatshoofd (koning of koningin) samen met de ministers aan.
- 8.Regeringsprogramma's en regeerakkoorden hebben gemeen dat schriftelijk het voorgenomen beleid van een toekomstig kabinet wordt vastgelegd. Een regeringsprogramma kan ter goedkeuring voorgelegd worden aan de coalitiefracties, maar dit is niet strikt noodzakelijk.
- 9.De Tweede Kamer bestaat uit 150 parlementariërs: volksvertegenwoordigers die op basis van evenredige vertegenwoordiging voor een periode van in principe vier jaar worden gekozen via de kandidatenlijst van een politieke partij. Zij controleren de regering en treden op als medewetgevers.
- 10.1. Niemand kan lid van beide Kamers zijn.
- 11.Journalist, die rond 1980 parlementair verslaggever was bij het NOS-journaal. Gezien zijn KRO-verleden werd algemeen verondersteld dat hij CDA-sympathisant was. In 1982 werd hij echter volkomen onverwacht door Nijpels naar voren geschoven als VVD-staatssecretaris van Defensie. Trad al na enkele dagen af, nadat hij onwaarheden bleek te hebben verteld over zijn dienstplicht en opleiding.
- 12.Bestuurskundige van PvdA-huize, die kort staatssecretaris van hoger onderwijs was. Als wetenschapper veelvuldig betrokken bij advisering van de overheid en als topambtenaar en bestuurder nauw betrokken bij de ontwikkeling en implementatie van een nieuw stelsel van studiefinanciering. Werd in 1993 als opvolger van Wallage, die op Sociale Zaken de afgetreden staatssecretaris Ter Veld verving, benoemd tot staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen. PvdA-leider Kok noemde zijn komst toen een 'kwaliteitsimpuls'. Trad echter al na tien dagen af wegens problemen rond een door hem als hoogleraar vervulde nevenfunctie. Bleef daarna hoogleraar.
- 13.Dit ministerie speelt een centrale rol bij het vertalen van het algemeen regeringsbeleid in financieel beleid. Daarnaast coördineert het de openbare uitgaven en zorgt het ministerie voor de inning van de belastinggelden. Het ministerie is verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de financiën van lagere overheden als provincies en gemeenten. Het monetaire beleid is eveneens een zorg van dit ministerie. Het ministerie behartigt de Nederlandse, financiële belangen in Europa en de rest van de wereld.
- 14.Planoloog die tien jaar bestuurlijk actief was, waarvan bijna vier jaar als PvdA-Tweede Kamerlid. Hij was onderzoeker, directeur van een avondopleiding bedrijfskunde van de KU Nijmegen, adviseur van diverse gemeenten en manager woondiensten van een woningcorporatie. In de Kamer woordvoerder op het gebied van ruimtelijke ordening, volkshuivesting en verkeer, waarna hij in 2007 gedeputeerde van Gelderland werd. Aan zijn staatssecretariaat van Economische Zaken in het kabinet-Rutte II kwam spoedig een einde na een affaire rond declaratiegedrag als gedeputeerde. In 2013 werd hij directeur van het Centre for Development Innovation, Wageningen Universiteit en in mei 2018 deeltijd-hoogleraar aan de Technische Universiteit Delft. In 2019-2023 was hij dijkgraaf en sindsdien Deltacommissaris.
- 15.Voor zowel leden van de Eerste als Tweede Kamer is het mogelijk om nevenfuncties te hebben naast het Kamerlidmaatschap. Er is echter een groot verschil in hoe dit ingevuld kan worden. Eerste Kamerleden besteden gewoonlijk slechts één dag per week aan de werkzaamheden in de Eerste Kamer. Zij hebben hierdoor voldoende tijd om ernaast een ander beroep uit te oefenen. Het Eerste Kamerlidmaatschap wordt soms zelfs gezien als nevenfunctie naast andere werkzaamheden.
- 16.Boer uit de Hoekse Waard, die vierenhalf jaar minister van Landbouw was. Was aanvankelijk leraar, maar nam later het ouderlijk akkerbouwbedrijf over en werd ook boer in Frankrijk. Actief als gemeenteraadslid en in adviesorganen van het CDA. Was docent en hoogleraar in Delft, Rotterdam en Tilburg en daarna voorzitter van het bestuur van de Landbouwuniversiteit. Vakminister die de agrarische sector goed kende en zich daardoor goed staande kon houden in debatten. Trad krachtig op bij de uitbraak van vogelgriep. Gebrek aan politiek gevoel bracht hem enkele keren in problemen, zonder dat echter zijn integriteit en toewijding ter discussie stonden.
- 17.Zeeuwse CDA-politicus die negen jaar partijleider en acht jaar premier was. Afkomstig uit de wetenschap en partijideoloog, die eigen verantwoordelijkheid van burgers voorstond. Als Tweede Kamerlid financieel woordvoerder. Werd in 2001 onverwacht lijsttrekker van het CDA na de machtstrijd tussen De Hoop Scheffer en Van Rij. Leidde vanaf 2002 als premier kabinetten van wisselende samenstelling in een na de moord op Fortuyn politiek instabiele periode. Probeerde terugkeer van 'normen en waarden' op de politieke agenda te zetten. Nadat zijn tweede kabinet diverse hervormingen had doorgevoerd, was zijn vierde kabinet op dat punt minder daadkrachtig. Een bankencrisis werd wel bezworen. In zijn publieke optredens soms wat onhandig, maar niettemin - of juist daardoor - lange tijd populair en succesvol. De verkiezingen van 2010 verliepen voor zijn partij echter desastreus, waarna hij de politiek verliet. Sinds 2022 minister van staat.
- 18.Johan Remkes (1951) begon zijn politieke loopbaan als voorzitter van de JOVD en werd later lid van Gedeputeerde Staten van Groningen. In de perioden oktober 1993-augustus 1998 en november 2006-juni 2010 was hij Tweede Kamerlid voor de VVD. Hij hield zich als Kamerlid onder meer bezig met economische zaken, binnenlandse zaken, belastingen en mediabeleid. In het tweede kabinet-Kok was hij staatssecretaris van Volkshuisvesting. Van 22 juli 2002 tot 22 februari 2007 was hij minister van Binnenlandse Zaken. In het kabinet-Balkenende I (2002-2003) was hij tevens vicepremier. In de periode 2019-2020 was hij waarnemend burgemeester van 's-Gravenhage en daarvoor van 1 juli 2010 tot 1 januari 2019 Commissaris van de Koning(in) in Noord-Holland. In 2017-2018 was hij voorzitter van de Staatscommissie parlementair stelsel. Van 19 april tot 1 december 2021 was de heer Remkes waarnemend commissaris van de Koning in Limburg.
- 19.De minister-president en de overige ministers worden bij koninklijk besluit benoemd en ontslagen.
- 20.Alle wetten en koninklijke besluiten worden door de Koning en door een of meer ministers of staatssecretarissen ondertekend.
- 21.Het koninklijk besluit waarbij de minister-president wordt benoemd, wordt mede door hem ondertekend. De koninklijke besluiten waarbij de overige ministers en de staatssecretarissen worden benoemd of ontslagen, worden mede door de minister-president ondertekend.
- 22.Op de wijze bij de wet voorgeschreven leggen de ministers en de staatssecretarissen bij de aanvaarding van hun ambt ten overstaan van de Koning een eed, dan wel verklaring en belofte, van zuivering af en zweren of beloven zij trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van hun ambt.
- 23.Bij het aantreden van een nieuw kabinet worden de nieuwe ministers en alle staatssecretarissen beëdigd. Zittende ministers gaan over in het nieuwe kabinet. Feitelijk wordt besloten het door hen gevraagde ontslag niet te verlenen (of zij komen terug op hun verzoek hun portefeuilles ter beschikking te stellen). Wel kunnen bewindslieden in het nieuwe kabinet een andere functie krijgen, maar dit wordt bij koninklijk besluit geregeld.
- 24.Deze wet regelt de strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid. Eventuele strafrechtelijke vervolging van ministers vindt plaats op last van de procureur-generaal bij de Hoge Raad en wordt beoordeeld door de Hoge Raad. Een verzoek tot vervolging kan worden gedaan door de koning of door de Tweede Kamer.
- 25.Vooraanstaande KVP-minister en bestuurder. Was wethouder in Breda en werd in 1950 minister van Justitie in het eerste kabinet-Drees. Verleende gratie aan de 'vier van Breda'. Keerde in 1951 niet terug en werd Gouverneur van de Nederlandse Antillen. Door Romme in 1956 teruggehaald als minister van Binnenlandse Zaken, Bezitsvorming en PBO in het kabinet-Drees IV. Bracht met Samkalden de Politiewet tot stand. Werd, hoewel hij vicepremier was, na het aftreden van Drees in 1958 geen premier vanwege verzet in de KVP-top en stapte na zijn aftreden over naar de Raad van State. In het kabinet-Zijlstra nog even teruggekeerd als minister van Justitie. Kreeg wel eens het verwijt onvoldoende dossierkennis te hebben, maar had wel leidinggevende capaciteiten.
- 26.KVP-politica, eerste vrouw die een kabinetspost kreeg. Was lerares aardrijkskunde en later wetenschappelijk medewerkster aan de universiteit van Utrecht. In 1952 kwam zij als deskundige op onderwijsgebied in de KVP-fractie en al na enige maanden werd zij staatssecretaris onder minister Cals. Speelde vooral op de achtergrond een rol bij de voorbereiding van onderwijswetgeving. Toen Cals zich volledig met de onderwijspolitiek ging bemoeien, en er een staatssecretaris kwam voor kunsten en jeugdvorming, trad zij af en werd zij ambtenaar. Verliet begin jaren zestig de KVP. Rustige, vriendelijke, maar besliste vrouw. Tamelijk a-politiek.
- 27.Uitermate deskundig fiscalist die staatssecretaris was in het kabinet-Drees III en nadien in het kabinet-De Quay en kabinet-Marijnen. Trad als 18-jarige voorzien van een Zeeuws hbs-diploma in dienst van 's rijks belastingen. Gedurende vele jaren als directeur-generaal, als regeringscommissaris en als staatssecretaris leidinggevend aan de belastingwetgeving. Studeerde universitair naast zijn dagelijkse ambtelijke werk. Stond ook in internationaal overleg zijn mannetje. In vergaderingen van de ministerraad schakelde de minister-president hem vaak in om een besluit exact te formuleren. Ook daarin was hij een meester. Eindigde zijn loopbaan als staatsraad.
- 28.Knappe katholieke Delfste hoogleraar elektrotechniek, die als minister van Waterstaat echter weinig gezag had. Tijdens zijn Eerste Kamerlidmaatschap (1913-1922) directeur van de Provinciale Noord-Brabantse Elektriciteitsmaatschappij. Als minister van Waterstaat in het tweede kabinet-Ruijs de Beerenbrouck behoorde hij tot de minder opvallende figuren. Bracht wel enkele belangrijke wetten tot stand, zoals een wet over de opsporing van delfstoffen.
- 29.Stramme conservatieve marineofficier en daarna directeur-generaal van de Posterijen en Telegrafie werd. Minister van Marine in het tweede kabinet-Ruijs de Beerenbrouck. Verdedigde in 1923 zonder succes de Vlootwet, het meerjarenplan voor versterking van de marinevloot. Kwam tijdens het debat over dat voorstel de Tweede Kamer weinig tegemoet. Was door dat starre optreden in het parlement geen groot succes.
- 30.Onder de Staten-Generaal verstaan we de Tweede en Eerste Kamer gezamenlijk. Formeel is er dan ook sprake van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Beide Kamers kunnen tevens in Verenigde Vergadering bijeenkomen.
- 31.Dit kabinet wordt beschouwd als het meest links-progressieve kabinet uit de parlementaire geschiedenis. Het kwam tot stand na de moeizame formatie die volgde op de verkiezingen van 1972 en was de opvolger van de kabinetten-Biesheuvel I en II. Het bestond uit bewindslieden van de PvdA, D'66, PPR, KVP en ARP onder leiding van PvdA'er Joop den Uyl.