Parlementaire enquête bouwsubsidies (1986-1988)
De parlementaire enquête1 bouwsubsidies vond in 1986-1988 plaats. In 1986 verscheen in de Volkskrant een bericht dat het Rijk te veel subsidie had betaald voor woningbouwprojecten van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds. Daarna volgden berichten over onjuiste opgaven door beleggers van stichtingskosten van nieuwe woningen.
Nog voor de aanvang van de enquête stapte staatssecretaris Gerrit Brokx2 (CDA) van Volkshuisvesting op, na een brief van CDA-fractievoorzitter Bert de Vries3 aan minister-president Ruud Lubbers4. De Vries concludeerde daarin dat de enquête nadelige gevolgen zou hebben voor het functioneren van Brokx. Deze besloot daarop om af te treden.
De commissie stond onder voorzitterschap van de PvdA'er Klaas de Vries5.
Inhoudsopgave
De Tweede Kamer6 besloot een parlementaire enquête in te stellen naar drie subsidieregelingen op het gebied van de volkshuisvesting.
-
-de Beschikking Geldelijke Steun Particuliere Huurwoningen 1968;
-
-de Beschikking Geldelijke Steun Huurwoningen 1975; en
-
-de in 1980 afgekondigde bijzondere regeling voor de omzetting van koopwoningen in premiehuurwoningen (OKH-regeling)
De commissie concludeerde dat er veel had geschort aan de controle op uitvoering en toepassing van de subsidieregelingen. Ook waren er grote tekortkomingen in de financiële administratie van het departement. Het controlebestel moest worden verbeterd. Ten slotte diende er een ander subsidiestelsel te komen voor de huurwoningbouw.
Onrust in de volkshuisvestingssector
Als gevolg van de tweede oliecrisis was de Nederlandse economie in de periode 1979-1980 in een recessie geraakt en beleggers trokken zich massaal terug van de woningbouwmarkt. Hierdoor zag staatssecretaris Brokx van Volkshuisvesting zich genoodzaakt de productie van nieuwe woningen op peil te houden door de subsidies voor nieuwbouw te verhogen. Beleggers konden nu tegen zeer gunstige voorwaarden hoge subsidies krijgen voor de financiering van nieuwbouwwoningen. Bovendien konden zij net als woningcorporaties door een bijzondere regeling met een gunstige subsidie onverkoopbare koopwoningen omzetten in huurwoningen (de OKH-regeling).
Door deze nieuwe regelingen ontstonden grote budgettaire problemen voor de overheid, die zich door het langdurige, verplichtende karakter van de subsidies over meer jaren uitspreidden. Bovendien was de volkshuisvestingssector een onoverzichtelijk geheel geworden, als gevolg van het grote aantal regels en subsidievoorwaarden en de complexiteit van de wetgeving.
De druk om nieuwe woningen te bouwen was echter nog altijd groot en daardoor was er in de volkshuisvestingssector een mentaliteit ontstaan waarin een strikte naleving van de regels minder belangrijk werd gevonden dan de bouw van nieuwe woningen. Er werd daarom wel eens een oogje toegeknepen wanneer een subsidieaanvraag niet helemaal volgens de regels verliep en de investeerder eigenlijk geen recht had op subsidie.
In een situatie als deze ligt misbruik op de loer en begin jaren '80 kwamen een aantal affaires aan het licht. Een van de eerste betrof woningcorporatie SBDI, die misbruik zou maken van de hierboven genoemde OKH-regeling. In diezelfde periode raakte de sector ook in opspraak door beschuldigingen van fraude aan het adres van de Directeur Beleggingen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP), Ed Masson. Hij zou samen met een projectontwikkelaar, Van Zon, voor miljoenen guldens aan steekpenningen hebben ontvangen. Deze zaak was al in de jaren '70 begonnen, maar speelde in 1986 weer op door het begin van het strafproces bij de rechtbank van Maastricht.
Het Volkskrantartikel
Op 19 augustus 1986 verscheen er op de voorpagina van de Volkskrant een artikel waarin met grote letters verkondigd werd dat het ABP miljoenen te veel aan subsidies zou hebben ontvangen. Het Openbaar Ministerie van Maastricht "vermoedde dat bij het aanvragen en verlenen van deze subsidies valsheid in geschrifte is gepleegd," aldus het artikel. Andere kranten pakten het nieuws direct op en een stortvloed aan berichten verscheen over de affaire. Centraal in de artikelen stond dat het ABP bij subsidieaanvragen te hoge stichtingskosten had opgegeven, om zo hogere subsidies te ontvangen.
Enkele dagen na het verschijnen van het bericht in de Volkskrant, op 22 augustus, stelden de Kamerleden Hummel7 (PvdA), Van Rey8 (VVD) en Paulis9 (CDA) schriftelijke vragen aan staatssecretaris Brokx. Die berichtte de Kamer per ommegaande dat hij niet in staat was de vragen binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te beantwoorden. De reden daarvoor was dat de procureur-generaal te 's-Hertogenbosch en de hoofdofficier van justitie te Maastricht een feitenonderzoek hadden ingesteld en overleg nodig was.
Ondertussen duurde de stroom perspublicaties voort. Vooral met het oog daarop gaf de staatssecretaris op 1 september 1986 een voorlopig antwoord op een deel van de vragen. In een brief gaf hij daarnaast een schets van het beleid dat in de decennia daarvoor gevoerd was.
De volgende dag voerden de Commissie voor de Rijksuitgaven en de Vaste Commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening hierover overleg met de staatssecretaris. Daarbij liet Hummel van de PvdA de mogelijkheid tot een parlementaire enquête nadrukkelijk open. Ook CDA-woordvoerder Paulis maakte duidelijk alle feiten te willen kennen en geen enkel middel daartoe uit te sluiten. Van Rey van de VVD had op 20 augustus in de Volkskrant al de mogelijkheid van een parlementaire enquête geopperd.
Naar een parlementaire enquête
Op 5 en 12 september stuurde de staatssecretaris de Kamer een pakket van respectievelijk 6 en 9 kilo aan informatie. De kranten kregen nu ook meer aandacht voor de problematische relatie tussen de institutionele beleggers en de overheid. Er zou een 'herenakkoord' bestaan tussen het ministerie van VROM en het ABP. Naar aanleiding van de toegezonden informatie en de berichten in de media dienden Kamerleden op 17 september 359 vragen in.
Op 3 oktober kwamen de antwoorden op deze vragen, maar die konden de Kamer niet tevreden stellen. Zij was er inmiddels van overtuigd geraakt dat er iets grondig mis was op het ministerie van VROM. Tijdens de algemene politieke en financiële beschouwingen in de week daarop werd de affaire door een aantal fractievoorzitters ter sprake gebracht. Ook hadden de woordvoerders Alders10 (PvdA), Wolters11 (CDA), Van Rey (VVD) en Engwirda12 (D66) een bijeenkomst over de mogelijke gevolgen van deze kwestie.
Op 8 oktober zond Alders namens zijn fractie een notitie naar de woordvoerders van de overige fracties, waarin hij een aantal vragen formuleerde met het oog op een parlementair onderzoek. Deze notitie werd op maandag 13 oktober 1986 formeel ter kennis gebracht van de Commissie voor de Rijksuitgaven en de Vaste Commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.
Een belangrijk element in deze notitie was het feit dat zo'n onderzoek het best de vorm zou kunnen krijgen van een parlementaire enquête, omdat er ook een strafrechtelijke procedure liep tegen het ABP (de zaak-Masson). De Wet op de Parlementaire Enquête bepaalt immers dat verklaringen die voor een enquêtecommissie worden afgelegd nimmer als bewijs kunnen worden gebruikt in een strafzaak. Dat biedt getuigen die ook betrokken zijn in een strafrechtelijk onderzoek de bescherming die een parlementair onderzoek niet kan bieden.
Op 16 oktober kwamen de Commissie voor de Rijksuitgaven en de Vaste Commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in een openbare zitting bijeen, om zich te beraden op de verder te volgen procedure. Op voorstel van de fracties van PvdA, VVD en D66 kwamen de commissies daarin unaniem tot de conclusie dat een parlementaire enquête wenselijk was. Er werd een subcommissie ingesteld die belast werd met het voorbereiden van een voorstel hiertoe, dat aan de Kamer zou worden voorgelegd.
De val van Brokx
Nog voor de enquête begon, was het eerste politieke slachtoffer al gevallen. Op 16 oktober stuurde de fractievoorzitter van het CDA, Bert de Vries, namelijk een persoonlijke en vertrouwelijke brief naar minister-president Lubbers. Ook stuurde hij een afschrift naar staatssecretaris Brokx. In deze brief stelde hij:
"... dat het twijfelachtig is of iemand, die in de komende tijd regelmatig vereenzelvigd zal worden met een beleid, dat ruimte liet voor ontoelaatbare praktijken van beleggers, voldoende politiek gezag zal behouden om beleidsmatig en in het verkeer met beleggers orde op zake te stellen. Dat alles overwegend meen ik dat Gerrit er - zowel politiek als persoonlijk - wijs aan zou doen de weg vrij te maken voor een andere persoon op deze post."
Toen deze brief uitlekte en het merendeel van de CDA-fractie achter De Vries bleek te staan zag Brokx zich genoodzaakt op te stappen. Op 22 oktober 1986 diende de staatssecretaris zijn ontslag in, wat hem op 23 oktober verleend werd. Diezelfde dag werd er in de Kamer over zijn ontslag gedebatteerd.
De conclusies van het debat waren dat het ontslag van Brokx weliswaar staatsrechtelijk zuiver was, maar in feite onterecht. Zuiver was het, omdat een bewindspersoon niet kan functioneren wanneer hij het vertrouwen mist van diegenen 'die men gemeenlijk zijn politieke vrienden noemt,' zoals Stikker13 het bij zijn aftreden in 1951 (na een verworpen motie van wantrouwen van zijn eigen VVD-fractie) uitdrukte.
Onterecht was het, omdat een parlementaire enquête ingesteld wordt om feiten en eventueel politiek laakbaar handelen aan het licht te brengen. In dit geval zegde zijn fractie echter al het vertrouwen in hem op, omdat er een parlementaire enquête ingesteld werd. Niet omdat zou blijken dat hij als staatssecretaris onjuist heeft gehandeld, maar omdat door de enquête de schijn werd gewekt dat dat zo is.
Vermoedelijk wilde De Vries niet dat Brokx hetzelfde lot zou treffen als minister Van Aardenne14, die na de RSV-enquête15 als 'aangeschoten wild' verder moest. Als dergelijke redeneringen echter consequent doorgevoerd zouden worden, zou dat grote staatsrechtelijke consequenties hebben.
Instelling van de enquête
Op 5 november 1986 bracht de ingestelde subcommissie verslag uit aan de (Vaste)Commissies voor de Rijksuitgaven en voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. De subcommissie stelde voor de in te stellen enquêtecommissie een breed geformuleerde opdracht te geven, maar in de toelichting bij die opdracht de aanbeveling op te nemen het onderzoek te beperken tot de premiehuursector. De commissies besloten vervolgens unaniem tot indiening van het voorstel tot de instelling van een parlementaire enquête.
Ook in het plenaire debat op 26 november bleek een grote mate van eensgezindheid. Alle fracties waren overtuigd van de noodzaak van een parlementaire enquête. Als redenen werden genoemd:
-
-de omvang en aard van de problematiek
-
-de noodzaak niet alleen bewindslieden en ambtenaren, maar ook particuliere belanghebbenden in het onderzoek te betrekken
-
-de mogelijkheid om getuigen onder ede te horen
-
-de samenloop met strafrechtelijk onderzoek naar gedeeltelijk dezelfde feiten
Ofschoon de meningen verdeeld waren over de wenselijkheid om ook de woningwetsector bij het onderzoek te betrekken, konden alle fracties zich vinden in de voorgestelde onderzoeksopdracht. Direct aansluitend op het debat volgde het unanieme besluit tot instelling van een parlementaire enquêtecommissie, waarna de Voorzitter van de Kamer overging tot benoeming van een commissie van 9 leden, met elk een plaatsvervanger. Na de daaropvolgende schorsing koos de commissie Klaas de Vries tot haar voorzitter.
De Kamer gaf de commissie een ruim geformuleerde opdracht mee, maar wel met de aanbeveling om het eigenlijke terrein van het onderzoek te beperken. Conform de opdracht en deze aanbeveling besloot de commissie onderzoek te doen naar drie subsidieregelingen, te weten:
-
-de Beschikking Geldelijke Steun Particuliere Huurwoningen 1968
-
-de Beschikking Geldelijke Steun Huurwoningen 1975
-
-de in 1980 afgekondigde bijzondere regeling voor de omzetting van koopwoningen in premiehuurwoningen (OKH-regeling)
Met betrekking tot deze drie subsidieregelingen onderzocht de commissie de volgende zaken:
-
-de totstandkoming van de regelingen
-
-de toepassing van de regelingen in de premiehuursector
-
-de uitgeoefende controle op bovenstaande toepassing van de regelingen
De openbare verhoren vonden plaats in de grote vergaderzaal van de Eerste Kamer. De commissie verhoorde daar van 31 augustus tot en met 5 november 1987 iedere maandag, woensdag en donderdag getuigen, met uitzondering van de week waarin de algemene politieke en financiële beschouwingen in de Tweede Kamer plaatsvonden. In totaal werden er 88 verhoren afgenomen van 74 getuigen/deskundigen. Op 23, 25 en 26 november werden daarna in zeven verhoren nog eens negen deskundigen gehoord. Dit waren deskundigen die op verzoek of in opdracht van de commissie studies hadden verricht, alsmede onderzoekers van het Centraal Planbureau en het Sociaal en Cultureel Planbureau.
Met de RSV-enquête nog in het geheugen, had het ministerie van VROM het bureau van Ton Planken ingehuurd om een mediatraining te geven aan ambtenaren, oud-ambtenaren en oud-bewindslieden die voor de commissie moesten verschijnen. Het feit dat zij voor de televisiecamera's moesten verschijnen, betekende namelijk dat er op het gebied van hun presentatie meer van hen verwacht werd. De reacties op dit initiatief waren verdeeld. De media uitten kritiek, maar een topambtenaar meende juist dat het de verhoren ten goede kwam. De ondervraagden waren hun zenuwen de baas en bleven de commissie tijdens de verhoren geen antwoorden verschuldigd.
Van de aanvankelijke verdenkingen van fraude door ambtenaren van VROM bleek na de enquête geen sprake te zijn geweest. Over het algemeen waren subsidies rechtmatig toegekend en alle subsidiegelden waren in de woningbouw terecht gekomen. De commissie had echter wel kritiek op het subsidiestelsel en met name op de controle op de uitvoering van de onderzochte regelingen. De belangrijkste conclusies luidden:
-
-Tijdens de voorbereiding van de wijziging van de Regeling-'75 in 1980 is de toenmalige staatssecretaris (Brokx) er door zijn ambtenaren uitdrukkelijk op gewezen dat deze wijziging inhield, dat voortaan bij duurdere huurwoningen, hogere stichtingskosten tot hogere subsidies zouden leiden. De staatssecretaris heeft echter nagelaten dit aan de Kamer te melden, die dat aspect daardoor over het hoofd heeft gezien.
-
-Bij de voorbereiding van de onderzochte regelingen is weinig aandacht geschonken aan de noodzaak om misbruik te voorkomen. Wat betreft de Regeling-'68 zijn duidelijke waarschuwingen terzijde gelegd.
-
-Er is wisselend aandacht geweest voor de budgettaire gevolgen op lange termijn bij de verschillende regelingen. Bij de Regeling-'68 en de OKH-regeling niet of nauwelijks, maar bij regeling '75 wel.
-
-De uitvoer van de regelingen en de toepassing door de gebruikers is sterk bepaald geweest door het feit dat in de premiehuursector niet of nauwelijks werd gecontroleerd en getoetst.
-
-In 1983 bleek dat het achterwege laten van een prijs-kwaliteitstoetsing in de non-profitsector ruimte heeft gelaten voor ontoelaatbare praktijken. De toenmalige staatssecretaris (Brokx) besliste naar aanleiding daarvan om een prijs-kwaliteitstoetsing in te voeren voor premiehuurwoningen van non-profitinstellingen, maar uitdrukkelijk niet voor beleggers. De commissie ziet niet in waarom dat is en acht de beslissing, in het licht van de toen op het departement bekende problematiek, onverantwoord.
-
-Het departement vond het belangrijker om beleggers niet af te schrikken dan om de subsidieregels zorgvuldig toe te passen.
-
-De Kamer heeft wat betreft de uitvoer en toepassing van de regelingen vooral oog gehad voor het aantallen huizen die werden gebouwd.
Aanbevelingen
Op grond van bovenstaande conclusies doet de commissie in het rapport onder meer de volgende aanbevelingen:
-
-Het scheppen van volstrekte helderheid over het rechtskarakter van regelgeving en over de rechtsgevolgen die daaraan moeten worden verbonden, voor zover daarover onduidelijkheid zou kunnen bestaan bij bewindspersonen en ambtenaren.
-
-Het vastleggen van de uitgangspunten van het subsidiebeleid in formele wetgeving.
-
-De Kamer dient maatregelen ter verscherping van de controle op uitvoering en toepassing van de geldende regelingen nauwlettend te volgen.
-
-Een grotere rol voor de minister van Financiën in de financiële administratie van het departement.
-
-Meer helderheid over de taken en bevoegdheden van de verschillende controle-instanties, zodat hun controle en verslaglegging daarop kunnen worden afgestemd. Daarbij dient ook de Algemene Rekenkamer te worden betrokken.
-
-Het verleggen van het accent van een uniform subsidiesysteem naar meerdere subsidie-instrumenten gedifferentieerd naar marktsector en sociale sector.
-
-Bewindspersonen dienen bij hun aantreden duidelijke afspraken te maken met en instructies te geven aan de secretaris-generaal over de informatie die aan hen zal worden voorgelegd en de wijze waarop deze moet worden verschaft.
-
-De Kamer dient van tijd tot tijd onderzoek te doen naar de details van de dagelijkse uitvoering en toepassing van subsidieregels en -beleid.
Na de enquête vielen er geen nieuwe koppen. De vraag of de conclusies van het rapport het opzeggen van het vertrouwen in Brokx door De Vries rechtvaardigde, is echter moeilijk te beantwoorden. Enerzijds noemt de commissie het handelen van Brokx in een van de conclusies onverantwoord. Dat is, volgens oud-voorzitter van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State professor Van der Hoeven16, echter geen begrip dat staatsrechtelijk gezien tot aftreden zou moeten leiden, zoals 'onaanvaardbaar' dat wel is. Ook bleek er van grootscheepse fraude geen sprake te zijn geweest.
Anderzijds kan uit de conclusies wel opgemaakt worden dat door het beleid van de staatssecretaris ontoelaatbare praktijken van beleggers wel mogelijk gemaakt werden. En dat is wat De Vries Brokx in zijn brief kwalijk nam.
De enquête vormde voor Brokx' opvolger Enneüs Heerma17 aanleiding om een grondige hervorming door te voeren in de volkshuisvestingssector. In de nota Volkshuisvesting in de jaren negentig - van bouwen naar wonen uit 1989 presenteerde hij een nieuw beleid aan de Tweede Kamer.
Het leidde er onder meer toe dat woningbouwcorporaties meer zelfstandigheid kregen, de marktwerking bij de financiering van de woningbouw werd gestimuleerd, dat het subsidiesysteem werd vereenvoudigd en de controle gedecentraliseerd. Binnen het ministerie waren er voorafgaand aan de enquête al ontwikkelingen in deze richting, maar de enquête zorgde voor een aanzienlijke bespoediging van dit proces. Uiteindelijk mondde dit alles uit in de Bruteringswet van 1995 en de afschaffing van jaarlijkse objectsubsidies in de volkshuisvesting.
Leden |
---|
Klaas de Vries5 (PvdA), voorzitter |
Steef Weijers18 (CDA), eerste ondervoorzitter |
Jos van Rey8 (VVD), tweede ondervoorzitter |
Jaap Scherpenhuizen19 (VVD) |
Dick Tommel20 (D66) |
Rein Hummel7 (PvdA) |
Hans Alders10 (PvdA) |
Walter Paulis9 (CDA) |
Pieter Jan Biesheuvel21 (CDA) |
indiener(s) |
(Vaste) Commissies voor de Rijksuitgaven en voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening |
---|---|
datum aanvaarding voorstel door TK |
26 november 1986 |
periode openbare verhoren |
31 augustus 1987 - 26 november 1987 |
duur in dagen |
469 |
datum eindverslag |
8 maart 1988 |
aantal gehoorde getuigen/deskundigen |
97 |
kamerdossier |
19.623 |
omvang eindrapport |
500 pagina's incl. bijlagen |
voorzitter |
Klaas de Vries (PvdA) |
19 augustus 1986 |
Artikel in de Volkskrant |
---|---|
22 augustus 1986 |
Kamervragen Hummel, Van Rey en Paulis |
16 oktober 1986 |
Brief Bert de Vries |
23 oktober 1986 |
Ontslag Brokx |
5 november 1986 |
(Vaste) Kamercommissies doen voorstel tot instelling van een parlementaire enquête |
26 november 1986 |
Instelling enquêtecommissie |
31 augustus 1987 |
Start verhoren |
8 maart 1988 |
Presentatie eindrapport |
20 en 26 april 1988 |
Debat met de commissie |
26 en 31 mei 1988 |
Debat met regering |
Meer over
- 1.De Tweede Kamer, de Eerste Kamer en de Verenigde Vergadering hebben een grondwettelijk recht van enquête. Het recht houdt in dat Kamers een onderzoek kunnen instellen naar een specifiek onderwerp, om op die manier de regering te controleren. In de praktijk wordt het recht vooral door de Tweede Kamer gebruikt. De Eerste Kamer en de Verenigde Vergadering hebben het middel nog nooit gebruikt, hoewel er in de Eerste Kamer wel eens pogingen toe zijn gedaan.
- 2.Brabants KVP- en CDA-bestuurder (gedeputeerde), die enkele keren staatssecretaris van Volkshuisvesting was. Tijdens het eerste kabinet-Van Agt kruiste hij in de Tweede Kamer regelmatig de degens over het huurbeleid met zijn voorganger, PvdA-woordvoerder Marcel van Dam. In 1981 werd hij Tweede Kamerlid, maar een jaar later keerde hij terug als staatssecretaris in het kabinet-Lubbers I. Trad kort na de formatie van 1986 af, nadat CDA-fractievoorzitter Bert de Vries had gesteld dat zijn aanblijven in het vooruitzicht van een parlementaire enquête naar bouwsubsidies een te groot risico inhield. Daarna burgemeester van Tilburg. Welbespraakte en bekwame bestuurder - onder andere van de KNVB -, die als staatssecretaris onder meer de Leegstandswet tot stand bracht.
- 3.Groningse antirevolutionair die al na vier jaar Tweede Kamerlidmaatschap voorzitter werd van de toen grootste regeringsfractie, het CDA. Werkte voor hij in 1978 sociaal-economisch fractiewoordvoerder werd bij Philips en de Erasmus Universiteit. Wist als fractieleider tijdens de kabinetten-Lubbers I en II zijn grote fractie bijeen te houden onder meer door dissidenten geen ruimte te geven. Speelde in het derde kabinet-Lubbers als minister van Sociale Zaken een belangrijke rol bij het voorkomen van conflicten over onder andere de WAO-problematiek. Nadien parttime hoogleraar en voorzitter van de Sociale Verzekeringsbank en het ABP. Ook enige tijd waarnemend partijvoorzitter. In zijn partij typisch een man van het midden. Had vanwege zijn saaie imago als bijnaam 'de Stofjas'.
- 4.Christendemocraat die twaalf jaar minister-president was. Werd in 1973 als jonge ondernemer minister van Economische Zaken in het kabinet-Den Uyl. Na zijn ministerschap en een jaar 'gewoon' Kamerlid voorzitter van de CDA-fractie. Was vier jaar steunpilaar van het kabinet-Van Agt/Wiegel. Na het mislukte kabinet-Van Agt/Den Uyl werd hij in 1982 premier en CDA-leider. Voerde in kabinetten met de VVD een 'no-nonsense'-beleid dat zorgde voor economisch herstel en vermindering van de staatsschuld. Leidde het CDA in 1986 naar verkiezingswinst en wist die in 1989 te consolideren. Werd daarna premier van een kabinet met de PvdA. Een meester in het vinden van compromisteksten, die vaak tot stand kwamen op zijn werkkamer, het torentje. Na zijn premierschap ontging hem het voorzitterschap van de Europese Commissie en de functie secretaris-generaal van de NAVO. Werd later wel onverwacht Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen, maar trad in 2005 voortijdig terug. Harde werker, manager.
- 5.Dominante PvdA-politicus met een grote staat van dienst. Zoon van een protestantse Limburgse leraar. Studeerde staatsrecht na eerst in de VS een opleiding voor acteur te hebben gevolgd. Onderscheidde zich in de Tweede Kamer al jong als defensiewoordvoerder en was daarna onder meer fractiesecretaris en voorzitter van de enquêtecommissie bouwsubsidies. Na hoofddirecteur van de VNG en voorzitter van de SER te zijn geweest, keerde hij in 1998 terug in de Haagse politiek als minister van Sociale Zaken in het kabinet-Kok II. In 1999 stapte hij over naar Binnenlandse Zaken. Kwam in 2002 als één van de weinige paarse ministers terug in de Kamer en dong mee naar het leiderschap van de PvdA. Kruiste vaak de degens met minister Verdonk over het asielbeleid. Na 2007 acht jaar een prominent Eerste Kamerlid. Scherp debater, die met een nuchtere zakelijkheid zijn tegenstanders nooit spaarde.
- 6.De Tweede Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
- 7.Protestante Limburger uit een mijnwerkersgezin, die als wat ongemakkelijk heer bekendstond. Goed thuis in het lokale bestuur, waarin hij onder meer als wethouder van Hoensbroek gevormd werd na vele, uiteenlopende activiteiten in het maatschappelijke leven. Werd in 1982 voor de PvdA woordvoerder financiën lagere overheden en volkshuisvesting in de Tweede Kamer. Kende z'n zaken, maar liep uiteindelijk in zijn partij vast door te grote onbuigzaamheid. Brak met de PvdA en bestreed deze partij fel als Statenlid in Limburg en raadslid van de Stadspartij in Heerlen. Na een conflict met deze partij richtte hij in 2001 Leefbaar Heerlen op.
- 8.Roermondse liberale politicus, afkomstig uit het verzekeringswezen en later vastgoedondernemer. Spraakmakende slagerszoon met grote geldingsdrang. Keerde zich in Limburg tegen de overheersing in het bestuur door de KVP. Hield zich als Tweede Kamerlid vanaf 1982 vooral bezig met volkshuisvesting en het midden- en kleinbedrijf en was ondervoorzitter van de enquêtecommissie bouwsubsidies. Gaf in 1989 een nogal openhartig interview, wat hem tijdelijk zijn Kamerzetel kostte, maar keerde in 1991 terug. Werd in 1989 opnieuw wethouder van Roermond, waarmee hij zich een machtspositie verwierf in die gemeente. Zijn nauwe banden met de vastgoedwereld brachten hem later in opspraak en in 2012 moest hij zijn Eerste Kamerlidmaatschap neerleggen. Nadat de VVD hem royeerde, ging hij met een lokale partij verder. De rechter verhinderde in 2018 zijn terugkeer als wethouder, maar in 2022 werd hij dat wel (tot en met 2024).
- 9.Uit Limburg afkomstige CDA-backbencher die woordvoerder ambtenarenzaken en pensioenen, volkshuisvesting en defensiepersoneel was. Was opgeleid als vlieger bij de Luchtmacht en werkzaam bij de koopvaardij, als mijnwerker en als straaljagerpiloot. Nadien ambtenaar bij de politie en de sociale dienst en bestuurder van de Katholieke Bond van Overheidspersoneel. Kwam in 1980, 1983 en 1986 steeds tussentijds in de Tweede Kamer. Belangenbehartiger van de grensarbeiders. Lid van de enquêtecommissie bouwsubsidies.
- 10.Energiek en invloedrijk PvdA-Kamerlid, minister en bestuurder. Ontwikkelde zichzelf via zelfstudie en was in de Tweede Kamer spoedig een vooraanstaand lid van de PvdA-fractie. Woordvoerder voor onder meer ambtenarenzaken en later secretaris van de PvdA-fractie en vertrouweling van Wim Kok. Kwam als minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu in het kabinet-Lubbers III met nota's over de ruimtelijke ordening (Vinex) en het milieubeleid (NMP-plus). Stapte na zijn ministerschap over naar een internationale functie en was daarna elf jaar Commissaris van de Koningin in Groningen. Veelgevraagd bestuurder en commissievoorzitter. Was als nationaal coördinator nauw betrokken bij de aardbevingsproblematiek in Groningen.
- 11.Een voor het grote publiek niet zo opvallend Limburgs CDA-Tweede Kamerlid, die echter wel vicefractievoorzitter werd en die op de achtergrond in zijn fractie een belangrijke rol speelde. Kwam uit een katholiek middenstandersgezin en werd wethouder in Venlo. In de Kamer specialist op het gebied van de volkshuisvesting. Hield zich ook bezig met sociale zaken en financiën. Was na zijn Kamerlidmaatschap een jaar waarnemend burgemeester van Horst en opnieuw wethouder van Venlo.
- 12.Sympathieke en bescheiden parlementarier van D66 die in 1982 zijns ondanks de voorman werd van de partij die toen op sterven na dood leek. Zoon van een huisarts. In 1971 op 28-jarige leeftijd Tweede Kamerlid en, na gedwongen vertrek in 1972, in 1977 opnieuw gekozen. Was vooral deskundig op financieel-economisch gebied. Leek niet in de wieg gelegd voor het leiderschap, maar slaagde er wonderwel in de fractie te bevrijden van de frustraties, opgelopen tijdens het mislukte avontuur van het kabinet-Van Agt/Den Uyl. Was lid van de parlementaire enquêtecommissies RSV en paspoort. Bij zijn collega's gewaardeerd voorzitter van de Kamercommissie voor de rijksuitgaven. Was zes jaar lid van de Rekenkamer en vijftien jaar lid van de Europese Rekenkamer.
- 13.Liberale naoorlogse voorman met een nuchtere, zakelijke inslag. Zoon van een Groningse herenboer. Begon als bankier en was later directeur van bierbrouwerij Heineken. Legde als organisator van de Stichting van de Arbeid tijdens de Tweede Wereldoorlog de basis voor de naoorlogse overlegeconomie. In 1946 medeoprichter van de Partij van de Vrijheid en in 1948 van de VVD. Werd in dat jaar als minister van Buitenlandse Zaken opgenomen in het kabinet-Drees I. Tijdens zijn ministerschap werd de NAVO opgericht en de aanzet gegeven voor Europese samenwerking. Hijzelf was vooral atlanticus en tegenstander van Europees federalisme. Kwam in 1951 in conflict met partijleider Oud over Nieuw-Guinea. Na zijn vertrek uit de politiek ambassadeur en daarna secretaris-generaal van de NAVO. Stond bekend als tamelijk ijdel.
- 14.Liberaal wis- en natuurkundige met een brede maatschappelijke en culturele belangstelling. Speelde in de VVD dertig jaar een belangrijke rol. Voor hij in de landelijke politiek kwam directeur van een ijzergieterij. In de Tweede Kamer tijdens het kabinet-Den Uyl financieel woordvoerder van de oppositie. Minister van Economische Zaken in de kabinetten-Van Agt I en -Lubbers I (in dat kabinet tevens viceminister-president). Kreeg onder meer te maken met de teloorgang van de Nederlandse scheepsindustrie. 'Aangeschoten wild' door de RSV-enquête, vanwege het onjuist informeren van de Tweede Kamer. Was in 1994 als informateur 'wegbereider' van het paarse kabinet en zag die benoeming als een rehabilitatie. Gedegen stabiele figuur.
- 15.In 1983-1984 werd een parlementaire enquête gehouden naar de ondergang van het scheepsnieuwbouwbedrijf Rijn-Schelde-Verolme (RSV). Dat bedrijf was eind jaren '60 mede onder druk van de overheid door een fusie ontstaan. Aan het concern was jarenlang door de overheid forse financiële steun verleend van zo'n 2,2 miljard gulden, maar uiteindelijk ging het bedrijf in 1983 toch ter ziele.
- 16.Amsterdamse staatsrechtgeleerde, die voor de PvdA in de gemeenteraad zat en na een hoogleraarschap aan de Universiteit van Amsterdam een vooraanstaand lid van de Raad van State werd. Leidde zes jaar de afdeling rechtspraak van die Raad. Lid van de Staatscommissie-Cals/Donner over de Grondwetsherziening. Was tevens ambtenarenrechter en vicevoorzitter van de Kiesraad. In 1980 gepasseerd voor het vicevoorzitterschap van de Raad van State.
- 17.Friese antirevolutionair, die als wethouder van havenzaken een belangrijke rol speelde in de Amsterdamse politiek. Werd daarna staatssecretaris, eerst kort van buitenlandse handel, vervolgens van volkshuisvesting. Bracht de Huisvestingswet tot stand en herstructureerde de financiering van de woningbouw. Werd in 1994 als opvolger van Brinkman fractieleider van het CDA en oppositieleider. Wist zich die rol niet goed eigen te maken, ook al omdat hij in zijn partij en vooral in zijn fractie niet steeds voluit gesteund werd. Trad in in 1997 af. Kort daarna moest hij vanwege ziekte het burgemeesterschap van Hilversum weigeren. Overleed in 1999. Noeste werker, vasthoudend bestuurder, politicus wars van flauwekul en opsmuk.
- 18.Sociaal bewogen, uit de katholieke vakbeweging afkomstig, altijd goedlachs Tweede Kamerlid voor de KVP en het CDA. Strijdbaar bewaker van het sociaal gezicht van zijn partij. Was woordvoeder sociale zaken, ambtenarenzaken en volksgezondheid. Bleef tijdens zijn lidmaatschap van de Kamer actief in zijn eigen regio (Twente) en zette zich in voor woonwagenbewoners. Was ondervoorzitter van de parlementaire enquêtecommissie bouwsubsidies. Weigerde in 1982 het staatssecretariaat op Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Na zijn Kamerlidmaatschap werd hij voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Ziekenfondsen en was hij actief in organisaties van ouderen.
- 19.Groningse liberaal, die woordvoerder ruimtelijke ordening en verkeer was van de VVD-fractie. Aanvankelijk leraar en daarna in Duitsland en Groningen werkzaam bij diensten op het gebied van stadsvernieuwing. Maakte zich in zijn eerste periode als Kamerlid, samen met zijn eveneens uit het noorden afkomstige fractiegenoot Evenhuis, sterk voor de economische ontwikkeling van het Noorden. Zij kregen spoedig de koosnaam: 'het duo Evenscherp'. In het kabinet-Lubbers I als staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat verantwoordelijk voor de PTT. Had een groot aandeel in de overgang van de directie van dat bedrijf naar Groningen. Keerde in 1986 terug in de Kamer en maakte deel uit van de enquêtecommissie bouwsubsidies.
- 20.Tweede Kamerlid en staatssecretaris, die op milde wijze zijn standpunten verdedigde. Van huis uit scheikundige. Hield zich als D66-Kamerlid vooral bezig met milieubeleid, ontwikkelingssamenwerking, energie en landbouw. Was ook enige tijd financieel woordvoerder. In het eerste kabinet-Kok werd hij verrassend staatssecretaris van Volkshuisvesting. Voltooide de door zijn voorganger Heerma in gang gezette herzieningsoperatie op het gebied van de financiering van de woningbouw. Kwam in politieke problemen door een affaire rond het faillissement van een Limburgse woningstichting, maar mocht aanblijven. Schaker en voorzitter van de schaakbond.
- 21.Rustig en gedegen Tweede Kamerlid voor het CDA, die op diverse terreinen actief was. Afkomstig uit de kring van de Antirevolutionaire jongeren. Was voor hij Kamerlid werd werkzaam bij de Christelijke Boeren- en Tuindersbond, bij de Unie van Waterschappen en de Agrarische Sociale Fondsen. Als Kamerlid woordvoerder op het gebied van verkeer en waterstaat, volkshuisvesting en sociale zaken. Voorzitter van enkele Kamercommissies. Neef van Barend Biesheuvel. Na zijn Kamerlidmaatschap bekleedde Biesheuvel diverse functies bij organisaties die zich bezighielden met de leefomgeving en mobiliteit.
- 22.De Tweede Kamer, de Eerste Kamer en de Verenigde Vergadering hebben een grondwettelijk recht van enquête. Het recht komt er op neer dat de Kamers een onderzoek kunnen instellen naar een specifiek onderwerp om op die manier de regering te controleren. Bij een parlementaire enquête zijn getuigen, in tegenstelling tot bij een 'gewoon' onderzoek, verplicht te verschijnen en vinden de verhoren onder ede plaats.