Ministeriële verantwoordelijkheid
De ministeriële verantwoordelijkheid houdt in dat ministers1, gezamenlijk en afzonderlijk, verantwoording aan het parlement2 afleggen voor hun beleidsdaden. Zij alleen zijn (politiek) verantwoordelijk voor wetgeving en beleid. De Koning3, die tevens deel uitmaakt van de regering, is dat niet. De staatssecretarissen4 zijn eveneens politiek aansprakelijk.
Een belangrijke uitwerking van de ministeriële verantwoordelijkheid is de vertrouwensregel5. Volgens de vertrouwensregel moet een minister, staatssecretaris of kabinet6 aftreden als zij geen vertrouwen meer genieten van de meerderheid van het parlement (in de praktijk geldt de vertrouwensregel alleen voor de Tweede Kamer).
De regel betekent tegenwoordig: verantwoording afleggen. Dat bestaat uit het verstrekken van informatie en het motiveren en verdedigen van een besluit. De enige die deze verantwoording aflegt, is de minister (of staatssecretaris). Koning en ambtenaren zijn van de verantwoordingsplicht uitgesloten.
Inhoudsopgave
In Nederland is de politieke controle op het functioneren van de regering7 dus gebaseerd op het beginsel van de ministeriële verantwoordelijkheid. Verantwoording wordt afgelegd aan het parlement, de Staten-Generaal8. Dit staatsrechtelijke beginsel wordt door de Raad van State9 omschreven als
"de gezamenlijke en afzonderlijke aanspreekbaarheid van ministers op het doen en laten van de regering bij de behartiging van het algemeen belang en de vervulling van taken die aan het ambt van minister zijn verbonden"
Bij een conflict tussen regering en parlement mag de regering in theorie aanblijven, het parlement ontbinden10 en nieuwe verkiezingen uitschrijven, in de hoop dat de nieuw gekozen Tweede Kamer11 het kabinet of de minister wél het vertrouwen geeft. Tegenwoordig is dat echter niet gebruikelijk. Overigens mag de Tweede Kamer slechts één keer ontbonden worden vanwege hetzelfde conflict.
Om een goede politieke controle uit te oefenen moet het parlement kunnen beschikken over betrouwbare informatie. Artikel 68 van de Grondwet verplicht ministers en staatssecretarissen daarom desgevraagd informatie te verschaffen aan het parlement zolang dat niet in strijd is met het belang van de staat.
In de loop der tijd is de regel ruimer geworden. Lang stond alleen de verantwoordelijkheid van ministers tegenover koning en parlement centraal. Tegenwoordig geldt de verantwoordelijk de activiteiten van het gehele omvangrijke bestuursapparaat.
Sinds 2000 geldt de ministeriële verantwoordelijkheid ook voor de formulering en uitvoering van overheidsbeleid. Er wordt wel verschil gemaakt tussen zaken waar een minister wel of geen bevoegdheid heeft, maar de Kamer kan de minister net zo goed aanspreken op zaken waar minister geen bevoegdheden heeft. Zo is een minister altijd verantwoordelijk voor publiek geld en publieke taken, ook als er andere organisaties bij betrokken zijn.
Verantwoording afleggen is alleen aan de orde als er sprake is van bevoegdheden. Door het contraseign wordt de minister verantwoordelijk voor besluiten van de Koning. Aangezien de minister de politieke leiding heeft van een departement en instructies kan geven, is er ook hier sprake van verantwoordelijkheid.
In het Nederlandse parlementaire stelsel geldt weliswaar ministeriële verantwoordelijkheid, maar dat neemt niet weg dat er verschillend gedacht kan worden over de zaken waar die verantwoordelijkheid betrekking op heeft. Er is bijvoorbeeld discussie mogelijk over wat nu eigenlijk taken en verantwoordelijkheden van de overheid12 zijn. Ook bestaan er allerlei overheidsonderdelen waarover een minister (of staatssecretaris) niet de volledige zeggenschap over heeft, of waar onduidelijkheid over de verantwoordelijkheids- en bevoegdheidsverdeling kan bestaan.
Volgens de zogenaamde 'enge benadering' kan er zonder bevoegdheid geen verantwoordelijkheid bestaan. Deze benadering werd bevestigd bij de grondwetsherziening van 1983, en in 1993 in het rapport 'Steekhoudend ministerschap' van de commissie-Scheltema. Er bestaat ook een 'ruime benadering', die stelt dat de minister verantwoordelijk is voor alle zaken die binnen zijn portefeuille spelen.
Dat (zittend) bewindspersoon verantwoordelijkheid nam voor 'falend' beleid dat onder zijn/haar verantwoordelijkheid in een vorige functie tot stand kwam, is voorgekomen. In 1988 trad minister van Defensie Van Eekelen13 af, vanwege zijn verantwoordelijkheid als staatssecretaris van Buitenlandse Zaken voor het paspoortbeleid. In 2002 deed minister Korthals14 van Defensie hetzelfde, vanwege zijn rol bij de aanpak van bouwfraude.
Voor minister Kaag15 gold in 2021 dat zij aftrad als minister (van Buitenlandse Zaken) vanwege de moeizaam verlopen evacuaties uit Afghanistan, hoewel dat beleid onder haar voorganger Stef Blok vorm had gekregen.
Het is echter ook andersom voorgekomen. In april 2022 kwam minister De Jonge16, op dat moment minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, naar een debat in de Tweede Kamer met betrekking tot zaken uit zijn vorige ministerschap, van toen hij minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport was. Hij kwam zich toen samen met de op dat moment verantwoordelijke minister Helder17 verantwoorden voor een mondkapjesdeal, die onder zijn verantwoordelijkheid was gesloten destijds, maar inmdiddels onder de portefeuille van Helder viel.
Het is nooit voorgekomen dat tegen een minister strafrechtelijke vervolging is ingesteld wegens een ambtsmisdrijf.*
Van belang waren wel verzoeken tot vervolging. Op 16 oktober 2009 verwierp de Tweede Kamer met 132 tegen 10 stemmen een verzoek van de leden Wilders18, Fritsma19, Agema20, De Roon21, Bosma22 en De Mos23 tot het in overweging nemen van een onderzoek naar een aanklacht tegen de minister Van der Laan24 voor WWI ( 32158, nr. 1).
Deze leden stelden dat de minister de Kamer had geweigerd vragen over de kosten van immigratie te beantwoorden. Het opzettelijk nalaten uitvoering te geven aan de bepalingen van de Grondwet was volgens hen een ambtsmisdrijf voor een minister. In 2021 volgde een tweede verzoek van de PVV-fractie over de weigering een feitenrelaas over de toeslagaffaire te verstrekken. Ook dat verzoek werd afgewezen.
Eveneens vruchteloos was een adres van oud-premier Gerbrandy25 en acht anderen (onder wie oud-minister Welter26 en oud-bevelhebber Winkelman27) in april 1948, houdende een verzoek de procureur-generaal bij de Hoge Raad opdracht te geven vervolging in te stellen tegen die leden van het zittende kabinet en tegen hun ambtsvoorgangers, die zich vanwege het Indonesische beleid schuldig zouden hebben gemaakt aan schending van hun ambtseed. Het verzoek werd door de Tweede Kamer afgewezen.
-
*Thorbecke werd in juni 1858 bij verstek door de Hoge Raad tot een boete van f 25.- veroordeeld, omdat hij verzuimd had zijn zoon - die weliswaar als zeeman een vrijstelling had - aan te melden voor de militie. Hij overtrad daarmee de Militiewet van 1817.
In januari 1868 werd minister van Marine Pels Rijcken28 voor de Hoge Raad gedaagd vanwege het niet vastleggen en vasthouden van een hond in een gemeente waar de veetyfus heerste. Hij werd bij verstek veroordeeld tot een boete van f 10,- of een dag gevangenis.
In beide gevallen was echter nog de tekst uit de Grondwet van 1814 van toepassing, waarin werd gesproken over 'misdrijven in de waarneming hunner functiën begaan' (als minister of Kamerlid). De huidige Grondwet heeft het over ambtsmisdrijven.
Tussen 1815 en 1840 had de Koning veel macht, en het parlement weinig. Ministers waren een soort uitvoerende adviseurs van de Koning, en waren alleen aan hem verantwoording schuldig.
Aan deze situatie begon verandering te komen bij de grondwetsherziening van 1840. Bij die gelegenheid werd de strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid ingevoerd; sindsdien kan een minister strafrechtelijk worden vervolgd voor ambtsdaden die strijdig zijn met de Grondwet of andere wetten. Ook moesten ministers besluiten van de Koning gaan medeondertekenen (het zogenaamde ministeriële contraseign).
In 1848 vond de tweede Grondwetsherziening29 plaats, wederom onder leiding van de liberaal Johan Rudolf Thorbecke30. Naast een aantal andere democratiseringen, werd nu ook de politieke ministeriële verantwoordelijkheid ingevoerd, evenals de onschendbaarheid van de Koning. Wat voorheen de grondwettelijke bevoegdheden van de Koning waren, werden nu bevoegdheden van de regering, dus van de Koning plus de ministers.
Artikel 42 van de Grondwet bepaalt sindsdien dat de Koning onschendbaar is. Dit betekent dat ministers sinds 1848 verantwoordelijk zijn voor het (politieke) handelen van de Koning. Door dit alles kan het parlement vanaf 1848 de ministers ter verantwoording roepen. De ministers zijn echter geen verantwoording schuldig aan de Koning.
Meer over
- 1.Ministers zijn politiek verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein. Met uitzondering van ministers zonder portefeuille geven zij politieke leiding aan een departement. Daarbij kunnen zij terzijde worden gestaan door staatssecretarissen. Een minister, meestal lid van één van de partijen die in de Tweede Kamer het kabinet steunen, moet het vertrouwen van de Tweede Kamer hebben om de functie te kunnen vervullen.
- 2.Het begrip parlement gebruiken we in twee betekenissen. We verstaan er 'de volksvertegenwoordiging' onder, waarbij dan in het algemeen de Tweede Kamer wordt bedoeld. Het is echter tevens een verzamelbegrip voor Tweede en Eerste Kamer. Een (formeler) synoniem daarvan is 'Staten-Generaal'.
- 3.Nederland is een koninkrijk. Dat betekent dat een koning het staatshoofd is of eigenlijk: het 'onschendbare deel' van de regering. Het Statuut voor het Koninkrijk bepaalt dat de Kroon van het Koninkrijk wordt gedragen door de erfgenamen van koningin Juliana. Sinds 30 april 2013 is Willem-Alexander koning der Nederlanden.
- 4.Een staatssecretaris ondersteunt een minister bij het politiek leiden van een ministerie. Staatssecretarissen komen vooral voor bij 'zware' ministeries. Daar krijgen zij een specifiek beleidsterrein onder hun hoede, maar de minister blijft medeverantwoordelijk. Net als de minister moet een staatssecretaris verantwoording afleggen aan het parlement.
- 5.De vertrouwensregel houdt in dat een minister, staatssecretaris of het kabinet als geheel moet aftreden als zij niet langer het vertrouwen genieten van het parlement (lees: de Tweede Kamer). De vertrouwensregel zegt dus niet dat bewindspersonen per se moeten aftreden als ze een fout hebben gemaakt.
- 6.Met het begrip kabinet worden alle ministers en staatssecretarissen bedoeld. Een kabinet wordt genoemd naar de minister-president, bijvoorbeeld het kabinet-Drees of het kabinet-Kok. In het spraakgebruik worden de begrippen regering en kabinet vaak door elkaar gebruikt. Strikt genomen, is er echter een verschil tussen beide. Met de term 'regering' duiden we het staatshoofd (koning of koningin) samen met de ministers aan.
- 7.De regering is het centrale bestuur van ons land en bestaat uit de Koning en de ministers. Omdat de Koning onschendbaar is en de ministers verantwoordelijk zijn, wordt het kabinet, (ministers en de staatssecretarissen) in de praktijk ook vaak regering genoemd, bijvoorbeeld de regering-Rutte. Staatsrechtelijk gezien is dat onjuist.
- 8.Onder de Staten-Generaal verstaan we de Tweede en Eerste Kamer gezamenlijk. Formeel is er dan ook sprake van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Beide Kamers kunnen tevens in Verenigde Vergadering bijeenkomen.
- 9.De Raad van State is een van de Hoge Colleges van Staat en heeft als voornaamste taak de regering en het parlement te adviseren over wetgeving en bestuur. Daarnaast is deze instantie de hoogste algemene bestuursrechter.
- 10.Als een kabinet gevallen is, wordt als regel de Tweede Kamer ontbonden. De regering heeft daar Grondwettelijk het recht toe. Door Kamerontbinding kan de regering bij een conflict een uitspraak van de kiezers vragen. Die 'regel' bestaat sinds 1972. Na een besluit tot Kamerontbinding moeten altijd binnen 40 dagen nieuwe verkiezingen worden uitgeschreven.
- 11.De Tweede Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
- 12.Opvattingen over verantwoordelijkheden van de overheid en hierop aansluitend de regering verschillen tussen personen en ontwikkelen zich in de loop van de tijd. De regering heeft in ieder geval een besturende en handhavende taak. De Grondwet, internationale verdragen en het soort onderwerpen dat in de ministerraad wordt besproken geven een ruwe indicatie wat in de praktijk zoal de verantwoordelijkheden van de regering zijn. Naast een juridische benadering kunnen de verantwoordelijkheden ook in een meer maatschappelijk licht gezien worden.
- 13.VVD-politicus met grote internationale belangstelling. Begon zijn loopbaan als diplomaat en werd daarna topambtenaar op Buitenlandse Zaken. Kort na zijn verkiezing tot Tweede Kamerlid al staatssecretaris van Defensie in het kabinet-Van Agt I. In het kabinet-Lubbers I staatssecretaris van Europese Zaken. Trad in 1988 af als minister van Defensie in het kabinet-Lubbers II vanwege zijn eerdere verantwoordelijkheid in de paspoortaffaire. Werd vervolgens secretaris-generaal van de West-Europese Unie en Eerste Kamerlid. Hoffelijke diplomaat, die vurig verdediger was van zowel de Atlantische als de Europese samenwerking.
- 14.Rotterdamse advocaat die in de VVD tot de vooruitstrevende vleugel hoorde. Kwam in 1982 in de Tweede Kamer en maakte deel uit van de enquêtecommissie RSV. Nam in tegenstelling tot Joekes afstand van de negatieve conclusie over zijn partijgenoot Van Aardenne. Woordvoerder justitie en studiefinanciering. Klom later op tot vicefractievoorzitter. Minister van Justitie in het kabinet-Kok II en van Defensie in het kabinet-Balkenende I. Trad af nadat in het rapport van enquêtecommissie bouwfraude was geconcludeerd dat hij de Kamer onvolledig had geïnformeerd. Tegenstander van te grote inperking van de persoonlijke levenssfeer. Hem werd soms verweten tamelijk lui te zijn, maar hij bracht niettemin de nodige wetgeving tot stand. Was in 2011-2014 voorzitter van de VVD.
- 15.Sigrid Kaag (1961) was van 10 januari 2022 tot 8 januari 2024 minister van Financiën en viceminister-president in het kabinet-Rutte IV. Zij was eerder tot 29 mei 2021 minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van 25 mei 2021 tot 17 september 2021 minister van Buitenlandse Zaken. Van 31 maart 2021 tot 10 januari 2022 was zij Tweede Kamerlid en in 2020-2023 was zij politiek leider van D66. Mevrouw Kaag was voor haar ministerschap diplomate bij de VN. Sinds januari 2015 was zij VN-coördinator in Libanon en daarvoor onder meer betrokken bij de VN-missie ter vernietiging van chemische wapens in Syrië. Eerder werkte zij onder andere bij de VN-organisatie voor Palestijnse vluchtelingen en bij UNICEF. Mevrouw Kaag begon haar loopbaan bij Shell en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Sinds 2024 is zij namens de VN humanitair- en wederopbouwcoördinator voor Gaza.
- 16.Hugo de Jonge (1977) was van 5 september 2023 tot 2 juli 2024 minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het kabinet-Rutte IV. Daarvoor was hij tussen 10 januari 2022 en 5 september 2023 minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in dat kabinet. Daarvoor was hij viceminister-president en minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in het kabinet-Rutte III. In dat kabinet nam hij op 19 maart 2020 de taken over van de afgetreden minister Bruins en werd hij met name verantwoordelijk voor de (medische) aanpak van de coronacrisis. De heer De Jonge was in 2010-2017 voor het CDA wethouder van onderwijs, jeugd en (sinds 2014) zorg in Rotterdam. Eerder was hij politiek assistent van de onderwijsbewindslieden Maria van der Hoeven en Marja van Bijsterveldt. Hij begon zijn loopbaan als onderwijzer en was later ook ambtenaar op OCW. Sinds 15 september 2024 is hij waarnemend commissaris van de Koning in Zeeland.
- 17.Conny Helder (1958) was van 10 januari tot 2 juli 2024 minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in het kabinet-Rutte IV. Eerder was zij van 10 januari 2022 tot 2 februari 2024 minister voor Langdurige Zorg en Sport. Die taken heeft zij als minister van VWS overigens ook. Zij is lid van de VVD. Sinds 2017 was mevrouw Helder voorzitter van de raad van bestuur van Stichting tanteLouise, die organisaties en instellingen in de zorg ondersteunt. Eerder was zij onder meer bestuurder van het Universitair Medisch Centrum Utrecht.
- 18.Geert Wilders (1963) is sinds november 2006 politiek leider van de PVV. Hij is sinds 25 augustus 1998 (met een korte onderbreking in 2002) Tweede Kamerlid. Aanvankelijk was hij dat voor de VVD, maar op 2 september 2004 werd hij een onafhankelijk Kamerlid. In 2023 was hij voor de zesde keer lijsttrekker. De heer Wilders was medewerker van de afdeling Verdragen bij de Ziekenfondsraad, wetstechnisch medewerker van de Sociale Verzekeringsraad en beleidsmedewerker en speechschrijver van de VVD-Tweede Kamerfractie. In 2010 zat hij enige tijd in de gemeenteraad van Den Haag.
- 19.Sietse Fritsma (1972) was van 1 september 2020 tot 6 december 2023 Tweede Kamerlid voor de PVV. Eerder was hij dat al tussen 2006 en 2019. Hij was daarvoor IND-medewerker, en vertrok aanvankelijk uit de Tweede Kamer in 2019 om als ondernemer aan de slag te gaan. In de Kamer hield hij zich in zijn eerdere zittingsperiode met name bezig met het asiel- en immigratiebeleid en eerder ook met volkshuisvesting. Hij was in 2010 tevens raadslid in Den Haag. In 2015-2017 was hij vicefractievoorzitter.
- 20.Fleur Agema (1976) is sinds 2 juli 2024 minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en eerste vicepremier in het kabinet-Schoof. Zij was van 30 november 2006 tot 2 juli 2024 Tweede Kamerlid voor de PVV. Mevrouw Agema heeft een masterdegree in de architectuur en was ontwerper bij een architectenbureau. Verder was zij lid van Provinciale Staten in Noord-Holland. Mevrouw Agema was woordvoerster ouderenzorg, gehandicaptenzorg en jeugdzorg. Tevens was zij vicefractievoorzitter.
- 21.Raymond de Roon (1952) is sinds 30 november 2006 lid van de Tweede Kamerfractie van de PVV. Hij was advocaat-generaal bij het Amsterdamse Gerechtshof. Eerder was hij onder meer officier van justitie in Zutphen en van 2010 tot 2013 gemeenteraadslid in Almere. In 2023-2024 was hij tevens Statenlid in Zeeland. De heer De Roon houdt zich in de Tweede Kamer met name bezig met buitenlandse zaken. Hij was voorzitter van de commissies voor Veiligheid en Justitie en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en is nu voorzitter van de commissie voor Defensie.
- 22.Martin Bosma (1964) is sinds 14 december 2023 voorzitter van de Tweede Kamer en sinds 30 november 2006 lid van de Tweede Kamerfractie van de PVV. Hij was in de periode 2004-2006 medewerker van de fractie Groep-Wilders en daarvoor werkzaam in de journalistiek en onder meer mededirecteur van een mediabedrijf. De heer Bosma hield zich als Kamerlid vooral bezig met binnenlandse zaken, hoger en wetenschappelijk onderwijs, media en cultuur. Hij was fractiesecretaris en (tweede) ondervoorzitter van de Kamer. Eerder was hij lid van de onderzoekscommissie onderwijsvernieuwingen.
- 23.Richard de Mos (1976) was van 7 juni 2018 tot 16 oktober 2019 wethouder van sport en media en tevens locoburgemeester van Den Haag. Hij was lijsttrekker van Groep-De Mos/Hart voor Den Haag. Sinds 7 november 2019 is hij raadslid. Eerder was hij van 1 september 2009 tot 20 september 2012 Tweede Kamerlid voor de PVV. De heer De Mos was leerkracht in het basisonderwijs en medewerker van de PVV-Tweede Kamerfractie. In de Kamer hield hij zich bezig met milieu, klimaatverandering, waterwegen, kinderopvang en kindregelingen en taxibeleid. Hij werd in 2010 gemeenteraadslid van Den Haag en vormde daar een onafhankelijke groep. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2021 was hij lijsttrekker van Code Oranje.
- 24.PvdA-bestuurder en politicus uit het gezin van een maatschappelijk geëngageerde gereformeerde Rijnsburgse huisarts. Was enige tijd assistent van wethouder Jan Schaefer en werd in 1990 raadslid in Amsterdam. Vanaf 1984 was hij tevens advocaat. Leidde in 1994 de Amsterdamse PvdA naar een verkiezingsoverwinning, daar waar de PvdA in andere steden verloor en was in 2000 voorzitter van de landelijke programmacommissie. Volgde in 2008 Ella Vogelaar op als minister voor Wonen, Wijken en Integratie in het kabinet-Balkenende IV. Werd in juli 2010 burgemeester van de hoofdstad. Door een combinatie van strengheid en empathie en door zijn vermogen om groepen te verbinden spoedig een geliefd burgemeester. Zijn vroege overlijden in 2017 werd alom betreurd.
- 25.Fries, jurist, hoogleraar, maar bovenal oorlogspremier. Was gedeputeerde in Friesland en hoogleraar handels- en procesrecht aan de VU en al in 1929 kandidaat-minister. Trad in 1939 tegen de zin van zijn partij toe tot het tweede kabinet-De Geer en werd in september 1940 door de koningin aangezocht als premier, omdat hij, anders dan De Geer, krachtdadiger streed voor herwinning van de vrijheid. Inspireerde vanuit Londen met zijn kenmerkende stemgeluid in radiopraatjes het verzet. Trad als premier vaak zonder overleg met collega's op, hetgeen tot de nodige conflicten leidde. Na de oorlog fel opposant tegen de Indiëpolitiek van de kabinetten-Drees. Trok zich als Kamerlid vaak weinig aan van de lijn die door de fractie was uitgestippeld. Zette zich in voor een gelijkwaardige positie van de Friese taal. Solist, eigengereid, maar ook standvastig en oprecht.
- 26.Hoffelijke 'grand seigneur', die tot op hoge leeftijd actief bleef als Tweede Kamerlid. Werd in 1925 na een loopbaan bij het Indische Gouvernement minister van Koloniën in het kortstondige eerste kabinet-Colijn. Leidde daarna onder andere een bezuinigingscommissie en werd in 1937 wederom minister. Wees vóór 1940 een dominionstatus van Nederlands-Indië af en trad in Londen af na een conflict met Gerbrandy. Sympatiseerde in de oorlog met het bewind van Pétain in Frankrijk en gold daarom in Londen als defaitist. Keerde zich na de oorlog tegen de Indië-politiek van de KVP en richtte een eigen partij op, de Katholiek Nationale Partij. Onder invloed van het Mandement van 1954 in 1956 teruggekeerd in de 'moederpartij'. Als KVP-Kamerlid tamelijk onafhankelijk, met name ten aanzien van de Nieuw-Guineapolitiek.
- 27.Generaal, die begin 1940 opperbevelhebber werd en dat ook was tijdens de Duitse inval in de meidagen. Voor hij bevelhebber werd tot 1934 officier bij de Generale Staf en daarna werkzaam bij Philips als militair adviseur. Bij zijn verdedigingsplan lag de nadruk op verdediging van de Vesting Holland, met de Grebbelinie als voorpost. Aan hem werd op 13 mei het regeringsgezag opgedragen na het uitwijken van de regering. Tekende op 15 mei de capitulatie. Trad zowel tijdens de Duitse aanval als in het begin van de bezetting vastberaden en evenwichtig op. Protesteerde tegen Duitse maatregelen en tegen de Duitse lezing van de reden voor de aanval op Nederland. Werd daarop als krijgsgevangene naar Duitsland gevoerd. Overleed zeven jaar na de bevrijding.
- 28.Zeeofficier die in het conservatieve kabinet-Van Zuylen van Nijevelt minister van Marine was. Had een lange loopbaan bij de Marine en was onder meer onderwijzer van Japanse zeeofficieren en commandant van de marinebasis bij Den Helder. Toen hij in 1874 nogmaals kandidaat voor het ministerschap was, hielden zijn toekomstige collega's zijn benoeming tegen. Werd na zijn overlijden omschreven als hulpvaardig, nederig en geacht bij arm en rijk. Is de enige die tijdens zijn ministerschap voor een (lichte) overtreding door de Hoge Raad werd veroordeeld.
- 29.De Grondwetsherziening van 1848 legde de basis voor ons huidige stelsel van parlementaire democratie. Niet langer was de Koning, maar waren de ministers verantwoordelijk voor het beleid. De Tweede Kamer kreeg veel meer invloed en werd bovendien rechtstreeks - weliswaar voorlopig nog door een beperkte groep kiezers - gekozen.
- 30.Liberale staatsman. Hoogleraar in Gent en Leiden, die als voorzitter van de Grondwetscommissie in 1848 grondlegger was van onze parlementaire democratie. Kwam als Tweede Kamerlid al in 1844 met acht medeleden met een voorstel tot herziening van de Grondwet in democratische zin. Werd in 1848 door koning Willem II gevraagd een liberale Grondwet te ontwerpen. Hierdoor kwamen er rechtstreekse verkiezingen en ministeriële verantwoordelijkheid en werden parlementaire rechten uitgebreid. Leidde daarna drie keer een kabinet, waarbij hij onder meer de Kieswet, Gemeentewet en Provincie Wet tot stand bracht. Legde daarmee ook de basis voor de bestuurlijke organisatie met drie bestuurslagen. Zijn tweede kabinet zorgde voor instelling van de HBS en aanleg van de Nieuwe Waterweg. Had niet de sympathie van koning Willem III. Hoewel hij veel medestanders later van zich vervreemdde en soms weerstanden opriep, was hij ongetwijfeld de grootste staatsman van de negentiende eeuw.
- 31.De ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning houdt in dat ministers en niet de Koning maar de ministers verantwoording moeten afleggen voor beleidsdaden. De Koning maakt wel deel uit van de regering, maar heeft geen macht of verantwoordelijkheid.
- 32.De regering bestaat uit de Koning en ministers, terwijl het kabinet bestaat uit ministers en staatssecretarissen. De Koning is het staatshoofd maar in de praktijk heeft hij geen macht. Het kabinet bepaalt in gezamenlijkheid het beleid en alle ministers zijn daarvoor verantwoordelijk.