Het grote asbestproces van Turijn - Main contents
De onlangs door het Europese parlement aangenomen motie over de gezondheidsrisico’s bij het werken met asbest en de noodzaak om alle nog aanwezige asbestmaterialen te verwijderen maakt melding van het trieste feit dat er in de EU elk jaar tussen de 20.000 en 30.000 asbestslachtoffers te betreuren zijn. De motie vraagt ook aandacht voor de positie van de asbestslachtoffers en hun organisaties. Daarbij wordt in het bijzonder gewezen op het opzienbarende vonnis van de rechtbank in Turijn van 13 februari 2012, waarbij de eigenaren van asbestcementfabrieken tot lange gevangenisstraffen zijn veroordeeld. Dit strafvonnis laat zien dat asbestslachtoffers ook via het strafrecht erkenning en genoegdoening kunnen krijgen.
Bob Ruers is lid van de Eerste kamer voor de SP
In het vonnis dat de rechtbank in Turijn begin 2012 wees in de grote strafzaak kan zonder meer als een doorbraak worden aangemerkt. Na een jarenlange voorbereiding startte in 2009 in Turijn de strafzaak tegen het Italiaanse asbestbedrijf Eternit en haar bestuurders. Het openbaar ministerie onder leiding van officier van justitie Raffaele Guariniello had de strafklacht mede ingediend namens 3.000 asbestslachtoffers en hun nabestaanden, enkele gemeenten, een ziektekostenverzekeraar en het Nationaal Instituut voor de Sociale Zekerheid. De hoofdverdachten in de strafzaak waren de Zwitser Stephan Ernest Schmidheiny en de Belg Louis De Cartier de Marchienne. Zij hadden als bestuurders van zowel het Zwitserse als het Belgische Eternitconcern tot 1986 vier asbestcementfabrieken geëxploiteerd in Italië. Daarbij waren duizenden werknemers en hun huisgenoten aan asbest blootgesteld, maar was ook het milieu rond de fabrieken ernstig vervuild geraakt. De eis van het OM luidde 20 jaar gevangenisstraf, de rechtbank veroordeelde op 13 februari 2012 Schmidheiny en De Cartier ieder tot 16 jaar gevangenisstraf en het betalen van hoge schadevergoedingen. Daarnaast werd de verdachten het verbod opgelegd om een publieke functie te vervullen, werden zij ontzet uit hun burgerrechten tijdens de gehele duur van de straf en werd hen het verbod opgelegd om gedurende drie jaar contracten te sluiten met de openbaar bestuur.
Bij de totstandkoming van de Turijnse strafzaak hebben drie partijen een belangrijke rol gespeeld. In de eerste plaats de organisatie van asbestslachtoffers in het Noord-Italiaanse Casale Monferrato, AFeVA, onder leiding van Romana Blasotti Pavesi, die niet alleen haar man verloor aan een asbestziekte maar ook vier familieleden. Aan het einde jaren zeventig van de vorige eeuw werd zij actief in de strijd tegen het asbest. De tweede belangrijke bijdrage kwam van de vakbond CGIL, die nauw met AFeVA samenwerkte. Ook de SP heeft al in vroeg stadium haar steun verleend aan de slachtoffers in Italië door het overdragen van haar kennis opgedaan in rechtszaken tegen Eternit in Nederland, welk kennis in de strafzaak een duidelijk rol heeft gespeeld.
De derde partij was het Openbaar Ministerie in Turijn, dat zich gespecialiseerd had op het gebied van de bescherming van de gezondheid op het werk en geleid werd door de officier van justitie Guariniello. Hij begon al in 2005 met de voorbereidingen voor de strafvervolging van Eternit. Het OM was in de loop der jaren tot de conclusie gekomen dat het Wetboek van Strafrecht mogelijkheden bood om het opzettelijke verzuim om veiligheidsmaatregelen in het arbeidsproces te beoordelen als een strafbaar feit en op grond daarvan tot strafvervolging tegen bedrijven en bestuurders van bedrijven over te gaan. Voordat het OM op deze grond strafvervolging tegen Eternit instelde had het OM reeds met succes dezelfde weg bewandeld bij het bedrijf Thyssen.
Het Turijnse strafzaak tegen de Eternitbedrijven en hun bestuurders is niet alleen uniek door de wijze waarop het Openbaar Ministerie de strafvordering heeft aangepakt, maar ook omdat de jarenlange samenwerking van de organisatie van asbestslachtoffers en de vakbond heeft aangetoond dat slachtoffers een vuist kunnen maken, waardoor zij niet alleen in civiel- rechtelijke zin maar ook in strafrechtelijke zin schadevergoeding hebben weten te bereiken.
Daarnaast schuilt het grote belang van deze zaak in het feit dat de strafzaak zich richtte tegen de grote en machtige Eternitmultinationals, die in 35 landen asbestcementfabrieken hebben geëxploiteerd en in die fabrieken niet alleen veel slachtoffers hebben gemaakt onder de fabrieksarbeiders en hun huisgenoten, maar ook grote schade hebben aangericht in het milieu. Tot aan het proces in Turijn waren de Eternitmutinationals alleen in enkele landen geconfronteerd met civielrechtelijke vorderingen tot schadevergoeding. De Turijnse strafzaak heeft ons geleerd dat het voor asbestslachtoffers ook mogelijk is om met een beroep op het wetboek van strafrecht erkenning en genoegdoening af te dwingen.
Gezien het feit dat de Eternitmultinationals in veel Europese landen de levensgevaarlijke asbestcementproducten hebben gefabriceerd en verkocht ligt het voor de hand dat er in meer landen strafzaken tegen de Eternitconcerns zullen volgen.