Titel II - Het economisch beleid - Main contents
Hoofdstukken 1 en 2
De vrijheid op het gebied van het goederen-, diensten-, personen- en kapitaalverkeer eist, vanzelfsprekend, dat ook de daarmede verband houdende betalingen worden vrijgegeven. In het Verdrag is dit geregeld in artikel 106 i.
Deze vrijheid van het onderling betalingsverkeer, welke zodoende tot stand komt, kan echter problemen scheppen, met name wanneer het evenwicht op de betalingsbalans van een Lid-Staat verstoord raakt. Dit laatste kan het gevolg zijn van de vorming der Gemeenschappelijke Markt, maar kan ook het gevolg van geheel andere oorzaken zijn.
De goede functionering van de Gemeenschappelijke Markt komt in het geding zodra een Lid-Staat, bij een tekort op zijn algemene betalingsbalans, meent ter bestrijding van, dit tekort:
-
-hetzij zijn wisselkoers te moeten wijzigen, omdat de verstoring van zijn betalingsbalans van fundamentele aard is,
-
-hetzij beperkende maatregelen van handelspolitieke aard e.d. te moeten nemen (b.v. het instellen van kwantitatieve restricties).
Moet in dit laatste geval de binnengrens dicht of alleen de grens met derde landen?
Het is duidelijk, dat zowel bij een wisselkoerswijziging als bij het nemen van handelspolitieke maatregelen de partnerlanden, en daarmee ook de goede functionering van de Gemeenschappelijke Markt, zijn betrokken. Om die reden is dan ook in het Verdrag een speciale regeling voor deze moeilijkheden getroffen, welke als volgt kan worden weergegeven:
Elk land voert zijn eigen conjunctuurpolitiek en dus zijn eigen economische beleid. Hoewel iedere Regering zelf de algemene verantwoordelijkheid hiervoor heeft, is dit conjunctuurbeleid een zaak van gemeenschappelijk belang (artikel 103 i). Dit houdt in, dat de Lid-Staten regelmatig met elkaar overleg plegen en de Commissie in dit overleg betrekken. Wanneer de situatie daartoe aanleiding geeft, kan de Raad eenstemmig bepaalde besluiten nemen. Dit kan van belang zijn in een situatie van een algemene crisis of schaarste.
Het kan ook van belang zijn, wanneer de conjunctuurpolitiek van een der Lid-Staten uit de pas geraakt. Dit kan ten gevolge hebben, dat het evenwicht op de betalingsbalans van de betrokken Lid-Staat wordt verstoord. Het zijn de artikelen 104 t/m 109, welke onder meer op deze casuspositie betrekking hebben.
Voorop staat, dat elke Staat zich verbindt een economische politiek te voeren, gericht op het handhaven van het evenwicht in zijn algemene betalingsbalans en van het vertrouwen in de eigen munt, alsmede op de verwezenlijking van een hoge graad van werkgelegenheid en een stabiel prijsniveau (artikel 104 i). Aangezien de wisselkoersen van evidente betekenis zijn voor de concurrentieverhoudingen binnen de Gemeenschappelijke Markt, zal een wisselkoerswijziging een zaak van gemeenschappelijk belang zijn (artikel 107 i).
Hoofdstuk 3
Waar volgens artikel 9 i de Gemeenschappelijke Markt zich mede zal uitstrekken tot goederen, afkomstig uit derde landen, die zich in het vrije verkeer in één der landen van de Gemeenschap bevinden, is een gemeenschappelijke politiek op economisch gebied ten opzichte van derde landen noodzakelijk. Op het gebied van de douanetarieven is dit per definitie reeds het geval, omdat immers het aanwezig zijn van een gemeenschappelijk tarief een gemeenschappelijk optreden te dien aanzien noodzakelijk maakt.
De verhouding met niet tot de Gemeenschap behorende landen wordt echter niet uitsluitend beheerst door het tarief van invoerrechten; een heel arsenaal van handelspolitieke maatregelen, gedeeltelijk gehanteerd via een ingewikkeld stelsel van bilaterale en multilaterale verdragen, is mede bepalend.
Een volkomen onafhankelijkheid van beleid van elk der zes landen op dit gebied zou óf wel volmaakt onmogelijk gemaakt worden door de vrije goederenuitwisseling binnen de Gemeenschappelijke Markt óf wel de noodzaak met zich medebrengen om ook aan de grenzen tussen de Lid-Staten een zekere controle uit te oefenen. Dat dit laatste een deel van het effect der Gemeenschappelijke Markt teniet zou doen, behoeft geen betoog. Een gemeenschappelijke politiek op dit gebied is, aldus gezien, vrijwel het enig mogelijke alternatief.
Het Verdrag voorziet hierin dan ook nadrukkelijk. Als met vele andere zaken is het ook hier niet mogelijk om de toestand van de ene dag op de andere te veranderen. De situatie is daarvoor veel te ingewikkeld en te verschillend in de onderscheiden Lid-Staten en bovendien zijn hier belangen van derde Staten in het geding, die niet zonder meer ter zijde gesteld kunnen worden.
Voorzien is dan ook, dat deze gemeenschappelijke handelspolitiek zich geleidelijk zal moeten ontwikkelen om aan het einde van de overgangsperiode een feit te zijn.
Inhoud handelsbeleid
Wat de inhoud van de toekomstige handelspolitiek zal zijn, kon uiteraard niet in het Verdrag worden vastgelegd. Dit zullen de organen der Gemeenschap geleidelijk aan moeten uitmaken. Het is niet wel mogelijk in een Verdrag, dat voor onbeperkte tijd is gesloten, de lijn van het in de toekomst te voeren beleid reeds nu vast te leggen. Het Verdrag volstaat met te bepalen, dat de gemeenschappelijke handelspolitiek op uniforme beginselen zal worden gebaseerd en dat de Commissie ter uitvoering ervan voorstellen doet aan de Raad. De Raad zal met gekwalificeerde meerderheid beslissen (artikel 113 i).
Voor dit beleid is er wel één algemene richtlijn aangegeven in artikel 110 i, nl. dat men zich niet tot een van de rest van de wereld zoveel mogelijk afgesloten blok wil ontwikkelen, maar dat de Lid-Staten volledig zullen medewerken aan het slechten van de belemmeringen, die aan een verder gaande ontwikkeling van de wereldhandel in de weg staan (zie ook artikel 29, sub a en b i). In een zelfde richting wijst het vijfde lid van artikel 111 i, waar als doelstelling wordt gesteld, dat men de liberalisatie tenopzichte van derde landen of groepen van derde landen gelijk zal maken, en wel op "een zo hoog mogelijk peil". Op één punt gaat het Verdrag iets verder en schrijft het concrete maatregelen voor. Dit punt heeft betrekking op de exportsubsidies, welke ter sprake komen in artikel 112 i.