Nederland en Europa: achtergrond bij de betrekkingen - Main contents
Nederland werkt inmiddels meer dan 70 jaar lang met andere landen samen in Europees verband. Die samenwerking begon met de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal i (EGKS) in 1951, werd voortgezet onder de EEG, en is uiteindelijk uitgegroeid tot de Europese Unie. De belangen en positie van Nederland ten aanzien van Europese instituties zijn dan ook aanzienlijk veranderd door de tijd heen.
Door het afschaffen van heffingen binnen de interne markt en het invoeren van gezamenlijke tarieven jegens landen buiten de interne markt wisten Europese lidstaten economisch gewin te behalen uit Europese samenwerking. Wat begon als de integratie van de kolen- en staalsector, ging langzaam over naar andere markten. Nederland profiteerde van de Europese economische samenwerking. Tot de jaren '90 was het dan ook een netto-ontvanger binnen 'Europa'.
Rond de eeuwwisseling richtte de Europese Unie zich meer op politieke integratie en werd de EU uitgebreid met Oost-Europese lidstaten. Die verregaande veranderingen veroorzaakten verdeeldheid binnen Nederland over de behartiging van nationale belangen binnen de Europese Unie. Recente gebeurtenissen zoals de eurocrisis, de vluchtelingencrisis, en de discussie over het coronaherstelfonds laten zien dat de verhouding tussen Nederland en de EU steeds complexer wordt.
Contents
Nederland stond in 1951 met de oprichting van de EGKS aan de wieg van wat zou uitgroeien tot de uiteindelijke Europese Unie i (EU). Dit deed Nederland samen met België, Duitsland, Frankrijk, Italië en Luxemburg. De belangen van Nederland sloten aan bij de missie van de EGKS. Door controle te houden over de zware industrie van Duitsland en Frankrijk zou een herhaling van een conflict op het Europese continent onwaarschijnlijk zijn, wat de veiligheid van Nederland als kleinere macht vergrootte. Daarnaast was de samenwerking een stimulus voor economische groei, wat zeer welkom was aangezien politici zich bogen over de kwestie van de heropbouw van Nederland na de Tweede Wereldoorlog.
De samenwerking tussen de zes staten op het gebied van kolen en staal was een succes, en gaf daarmee aanleiding tot verdere integratie van de EGKS. Dat leidde tot de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap i (EEG) en Euratom i. Het doel van het Verdrag van Rome i was het creëren van een gemeenschappelijke markt, zonder heffingen, beperkingen en valutaproblemen. De Europese 'interne markt' ontleent haar bestaan aan het Verdrag van Rome. Ook werden de eerste Europese Vrijhandelsassociaties afgesloten met landen als Denemarken, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk om de handel met de EEG te bevorderen.
Wederom kon Nederland zich vinden in het Europese initiatief vanwege de economische belangen. Door het invoeren van de interne markt met invoerheffingen voor producten van buiten Europa hadden Nederlandse boeren een competitief voordeel ten opzichte van boeren uit andere landen die goedkoop konden produceren. Daarnaast werden handelstransacties met grote partners als Duitsland efficiënter en goedkoper omdat heffingen binnen de interne markt waren afgeschaft. De gezamenlijke 'Europese' positie ten opzichte van landen buiten de EEG gaf Nederland de kans om plaats te nemen naast Duitsland en Frankrijk aan de onderhandelingstafel. Dat zorgde ervoor dat Nederland op gelijke voet kon onderhandelen met landen die normaal gesproken economisch sterker waren.
In 1973 traden Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk toe tot de EEG, wat zich vertaalde in een grotere heffingsvrije afzetmarkt voor de Nederlandse economie. De jaren '70 en '80 werden gekenmerkt door geopolitieke ontwikkelingen binnen en buiten Europa: het waren de eindjaren van de Koude Oorlog. De belangen van lidstaten van de EEG liepen in deze momenten van crisis vaak uiteen met de Verenigde Staten. Het besef groeide dat grote en traditionele machten als Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk de belangen van de inmiddels verder geïntegreerde Europese interne markt beter konden verdedigen dan kleine machten als Luxemburg en Nederland. Meer communicatie en samenwerking was dus nodig tussen de Europese regeringen om alle belangen van de verschillende lidstaten mee te nemen in de reactie op ontwikkelingen op het internationale toneel. Daarom werd in 1974 de Europese Raad i opgericht.
Verder richtte de EEG voor het eerst haar pijlen op milieuvriendelijk beleid en werden de eerste Europese verkiezingen gehouden voor het Europees Parlement i in 1979. Dat bood oppositiepartijen in het Nederlandse parlement de kans om Europese politiek te beïnvloeden.
Europese integratie was doorgaans geen belangrijk onderwerp voor publieke discussie binnen lidstaten vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht i. Na het Verdrag van Maastricht in 1993, geratificeerd en uitonderhandeld in Nederland, veranderde deze situatie. Het verdrag omvatte ingrijpende beleidsplannen en ambitieuze vergezichten voor Europese integratie die sommige politici en burgers in lidstaten te ver gingen. Enkele voorbeelden daarvan waren de invoering van de Euro, de oprichting van de Europese Unie en het versterken van het vrije verkeer van EU-burgers binnen Europese lidstaten. Daarnaast veranderde Nederland van een netto-ontvanger in een nettobetaler. Die verandering laat zien dat de positie van Nederland in Europees verband sinds de oprichting van de EGKS aanzienlijk was veranderd. Mede hierdoor ontstond er in de jaren '90 ook in Nederland steeds meer politieke en publieke discussie over het belang van Europese samenwerking.
Na de val van de Berlijnse muur en de implosie van de Sovjet-Unie richtte de EU haar pijlen op uitbreiding naar Oost-Europa. De EU stelde het Handvest van de grondrechten i van de Europese Unie op, wat moest dienen als verbindende factor tussen diverse groepen van landen. Het Verdrag van Amsterdam i in 1997 en het Verdrag van Nice i in 2001 bereidden de EU voor op de toetreding van 15 nieuwe lidstaten tot de Unie. In 2002 werd ook de Euro ingevoerd.
De toename in het aantal lidstaten en de focus op bindende verdragen binnen de Unie gaf aan dat het Europese samenwerkingsverband na 2000 niet alleen meer in het teken zou staan van economische integratie. Het is dan ook logisch dat de veranderende aard van de samenwerking twijfels zaaide binnen Nederland, dat oorspronkelijk vanuit economische belangen bij het Europese project was aangesloten. Als nettobetaler aan de Unie en door het afnemende zeggenschap op andere beleidsterreinen kwamen vraagtekens te staan bij de vertegenwoordiging van het Nederlandse belang in de Europese Unie.
Tijdens de Europese Top van juni 2004 sloten de regeringsleiders een akkoord over de Europese Grondwet. Die Europese Grondwet kwam er uiteindelijk niet, omdat Frankrijk en Nederland tegenstemden in een referendum. Deze kwestie maakte duidelijk dat er ook in Nederland meer politieke en publieke discussie over het belang van Europese samenwerking bestond dan het geval was in de eerste decennia van het partnerschap. Mede hierdoor waren nationale politici minder snel bereid om grote stappen vooruit te maken tot een 'ever closer union'.
De kredietcrisis van 2008 liet echter zien dat externe gebeurtenissen effect konden hebben op buurlanden met wie de Nederlandse economie nauw verweven is. Daarom moest binnen Europees verband een oplossing worden gevonden voor de kredietcrisis en later de eurocrisis. De eurocrisis hield in dat landen als Portugal, Italië, Griekenland en Ierland hun staatsschuld niet meer konden financiëren. Als gevolg daarvan zouden de desbetreffende nationale economieën in kunnen storten, wat weer effect zou hebben op de economie van Nederland. Als nettobetaler moest Nederland, samen met landen als Duitsland, bijvoorbeeld steun geven aan Griekenland om de economie overeind te houden. Aangezien de Nederlandse economie het zelf ook zwaar te verduren had, werd deze financiële steun een controversieel politiek onderwerp.
De meningen over Europese integratie raakten in Nederland vervolgens verder verdeeld ten tijde van de vluchtelingencrisis in 2015-2016. Nederland was vaak, naast het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, de eindbestemming van de reis die immigranten vanuit verschillende regio's ondernamen. Zuid-Europese landen als Italië en Griekenland wilden meer steun van de EU bij het aanpakken van de migratiestroom en het uitbreiden van hun opvangcapaciteit. Het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de EU op 31 januari 2020 heeft Nederland een belangrijke onderhandelingspositie gegeven in de EU. Ten tijde van de verhitte discussies over het coronaherstelfonds in 2021 werd Nederland aangeduid als de leider van de 'vrekkige vier' die zich verzetten tegen gedeelde Europese schulden. Deze crises laten zien dat de houding van Nederland tegenover de EU steeds complexer wordt. In het regeerakkoord van het kabinet-Rutte IV i staat dat "Nederland koploper in Europa wil zijn bij het tegengaan van de opwarming van de aarde". Met deze klimaatambitie wil Nederland de klimaatdoelen uit de Europese Green Deal behalen.