Deel III: Beleid en werking van de Unie

Contents

  1. Onderverdeling
  2. Toelichting

1.

Onderverdeling

  • Titel I - Algemeen toepasselijke bepalingen
  • Titel II - Non-discriminatie en burgerschap
  • Titel III - Intern beleid en optreden
  • Titel IV - Associatie van de landen en gebieden overzee
  • Titel V - Extern optreden van de Unie
  • Titel VI - Werking van de Unie
  • Titel VII - Gemeenschappelijke bepalingen

2.

Toelichting

Dit deel uit de ontwerp-Grondwet maakt indruk door zijn omvang van 322 artikelen. Dit is 72 procent van de 448 artikelen in de grondwet.

De meeste artikelen van deel III zijn "spelregels", die de basisbeginselen uit Deel I een concrete invulling geven. Grote gedeeltes zijn - al dan niet met wijzigingen - overgenomen uit de bestaande verdragen van de Europese Unie (VEU) en de Europese Gemeenschappen (VEG).

Hier volgt een overzicht van de verbanden tussen Deel I en Deel III:


 

Deel I

Uitwerking in Deel III

Artikel I-13 De exclusieve bevoegdheden1


- Onderafdeling De douane-unie
- Afdeling Het monetair beleid
- Afdeling Landbouw en visserij
- Hoofdstuk De gemeenschappelijke handelspolitiek
- Hoofdstuk Internationale akkoorden
 

Artikel I-14 De gedeelde-bevoegdheidsgebieden2

Artikel I-42 Bijzondere bepalingen inzake de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid3


- Hoofdstuk De interne markt
- Hoofdstuk Het beleid op andere specifieke gebieden
- Hoofdstuk De ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid
- Afdeling [Volksgezondheid]
 

Artikel I-15 De coördinatie van het economisch beleid en het werkgelegenheidsbeleid4


- Afdeling Het economisch beleid
- Afdeling Specifieke bepalingen voor lidstaten die tot de eurozone behoren
- Afdeling Werkgelegenheid
- Afdeling Het sociaal beleid
 


- Artikel I-16 Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid5

-Artikel I-40 Bijzondere bepalingen inzake de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid6

- Artikel I-41 Bijzondere bepalingen inzake de uitvoering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid7
 

Hoofdstuk Het gemeenschappelijk buitenlandse en veiligheidsbeleid

Artikel I-17 De gebieden voor ondersteunend, coördinerend of aanvullend optreden8

Hoofdstuk De gebieden waarop de Unie kan besluiten coördinerend, aanvullend of ondersteunend op te treden

Titel IV De instellingen van de Unie

Hoofdstuk Institutionele bepalingen

Titel V De uitoefening van de bevoegdheden van de Unie

Afdeling Bepalingen die de instellingen en organen van de Unie gemeen hebben

Artikel I-43 De Solidariteitsclausule9

Hoofdstuk Toepassing van de solidariteitsclausule10

Artikel I-44 Nauwere samenwerking11

Hoofdstuk Nauwere samenwerking

Artikel I-49 De Europese Ombudsman12

Artikel III-335 [Europese Ombudsman]13

Artikel I-50 Transparantie14

Artikel III-399 Transparantie15

Titel VII De financiën van de Unie

Hoofdstuk Financiële bepalingen


  • 1. 
    1. De Unie is exclusief bevoegd op de volgende gebieden:
     
  • 2. 
    1. De Unie heeft een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid in de gevallen waarin haar in de Grondwet een bevoegdheid wordt toegedeeld die buiten de in de artikelen I-13 en I-17 bedoelde gebieden valt.
     
  • 3. 
    1. De Unie is een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht:
     
  • 4. 
    1. De lidstaten coördineren hun economisch beleid binnen de Unie. Daartoe stelt de Raad van Ministers maatregelen vast, met name globale richtsnoeren voor dat beleid.
     
  • 5. 
    1. De bevoegdheid van de Unie met betrekking tot het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid bestrijkt alle gebieden van het buitenlands beleid en alle vraagstukken die verband houden met de veiligheid van de Unie, met inbegrip van de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid dat kan leiden tot een gemeenschappelijke defensie.
     
  • 6. 
    1. De Europese Unie voert een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid dat berust op de ontwikkeling van de wederzijdse politieke solidariteit van de lidstaten, de bepaling van de aangelegenheden van algemeen belang en de totstandbrenging van een steeds toenemende convergentie van het optreden van de lidstaten.
     
  • 7. 
    1. Het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid is een integrerend deel van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Het voorziet de Unie van een operationeel vermogen dat op civiele en militaire middelen steunt. De Unie kan daarvan gebruik maken voor missies buiten het grondgebied van de Unie met het oog op vredeshandhaving, conflictpreventie en versterking van de internationale veiligheid overeenkomstig de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties. De uitvoering van deze taken berust op de door de lidstaten beschikbaar gestelde vermogens.
     
  • 8. 
    De Unie is bevoegd om ondersteunend, coördinerend of aanvullend op te treden. De gebieden voor dat optreden zijn, wat hun Europese dimensie betreft:
     
  • 9. 
    1. De Unie en de lidstaten treden uit solidariteit gezamenlijk op indien een lidstaat getroffen wordt door een terroristische aanval, een natuurramp of een door de mens veroorzaakte ramp. De Unie maakt van alle tot haar beschikking staande instrumenten, waaronder de door de lidstaten ter beschikking gestelde militaire middelen, gebruik om:
     
  • 10. 
    1. Een lidstaat die getroffen wordt door een terroristische aanval, een natuurramp of een door de mens veroorzaakte ramp, wordt op verzoek van zijn politieke autoriteiten door de andere lidstaten bijstand verleend. De lidstaten coördineren daartoe hun optreden in het kader van de Raad.
     
  • 11. 
    1. De lidstaten die onderling een nauwere samenwerking wensen aan te gaan in het kader van de niet-exclusieve bevoegdheden van de Unie, kunnen gebruik maken van de instellingen van de Unie en die bevoegdheden uitoefenen op grond van de terzake geldende bepalingen van de Grondwet, binnen de grenzen van en overeenkomstig het bepaalde in dit artikel en in de artikelen III-416 tot en met III-423.
     
  • 12. 
    Een door het Europees Parlement gekozen Europese ombudsman neemt onder de bij de Grondwet bepaalde voorwaarden kennis van klachten betreffende gevallen van wanbeheer in het optreden van de instellingen, organen en instanties van de Unie. Hij onderzoekt die klachten en brengt terzake verslag uit. De Europese ombudsman verricht zijn werkzaamheden in volledige onafhankelijkheid.
     
  • 13. 
    1. Het Europees Parlement kiest de Europese ombudsman. Overeenkomstig artikel I-10, lid 2,onder d), en artikel I-49 is deze bevoegd kennis te nemen van klachten van burgers van de Unie of van natuurlijke of rechtspersonen met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat, over gevallen van wanbeheer in het optreden van de instellingen, organen of instanties van de Unie, met uitzondering van het Hof van Justitie van de Europese Unie bij de uitoefening van zijn gerechtelijke taak.
     
  • 14. 
    1. Om goed bestuur te bevorderen en de deelneming van het maatschappelijk middenveld te waarborgen, werken de instellingen, organen en instanties van de Unie in een zo groot mogelijke openheid.
     
  • 15. 
    1. De instellingen, organen en instanties van de Unie verzekeren de transparantie van hun werkzaamheden en stellen krachtens artikel I-50 specifieke bepalingen betreffende de inzage van het publiek in hun documenten vast in hun reglementen van orde. Ten aanzien van het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Europese Centrale Bank en de Europese Investeringsbank, gelden artikel I-50, lid 3, en het onderhavige artikel alleen voor de uitoefening van hun administratieve taken.