Hoofdstuk III - Nauwere samenwerking - Main contents
Contents
- III-416: Algemene bepalingen nauwere samenwerking
- III-417: Betrekkingen met lidstaten die niet deelnemen aan de nauwere samenwerking
- III-418: Beginsel van toegankelijkheid
- III-419: Procedures voor inwerkingtreding nauwere samenwerking
- III-420: Procedure voor de latere deelneming van andere lidstaten
- III-421: Financiering
- III-422: Stemprocedures Raad bij nauwere samenwerking
- III-423: Coherentiebeginsel
- Toelichting Nederlandse regering
III-416: Algemene bepalingen nauwere samenwerking
Bij nauwere samenwerking worden de Grondwet en het recht van de Unie geëerbiedigd.
Nauwere samenwerking mag geen afbreuk doen aan de interne markt, noch aan de economische, sociale en territoriale samenhang. Zij mag geen belemmering of discriminatie in de handel tussen de lidstaten vormen, en zij mag de mededinging tussen de lidstaten niet verstoren.
III-417: Betrekkingen met lidstaten die niet deelnemen aan de nauwere samenwerking
Bij nauwere samenwerking worden de bevoegdheden, rechten en verplichtingen van de lidstaten die er niet aan deelnemen, geëerbiedigd. De niet-deelnemende lidstaten belemmeren niet de uitvoering ervan door de deelnemende lidstaten.
III-418: Beginsel van toegankelijkheid
-
1.Nauwere samenwerking staat open voor alle lidstaten op het moment waarop zij wordt aangegaan, mits de deelnemingsvoorwaarden worden nageleefd die eventueel zijn vastgesteld bij het Europese besluit waarbij toestemming wordt verleend. Deelneming op een later tijdstip blijft steeds mogelijk, mits, naast de bovenbedoelde eventuele voorwaarden, de in dit kader reeds vastgestelde handelingen worden nageleefd.
De Commissie en de aan een nauwere samenwerking deelnemende lidstaten, zien erop toe dat de deelneming van zoveel mogelijk lidstaten wordt bevorderd.
-
2.De Commissie en in voorkomend geval de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie stellen het Europees Parlement en de Raad regelmatig op de hoogte van het verloop van de nauwere samenwerking.
III-419: Procedures voor inwerkingtreding nauwere samenwerking
-
1.De lidstaten die onderling een nauwere samenwerking wensen aan te gaan op een van de gebieden die onder de Grondwet vallen, met uitzondering van de gebieden van exclusieve bevoegdheid en het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, richten een verzoek tot de Commissie, met opgave van het toepassingsgebied en de met de voorgenomen nauwere samenwerking nagestreefde doelstellingen. De Commissie kan bij de Raad een voorstel in die zin indienen. Indien de Commissie geen voorstel indient, deelt zij de redenen daarvoor mee aan de betrokken lidstaten.
De toestemming om een nauwere samenwerking aan te gaan, wordt verleend bij een Europees besluit van de Raad, die besluit op voorstel van de Commissie en na goedkeuring door het Europees Parlement.
-
2.De lidstaten die onderling een nauwere samenwerking wensen aan te gaan in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, richten een verzoek tot de Raad. Het verzoek wordt doorgezonden aan de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, die advies uitbrengt over de samenhang van de voorgenomen nauwere samenwerking met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie, alsmede aan de Commissie, die advies uitbrengt over met name de samenhang van de voorgenomen nauwere samenwerking met het beleid van de Unie op andere gebieden. Het verzoek wordt ter informatie ook toegezonden aan het Europees Parlement.
De toestemming om een nauwere samenwerking aan te gaan, wordt verleend bij een Europees besluit van de Raad, die met eenparigheid van stemmen besluit.
III-420: Procedure voor de latere deelneming van andere lidstaten
-
1.Een lidstaat die wil deelnemen aan een bestaande nauwere samenwerking op een van de in artikel III-419, lid 1, bedoelde gebieden, stelt de Raad en de Commissie van zijn voornemen in kennis.
Binnen vier maanden na ontvangst van de kennisgeving bevestigt de Commissie de deelneming van de betrokken lidstaat. Zij constateert, in voorkomend geval, dat aan de voorwaarden voor deelneming is voldaan en stelt de nodige overgangsmaatregelen vast voor de toepassing van de reeds in het kader van de nauwere samenwerking vastgestelde handelingen.
Is de Commissie evenwel van mening dat aan de voorwaarden voor deelneming niet is voldaan, dan geeft zij aanwijzingen omtrent de te nemen maatregelen opdat aan deze voorwaarden wel wordt voldaan, en stelt zij een termijn vast waarbinnen zij het verzoek opnieuw in overweging zal nemen.
Bij het verstrijken van die termijn neemt zij het verzoek opnieuw in overweging overeenkomstig de in de tweede alinea omschreven procedure. Indien de Commissie van mening is dat aan de voorwaarden voor deelneming nog steeds niet is voldaan, kan de betrokken lidstaat de kwestie voorleggen aan de Raad, die zich uitspreekt over het verzoek. De Raad besluit overeenkomstig artikel I-44, lid 3. Hij kan ook, op voorstel van de Commissie, de in de tweede alinea bedoelde overgangsmaatregelen vaststellen.
-
2.Een lidstaat die wil deelnemen aan een bestaande nauwere samenwerking in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, stelt de Raad, de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie en de Commissie van zijn voornemen in kennis.
De Raad bevestigt de deelneming van de betrokken lidstaat, na de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie te hebben geraadpleegd en na in voorkomend geval te hebben geconstateerd dat aan de voorwaarden voor deelneming is voldaan.
De Raad kan op voorstel van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie ook de nodige overgangsbepalingen vaststellen voor de toepassing van de handelingen die al zijn vastgesteld in het kader van de nauwere samenwerking.
Is de Raad evenwel van mening dat aan de voorwaarden voor deelneming niet is voldaan, dan geeft hij aanwijzingen omtrent de te nemen maatregelen opdat aan deze voorwaarden wel wordt voldaan, en stelt hij een termijn vast waarbinnen hij het verzoek tot deelneming opnieuw in overweging zal nemen.
Voor de toepassing van dit lid besluit de Raad met eenparigheid van stemmen en overeenkomstig artikel I-44, lid 3.
III-421: Financiering
De uitgaven die voortvloeien uit de uitvoering van een nauwere samenwerking, met uitzondering van de administratieve kosten voor de instellingen, komen ten laste van de deelnemende lidstaten, tenzij de Raad, na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen van al zijn leden anders besluit.
III-422: Stemprocedures Raad bij nauwere samenwerking
-
1.Indien een bepaling van de Grondwet die in het kader van een nauwere samenwerking kan worden toegepast, bepaalt dat de Raad met eenparigheid van stemmen besluit, kan de Raad met eenparigheid van stemmen overeenkomstig het bepaalde in artikel I-44, lid 3, een Europees besluit vaststellen waarin wordt bepaald dat hij met gekwalificeerde meerderheid van stemmen zal besluiten.
-
2.Indien een bepaling van de Grondwet die in het kader van een nauwere samenwerking kan worden toegepast, bepaalt dat de Raad Europese wetten of kaderwetten volgens een bijzondere wetgevingsprocedure vaststelt, kan de Raad met eenparigheid van stemmen overeenkomstig het bepaalde in artikel I-44, lid 3, een Europees besluit vaststellen waarin wordt bepaald dat hij volgens de gewone wetgevingsprocedure zal besluiten. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement.
-
3.De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op besluiten die gevolgen hebben op militair of defensiegebied.
III-423: Coherentiebeginsel
De Raad en de Commissie zorgen voor de samenhang van ieder optreden in het kader van een nauwere samenwerking, zowel onderling als met het beleid van de Unie, en werken daartoe samen.
Toelichting Nederlandse regering
Het Grondwettelijk Verdrag leidt tot wijzigingen in de vormgeving van nauwere samenwerking. Het Verdrag wijzigt inhoudelijk de mogelijkheden tot nauwere samenwerking, de voorwaarden die daaraan worden gesteld en de procedures voor het aangaan van een nauwere samenwerking. Er is naar gestreefd het aangaan van een nauwere samenwerking te vereenvoudigen, de nauwere samenwerking uit te breiden naar meer terreinen, de voorwaarden te preciseren en binnen nauwere samenwerking meer daadkracht te realiseren.
In tegenstelling tot de eerdere verdragen is er onder het Grondwettelijk Verdrag één regime voor nauwere samenwerking voor het hele Verdrag. Voor defensie is echter een aparte vorm van nauwere samenwerking opgesteld (permanente gestructureerde samenwerking, zie toelichting op artikel III-312 i). De regering heeft zich ingespannen nauwere samenwerking zodanig vorm te geven dat het ook in de praktijk een werkbaar alternatief biedt.
Het kader voor nauwere samenwerking is opgenomen in artikel I-44 i en wordt verder uitgewerkt in Deel III van het Verdrag (artikelen III-416 tot en met III-423). Deze bepalingen komen in de plaats van de oude artikelen 27A, 27B, 27C, 27D, 27E (nauwere samenwerking in gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid), 40, 40A, 40B (nauwere samenwerking in justitie en binnenlandse zaken), 43, 43A, 43B, 44, 44A en 45 EU-Verdrag en artikelen 11 en 11A van het EG-Verdrag.
Artikel I-44 erkent de mogelijkheid tot het aangaan van een nauwere samenwerking en gaat in op de algemene voorwaarden en procedures voor een nauwere samenwerking. De artikelen III-416, III-417, III-418, III-419 en III-423 zetten specifieke voorwaarden uiteen voor het opzetten van een nauwere samenwerking. Artikel III-420 regelt de latere deelname door een lidstaat. Artikel III-421 gaat in op de kosten verbonden aan nauwere samenwerking. Artikel III-422 bevat een passerellebepaling; het artikel biedt de mogelijkheid om binnen nauwere samenwerking over te gaan op een eenvoudiger besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid en om over te gaan van een bijzondere naar de gewone wetgevingsprocedure.