Artikel III-324: Beginsel van openheid - Main contents
Contents
-
1.Nauwere samenwerking staat open voor alle lidstaten op het moment waarop zij wordt aangegaan, mits de deelnemingsvoorwaarden worden nageleefd die bij het Europese machtigingsbesluit eventueel zijn vastgesteld. Deelneming is ook op ieder ander tijdstip mogelijk, mits, afgezien van de bovengenoemde eventuele voorwaarden, de in dit kader reeds vastgestelde handelingen worden nageleefd.
De Commissie en de lidstaten die aan een nauwere samenwerking deelnemen, zien erop toe dat de deelname van zo veel mogelijk lidstaten wordt bevorderd.
-
2.De Commissie en in voorkomend geval de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie stellen alle leden van het Europees Parlement en de Raad regelmatig op de hoogte van de ontwikkeling van de nauwere samenwerking.
Noot
Ten opzichte van de wijzigingen in het Ministerieel Conclaaf van 28 november 2003 (document CIG 60/03 ADD 1) is de tekst van de lid 2 sub a en b gehandhaafd in document CIG 85/04, gepubliceerd na afloop van de Europese Raad van 17-18 juni 2004.
-
1.Nauwere samenwerking staat open voor alle lidstaten op het moment waarop zij wordt aangegaan, mits de eventueel in het machtigingsbesluit vastgestelde deelnemingsvoorwaarden worden nageleefd. Deelneming is ook op ieder ander tijdstip mogelijk, mits, afgezien van de bovengenoemde eventuele voorwaarden, de in dit kader reeds vastgestelde handelingen worden nageleefd.
De Commissie en de lidstaten die aan een nauwere samenwerking deelnemen, zien erop toe dat de deelname van zo veel mogelijk lidstaten wordt vergemakkelijkt.
-
2.De Commissie en in voorkomend geval de minister van Buitenlandse Zaken houden alle leden van de Raad, alsmede het Europees Parlement op de hoogte van de ontwikkeling van de nauwere samenwerking.
Artikel L, lid 1
Uittreksel uit artikel 43 B VEU.
Dit artikel bevat een specificatie van het beginsel van openstelling dat is neergelegd in artikel 32 ter i, lid 1. Volgens dit beginsel zijn de lidstaten vrij al dan niet deel te nemen aan een nauwere samenwerking, zowel op het moment dat zij wordt aangegaan als later. Het voorstel van de Commissie (of van een groep staten in het kader van het GBVB) en het machtigingsbesluit van de Raad kunnen dus in beginsel de lidstaten die hieraan willen deelnemen, niet uitsluiten, noch die lidstaten die niet willen deelnemen hiertoe dwingen.
Opgemerkt zij evenwel dat de latere deelneming van andere lidstaten geen automatisme is omdat hiervoor een besluitvormingsprocedure moet worden gevolgd. Met name het feit dat voor deze latere deelneming het oorspronkelijke besluit moet worden nageleefd alsmede de handelingen die in dat kader reeds zijn vastgesteld en ook dat eventuele "bijzondere regelingen" kunnen worden vastgesteld, lijkt erop te wijzen dat deze deelneming in het huidige systeem al aan bepaalde voorwaarden onderworpen kan worden.
[Voetnoot: Zie artikel 11 VEG en de artikelen 27 E en 40 B VEU.]
Voorgesteld wordt uitdrukkelijk te bepalen dat de deelneming aan nauwere samenwerking in bepaalde gevallen onderworpen kan worden aan objectieve voorwaarden, die dan vastgesteld zouden moeten worden tijdens de machtigingsprocedure. Daarom wordt ook voorgesteld dat deze voorwaarden in dat geval niet alleen betrekking hebben op de latere deelneming, maar ook op de oorspronkelijke deelneming.
Die aanpak is bedoeld om het aantal gevallen waarin het mechanisme van de nauwere samenwerking nuttig is, te vergroten, omdat het niet meer altijd alleen zou berusten op slechts de wil en dus niet meer hoofdzakelijk zou worden gezien als een vervanging voor besluitvorming bij eenparigheid van stemmen. Het mechanisme van de nauwere samenwerking zou namelijk ook kunnen stoelen op objectieve verschillen, en zelfs rekening kunnen houden met objectieve deelnemingscriteria tussen bepaalde lidstaten, naar het voorbeeld van de aanneming van de euro, de deelneming aan het Schengensysteem en zelfs bepaalde aspecten van defensie (zie ontwerp-artikel 30 i van de Grondwet).
Anderzijds is de verwijzing naar eventuele objectieve deelnemingscriteria bedoeld als kader voor de beslissingsbevoegdheid van de Commissie of de Raad ten aanzien van aan hen gerichte verzoeken van lidstaten die na de instelling van de nauwere samenwerking willen deelnemen: de voorwaarden voor deelneming zijn namelijk voor de lidstaten die van meet af aan deelnemen aan de nauwere samenwerking en voor de lidstaten die zich later aansluiten, dezelfde.
Artikel L, lid 2
Uittreksel van artikel 27 D.
Het op de hoogte houden van alle lidstaten en van het Europees Parlement, waarin oorspronkelijk in het GBVB-kader was voorzien, kan op nuttige wijze worden uitgebreid tot de andere terreinen. Het biedt met name een waarborg voor de niet-deelnemende staten, ongeacht de nadere bepalingen van het machtigingsbesluit inzake deelname aan de werkzaamheden en de beraadslagingen van de Raad (zie artikel 32 ter, lid 3). Het op de hoogte houden van het Europees Parlement is nuttig voor gevallen waarin het Europees Parlement niet betrokken is bij het besluitvormingsproces betreffende de uitvoering van een nauwere samenwerking, alsmede voor de latere deelname van andere lidstaten.
-
1.Nauwere samenwerking staat open voor alle lidstaten op het moment waarop zij wordt aangegaan, mits de eventueel in het machtigingsbesluit vastgestelde deelnemingsvoorwaarden worden nageleefd. Deelneming is ook op ieder ander tijdstip mogelijk, mits, afgezien van de bovengenoemde eventuele voorwaarden, de in dit kader reeds vastgestelde handelingen worden nageleefd. De Commissie en de lidstaten die aan een nauwere samenwerking deelnemen, zien erop toe dat de deelname van zo veel mogelijk lidstaten wordt vergemakkelijkt.
-
2.De Commissie en in voorkomend geval de minister van Buitenlandse Zaken houden alle leden van de Raad, alsmede het Europees Parlement op de hoogte van de ontwikkeling van de nauwere samenwerking.
-
1.Nauwere samenwerking staat open voor alle lidstaten op het moment waarop zij wordt aangegaan, mits de deelnemingsvoorwaarden worden nageleefd die bij het Europese machtigingsbesluit eventueel zijn vastgesteld. Deelneming is ook op ieder ander tijdstip mogelijk, mits, afgezien van de bovengenoemde eventuele voorwaarden, de in dit kader reeds vastgestelde handelingen worden nageleefd.
De Europese Commissie en de lidstaten die aan een nauwere samenwerking deelnemen, zien erop toe dat de deelname van zo veel mogelijk lidstaten wordt vergemakkelijkt.
-
2.De Europese Commissie en in voorkomend geval de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie houden alle leden van de Raad van Ministers, alsmede het Europees Parlement op de hoogte van de ontwikkeling van de nauwere samenwerking.
-
1.Nauwere samenwerking staat open voor alle lidstaten op het moment waarop zij wordt aangegaan, mits de deelnemingsvoorwaarden worden nageleefd die bij het Europese machtigingsbesluit eventueel zijn vastgesteld. Deelneming is ook op ieder ander tijdstip mogelijk, mits, afgezien van de bovengenoemde eventuele voorwaarden, de in dit kader reeds vastgestelde handelingen worden nageleefd.
De Commissie en de lidstaten die aan een nauwere samenwerking deelnemen, zien erop toe dat de deelname van zo veel mogelijk lidstaten wordt bevorderd.
-
2.De Commissie en in voorkomend geval de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie stellen alle leden van het Europees Parlement en de Raad regelmatig op de hoogte van de ontwikkeling van de nauwere samenwerking.
Noot
Ten opzichte van de wijzigingen in het Ministerieel Conclaaf van 28 november 2003 (document CIG 60/03 ADD 1) is de tekst van de lid 2 sub a en b gehandhaafd in document CIG 85/04, gepubliceerd na afloop van de Europese Raad van 17-18 juni 2004.
-
1.Nauwere samenwerking staat open voor alle lidstaten op het moment waarop zij wordt aangegaan, mits de deelnemingsvoorwaarden worden nageleefd die eventueel zijn vastgesteld bij het Europese besluit waarbij toestemming wordt verleend. Deelneming op een later tijdstip blijft steeds mogelijk, mits, naast de bovenbedoelde eventuele voorwaarden, de in dit kader reeds vastgestelde handelingen worden nageleefd.
De Commissie en de aan een nauwere samenwerking deelnemende lidstaten, zien erop toe dat de deelneming van zoveel mogelijk lidstaten wordt bevorderd.
-
2.De Commissie en in voorkomend geval de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie stellen het Europees Parlement en de Raad regelmatig op de hoogte van het verloop van de nauwere samenwerking.