Artikel 4: Evaluatiemechanismen - Main contents
Contents
Onverminderd de artikelen [226 tot en met 228] van dit Verdrag kan de Raad de voorschriften vaststellen volgens welke de lidstaten, in samenwerking met de Commissie, een objectieve en onpartijdige evaluatie van de uitvoering, door de administratieve en justitiële autoriteiten van de lidstaten, van het onder deze titel vallende beleid van de Unie kunnen uitvoeren. Het Europees Parlement, alsook de nationale parlementen, worden op de hoogte gebracht van de inhoud en de resultaten van die evaluatie.
Dit ontwerp-artikel steunt op een belangrijke aanbeveling waarmee de werkgroep het probleem van de ontoereikende controle op de uitvoering van het beleid van de Unie op dit gebied tracht op te lossen (zie eindverslag C 1, blz. 21):
"Ten eerste moeten de mechanismen van wederzijdse beoordeling of toetsing door vakgenoten die in de afgelopen jaren met succes zijn toegepast (_) worden aangemoedigd en op grotere schaal toegepast. (_) De groep acht het zinvol in het nieuwe verdrag uitdrukkelijk melding te maken van de techniek van de wederzijdse evaluatie, die met deelneming van de Commissie flexibel moet worden toegepast door middel van procedures die objectiviteit en onafhankelijkheid garanderen. Daarnaast moeten het Europees Parlement en de nationale parlementen de beschikking krijgen over verslagen van toetsingen door vakgenoten. Ten tweede meent de groep, wat de juridische verplichtingen van de lidstaten in verband met de huidige derde pijler betreft, dat de Commissie haar rol als hoedster van de verdragen ten volle moet spelen en bevoegd moet zijn procedures wegens inbreuken (artikel 226 VEG) bij het Hof van Justitie aanhangig te maken, ook op het gebied van de huidige derde pijler."
Onverminderd de artikelen [226 tot en met 228] van dit Verdrag kan de Raad de voorschriften vaststellen volgens welke de lidstaten, in samenwerking met de Commissie, een objectieve en onpartijdige evaluatie van de uitvoering, door de administratieve en justitiële autoriteiten van de lidstaten, van het onder deze titel vallende beleid van de Unie kunnen uitvoeren. Het Europees Parlement, alsook de nationale parlementen, worden op de hoogte gebracht van de inhoud en de resultaten van die evaluatie.
Dit ontwerp-artikel steunt op een belangrijke aanbeveling waarmee de werkgroep het probleem van de ontoereikende controle op de uitvoering van het beleid van de Unie op dit gebied tracht op te lossen (zie eindverslag C 1, blz. 21):
"Ten eerste moeten de mechanismen van wederzijdse beoordeling of toetsing door vakgenoten die in de afgelopen jaren met succes zijn toegepast (_) worden aangemoedigd en op grotere schaal toegepast. (_) De groep acht het zinvol in het nieuwe verdrag uitdrukkelijk melding te maken van de techniek van de wederzijdse evaluatie, die met deelneming van de Commissie flexibel moet worden toegepast door middel van procedures die objectiviteit en onafhankelijkheid garanderen. Daarnaast moeten het Europees Parlement en de nationale parlementen de beschikking krijgen over verslagen van toetsingen door vakgenoten. Ten tweede meent de groep, wat de juridische verplichtingen van de lidstaten in verband met de huidige derde pijler betreft, dat de Commissie haar rol als hoedster van de verdragen ten volle moet spelen en bevoegd moet zijn procedures wegens inbreuken (artikel 226 VEG) bij het Hof van Justitie aanhangig te maken, ook op het gebied van de huidige derde pijler."
Onverminderd de artikelen [III-261 tot en met III-263] kan de Raad op voorstel van de Commissie Europese verordeningen of besluiten vaststellen volgens welke de lidstaten, in samenwerking met de Commissie, een objectieve en onpartijdige evaluatie van de uitvoering, door de autoriteiten van de lidstaten, van het onder dit hoofdstuk vallende beleid van de Unie kunnen verrichten, met name ter bevordering van de volledige toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning. Het Europees Parlement, alsook de nationale parlementen van de lidstaten, worden op de hoogte gebracht van de inhoud en de resultaten van die evaluatie.
Onverminderd de artikelen III-265 tot en met III-267, kan de Raad van Ministers op voorstel van de Europese Commissie bij Europese verordening of Europees besluit vaststellen, dat de lidstaten in samenwerking met de Commissie een objectieve en onpartijdige evaluatie van de uitvoering, door de autoriteiten van de lidstaten, van het door dit hoofdstuk bestreken beleid van de Unie kunnen verrichten, met name ter bevordering van de volledige toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning. Het Europees Parlement en de nationale parlementen van de lidstaten worden op de hoogte gebracht van de inhoud en de resultaten van die evaluatie.
Onverminderd de artikelen III-265 tot en met III-267, kan de Raad op voorstel van de Commissie bij verordening of Europees besluit vaststellen, dat de lidstaten in samenwerking met de Commissie een objectieve en onpartijdige evaluatie van de uitvoering, door de autoriteiten van de lidstaten, van het door dit hoofdstuk bestreken beleid van de Unie kunnen verrichten, met name ter bevordering van de volledige toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning. Het Europees Parlement en de nationale parlementen van de lidstaten worden op de hoogte gebracht van de inhoud en de resultaten van die evaluatie.
Onverminderd de artikelen III-360 tot en met III-362, kan de Raad op voorstel van de Commissie bij Europese verordening of Europees besluit vaststellen, dat de lidstaten in samenwerking met de Commissie een objectieve en onpartijdige evaluatie van de uitvoering, door de autoriteiten van de lidstaten, van het door dit hoofdstuk bestreken beleid van de Unie kunnen verrichten, met name ter bevordering van de volledige toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning.
Het Europees Parlement en de nationale parlementen worden op de hoogte gebracht van de inhoud en de resultaten van die evaluatie.