Bijlagen bij COM(1994)107 - Interoperabiliteit van het Europese netwerk voor hogesnelheidstreinen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(1994)107 - Interoperabiliteit van het Europese netwerk voor hogesnelheidstreinen. |
---|---|
document | COM(1994)107 |
datum | 23 juli 1996 |
Artikel 2
1. Deze richtlijn voorziet voor elk subsysteem in de bepalingen inzake parameters, samenstellende delen, interfaces en procedures, die noodzakelijk en toereikend zijn om de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor hogesnelheidstreinen te waarborgen met inachtneming van de in artikel 4 bedoelde essentiële eisen.
2. De bepalingen van deze richtlijn gelden onverminderd de relevante bepalingen van andere communautaire richtlijnen, in het bijzonder wat de Europese specificaties betreft, met betrekking tot de samenstellende delen tenzij het, met name in het geval van kritische samenstellende delen, voor de naleving van de essentiële eisen van deze richtlijn noodzakelijk is dat gebruik wordt gemaakt van daartoe vastgestelde bijzondere Europese specificaties.
Artikel 3
1. In deze richtlijn:
1. wordt onder "Europees netwerk" verstaan, het Europese netwerk voor hogesnelheidstreinen;
2. wordt het Europese netwerk onderverdeeld in acht "subsystemen" die beantwoorden aan de volgende gebieden:
- infrastructuur;
- energie;
- onderhoud;
- besturing en seingeving;
- rollend materieel;
- milieu;
- exploitatie;
- gebruikers;
zoals omschreven in bijlage II;
3. wordt onder "samenstellend deel" verstaan, elke basiscomponent, groep componenten, deel van een samenstel of volledig samenstel van materieel die deel uitmaken of bestemd zijn om deel uit te maken van een subsysteem;
4. wordt onder "kritisch samenstellend deel" verstaan, een samenstellend deel waar de interoperabiliteit van het Europese netwerk direct of indirect van afhankelijk is.
2. In deze richtlijn wordt onder interoperabiliteit van het Europese netwerk voor hogesnelheidstreinen verstaan, het geheel van wettelijke, technische en operationele voorwaarden die moeten worden vervuld om met de infrastructuur van dit netwerk een ononderbroken dienst te kunnen onderhouden met hogesnelheidstreinen, en daarbij de gespecificeerde prestaties te leveren.
Artikel 4
1. Het Europese netwerk of elk deel daarvan, de subsystemen en de samenstellende delen waarop deze richtlijn van toepassing is moeten voldoen aan de in bijlage III vermelde essentiële eisen.
2. De extra technische specificaties, zoals bedoeld in artikel 13, lid 4, van Richtlijn 90/531/EEG, die nodig zijn ter aanvulling van de Europese specificaties of andere normen die in de Gemeenschap worden gebruikt, moeten voldoen aan de essentiële eisen.
Artikel 5
1. Voor elk subsysteem als bedoeld in artikel 3, punt 1.2, geldt een technische specificatie inzake interoperabiliteit (TSI) waarvan de naleving verplicht is.
2. In de TSI worden, indien nodig, met het oog op de totstandbrenging van de interoperabiliteit van het Europese netwerk:
- de essentiële eisen nader bepaald;
- de fundamentele parameters vastgesteld, met name die bedoeld in bijlage IV;
- de kritische samenstellende delen en interfaces bepaald waarvoor Europese specificaties moeten worden vastgesteld, waaronder de Europese normen die noodzakelijk zijn om de interoperabiliteit van het Europese netwerk met inachtneming van de essentiële eisen tot stand te brengen;
- per geval, de in Besluit 90/683/EEG opgenomen modules aangegeven die moeten worden gebruikt voor de beoordeling van hetzij de conformiteit, hetzij de geschiktheid voor gebruik.
3. De TSI worden in opdracht van de Commissie opgesteld door de gemeenschappelijke organisatie die de infrastructuurbeheerders, de spoorwegmaatschappijen en de industrie vertegenwoordigt. De opdrachten worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 21, lid 2.
4. Zodra de TSI door de in lid 3 bedoelde organisatie zijn opgesteld, worden zij goedgekeurd volgens de procedure van artikel 21, lid 2. De TSI worden door de Commissie bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
HOOFDSTUK II
KRITISCHE SAMENSTELLENDE DELEN
Artikel 6
De Lid-Staten nemen alle dienstige maatregelen opdat de in artikel 5, lid 2, bedoelde kritische samenstellende delen:
- alleen op de markt worden gebracht indien zij de totstandbrenging van de interoperabiliteit van het Europese netwerk mogelijk maken en voldoen aan de in artikel 4 bedoelde essentiële eisen;
- binnen hun toepassingsgebied worden gebruikt overeenkomstig hun bestemming en naar behoren worden geïnstalleerd en onderhouden.
Artikel 7
De Lid-Staten kunnen op grond van deze richtlijn op hun grondgebied het in de handel brengen van kritische samenstellende delen met het oog op het gebruik daarvan voor het Europese netwerk niet verbieden, beperken of belemmeren, wanneer deze aan de bepalingen van de richtlijn voldoen.
Artikel 8
1. De Lid-Staten beschouwen de in artikel 5 bedoelde kritische samenstellende delen als conform de desbetreffende essentiële eisen van deze richtlijn, wanneer zij voorzien van de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik, waarvan de elementen zijn aangegeven in bijlage V.
2. De conformiteit van een kritisch samenstellend deel met de desbetreffende essentiële eisen wordt getoetst aan de relevante Europese specificaties, indien deze bestaan.
3. De referenties van de Europese specificaties, die bestaan in hetzij gemeenschappelijke technische specificaties of Europese technische goedkeuringen in de zin van Richtlijn 90/531/EEG, hetzij nationale normen waarin Europese normen worden omgezet, worden bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
De Lid-Staten publiceren de referenties van de nationale normen waarin Europese normen worden omgezet.
4. Bij gebreke van Europese specificaties en onverminderd het bepaalde in artikel 12, stellen de Lid-Staten de overige Lid-Staten en de Commissie in kennis van de voor de toepassing van de essentiële eisen geldende normen en technische specificaties.
Artikel 9
Indien, op verzoek van een Lid-Staat of op initiatief van de Commissie, blijkt dat de in artikel 8, lid 2, bedoelde Europese specificaties niet geheel voldoen aan de in artikel 4 bedoelde essentiële eisen, wordt volgens de procedure van artikel 21, lid 2, en na overleg met het bij Richtlijn 83/189/EEG ingestelde comité wanneer het Europese normen betreft, besloten of de betrokken Europese specificaties al dan niet uit de in artikel 8, lid 3, bedoelde publikaties moeten worden verwijderd.
Artikel 10
1. Wanneer een Lid-Staat constateert dat een van de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik, bedoeld in artikel 8, lid 1, voorzien kritisch samenstellend deel dat in de handel wordt gebracht en wordt gebruikt overeenkomstig zijn bestemming, de naleving van de in artikel 4 bedoelde essentiële eisen in het gedrang dreigt te brengen, neemt hij alle dienstige maatregelen om het toepassingsgebied van dat samenstellend deel te beperken of het gebruik daarvan te verbieden. De Lid-Staat stelt de Commissie onmiddellijk in kennis van de genomen maatregelen en motiveert zijn besluit, waarbij hij met name aangeeft of het gebrek aan conformiteit het gevolg is van:
a) niet-naleving van de essentiële eisen;
b) een gebrekkige toepassing van de in artikel 8 bedoelde Europese specificaties, voor zover de toepassing van deze specificaties wordt aangehaald;
c) ontoereikendheid van de in artikel 8 bedoelde Europese specificaties.
2. De Commissie pleegt zo spoedig mogelijk overleg met de betrokken partijen. Wanneer de Commissie na dit overleg constateert dat de maatregel gerechtvaardigd is, stelt zij de Lid-Staat die daartoe het initiatief heeft genomen, alsmede de overige Lid-Staten, onmiddellijk daarvan in kennis. Wanneer de Commissie na dit overleg constateert dat de maatregel niet gerechtvaardigd is, stelt zij de Lid-Staat die daartoe het initiatief heeft genomen, alsmede de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, onmiddellijk daarvan in kennis. Indien de in lid 1 bedoelde beslissing wordt gemotiveerd met het bestaan van een leemte in de in artikel 8 bedoelde Europese specificaties, dan geldt de procedure van artikel 9.
3. Wanneer een kritisch samenstellend deel dat voorzien is van de in artikel 8 bedoelde EG-verklaring van conformiteit niet conform blijkt te zijn, neemt de bevoegde Lid-Staat passende maatregelen ten aanzien van degene die de verklaring heeft opgesteld en stelt hij de Commissie en de overige Lid-Staten daarvan in kennis.
4. De Commissie ziet erop toe dat de Lid-Staten op de hoogte worden gehouden van het verloop en de resultaten van deze procedure.
Artikel 11
1. Voor de opstelling van de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik van een kritisch samenstellend deel moet de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde gebruik maken van de in Besluit 90/683/EEG opgenomen modules, met inachtneming van de desbetreffende TSI als bedoeld in artikel 5.
2. Wanneer de TSI dit voorschrijven, wordt de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van een kritisch samenstellend deel uitgevoerd door de aangemelde instantie, als bedoeld in artikel 20, waarbij de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde daartoe een aanvraag heeft ingediend.
3. Wanneer op kritische samenstellende delen andere communautaire richtlijnen betreffende andere aspecten van toepassing zijn, dan geeft de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik aan dat de betrokken kritische samenstellende delen eveneens voldoen aan de eisen van die andere richtlijnen.
4. Wanneer noch de fabrikant, noch diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde de in de vorige leden genoemde verplichtingen heeft vervuld, gaan deze verplichtingen over op een ieder die het kritisch samenstellend deel in de handel brengt. Dezelfde verplichtingen gelden voor degene die kritische samenstellende delen of delen van kritische samenstellende delen van diverse herkomst assembleert of voor eigen gebruik kritische samenstellende delen vervaardigt.
5. Onverminderd het bepaalde in artikel 10:
a) is, wanneer door een Lid-Staat wordt geconstateerd dat de EG-verklaring van conformiteit ten onrechte is opgesteld, de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde verplicht het betrokken kritisch samenstellend deel in overeenstemming te brengen en een einde te maken aan de inbreuk overeenkomstig de door die Lid-Staat gestelde voorwaarden;
b) moet, wanneer het betrokken kritisch samenstellend deel niet in overeenstemming wordt gebracht, de Lid-Staat alle passende maatregelen nemen om het in de handel brengen daarvan te beperken of te verbieden of het uit de handel te laten nemen volgens de procedures van artikel 10.
Artikel 12
1. Om een samenhangende toepassing van deze richtlijn te waarborgen met betrekking tot de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van de kritische samenstellende delen, ziet de Commissie erop toe datde besluiten van de aangemelde instanties nauwkeurig worden gecoördineerd, met name wanneer Europese specificaties ontbreken.
2. De coördinatievergaderingen van de aangemelde instanties worden gehouden op verzoek van de Commissie, van het in artikel 21 bedoelde comité of van de aangemelde instanties zelf.
De Commissie kan elke Lid-Staat opdragen een limitatieve lijst op te stellen van de aangemelde instanties die aan de coördinatievergaderingen deelnemen.
3. De bij de coördinatievergaderingen uitgevoerde werkzaamheden kunnen in voorkomend geval leiden tot de opstelling van Europese specificaties waarin met name melding wordt gemaakt van alle handelingen die moeten worden verricht met het oog op de constatering van de conformiteit van kritische samenstellende delen met de bepalingen van deze richtlijn.
HOOFDSTUK III
SUBSYSTEMEN
Artikel 13
Het behoort tot de bevoegdheid van elke Lid-Staat toestemming te geven voor de ingebruikneming van de zich op zijn grondgebied bevindende respectievelijk zich daarover verplaatsende subsystemen, als omschreven in bijlage II, waaruit het Europese netwerk bestaat.
Daartoe nemen de Lid-Staten alle dienstige maatregelen opdat deze subsystemen alleen in gebruik kunnen worden genomen indien zij zodanig zijn ontworpen, geconstrueerd en geïnstalleerd en/of zodanig worden geëxploiteerd dat de inachtneming van de desbetreffende essentiële eisen niet in het gedrang komt wanneer zij in het Europese netwerk worden opgenomen.
Artikel 14
De Lid-Staten kunnen op grond van deze richtlijn op hun grondgebied de constructie, de ingebruikneming en de exploitatie van subsystemen die deel uitmaken van het Europese netwerk niet verbieden, beperken of belemmeren, wanneer deze voldoen aan de in deze richtlijn bedoelde essentiële eisen.
Artikel 15
1. De Lid-Staten beschouwen de van het netwerk deel uitmakende subsystemen die zijn voorzien van de EG-keuringsverklaring, waarvan de elementen zijn aangegeven in bijlage VI en die vergezeld gaat van het in artikel 17, lid 4, bedoelde technische dossier, als interoperabel en conform de desbetreffende in artikel 4 bedoelde essentiële eisen.
2. De verificatie van de interoperabiliteit, waarbij aan de essentiële eisen is voldaan, van een subsysteem dat deel uitmaakt van het Europesenetwerk, vindt plaats aan de hand van de in artikel 5 bedoelde TSI, indien deze bestaan.
3. Bij gebreke van TSI en onverminderd het bepaalde in artikel 18, delen de Lid-Staten de overige Lid-Staten en de Commissie de lijst van de bij de toepassing van de essentiële eisen geldende technische voorschriften mede.
Artikel 16
Indien, op verzoek van een Lid-Staat of op initiatief van de Commissie, blijkt dat de in artikel 5, lid 2, bedoelde TSI niet geheel voldoen aan de in artikel 4 bedoelde essentiële eisen, wordt volgens de procedure van artikel 21, lid 2, besloten of de betrokken TSI al dan niet uit de publikaties moeten worden verwijderd.
Artikel 17
1. Voor de opstelling van de EG-keuringsverklaring moet de aanbestedende dienst of de gemachtigde daarvan de in bijlage VII omschreven EG-keuringsprocedure toepassen.
2. De EG-keuringsprocedure wordt op verzoek van de aanbestedende dienst of de gemachtigde daarvan afgewikkeld door de aangemelde instantie, als bedoeld in artikel 20, die daartoe door die dienst is aangewezen.
3. De taak van de met de EG-keuring van een subsysteem belaste aangemelde instantie begint in het ontwerpstadium en bestrijkt de hele constructieperiode tot het stadium van de goedkeuring vóór de ingebruikneming van het subsysteem.
4. De aangemelde instantie moet het technische dossier samenstellen waarvan de EG-keuringsverklaring vergezeld moet gaan. Dit technische dossier moet alle nodige documenten betreffende de kenmerken van het subsysteem bevatten, alsmede in voorkomend geval alle stukken waaruit de conformiteit van de kritische samenstellende delen blijkt. Ook moet het alle gegevens inzake de gebruiksvoorwaarden en -beperkingen, alsmede inzake de voorschriften voor onderhoud, permanent of periodiek toezicht en afregeling bevatten.
Artikel 18
1. Om een samenhangende toepassing van de EG-keuringsprocedure voor de subsystemen te waarborgen, ziet de Commissie erop toe dat de besluiten van de in artikel 20 bedoelde aangemelde instanties nauwkeurig worden gecoördineerd.
2. De vergaderingen van de aangemelde instanties worden gehouden op verzoek van de Commissie, van het in artikel 21 bedoelde comité of van de aangemelde instanties zelf.
3. De bij de coördinatievergaderingen uitgevoerde werkzaamheden kunnen in voorkomend geval leiden tot de opstelling van technische specificaties waarin met name melding wordt gemaakt van alle handelingen die moeten worden verricht met het oog op de constatering van de conformiteit van de subsystemen met de bepalingen van deze richtlijn.
4. Deze technische specificaties zijn de TSI waarop het bepaalde in artikel 5, leden 3 en 4, van toepassing is.
Artikel 19
1. Indien een Lid-Staat van mening is dat een subsysteem dat voorzien is van de EG-keuringsverklaring, vergezeld van het technische dossier, niet geheel voldoet aan de bepalingen van deze richtlijn en met name aan de in artikel 4 bedoelde essentiële eisen, kan deze verzoeken dat aanvullende keuringen worden uitgevoerd alvorens hij toestemming verleent voor de ingebruikneming van dit subsysteem op zijn grondgebied.
2. Indien een Lid-Staat van mening is dat een subsysteem dat voorzien is van de EG-keuringsverklaring, vergezeld van het technische dossier, niet geheel voldoet aan de bepalingen van deze richtlijn en met name aan de in artikel 4 bedoelde essentiële eisen en de ingebruikneming daarvan de interoperabiliteit van het Europese netwerk in het gedrang dreigt te brengen, kan hij de Lid-Staat op het grondgebied waarvan dit subsysteem is geïnstalleerd, verzoeken aanvullende keuringen uit te voeren alvorens toestemming wordt verleend voor de ingebruikneming daarvan.
3. De Lid-Staat die dit verzoek heeft gedaan stelt de Commissie onmiddellijk, met opgaaf van redenen, in kennis van de verlangde aanvullende keuringen. De Commissie leidt onverwijld de procedure van artikel 18 in.
HOOFDSTUK IV
AANGEMELDE INSTANTIES
Artikel 20
1. Iedere Lid-Staat stelt de Commissie en de overige Lid-Staten ervan in kennis welke instanties met de uitvoering van de procedure voor de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik, bedoeld in artikel 11, en de keuringsprocedure, bedoeld in artikel 17, zijn belast onder vermelding van hun respectieve bevoegdheden.
De Commissie kent deze instanties een identificatienummer toe. De Commissie maakt de lijst van deze instanties met hun respectieve identificatienummer bekend in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen en draagt zorg voor de bijwerking daarvan.
2. De Lid-Staten moeten de in bijlage VIII opgenomen criteria hanteren voor de selectie van de instanties die worden aangemeld. De instanties die voldoen aan de selectiecriteria welke in de desbetreffende Europese normen van de EN 45 000-reeks zijn opgenomen, worden geacht aan de genoemde criteria te voldoen.
3. Een Lid-Staat die een instantie heeft aangewezen, moet zijn aanmelding ongedaan maken, indien hij vaststelt dat die instantie niet meer aan de in bijlage VIII opgenomen criteria beantwoordt.
HOOFDSTUK V
COMITÉ
Artikel 21
1. De Commissie wordt bijgestaan door een raadgevend comité voor geleid vervoer bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.
2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming. Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere Lid-Staat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.
De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.
3. Het comité kan alle kwesties in discussie brengen die betrekking hebben op de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor hogesnelheidstreinen.
4. Het comité kan in voorkomend geval werkgroepen oprichten om zich te laten assisteren bij de vervulling van zijn taken.
HOOFDSTUK VI
SLOTBEPALINGEN
Artikel 22
Ieder krachtens deze richtlijn genomen besluit betreffende de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van samenstellende delen en de keuring van subsystemen die deel uitmaken van het Europese netwerk, alsmede ieder krachtens de artikelen 9, 10, 16 en 19 genomen besluit wordt nauwkeurig gemotiveerd. Het wordt zo spoedig mogelijk aan de belanghebbende medegedeeld met vermelding van de rechtsmiddelen die volgens de in de betrokken Lid-Staat geldende wetgeving openstaan, alsmede van de termijnen waarbinnen deze rechtsmiddelen moeten worden ingesteld.
Artikel 23
1. De Lid-Staten dienen hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen zodanig te wijzigen en vast te stellen dat uiterlijk op 30 juni 1997 het gebruik van kritische samenstellende delen en de inbedrijfstelling en exploitatie van subsystemen die aan deze richtlijn voldoen, zijn toegestaan. Zij stellen de Commissie hiervan onmiddelijk in kennis.
2. Wanneer de Lid-Staten de in lid 1 bedoelde bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.
Artikel 24
Deze richtlijn treedt in werking op de éénentwintigste dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
(1) PB nr. C 33 van 8. 2. 1991, blz. 1.
(2) PB nr. L 237 van 24. 8. 1991, blz. 25.
(3) PB nr. L 175 van 5. 7. 1985, blz. 40.
(4) PB nr. L 297 van 29. 10. 1990.
(5) PB nr. L 380 van 31. 12. 1990, blz. 13.
BIJLAGE I
GEOGRAFISCHE EN MATERIËLE GEGEVENS
1. Richtplan
Het richtplan van het Europese netwerk voor hogesnelheidstreinen, dat is beperkt tot de referentiegegevens die essentieel zijn voor het opzetten ervan, is opgenomen in het rapport van de werkgroep op hoog niveau.
Het omvat nieuwe lijnen, aangepaste lijnen en verbindingslijnen.
Dit richtplan, waarmee de Raad in zijn resolutie van 17 december 1990 heeft ingestemd en dat tegen 2010 moet zijn voltooid, wordt op gezette tijden herzien volgens de daartoe vastgestelde procedures.
2. Lijnen
In het richtplan worden drie soorten van lijnen onderscheiden:
- lijnen die geschikt zijn voor snelheden die gewoonlijk ten minste 250 km/h bedragen;
- lijnen die zijn aangepast aan snelheden van ca. 200 km/h;
- overige lijnen van het Europese netwerk.
De penetratiebaanvakken in steden worden, ongeacht hun verdere eigenschappen, gelijkgesteld met de lijnen waarop zij zijn aangesloten.
3. Rollend materieel
De technologisch geavanceerde hogesnelheidstreinen moeten zodanig zijn ontworpen dat zij bij de volgende snelheden een hoog niveau van comfort en veiligheid waarborgen:
- ten minste 250 km/h op nieuwe lijnen;
- om en nabij 200 km/h op de aangepaste bestaande lijnen;
- de hoogst mogelijke snelheid op de overige lijnen.
4. Samenhang van de infrastructuur en het rollend materieel
Voor hogesnelheidstreindiensten is het noodzakelijk dat de eigenschappen van de infrastructuur en die van het rollend materieel volkomen coherent zijn. Van deze samenhang zijn het niveau van de prestaties, de kwaliteit van de diensten en de kosten afhankelijk.
BIJLAGE II
SUBSYSTEMEN
1. Ten behoeve van deze richtlijn is het systeem dat het Europese netwerk vormt onderverdeeld in acht subsystemen die overeenstemmen met:
1.1. gebieden die voornamelijk van structurele aard zijn:
- infrastructuur
- energie
- onderhoud
- besturing en seingeving
- rollend materieel;
1.2. gebieden die voornamelijk van functionele aard zijn:
- milieu
- exploitatie
- gebruikers.
2. Voor elk van de subsystemen houden de volgende aspecten verband met de interoperabiliteit van het Europese netwerk:
2.1. Infrastructuur
Basisparameters: snelheid en hellingen
2.1.1. Tracé
1. Profiel
2. Boogstralen
3. Geometrie van de tunnels
4. Bruggen en viaducten
5. Spoorafstand
6. Laterale bescherming
2.1.2. Spoor
1. Spoorwijdte en toleranties
2. Verkanting en verkantingstekort
3. Lengte van de spoorverbindingen
4. Helling van de spoorstaven
5. Belasting per as en krachten die daarop worden uitgeoefend
6. Toelaatbare gebreken en slijtagegrenzen
7. Wissels (geometrie en snelheid waarmee deze worden gepasseerd)
2.1.3. Stations
1. Geometrie van de perrons
2.2. Energie
2.2.1. Elektrificatiesysteem
1. Type stroom (spanning en frequentie)
2. Toelaatbare afwijkingen en overspanning
3. Beveiliging van de installaties
2.2.2. Bovenleidingen
1. Vorm en structuur
2. Arbeidsfactor
3. Dynamische verhouding tussen rijdraad en stroomafnemer
4. Gebruikte materialen
2.3. Onderhoud
(Depots, werkplaatsen)
2.3.1. Wasinstallaties
2.3.2. Systeem voor het ruimen van toiletten
2.3.3. Hefinrichtingen
2.3.4. Specifieke uitrusting
2.4. Besturing en seingeving
2.4.1. Cabineseinsysteem
2.4.2. ATP (1) (snelheidscontrole)
2.4.3. ATO (2) (automatische treinbesturing)
2.4.4. Noodzakelijke informatie aan boord
2.4.5. Signaaloverdracht baan-machine
2.4.6. Gegevensverwerking aan boord en display voor de bestuurder
2.4.7. Telecommunicatie:
- Trein-walverbinding (telerail)
- Treintelefoon voor reizigers
2.5. Rollend materieel
2.5.1. Bepaling van de treinstellen
1. Samenstelling van de treinen
2. Massa
3. Profiel
4. Eigenschappen van de bakconstructies
5. Eisen inzake dichtheid bij drukveranderingen
6. Aërodynamische eigenschappen
2.5.2. Wiel-railcontact
1. Wielprofiel en slijtagecriteria
2.5.3. Tractie
1. Acceleratievermogen en restacceleratie
2. Starten op maximumhelling (in normale staat en bij beperkte werking)
2.5.4. Remming
1. Remvermogen
2. Omstandigheden waarin de veiligheid bij het remmen is gewaarborgd
3. Eventuele toepassing van aanvullende remmen die geen gebruik maken van de wrijving
4. Prestatie van de anti-blokkeerinrichting
2.5.5. Stroomafname (volgens het type gebruikte stroom)
- zie punt 2.2.2 bovenleidingen
2.5.6. Veiligheid van de reizigers
1. Veiligheid van de controle van de deursluiting
2. Brandveiligheid
3. Noodrem
2.6. Milieu
2.6.1. Geluidsemissie
2.6.2. Trillingen
2.6.3. Externe elektromagnetische storingen
2.7. Exploitatie
2.7.1. Personeel en voorschriften
1. Ergonomie van de stuurcabine
2. Voorschriften (in normale omstandigheden en bij beperkte werking)
3. Gebruikte taal
2.7.2. Techniek
1. Boorddiagnosesysteem
2. Transmissie van gegevens tussen trein en wal
3. Betrouwbaarheidscriteria
4. Beschikbaarheidsniveau
5. Detectoren van warmlopers
2.8. Gebruiker
2.8.1. Kwaliteit van de dienst aan boord
1. Geluidsniveau in de trein
2. Kenmerken van de airconditioning
3. Informatie voor de reizigers
4. Diensten aan boord (met inbegrip van restauratie)
5. Voorzieningen voor bagage
6. Toegankelijkheid voor gehandicapte reizigers
2.8.2. Commercialisering
1. Reserveringssysteem
2. Informatiesysteem
(1) Automatic Train Protection.
(2) Automatic Train Operation.
BIJLAGE III
ESSENTIËLE EISEN
1. Aard van de eisen
De essentiële eisen waaraan het Europese netwerk voor hogesnelheidstreinen en de samenstellende delen daarvan moeten voldoen, hebben betrekking op de volgende gebieden:
1.1. Veiligheid
Buiten de naleving van de algemene veiligheidsvoorschriften is de veiligheid van het systeem gewaarborgd bij beheersing van het gevaar van ontsporing of botsing van treinen onderling of tegen obstakels.
Dit houdt in dat rekening wordt gehouden met de gevolgen van eventuele defecten van elementen die van invloed zijn op de veiligheid.
1.2. Betrouwbaarheid - beschikbaarheid
Voor de commerciële exploitatie van een hogesnelheidstreindienst is het noodzakelijk dat permanent een voldoende niveau van beschikbaarheid van de functies die daarvan deel uitmaken wordt gehandhaafd en dat dus een voldoende niveau van betrouwbaarheid voor alle componenten wordt gewaarborgd.
Er dient rekening te worden gehouden met de gevolgen van eventuele defecten van deze componenten, zodat kan worden bepaald in welke staat er nog een beperkte werking mogelijk is.
1.3. Gezondheid van personen
Het betreft hier de gevolgen van de aanwezigheid en de werking van het systeem in normale of buitengewone bedrijfsomstandigheden voor personen die zowel gebruikers, spoorwegpersoneel als aanwonenden of nog anderen kunnen zijn.
1.4. Bescherming van het milieu
De eisen op dit gebied moeten het kader bepalen dat in acht moet worden genomen gezien het feit dat de aanleg, de aanwezigheid en de exploitatie van een systeem van hogesnelheidstreinen noodzakelijkerwijze veranderingen in het milieu teweegbrengen die van visuele, fysische, elektromagnetische of andere aard kunnen zijn en hinder zoals lawaai, trillingen enz. veroorzaken.
1.5. Bescherming van de consument
Dit gebied heeft betrekking op de verwachtingen van de consumenten van hogesnelheidstreindiensten met betrekking tot het kwaliteitsniveau van deze diensten en de doorzichtigheid van de vervoersvoorwaarden.
1.6. Technische compatibiliteit
In dit gebied vallen de technische maatregelen die de functionele exploitatie van het net mogelijk maken. Deze maatregelen kunnen worden ingedeeld in twee categorieën van voorwaarden die elkaar aanvullen:
- de voorwaarden die het continu verkeer van een trein van een punt naar een ander punt op het net mogelijk maken. Daartoe is vereist dat een trein op het gehele net installaties aantreft die compatibel zijn met zijn eigenschappen en met de prestaties die hij moet leveren;
- de voorwaarden die op een bepaald baanvak een werking van het systeem mogelijk maken waarbij aan een bepaald niveau van prestaties, betrouwbaarheid en veiligheid wordt voldaan. Daartoe is vereist dat op elk punt van het net de interfaces tussen de verschillende subsystemen worden beheerst.
2. Algemene eisen
2.1. Veiligheid
2.1.1. Het ontwerp, de bouw of de fabricage, het onderhoud van en het toezicht op voor de veiligheid kritische inrichtingen en meer bepaald de bij het treinverkeer betrokken onderdelen moeten de veiligheid waarborgen op het niveau dat beantwoordt aan de voor het net gestelde doelstellingen, ook in de nader omschreven situaties met beperkte werking.
2.1.2. De parameters die van invloed zijn op het contact tussen wiel en rail moeten voldoen aan de criteria inzake rijstabiliteit die noodzakelijk zijn om veilig verkeer bij de toegestane maximumsnelheid te waarborgen.
2.1.3. De gebruikte inrichtingen moeten tijdens hun gebruiksduur bestand zijn tegen de normale of de nader omschreven uitzonderlijke belastingen. De gevolgen van onverwachte storingen voor de veiligheid moeten met behulp van geschikte middelen worden beperkt.
2.1.4. De vaste installaties en het rollend materieel moeten zodanig zijn ontworpen en de gebruikte materialen moeten zodanig zijn gekozen dat het ontstaan, de verspreiding en de gevolgen van vuur en rook bij brand zo veel mogelijk worden beperkt.
2.1.5. Inrichtingen die zijn bestemd om door de gebruikers te worden bediend moeten zodanig zijn ontworpen dat de veiligheid van de gebruikers niet in gevaar wordt gebracht wanneer de inrichtingen worden gebruikt op een wijze die wel te voorzien is maar niet in overeenstemming is met de aangegeven methode.
2.2. Betrouwbaarheid - beschikbaarheid
2.2.1. Het toezicht op en het onderhoud van de vaste of mobiele elementen die bij het treinverkeer zijn betrokken, moeten zodanig worden georganiseerd, uitgevoerd en gekwantificeerd dat de werking daarvan in te voorziene omstandigheden in stand wordt gehouden.
2.2.2. Het ontwerp van de treindienst en de inrichtingen die worden gebruikt om de gebruikers informatie te verstrekken moeten een betrouwbare commerciële exploitatie van goede kwaliteit waarborgen.
2.3. Gezondheid van personen
2.3.1. De in de treinen en de infrastructuren gebruikte materialen mogen de gezondheid van de personen die daar toegang toe hebben, niet in gevaar brengen.
2.3.2. Deze materialen moeten zodanig zijn gekozen en gebruikt dat de emissie van rook of schadelijke en gevaarlijke gassen, met name bij brand, wordt beperkt.
2.4. Bescherming van het milieu
2.4.1. Bij het ontwerpen van het Europese netwerk voor hogesnelheidstreinen moeten de gevolgen voor het milieu van de aanleg en exploitatie van dat netwerk worden beoordeeld en moet er rekening mee worden gehouden overeenkomstig het bepaalde in de Richtlijnen 85/337/EEG (1), 79/409/EEG (2) en 92/43/EEG (3).
2.4.2. De in de treinen en de infrastructuren gebruikte materialen moeten de emissie van rook of voor het milieu gevaarlijke en schadelijke gassen, met name bij brand, voorkomen.
2.4.3. Het rollend materieel en de energievoorzieningssystemen moeten zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat zij uit elektromagnetisch oogpunt compatibel zijn met de openbare of particuliere installaties, voorzieningen en netten waarmee zij kunnen interfereren.
2.5. Bescherming van de consument
2.5.1. Het ontwerp van de dienst die op het Europese netwerk voor hogesnelheidstreinen wordt aangeboden, moet de gebruikers een betrouwbare commerciële exploitatie van goede kwaliteit waarborgen.
2.6. Technische compatibiliteit
2.6.1. De technische eigenschappen van de infrastructuren en de vaste installaties moeten onderling en met die van de treinen die op het Europese netwerk voor hogesnelheidstreinen rijden compatibel zijn.
2.6.2. Inachtneming van deze compatibele technische eigenschappen is verplicht voor de nieuwe infrastructuren en het rollend materieel dat is bestemd om op het Europese netwerk voor hogesnelheidstreinen te rijden. Wanneer het op bepaalde gedeelten van het netwerk moeilijk is om deze technische eigenschappen in acht te nemen, mogen tijdelijke oplossingen, waardoor de compatibiliteit in de toekomst wordt gewaarborgd, ten uitvoer worden gelegd.
3. Bijzondere eisen voor elk subsysteem
3.1. Infrastructuur
3.1.1. Veiligheid
Er moeten maatregelen worden getroffen om de toegang tot of ongewenste binnendringing in de installaties van spoorlijnen voor hogesnelheidsverkeer te voorkomen.
Er moeten maatregelen worden getroffen om de gevaren voor personen te beperken, met name in stations waar hogesnelheidstreinen passeren.
Infrastructuren die voor het publiek toegankelijk zijn moeten zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat de gevaren voor de veiligheid van personen beperkt zijn (stabiliteit, brand, toegang, ontruiming, enz.).
3.1.2. Bescherming van de consument
De geometrische eigenschappen van de perrons moeten voor alle categorieën van reizigers een veilige toegang tot de rijtuigen mogelijk maken.
3.1.3. Technische compatibiliteit
De perrons van de stations moeten compatibel zijn met de toegangen tot het rollend materieel dat de stations bedient.
3.2. Energie
3.2.1. Veiligheid
De werking van de energievoorzieningsinstallaties mag de veiligheid van hogesnelheidstreinen of personen (gebruikers, spoorwegpersoneel, aanwonenden en derden) niet in gevaar brengen.
3.2.2. Bescherming van het milieu
De werking van de energievoorzieningsinstallaties mag geen verstoring van het milieu teweegbrengen die de aangegeven grenzen overschrijdt.
3.2.3. Technische compatibiliteit
De stroomvoorzieningssystemen die op het Europese netwerk voor hogesnelheidstreinen worden gebruikt moeten:
- de treinen in staat stellen de opgegeven prestaties te verrichten;
- compatibel zijn met de op de treinen gemonteerde stroomafname-inrichtingen.
3.3. Onderhoud
3.3.1. Gezondheid
De technische installaties en de methoden die in de onderhoudscentra worden toegepast mogen geen gevaar voor de gezondheid van personen inhouden.
3.3.2. Bescherming van het milieu
De technische installaties en de methoden die in de onderhoudscentra worden toegepast mogen geen schadelijke gevolgen voor het omgevingsmilieu hebben.
3.3.3. Technische compatibiliteit
De onderhoudsinstallaties voor hogesnelheidstreinen moeten het mogelijk maken op alle treinen de veiligheids-, hygiëne- en comfortbehandelingen te verrichten waarvoor zij zijn ontworpen.
3.4. Besturing en seingeving
3.4.1. Veiligheid
Het besturings- en seingevingssysteem dat op het Europese netwerk voor hogesnelheidstreinen wordt gebruikt moet treinverkeer mogelijk maken op het veiligheidsniveau dat beantwoordt aan de doelstellingen voor het netwerk.
3.4.2. Technische compatibiliteit
Nieuwe infrastructuren en nieuw materieel voor hogesnelheidsverkeer die zijn ontwikkeld of gebouwd na de invoering van compatibele seinstelsels en automatische treinstopinrichtingen moeten aan de toepassing van deze systemen zijn aangepast.
Besturings- en seingevingsinstallaties in de stuurcabine van een trein moeten een normale exploitatie in de opgegeven omstandigheden op het Europese netwerk voor hogesnelheidstreinen mogelijk maken.
3.5. Rollend materieel
3.5.1. Veiligheid
De constructie van het rollend materieel en van de verbindingen tussen de rijtuigen moet zodanig zijn ontworpen dat de ruimten voor de reizigers en de besturing bij botsing of ontsporing beschermd zijn.
De elektrische uitrusting mag de veilige werking van de besturingsinstallaties niet in gevaar brengen.
De remtechnieken en de uitgeoefende krachten moeten compatibel zijn met het ontwerp van de sporen, de kunstwerken en de seinstelsels.
Er moeten maatregelen worden getroffen met betrekking tot de toegang tot onder spanning staande onderdelen ten einde de veiligheid van personen niet in gevaar te brengen.
Er moet een inrichting zijn aangebracht via welke de reizigers en het treinpersoneel bij gevaar in contact kunnen treden met de bestuurder.
De toegangsdeuren moeten van een systeem voor het openen en sluiten daarvan zijn voorzien dat de veiligheid van de reizigers waarborgt.
Er moet in nooduitgangen zijn voorzien.
3.5.2. Gezondheid van personen
De installaties in de wagons moeten een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de personen aan boord van de trein garanderen.
3.5.3. Betrouwbaarheid - beschikbaarheid
Het ontwerp van de vitale rij-, tractie-, rem- en besturingsuitrusting moet het mogelijk maken dat de trein in een nader omschreven situatie met beperkte werking de reis voortzet zonder nadelige gevolgen voor de uitrusting die nog functioneert.
3.5.4. Bescherming van de consument
De prestaties van hogesnelheidstreinen moeten een commerciële exploitatie van goede kwaliteit waarborgen.
3.5.5. Technische compatibiliteit
De elektrische uitrusting moet compatibel zijn met de werking van de besturingsinstallaties en seininrichting.
De eigenschappen van de stroomafname-inrichtingen moeten het treinverkeer met de verschillende energievoorzieningssystemen van het Europese netwerk voor hogesnelheidstreinen mogelijk maken.
3.6. Milieu
3.6.1. Gezondheid
Bij de exploitatie van het Europese netwerk voor hogesnelheidstreinen moet worden voldaan aan de voorgeschreven niveaus inzake geluidshinder.
3.6.2. Bescherming van het milieu
De exploitatie van het Europese netwerk voor hogesnelheidstreinen mag geen trillingen in de bodem veroorzaken die schadelijk zijn voor de activiteiten en het milieu in de nabijheid van de infrastructuur in normale onderhoudstoestand.
3.7. Exploitatie
3.7.1. Veiligheid
Het op elkaar afstemmen van de exploitatievoorschriften van de netten en de kwalificatie van de bestuurders en het treinpersoneel moeten een veilige internationale exploitatie waarborgen.
De periodieke onderhoudsbeurten, de opleiding en de kwalificatie van het onderhoudspersoneel en het kwaliteitsborgingssysteem dat in de onderhoudscentra van de betrokken exploitanten is opgezet, moeten een hoog veiligheidsniveau waarborgen.
3.7.2. Betrouwbaarheid - beschikbaarheid
De periodieke onderhoudsbeurten, de opleiding en de kwalificatie van het onderhoudspersoneel en het kwaliteitsborgingssysteem dat door de betrokken exploitanten in de onderhoudscentra is opgezet, moeten een hoog niveau van betrouwbaarheid en beschikbaarheid van het systeem waarborgen.
3.7.3. Technische compatibiliteit
Het op elkaar afstemmen van de exploitatievoorschriften van de netten alsmede de kwalificatie van de bestuurders, het treinpersoneel en de verkeersleiding moeten de doeltreffendheid van de exploitatie op het Europese netwerk voor hogesnelheidstreinen waarborgen.
3.8. Gebruikers
3.8.1. Veiligheid
Een noodverlichtingssysteem van voldoende sterkte en met voldoende eigen voeding is verplicht.
De treinen moeten zijn voorzien van een boordtelefoon die communicatie in beide richtingen tussen de bestuurder en het treinpersoneel mogelijk maakt.
(1) Richtlijn betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB nr. L 175 van 5. 7. 1985).
(2) Richtlijn inzake het behoud van de vogelstand (PB nr. L 103 van 25. 4. 1979).
(3) Richtlijn inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB nr. L 206 van 22. 7. 1992).
BIJLAGE IV
FUNDAMENTELE PARAMETERS
Infrastructuur
- Minimumprofielen
- Minimum boogstralen
- Spoorwijdte
- Maximumkrachten op het spoor
- Minimumlengte van de perrons
- Hoogte van de perrons
Energie
- Voedingsspanning
- Geometrie van de bovenleidingen
Besturing en seingeving
- Eigenschappen van het ERTMS (1)
Rollend materieel
- Belasting per as
- Maximumlengte van de treinen
- Profiel
- Minimale remkarakteristieken
- Elektrische grenskarakteristieken
- Mechanische grenskarakteristieken
Milieu
- Grenskarakteristieken in verband met het geluid
- Grenskarakteristieken in verband met trillingen
- Grenskarakteristieken in verband met elektromagnetische storingen
Gebruikers
- Grenskarakteristieken in verband met het binnengeluid
- Grenskarakteristieken in verband met de klimaatregeling
- Karakteristieken in verband met het vervoer van gehandicapten.
(1) European Rail Traffic Management System.
BIJLAGE V
KRITISCHE SAMENSTELLENDE DELEN EG-verklaring - van conformiteit - van geschiktheid voor gebruik
1. Kritische samenstellende delen
De EG-verklaring geldt voor de in artikel 2 bedoelde kritische samenstellende delen die van belang zijn voor de interoperabiliteit van het Europese netwerk. Deze kritische samenstellende delen kunnen de vorm aannemen van:
1.1. Samenstellende delen voor algemeen gebruik
Dit zijn samenstellende delen die niet specifiek zijn ontworpen voor het spoorwegsysteem en die in ongewijzigde vorm voor andere toepassingen kunnen worden gebruikt.
1.2. Samenstellende delen voor algemeen gebruik met specifieke eigenschappen
Dit zijn samenstellende delen die niet specifiek voor het spoorwegsysteem zijn ontworpen, maar die specifieke prestaties moeten leveren bij gebruik in de spoorwegsector.
1.3. Specifieke samenstellende delen
Dit zijn samenstellende delen die specifiek zijn ontworpen voor spoorwegtoepassingen.
2. Toepassingsgebied
De EG-verklaring heeft betrekking op:
- hetzij de beoordeling door (een) aangemelde instantie(s) van de intrinsieke conformiteit van een op zichzelf beschouwd kritisch samenstellend deel met de technische specificaties waaraan het moet voldoen;
- hetzij de beoordeling/waardering door (een) aangemelde instantiecs) van de geschiktheid voor gebruik van een binnen de context van zijn toepassing in de spoorwegsector beschouwd kritisch samenstellend deel, met name wanneer dit van belang is voor interfaces, aan de hand van de technische specificaties, in het bijzonder van functionele aard, waarvan de inachtneming moet worden nagegaan.
Bij de beoordelingsprocedures die worden gevolgd door de aangemelde instanties, zowel in het ontwerp- als in het produktiestadium, wordt gebruik gemaakt van de in Besluit 90/683/EEG opgenomen modules volgens de voorschriften van de TSI.
3. Inhoud van de EG-verklaring
De EG-verklaring van conformiteit of van geschiktheid voor gebruik en de bijgevoegde documenten moeten gedateerd en ondertekend worden.
Deze verklaring moet worden opgesteld in dezelfde taal als de handleiding en moet de volgende gegevens bevatten:
- de referenties van de richtlijn,
- naam en adres van de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde (firmanaam en volledig adres en, wanneer het een gemachtigde betreft, ook de firmanaam van de fabrikant of de constructeur),
- beschrijving van het kritisch samenstellend deel (merk, type, enz.),
- omschrijving van de voor de opstelling van de verklaring van conformiteit resp. geschiktheid voor gebruik gevolgde procedure (artikel 11),
- alle relevante beschrijvingen waaraan het kritisch samenstellend deel beantwoordt en met name de gebruiksvoorwaarden,
- naam en adres van de aangemelde instantie(s) die is (zijn) betrokken bij de voor de beoordeling van de conformiteit resp. de geschiktheid voor gebruik gevolgde procedure, en datum van het onderzoekcertificaat, in voorkomend geval met vermelding van de voorwaarden waaronder het certificaat geldig is en van de geldigheidsduur,
- in voorkomend geval, de referentie van de Europese specificaties,
- in voorkomend geval, de normen en specificaties waarnaar wordt verwezen in de gemeenschappelijke technische specificatie (artikel 12),
- de identiteit van de ondertekenaar aan wie de bevoegdheid is verleend namens de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde verplichtingen aan te gaan.
BIJLAGE VI
SUBSYSTEMEN EG-keuringsverklaring
De EG-keuringsverklaring en de bijgevoegde documenten moeten gedateerd en ondertekend worden.
Deze verklaring moet in dezelfde taal als het technische dossier worden opgesteld en moet de volgende gegevens bevatten:
- de referenties van de richtlijn;
- naam en adres van de aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde (firmanaam en volledig adres en, wanneer het een gemachtigde betreft, ook de firmanaam van de aanbestedende dienst);
- een beknopte beschrijving van het subsysteem;
- naam en adres van de aangemelde instantie die de in artikel 17 bedoelde EG-keuring heeft uitgevoerd;
- de referenties van de documenten in het technische dossier;
- alle voorlopige of definitieve bepalingen waaraan het subsysteem moet voldoen, met name, in voorkomend geval, exploitatiebeperkingen of -voorwaarden;
- de geldigheidsduur van de EG-verklaring, indien deze voorlopig is;
- de identiteit van de ondertekenaar.
BIJLAGE VII
SUBSYSTEMEN EG-keuring
1. De EG-keuring is de procedure volgens welke een aangemelde instantie, op verzoek van de aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, nagaat of en verklaart dat een subsysteem:
- in overeenstemming is met de bepalingen van de richtlijn,
- in overeenstemming is met de overige wettelijke bepalingen die met inachtneming van het EG-Verdrag worden toegepast,
en dat het in gebruik mag worden genomen.
2. De keuring van het subsysteem omvat de volgende stadia:
- ontwerp,
- constructie van het subsysteem, met name de uitvoering van civieltechnische werken, de montage van samenstellende delen en de afregeling van het geheel;
- beproeving van het voltooide subsysteem.
3. De voor de EG-keuring verantwoordelijke aangemelde instantie stelt de conformiteitsverklaring op, die bestemd is voor de aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde; deze stelt op zijn beurt de EG-keuringsverklaring op, die bestemd is voor de bevoegde instantie van de Lid-Staat waar het subsysteem geïnstalleerd is en/of geëxploiteerd wordt.
4. Het technische dossier bij de keuringsverklaring moet de volgende stukken bevatten:
- voor infrastructuur: plannen van de werken, processen-verbaal van de oplevering van het grondwerk en de betonwapening, rapporten over de beproeving en de controle van het beton;
- voor andere subsystemen: algemene en detailplannen zoals die worden uitgevoerd, elektrische en hydraulische schema's, schema's van de besturingscircuits, een beschrijving van de geautomatiseerde systemen, handleidingen voor bediening en onderhoud, enz.;
- een lijst van de samenstellende delen, als bedoeld in artikel 2, die in het subsysteem zijn verwerkt;
- kopieën van de EG-verklaringen van conformiteit of geschiktheid voor gebruik waarvan genoemde samenstellende delen krachtens artikel 8 van de richtlijn voorzien moeten zijn, in voorkomend geval vergezeld van de desbetreffende berekeningen en van een kopie van de processen-verbaal van de proeven en onderzoeken die op basis van de gemeenschappelijke technische specificaties door de aangemelde instanties zijn uitgevoerd;
- een verklaring van de met de EG-keuring belaste aangemelde instantie dat het project in overeenstemming is met de bepalingen van deze richtlijn, vergezeld van de door haar geviseerde desbetreffende berekeningen, met vermelding van een eventueel tijdens de uitvoering van de werkzaamheden gemaakt voorbehoud dat niet is ingetrokken, en vergezeld van de inspectie- en auditrapporten die zij in het kader van haar opdracht heeft opgesteld, zoals nader aangegeven in de hiernavolgende punten 5.3 en 5.4.
5. Toezicht
5.1. Het doel van het EG-toezicht is na te gaan of tijdens de totstandbrenging van het subsysteem de uit het technische dossier voortvloeiende verplichtingen zijn vervuld.
5.2. De met het toezicht belaste aangemelde instantie moet permanent toegang hebben tot bouwplaatsen, constructiewerkplaatsen, opslagplaatsen, eventuele locaties voor prefabricatie, beproevingsinstallaties en meer in het algemeen alle plaatsen die zij noodzakelijk acht voor de vervulling van haar taak. De aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde moet haar alle documenten die daarbij van nut kunnen zijn, met name de plannen voor de uitvoering van en de technische documentatie met betrekking tot het subsysteem, toezenden of laten toezenden.
5.3. De met het toezicht belaste aangemelde instantie voert periodiek "audits" uit om na te gaan of de bepalingen van de richtlijn worden nageleefd, waarna zij een auditverslag voorlegt aan de met de uitvoering belaste bedrijven. Zij kan eisen bij bepaalde stadia van de uitvoering van het werk te worden betrokken. Zij kan eisen uitgenodigd te worden voor bepaalde fasen van de werkzaamheden.
5.4. Daarnaast kan de aangemelde instantie onaangekondigde bezoeken brengen aan de bouwplaats of de constructiewerkplaatsen. Bij deze bezoeken kan de aangemelde instantie volledige of gedeeltelijke audits uitvoeren. Zij legt een verslag van deze bezoeken en in voorkomend geval een auditverslag voor aan de met de uitvoering belaste bedrijven.
6. Het volledige in punt 4 bedoelde dossier wordt ter staving van de conformiteitsverklaring die is afgegeven door de met de keuring van het bedrijfsklare subsysteem belaste aangemelde instantie ingediend bij de aanbestedende dienst of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde. Dit dossier wordt gevoegd bij de EG-keuringsverklaring die de aanbestedende dienst aan de bevoegde instantie van de betrokken Lid-Staat doet toekomen.
Een kopie van het dossier wordt door de aanbestedende dienst bewaard gedurende de hele levensduur van het subsysteem. Andere Lid-Staten die daarom verzoeken kunnen inzage krijgen in het dossier.
7. Iedere aangemelde instantie publiceert periodiek relevante informatie over:
- de ontvangen aanvragen van EG-keuringen;
- de afgegeven conformiteitsverklaringen;
- de geweigerde conformiteitsverklaringen.
8. De dossiers en de correspondentie met betrekking tot de EG-keuringsprocedures worden gesteld in een officiële taal van de Lid-Staat waar de aanbestedende dienst of zijn gemachtigde in de Gemeenschap is gevestigd, dan wel in een door de aanbestedende dienst aanvaarde taal.
BIJLAGE VIII
DOOR DE LID-STATEN IN ACHT TE NEMEN MINIMUMCRITERIA BIJ DE AANMELDING VAN INSTANTIES
1. De instantie, de directeur daarvan en het met de keuring belaste personeel mogen bij het ontwerp, de fabricage, de constructie, de verkoop of het onderhoud van de kritische samenstellende delen of subsystemen en bij de exploitatie noch rechtstreeks noch als gemachtigden optreden. De mogelijkheid van uitwisseling van technische informatie tussen de fabrikant of constructeur en de instantie wordt door deze bepaling niet uitgesloten.
2. De instantie en het personeel dat met de controle is belast, dienen de proeven uit te voeren met de grootste mate van beroepsintegriteit en technische bekwaamheid. Zij dienen vrij te zijn van elke pressie en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun beoordeling of de uitslagen van hun controle kan beïnvloeden, inzonderheid die van personen of groepen van personen die bij de resultaten van de keuring belang hebben.
3. De instantie dient te beschikken over het nodige personeel en de nodige middelen te bezitten om de met de uitvoering van de keuringen verbonden technische en administratieve taken op passende wijze te vervullen; tevens dient de instantie toegang te hebben tot het nodige materiaal voor bijzondere keuringen.
4. Het personeel dat met de controle is belast, dient:
- een goede technische en beroepsopleiding te hebben genoten;
- een behoorlijke kennis te bezitten van de voorschriften betreffende de controles die het verricht en voldoende ervaring met deze controles te hebben;
- de vereiste bekwaamheid te bezitten om op grond van de verrichte controles verklaringen, processen-verbaal en verslagen op te stellen.
5. De onafhankelijkheid van het personeel dat met de controles is belast, dient te zijn gewaarborgd. De bezoldiging van elke functionaris mag niet afhangen van het aantal controles dat hij verricht, noch van de uitslagen van deze controles.
6. De instantie dient een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid te sluiten, tenzij deze wettelijke aansprakelijkheid op basis van het nationale recht door de Staat wordt gedekt of de controles rechtstreeks door de Lid-Staat worden verricht.
7. Het personeel van de instantie is gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van de richtlijn of van de bepalingen van intern recht die daaraan uitvoering geven, ter kennis is gekomen (behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties van de Staat waarin de instantie haar werkzaamheden uitoefent).