BWBR0002399 NL - wet
Wet op het voortgezet onderwijs

Deze wet werd op 14 februari 1963 ondertekend en gepubliceerd in Stb. 1963, 40.

 

Wet van 14 februari 1963, tot regeling van het voortgezet onderwijs


1.

Wijzigingen van deze regeling

Ingelogde gebruikers zien hier de in werking getreden en de nog niet in werking getreden wijzigingen van deze wet, alsmede de nog bij de Tweede of de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstellen die deze wet beogen te wijzigen.

2.

Lagereregelgeving

Ingelogde gebruikers zien hier de regelingen die op deze regeling zijn gebaseerd.

3.

Geldende tekst

Wet van 14 februari 1963, tot regeling van het voortgezet onderwijs

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is ter verkrijging van een samenhangend geheel van onderwijsvoorzieningen het voortgezet onderwijs in een wet te regelen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Titel I. Algemene bepalingen

Artikel 1

Deze wet verstaat onder:

«Onze Minister»: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

«de inspectie»: de inspectie, bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht;

«voortgezet onderwijs»: het voortgezet onderwijs, bedoeld in artikel 2;

«school»: een school voor voortgezet onderwijs, tenzij het tegendeel blijkt;

«openbare school»:

    • a. 
      een school in stand gehouden door een gemeente, dan wel door een openbaar lichaam, ingesteld bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, waarin deelnemen een of meer gemeenten, al dan niet te zamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid;
    • b. 
      een door een openbare rechtspersoon als bedoeld in artikel 42a in stand gehouden school;

«bijzondere school»: een door een natuurlijke persoon of door een privaatrechtelijke rechtspersoon, niet zijnde een stichting als bedoeld in artikel 42b, in stand gehouden school;

«scholengemeenschap»: een gemeenschap van twee of meer scholen voor voortgezet onderwijs;

«verticale scholengemeenschap»: verticale scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

«openbare rechtspersoon»: een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld als bedoeld in artikel 42a;

«het bevoegd gezag» : voor wat betreft:

    • a. 
      een openbare school:
    • 1°. het college van burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit besluit, met inachtneming van door hem te stellen regelen;
    • 2°. het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;
    • 3°. de openbare rechtspersoon, bedoeld in artikel 42a; dan wel
    • c. 
      een samenwerkingsschool: de stichting, bedoeld in artikel 53d;

«regionaal opleidingencentrum»: een regionaal opleidingencentrum als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

«agrarisch opleidingscentrum»: een agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in artikel 1.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

«burgerservicenummer»: burgerservicenummer als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

«persoonsgebonden nummer»: het burgerservicenummer dan wel het door Onze Minister uitgegeven onderwijsnummer, bedoeld in artikel 27b, vierde lid;

«contractactiviteiten»: activiteiten als bedoeld in artikel 20, tweede lid;

«personeel»:

    • a. 
      de benoemde rector, directeur, conrector, adjunct-directeur of leraar, en overig personeel benoemd in een andere functie dan het geven van onderwijs, waaronder begrepen de leden van het bestuur van die scholen die zijn benoemd door een raad van toezicht als bedoeld in artikel 24e1, derde lid, voor zover die leden mede zijn benoemd op basis van een arbeidsovereenkomst;
    • b. 
      het onder a bedoelde personeel dat zonder benoeming is tewerkgesteld, tenzij het betreft de toepassing van de artikelen 38a tot en met 39a1, 40a, 53b en 96o, voor zover niet anders is bepaald, en de toepassing van daarmee verband houdende wettelijke bepalingen;

«nascholing»: een vorm van scholing, gegeven aan leden van het personeel om hun kennis, inzicht, vaardigheden en beroepshoudingen direct verband houdend met de uitoefening van hun beroep, voortbouwend op de in de initiële opleiding verworven aanvangsbekwaamheid te verdiepen en uit te breiden;

«kerndoelen»: de op grond van artikel 11b vastgestelde na te streven inhoudelijke doelstellingen voor het onderwijsprogramma voor de eerste twee leerjaren, bedoeld in artikel 11c, gericht op het verwerven door leerlingen van kennis, inzicht en vaardigheden;

«ho-student»: degene die hoger onderwijs volgt, als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

«mbo-student»: student als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel n2, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

«vavo-student»: vavo-student als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel n4, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

maatschappelijke stage: stage gericht op het verwerven van vaardigheden ten behoeve van het functioneren in de maatschappij, bestaande uit onbezoldigde vrijwilligersactiviteiten, niet zijnde de stage bedoeld in artikel 22, derde lid, onderdeel b;

«College voor toetsen en examens»: het College voor toetsen en examens, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet College voor toetsen en examens;

register onderwijsdeelnemers: register onderwijsdeelnemers als bedoeld in artikel 4 van de Wet register onderwijsdeelnemers;

«schoolondersteuningsprofiel»: een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven;

«samenwerkingsverband»: een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, tweede lid of een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, zestiende lid, tenzij het tegendeel blijkt;

«lerarenregister»: lerarenregister als bedoeld in artikel 41a;

«registervoorportaal»: registervoorportaal als bedoeld in artikel 41o;

«basisgegevens»: gegevens als bedoeld in artikel 41f, eerste lid, onderdelen a tot en met d;

«belangstellingsmeting»: de belangstellingsmeting, bedoeld in artikel 68;

«instelling voor beroepsonderwijs»: instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waaraan beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van die wet wordt verzorgd;

«opleidingsdomein»: opleidingsdomein als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel t2, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

«beroepsopleiding»: opleiding als bedoeld in artikel 7.1.2, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

«kwalificatie»: de kwalificatie, bedoeld in artikel 7.1.3, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

«entreeopleiding»: entreeopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

«basisberoepsopleiding»: basisberoepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

«vakopleiding»: vakopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

«middenkaderopleiding»: middenkaderopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel d, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

«begeleide onderwijsuren»: begeleide onderwijsuren als bedoeld in artikel 7.2.7, zesde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, met dien verstande dat ten aanzien van het eerste en tweede leerjaar van een doorlopende leerroute vmbo-mbo onder «begeleide onderwijsuren» mede wordt verstaan «onderwijstijd» als bedoeld in artikel 6g;

«beroepspraktijkvorming»: het onderricht in de praktijk van het beroep, bedoeld in artikel 7.2.8, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 2

  • 1 Het voortgezet onderwijs, bedoeld in deze wet, omvat het onderwijs dat wordt gegeven na het basisonderwijs en na het speciaal onderwijs. Het omvat niet het voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, educatie en beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs en het hoger onderwijs.
  • 2 Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen. Het wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.

Artikel 2a. Bevoegdheid schoolonderwijs

Voortgezet onderwijs mag slechts worden gegeven door degene die daartoe ingevolge deze wet bevoegd is.

Artikel 3. Verplichting tot overleg en aangifte inzake zedenmisdrijven

  • 1 Indien het bevoegd gezag op enigerlei wijze bekend is geworden dat een ten behoeve van zijn school met taken belast persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in Titel XIV van het Wetboek van Strafrecht jegens een minderjarige leerling van de school, treedt het bevoegd gezag onverwijld in overleg met de vertrouwensinspecteur, bedoeld in artikel 6 van de Wet op het onderwijstoezicht.
  • 2 Indien uit het overleg, bedoeld in het eerste lid, moet worden geconcludeerd dat er sprake is van een redelijk vermoeden dat de desbetreffende persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het eerste lid jegens een minderjarige leerling van de school, doet het bevoegd gezag onverwijld aangifte bij een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 127 juncto artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, en stelt het bevoegd gezag de vertrouwensinspecteur daarvan onverwijld in kennis. Voordat het bevoegd gezag overgaat tot het doen van aangifte, stelt het de ouders van de betrokken leerling, onderscheidenlijk de betreffende ten behoeve van de school met taken belaste persoon, hiervan op de hoogte.
  • 3 Indien een personeelslid op enigerlei wijze bekend is geworden dat een ten behoeve van de school met taken belast persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het eerste lid jegens een minderjarige leerling van de school, stelt het personeelslid het bevoegd gezag daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 3a. Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

  • 1 Het bevoegd gezag of de natuurlijke persoon dan wel de rechtspersoon die een school in stand houdt die niet uit de openbare kas wordt bekostigd, stelt voor het personeel een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.
  • 2 Onder huiselijk geweld wordt verstaan: huiselijk geweld als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
  • 3 Onder kindermishandeling wordt verstaan: kindermishandeling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
  • 4 Het bevoegd gezag of de natuurlijke persoon dan wel de rechtspersoon die een school in stand houdt die niet uit de openbare kas wordt bekostigd, bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode.
  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld uit welke elementen een meldcode in ieder geval bestaat.

Artikel 3b. Zorgplicht veiligheid op school

  • 1 Het bevoegd gezag draagt zorg voor de veiligheid op school, waarbij het bevoegd gezag in ieder geval:
      • a. 
        beleid met betrekking tot de veiligheid voert,
      • b. 
        de veiligheid van leerlingen op school monitort met een instrument dat een representatief en actueel beeld geeft, en
      • c. 
        er zorg voor draagt dat bij een persoon ten minste de volgende taken zijn belegd:
      • 1°. het coördineren van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten, en
      • 2°. het fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.
  • 2 Onder veiligheid, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen.
  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het instrument, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, dat door de school wordt vormgegeven of gekozen, waaronder:
      • a. 
        de aandachtsgebieden die het instrument inzichtelijk maakt,
      • b. 
        de representativiteit van het instrument, en
      • c. 
        de frequentie waarmee het instrument wordt ingezet.
  • 4 Het bevoegd gezag zendt onverwijld de resultaten van de monitor, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, aan de inspectie.

Artikel 4. Kosten van leerlingenvervoer

  • 1 Ten behoeve van het schoolbezoek verstrekken burgemeester en wethouders aan ouders, voogden of verzorgers van in de gemeente verblijvende leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken, op aanvraag vergoeding van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten. Indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, wordt de vergoeding op aanvraag verstrekt aan de leerling. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.
  • 2 De regeling maakt geen onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs.
  • 3 De regeling eerbiedigt de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders, voogden of verzorgers, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, van de leerling berustende keuze van een school.
  • 4 De regeling houdt rekening met de van ouders redelijkerwijs te vergen inzet en voorziet erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is. De regeling bepaalt op welke wijze burgemeester en wethouders terzake advies van deskundigen inwinnen.
  • 5 De regeling bepaalt dat de kosten worden vergoed van vervoer over de afstand tussen de woning van de leerling en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, met inachtneming van de keuze van de ouders, voogden of verzorgers, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, van de leerling, tenzij vervoer met betrekking tot een verder weg gelegen school voor de gemeente minder kosten met zich zou brengen en de ouders, voogden of verzorgers onderscheidenlijk de leerling met het vervoer naar die school instemmen.
  • 6 De regeling kan bepalen dat de gemeente, in plaats van vergoeding in geld te geven, het vervoer verzorgt of doet verzorgen.
  • 7 De regeling kan bepalen dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen de bevoegdheid hebben ten gunste van de ouders, voogden of verzorgers, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, ten gunste van de leerling van de inhoud van de regeling af te wijken.

Titel II. Het onderwijs

Artikel 5

Het voortgezet onderwijs wordt onderscheiden in:

    • a. 
      voorbereidend wetenschappelijk onderwijs;
    • b. 
      hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs;
    • c. 
      voorbereidend beroepsonderwijs;
    • d. 
      praktijkonderwijs;
    • e. 
      andere vormen van voortgezet onderwijs.

Afdeling I. Openbaar en uit de openbare kas bekostigd bijzonder schoolonderwijs

Artikel 6

De bepalingen van de hoofdstukken I en II van deze afdeling regelen het openbaar schoolonderwijs; de bepalingen van de hoofdstukken I en III zijn voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder schoolonderwijs.

Hoofdstuk I. Regelen voor het openbaar schoolonderwijs, tevens voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder schoolonderwijs

§ 1. Scholen

Artikel 6a. Taal

Het onderwijs wordt gegeven en de examens worden afgenomen in het Nederlands. In afwijking van de eerste volzin kan een andere taal worden gebezigd:

    • a. 
      wanneer het onderwijs met betrekking tot die taal betreft, of
    • b. 
      indien de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs dan wel de herkomst van de leerlingen daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door het bevoegd gezag vastgestelde gedragscode.

Artikel 6b. Onderwijs

Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat leerlingen die in verband met ziekte thuis verblijven dan wel zijn opgenomen in een ziekenhuis, op adequate wijze voldoende onderwijs kunnen genieten.

Artikel 6c. Bestrijding (taal)achterstand

Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden in het bijzonder in de beheersing van de Nederlandse taal.

Artikel 6d. Onderwijs in lichamelijke opvoeding

Onderwijs in lichamelijke opvoeding, bestaande uit praktische bewegingsactiviteiten, wordt gespreid verzorgd over alle leerjaren van het voortgezet onderwijs. Dit onderwijs vindt plaats gespreid over de schoolweken, en in zodanige substantiële omvang en schooltijd dat wordt voldaan aan de eisen op het gebied van kwaliteit, intensiteit en variëteit van de bewegingsactiviteiten neergelegd in kerndoelen en examenprogramma’s. Daarbij wordt uitgegaan van de situatie zoals die op 1 augustus 2005 voor het bewegingsonderwijs gold. In afwijking van de tweede volzin geldt voor het laatste leerjaar het voorschrift, dat het onderwijs in het eindexamenvak lichamelijke opvoeding niet eerder mag worden afgesloten dan in de maand december.

Artikel 6e. Beschikbaarstelling lesmateriaal aan leerlingen

  • 1 Het bevoegd gezag stelt elk leerjaar om niet aan een leerling lesmateriaal ter beschikking.
  • 2 Onder lesmateriaal wordt verstaan: lesmateriaal dat naar vorm en inhoud is gericht op informatieoverdracht in onderwijsleersituaties en waarvan het gebruik binnen het onderwijsaanbod door het bevoegd gezag specifiek voor het desbetreffende leerjaar is voorgeschreven.

Artikel 6f. Maatschappelijke stage

  • 1 Een onderwijsprogramma in het voortgezet onderwijs kan mede een maatschappelijke stage omvatten.
  • 2 Indien het onderwijsprogramma van een school tevens een maatschappelijke stage omvat, sluit het bevoegd gezag voor deze stage met de leerling en de stagebieder tezamen een schriftelijke stageovereenkomst.
  • 3 Voor vermelding op de cijferlijst bij het diploma, bedoeld in artikel 29, derde lid, of op het schooldiploma praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 29a, omvat de maatschappelijke stage tenminste 30 uren.

Artikel 6g. Onderwijstijd

  • 1 Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs aan scholen als bedoeld in artikel 7, omvat ten minste 5.700 klokuren.
  • 2 Hoger algemeen voortgezet onderwijs:
  • 3 Middelbaar algemeen voortgezet onderwijs aan scholen als bedoeld in artikel 9, omvat ten minste 3.700 klokuren.
  • 4 Voorbereidend beroepsonderwijs aan scholen als bedoeld in artikel 10a, omvat ten minste 3.700 klokuren.
  • 5 Het bevoegd gezag vult de uren in met activiteiten die worden verzorgd in een onderwijsprogramma als bedoeld in de artikelen 10, tweede lid, 10b, tweede lid, 10d, tweede lid, 11c, eerste lid11f en 12, vijfde lid, tweede volzin.
  • 6 Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens over die invulling en over de spreiding van de uren over de verschillende leerjaren.
  • 7 De inspectie kan op verzoek van het bevoegd gezag ermee instemmen dat om lichamelijke of psychische redenen voor individuele leerlingen wordt afgeweken van het eerste, tweede, derde of vierde lid.

Artikel 6g1. Onderwijsdagen

  • 1 In elk schooljaar wordt op ten minste 189 dagen onderwijs verzorgd.
  • 2 In afwijking van het in het eerste lid genoemde aantal dagen behoeft in het laatste leerjaar geen onderwijs te worden verzorgd vanaf de aanvang van het eerste tijdvak waarin het centraal examen wordt afgenomen.
  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gesteld omtrent vakanties en andere dagen waarop geen onderwijs behoeft te worden verzorgd.
  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen begin en eind van vakanties worden vastgesteld, die niet voor alle scholen gelijk behoeven te zijn. Daarbij kan het aantal dagen, genoemd in het eerste lid, voor een daarbij aan te geven groep scholen hoger of lager worden vastgesteld indien dit noodzakelijk is in verband met de spreiding van de landelijk vastgestelde vakanties over verschillende delen van Nederland.

Artikel 6h. Meetellen onderwijstijd

  • 1 Indien een leerling gedurende een deel van het onderwijsprogramma onderwijs ontvangt op een school voor voortgezet speciaal onderwijs, op een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, dan wel op een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, telt de tijd gedurende welke de leerling dit onderwijs ontvangt mee voor het aantal uren onderwijs dat de leerling ten minste moet ontvangen.
  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de uitvoering van het eerste lid alsmede omtrent de aard en de eisen aan de scholen en instellingen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7. Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs

  • 1 Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs is het onderwijs dat is ingericht ter voorbereiding op aansluitend wetenschappelijk onderwijs en dat mede algemene vorming omvat. Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs wordt gegeven aan scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs. Deze worden onderscheiden in gymnasia en athenea, elk met een cursusduur van zes jaren.
  • 2 Aan de gymnasia wordt in elk geval onderwijs verzorgd in Latijnse taal en cultuur en Griekse taal en cultuur.

Artikel 8. Hoger algemeen voortgezet onderwijs

Hoger algemeen voortgezet onderwijs is het onderwijs dat is ingericht ter voorbereiding op aansluitend hoger beroepsonderwijs en dat mede algemene vorming omvat. Het hoger algemeen voortgezet onderwijs wordt gegeven:

    • a. 
      aan scholen met een cursusduur van vijf jaren;
    • b. 
      aan afdelingen van scholen voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs. Deze hebben een cursusduur van twee jaren en vangen aan na vier jaren middelbaar algemeen voortgezet onderwijs.

Artikel 9. Middelbaar algemeen voortgezet onderwijs

Middelbaar algemeen voortgezet onderwijs is het onderwijs dat is ingericht ter voorbereiding op aansluitend beroepsonderwijs dan wel op hoger algemeen voortgezet onderwijs, en dat mede algemene vorming omvat. Het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs wordt gegeven aan scholen met een cursusduur van vier jaren.

Artikel 10. Theoretische leerweg en profielen mavo

  • 1 Aan scholen voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs wordt onderwijs in de theoretische leerweg gegeven.
  • 2 Het onderwijs aan scholen voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs is met ingang van het derde leerjaar ingericht volgens profielen. Een profiel is een in schooltijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma, zodanig ingericht dat het biedt:
      • a. 
        een algemene maatschappelijke voorbereiding en persoonlijke vorming,
      • b. 
        een voorbereiding op naar inhoud verwante opleidingen in het aansluitend beroepsonderwijs, en
      • c. 
        een voorbereiding op het hoger algemeen voortgezet onderwijs.
  • 3 De school verzorgt alle profielen. De profielen zijn:
      • a. 
        techniek,
      • b. 
        zorg en welzijn,
      • c. 
        economie, en
      • d. 
        groen.
  • 4 Elk profiel bestaat uit:
      • a. 
        een gemeenschappelijk deel, dat voor alle profielen gelijk is,
      • b. 
        een profieldeel, dat kenmerkend is voor dat profiel, en
      • c. 
        een vrij deel, dat bestaat uit door de leerling te kiezen vakken en andere programma-onderdelen.
  • 5 Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in de theoretische leerweg omvat Nederlandse taal, Engelse taal, maatschappijleer, lichamelijke opvoeding en ten minste één van de vakken behorende tot de beeldende vorming, muziek, dans of drama.
  • 6 Het profieldeel van de theoretische leerweg omvat wat betreft:
      • a. 
        het profiel techniek: wiskunde en natuur- en scheikunde I,
      • b. 
        het profiel zorg en welzijn: biologie en, ter keuze van de leerling, wiskunde, maatschappijkunde, geschiedenis en staatsinrichting, of aardrijkskunde, met dien verstande dat het bevoegd gezag beslist welke van de laatste drie vakken wordt of worden aangeboden,
      • c. 
        het profiel economie: economie en, ter keuze van de leerling, wiskunde, Franse taal of Duitse taal,
      • d. 
        het profiel groen: wiskunde en, ter keuze van de leerling, biologie of natuur- en scheikunde I.
  • 7 Het vrije deel van de theoretische leerweg:
      • a. 
        omvat door de leerling te kiezen vakken, genoemd in het zesde lid,
      • b. 
        kan omvatten natuur- en scheikunde II, Spaanse taal, Turkse taal, Arabische taal, vakken behorende tot de beeldende vorming, muziek, dans, drama, Friese taal en cultuur, lichamelijke opvoeding 2 en informatietechnologie, door de leerling te kiezen, en
      • c. 
        kan omvatten door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en programma-onderdelen.
  • 7a Het bevoegd gezag stelt de leerling in de gelegenheid om, indien de leerling dat wenst, naast het onderwijsprogramma, bestaande uit de in het vierde lid bedoelde delen, beroepsgerichte keuzevakken als bedoeld in artikel 10d te volgen. Het achtste en tiende lid van artikel 10d zijn van overeenkomstige toepassing.
  • 8 Het bevoegd gezag beslist welke keuzetaal, genoemd in het zesde lid, onderdeel c, en welke vakken, genoemd in het zevende lid, onderdeel b, worden aangeboden. Het bevoegd gezag kan tevens beslissen dat door het bevoegd gezag aan te wijzen vakken en andere programma-onderdelen, bedoeld in het zevende lid, onderdeel c, door alle leerlingen in het vrije deel moeten worden gevolgd.
  • 9 Het bevoegd gezag kan de leerling in de gelegenheid stellen, in plaats van de vakken, genoemd in het vijfde, zesde en zevende lid, onderdeel b, de overeenkomstige vakken, genoemd in dan wel aangewezen op grond van de artikelen 13 en 14 te volgen.
  • 10 Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften vastgesteld over de mogelijkheid van vrijstelling en de bevoegdheid van het bevoegd gezag om ontheffing te verlenen van onderdelen van dit artikel. Onverminderd het zesde en zevende lid, kan bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld het door alle leerlingen in het derde leerjaar te volgen minimum aantal vakken waarin eindexamen kan worden afgelegd, alsmede welke vakken het betreft.

Artikel 10a. Voorbereidend beroepsonderwijs

Voorbereidend beroepsonderwijs is het onderwijs dat is ingericht ter voorbereiding op aansluitend beroepsonderwijs, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b, c en d, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en dat mede algemene vorming omvat. Het voorbereidend beroepsonderwijs wordt gegeven aan scholen met een cursusduur van vier jaren.

Artikel 10b. Beroepsgerichte leerwegen en profielen vbo

  • 1 Aan scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs wordt, in elk profiel als bedoeld in het derde lid, onderwijs in de basisberoepsgerichte leerweg en de kaderberoepsgerichte leerweg gegeven.
  • 2 Het onderwijs aan scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs is met ingang van het derde leerjaar ingericht volgens profielen. Een profiel is een in schooltijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma, zodanig ingericht dat het biedt:
      • a. 
        een algemene maatschappelijke voorbereiding en persoonlijke vorming, en
      • b. 
        een voorbereiding op naar inhoud verwante opleidingen in het aansluitend beroepsonderwijs.
  • 3 De school verzorgt één of meer profielen. De profielen zijn:
      • a. 
        bouwen, wonen en interieur,
      • b. 
        produceren, installeren en energie,
      • c. 
        mobiliteit en transport,
      • d. 
        media, vormgeving en ICT,
      • e. 
        maritiem en techniek,
      • f. 
        zorg en welzijn,
      • g. 
        economie en ondernemen,
      • h. 
        horeca, bakkerij en recreatie,
      • i. 
        groen,
      • j. 
        dienstverlening en producten.
  • 4 Elk profiel bestaat uit:
      • a. 
        een gemeenschappelijk deel, dat voor alle profielen gelijk is,
      • b. 
        een profieldeel, dat kenmerkend is voor dat profiel, en
      • c. 
        een vrij deel, dat bestaat uit door de leerling te kiezen vakken en andere programma-onderdelen.
  • 5 Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in de beroepsgerichte leerwegen omvat Nederlandse taal, Engelse taal, maatschappijleer, lichamelijke opvoeding en ten minste één van de vakken behorende tot de beeldende vorming, muziek, dans of drama.
  • 6 Het profieldeel van de beroepsgerichte leerwegen omvat het bij het betreffende profiel behorende profielvak en, wat betreft:
      • a. 
        de profielen, genoemd in het derde lid, onderdelen a tot en met e: wiskunde en natuur- en scheikunde I,
      • b. 
        het profiel, genoemd in het derde lid, onderdeel f: biologie en, ter keuze van de leerling, wiskunde, maatschappijkunde, geschiedenis en staatsinrichting, of aardrijkskunde, met dien verstande dat het bevoegd gezag beslist welke van de laatste drie vakken wordt of worden aangeboden,
      • c. 
        de profielen, genoemd in het derde lid, onderdelen g en h: economie en, ter keuze van de leerling, wiskunde, Franse taal of Duitse taal,
      • d. 
        het profiel genoemd in het derde lid, onderdeel i: wiskunde en, ter keuze van de leerling, biologie of natuur- en scheikunde I,
      • e. 
        het profiel genoemd in het derde lid, onderdeel j: ter keuze van de leerling twee van de vakken wiskunde, economie, biologie en natuur- en scheikunde I.
  • 7 Het vrije deel van elk profiel in de beroepsgerichte leerwegen:
      • a. 
        omvat door de leerling te kiezen beroepsgerichte keuzevakken,
      • b. 
        kan omvatten door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en programma-onderdelen.
  • 8 Het bevoegd gezag beslist welke keuzetaal, genoemd in het zesde lid, onderdeel c, en welke beroepsgerichte keuzevakken, bedoeld in het zevende lid, onderdeel a, worden aangeboden. Het bevoegd gezag kan tevens beslissen dat door het bevoegd gezag aan te wijzen vakken en andere programma-onderdelen, bedoeld in het zevende lid, onderdeel b, door alle leerlingen in het vrije deel moeten worden gevolgd.
  • 9 Het bevoegd gezag kan de leerling in de gelegenheid stellen:
      • a. 
        in plaats van de vakken van de basisberoepsgerichte leerweg, genoemd in het vijfde en zesde lid, en de vakken die in de plaats komen van een tweede moderne vreemde taal, de overeenkomstige vakken van de kaderberoepsgerichte leerweg of de overeenkomstige vakken, genoemd in de artikelen 10 en 10d of de overeenkomstige vakken, genoemd in dan wel aangewezen op grond van de artikelen 13 en 14 te volgen,
      • b. 
        in plaats van de vakken van de kaderberoepsgerichte leerweg, genoemd in het vijfde en zesde lid, en de vakken die in de plaats komen van een tweede moderne vreemde taal, de overeenkomstige vakken, genoemd in deartikelen 10 en 10d of de overeenkomstige vakken, genoemd in dan wel aangewezen op grond van de artikelen 13 en 14 te volgen,
      • c. 
        in plaats van de vakken van de basisberoepsgerichte leerweg, genoemd in het zevende lid, onderdeel a, de overeenkomstige vakken van de kaderberoepsgerichte leerweg te volgen,
      • d. 
        een of meer bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen extra vakken te volgen.
  • 10 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld:
      • a. 
        de profielvakken, bedoeld in het zesde lid,
      • b. 
        voorschriften met betrekking tot de beroepsgerichte keuzevakken, bedoeld in het zevende lid, onderdeel a, en
      • c. 
        voorschriften over de mogelijkheid van vrijstelling en de bevoegdheid van het bevoegd gezag om ontheffing te verlenen van onderdelen van dit artikel.
  • 11 Onverminderd het zesde en zevende lid, kan bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld het door alle leerlingen in het derde leerjaar te volgen minimum aantal vakken waarin eindexamen kan worden afgelegd, alsmede welke vakken het betreft.

Artikel 10b1. Leer-werktraject in basisberoepsgerichte leerweg

  • 1 Het bevoegd gezag kan de basisberoepsgerichte leerweg mede inrichten als leer-werktraject. Een leer-werktraject is een leerroute binnen de basisberoepsgerichte leerweg met een buitenschools praktijkgedeelte dat ten minste 640 klokuren, verzorgd in 80 dagen, en ten hoogste 1280 klokuren, verzorgd in 160 dagen, omvat van de gezamenlijke onderwijstijd van het derde en vierde leerjaar en welk traject specifiek is gericht op het behalen van een startkwalificatie op het niveau van de basisberoepsopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs. Elke schoolweek in het derde en vierde leerjaar omvat ten minste binnenschools onderricht.
  • 2 Een leer-werktraject omvat in elk geval:
      • a. 
        Nederlandse taal, en
      • b. 
        een beroepsgericht programma.
  • 3 Het bevoegd gezag kan, na overleg met de leerling of diens wettelijk vertegenwoordiger, beslissen dat het leer-werktraject voor die leerling eveneens een of meer andere vakken van de basisberoepsgerichte leerweg omvat.
  • 4 Een leer-werktraject kan een maatschappelijke stage als bedoeld in artikel 6f, omvatten, indien het onderdeel uitmaakt van het onderwijsprogramma.

Artikel 10b2. Inrichting buitenschools praktijkgedeelte

Het bevoegd gezag stelt bij de inrichting van het leer-werktraject in elk geval vast:

    • a. 
      de organisatie van de leerlingbegeleiding vanwege het bevoegd gezag zowel binnen de school als bij het bedrijf dat of de organisatie die het buitenschoolse praktijkgedeelte verzorgt, alsmede
    • b. 
      de invulling van het buitenschoolse praktijkgedeelte en waarborgt daarbij dat niet uitsluitend eenzijdige productiearbeid wordt verricht.

Artikel 10b3. Leer-werkovereenkomst

  • 1 Het buitenschoolse praktijkgedeelte wordt verzorgd door een bedrijf of organisatie, op grondslag van een leer-werkovereenkomst, gesloten door het bevoegd gezag, de betrokken leerling of diens wettelijk vertegenwoordiger en dat bedrijf of die organisatie.
  • 2 De leer-werkovereenkomst regelt de rechten en plichten van partijen en omvat ten minste bepalingen over:
      • a. 
        inhoud, leerdoelen, duur, periode van en beoordelingsmaatstaven voor het buitenschoolse praktijkgedeelte,
      • b. 
        de begeleiding van de leerling, en
      • c. 
        de gevallen waarin en de wijze waarop de overeenkomst voortijdig kan worden ontbonden.
  • 3 In afwijking van artikel 7:610, tweede lid tweede volzin, van het Burgerlijk Wetboek, is in geval van strijd als bedoeld in die volzin, artikel 10b3 van toepassing.

Artikel 10b4. Beoordeling kwaliteit en erkenning leerbedrijven

  • 1 Het bedrijf dat of de organisatie die het buitenschoolse praktijkgedeelte verzorgt, draagt zorg voor de begeleiding van de leerlingen binnen het bedrijf respectievelijk de organisatie.
  • 2 Het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld in artikel 1.5.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zorgt ervoor dat bedrijven en organisaties die het buitenschoolse praktijkgedeelte verzorgen eenmaal in de vier jaar worden beoordeeld aan de hand van de kwaliteitseisen in artikel 10b6. Indien daartoe door bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat kan controle frequenter plaats vinden.
  • 3 Het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven erkent een bedrijf of organisatie als leerbedrijf voor het buitenschoolse praktijkgedeelte of handhaaft de erkenning bij een gunstige beoordeling op grond van het tweede lid, eerste volzin. Het bestuur weigert de erkenning of trekt de erkenning in, indien de in het tweede lid, eerste volzin, bedoelde beoordeling ongunstig is.
  • 4 Het bestuur vraagt geen vergoeding voor de kosten van de beoordeling, bedoeld in het tweede lid, en de beschikkingen, bedoeld in het derde lid.
  • 5 De erkenning vervalt van rechtswege als het leerbedrijf gedurende een aaneengesloten periode van vier jaar geen buitenschools praktijkgedeelte heeft verzorgd.
  • 6 Indien het bevoegd gezag na het sluiten van de leer-werkovereenkomst vaststelt dat de praktijkplaats niet of niet volledig beschikbaar is, de begeleiding tekortschiet of ontbreekt, of sprake is van andere omstandigheden die maken dat het buitenschoolse praktijkgedeelte niet naar behoren zal kunnen worden verzorgd, bevordert het bevoegd gezag, na overleg met het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven dat een toereikende vervangende voorziening beschikbaar wordt gesteld.
  • 7 De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven draagt zorg voor openbaarmaking van een overzicht van bedrijven en organisaties met een erkenning op grond van het derde lid, eerste volzin.
  • 8 Tot het verzorgen van het buitenschoolse praktijkgedeelte zijn uitsluitend bevoegd de bedrijven en organisaties met een erkenning op grond van het derde lid, eerste volzin.

Artikel 10b5. Subsidie voor taken leerwerktrajecten

Artikel 10b6. Kwaliteitseisen leerbedrijven

  • 1 Tot het verzorgen van het buitenschoolse praktijkgedeelte zijn uitsluitend bevoegd bedrijven en organisaties ten aanzien waarvan wordt voldaan aan de volgende eisen:
      • a. 
        op de leer-werkplek of combinatie van leer-werkplekken kunnen de door het bevoegd gezag vastgestelde praktijkopdrachten daadwerkelijk worden uitgevoerd;
      • b. 
        elke praktijkopdracht als zodanig kan in één bedrijf of organisatie worden uitgevoerd;
      • c. 
        in het bedrijf of de organisatie is een gekwalificeerde praktijkbegeleider of leermeester aanwezig, die in staat is om kennis, inzicht en vaardigheden van de leerling te beoordelen, alsmede vorderingen daarin, en de leerling zowel werkinhoudelijk als pedagogisch-didactisch te begeleiden;
      • d. 
        het bedrijf of de organisatie is bereid met de in het tweede lid bedoelde mentor of docentbegeleider contact te onderhouden;
      • e. 
        de mogelijkheid om binnen hetzelfde bedrijf of dezelfde organisatie, dezelfde moederorganisatie of dezelfde branche de leerdoelen van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en de eindtermen van de entreeopleiding of basisberoepsopleiding, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs te behalen, zonder grote overgangsdrempels voor de leerling;
      • f. 
        het bedrijf of de organisatie waarborgt dat een gekwalificeerde praktijkbegeleider of leermeester is gekoppeld aan een leerling, en dat deze leermeester ervoor zorgt dat de leerling voldoende hulp en tijd krijgt om de praktijkopdrachten uit te voeren;
      • g. 
        het productie- of dienstverleningsproces is technisch en organisatorisch voldoende gevarieerd en kan leerlingen goed praktijkmateriaal bieden en hen gedegen opleiden;
      • h. 
        de leer-werkplek past binnen de dagelijkse bedrijfsvoering;
      • i. 
        het bedrijf of de organisatie is bereid de leerling de vereiste praktijkopdrachten uit te laten voeren en het werk en het stageverslag te bespreken en te beoordelen;
      • j. 
        het bedrijf of de organisatie is geschikt voor de betrokken leeftijdsgroep waar het gaat om onder meer ruimte om te leren of fouten te maken, erkenning van jong zijn;
      • k. 
        het bedrijf of de organisatie respecteert, voor zover van toepassing, het multiculturele karakter van de leerlingenpopulatie.
  • 2 Het bevoegd gezag draagt zorg voor beschikbaarheid van een gekwalificeerde mentor of docentbegeleider die de voortgang op de leer-werkplek alsmede de integratie tussen het binnenschools en buitenschools programma bewaakt.

Artikel 10b7. Samenwerkingsovereenkomst met roc of aoc

Artikel 10b8. Entreeopleiding in het vmbo

  • 1 Het bevoegd gezag kan bij de school ingeschreven leerlingen die daarbij naar zijn oordeel gebaat zijn, in de gelegenheid stellen om geheel of gedeeltelijk in plaats van de basisberoepsgerichte leerweg een entreeopleiding te volgen, met inachtneming van de artikelen 7.2.7 en 8.1.1, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
  • 2 De entreeopleiding stemt overeen met het programma-aanbod van de beroepsgerichte programma’s van de basisberoepsgerichte leerweg die aan de school wordt verzorgd.
  • 3 Het bevoegd gezag is niet gehouden, leerlingen die een entreeopleiding volgen als bedoeld in het eerste lid, gelegenheid te geven om aan de school een eindexamen in de basisberoepsgerichte leerweg af te leggen als bedoeld in artikel 29, eerste lid.
  • 4 Leerlingen die een entreeopleiding volgen als bedoeld in het eerste lid, worden aangemerkt als leerlingen van de basisberoepsgerichte leerweg waarvoor de entreeopleiding geheel of gedeeltelijk in de plaats treedt.
  • 5 Ten aanzien van bij de school ingeschreven leerlingen jonger dan 16 jaar wordt de entreeopleiding verzorgd met inachtneming van de volgende vereisten:
      • b. 
        in plaats van de basisberoepsgerichte leerweg wordt geheel of gedeeltelijk zowel binnenschools als buitenschools onderricht in de praktijk van het beroep verzorgd,
      • c. 
        een gekwalificeerde mentor of docentbegeleider bewaakt de voortgang van het onderricht in de praktijk van het beroep, en
      • d. 
        het binnenschools en buitenschools onderricht in de praktijk van het beroep worden geïntegreerd verzorgd.

Artikel 10b9. Samenwerkingsovereenkomst entreeopleiding in het vmbo

  • 1 De entreeopleiding, bedoeld in artikel 10b8, wordt onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag verzorgd op grond van een samenwerkingsovereenkomst tussen het bevoegd gezag van de school en het bevoegd gezag van een instelling voor beroepsonderwijs waarvan het onderwijsaanbod mede deze entreeopleiding omvat.
  • 2 Een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid voorziet in elk geval in afspraken over:
      • a. 
        de entreeopleiding die geheel of gedeeltelijk in plaats van de basisberoepsgerichte leerweg zal worden verzorgd,
      • b. 
        de inschrijving van leerlingen als extraneus bij de instelling,
      • c. 
        de examinering en diplomering door de instelling,
      • f. 
        de rechtsbescherming van de leerling, en
      • g. 
        de doorstroom van de leerlingen na het met goed gevolg afsluiten van de entreeopleiding.
  • 3 In geval van toepassing van artikel 7.4.4a, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, is het bevoegd gezag belast met de uitvoering van de daar bedoelde examinering.
  • 4 Indien het bevoegd gezag tevens het bevoegd gezag is van een instelling voor beroepsonderwijs, regelt het bevoegd gezag op overeenkomstige wijze de onderwerpen, genoemd in het tweede lid.

Artikel 10b10. Doorlopende leerroute vmbo-mbo

  • 1 Het bevoegd gezag van een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of een school voor voorbereidend beroepsonderwijs kan leerlingen een doorlopende leerroute vmbo-mbo aanbieden, met inachtneming van de artikelen 10b11 tot en met 10b20.
  • 2 Een doorlopende leerroute vmbo-mbo is een onderwijsprogramma vanaf het derde leerjaar aan een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of een school voor voorbereidend beroepsonderwijs, dat opleidt tot zowel een diploma voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 29, derde lid, als het diploma van een basisberoepsopleiding, vakopleiding of middenkaderopleiding.
  • 3 In een doorlopende leerroute vmbo-mbo worden tot één onderwijsprogramma geïntegreerd:
      • a. 
        de basisberoepsgerichte leerweg en een basisberoepsopleiding in een aanverwant opleidingsdomein of een aanverwante kwalificatie;
      • b. 
        de kaderberoepsgerichte leerweg en een vakopleiding in een aanverwant opleidingsdomein of een aanverwante kwalificatie;
      • c. 
        de kaderberoepsgerichte, gemengde of theoretische leerweg en een middenkaderopleiding in een aanverwant opleidingsdomein of een aanverwante kwalificatie.
  • 4 Een doorlopende leerroute vmbo-mbo stemt wat betreft het daarvan onderdeel uitmakende voortgezet onderwijs overeen met een of meer van de profielen, bedoeld in artikel 10, 10b of 10d, die aan de school worden verzorgd.
  • 5 Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een agrarisch opleidingscentrum wat betreft het voorbereidend beroepsonderwijs dat daaraan wordt verzorgd.

Artikel 10b11. Samenwerking tussen VO-scholen en MBO-instellingen in het kader van doorlopende leerroutes vmbo-mbo

  • 1 Een doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt op grond van een samenwerkingsovereenkomst gezamenlijk verzorgd door het bevoegd gezag van een school en het bevoegd gezag van een instelling voor beroepsonderwijs.
  • 2 In de samenwerkingsovereenkomst zijn in elk geval afspraken opgenomen over:
      • a. 
        het profiel en het aanverwante opleidingsdomein of de aanverwante kwalificatie waarin de doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt aangeboden;
      • b. 
        de vormgeving van de leiding over de doorlopende leerroute vmbo-mbo, waaronder de samenstelling en de wijze van benoeming van die leiding en de taken en bevoegdheden die door de bevoegde gezagsorganen van de school en de instelling voor beroepsonderwijs zijn opgedragen aan die leiding;
      • c. 
        de wijze waarop de leiding over de doorlopende leerroute vmbo-mbo inlichtingen verstrekt en verantwoording aflegt aan de bevoegde gezagsorganen van de school en de instelling voor beroepsonderwijs;
      • d. 
        de organisatorische en onderwijskundige inrichting van de doorlopende leerroute, waaronder de inzet van personeel en het gebruik van faciliteiten van de aan de overeenkomst deelnemende partijen;
      • g. 
        de wijze waarop het bedrijfsleven zal worden betrokken bij de invulling van de doorlopende leerroute vmbo-mbo;
      • h. 
        de wijze van geschilbeslechting tussen de deelnemende partijen over de uitvoering van de overeenkomst;
      • i. 
        de voorwaarden waaronder een andere school of een andere instelling voor beroepsonderwijs partij kan worden bij de overeenkomst, de voorwaarden waaronder de overeenkomst kan worden opgezegd of ontbonden, alsmede de wijze waarop de overeenkomst in andere gevallen kan worden gewijzigd, telkens met het oog op het zoveel mogelijk beperken van de gevolgen voor de leerlingen en mbo-studenten; en
      • j. 
        de inrichting van de medezeggenschap door de medezeggenschapsorganen van de school onderscheidenlijk de instelling voor beroepsonderwijs.
  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing indien de doorlopende leerroute vmbo-mbo volledig wordt verzorgd binnen een verticale scholengemeenschap of een agrarisch opleidingscentrum. In plaats daarvan regelt het bevoegd gezag van de verticale scholengemeenschap of van het agrarisch opleidingscentrum op overeenkomstige wijze de onderwerpen, genoemd in het tweede lid, met uitzondering van de onderdelen h tot en met j van dat lid.

Artikel 10b12. Melden doorlopende leerroute vmbo-mbo

  • 1 Het bevoegd gezag van een school en het bevoegd gezag van een instelling voor beroepsonderwijs melden gezamenlijk aan Onze Minister dat zij een doorlopende leerroute vmbo-mbo aanbieden.
  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een agrarisch opleidingscentrum dat een doorlopende leerroute vmbo-mbo aanbiedt.

Artikel 10b13. Inrichting doorlopende leerroutes vmbo-mbo

  • 1 Een doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt aangeboden op de locatie van de school of van de instelling voor beroepsonderwijs die de doorlopende leerroute vmbo-mbo verzorgt.
  • 2 Het bevoegd gezag van de school en het bevoegd gezag van de instelling voor beroepsonderwijs beschrijven voor de gehele doorlopende leerroute vmbo-mbo het onderwijsprogramma en de examinering per leerjaar. Daarbij wordt vermeld welke delen van het onderwijsprogramma en van het examen:
      • a. 
        voortgezet onderwijs betreffen, en welk deel daarbinnen vakoverstijgend is;
      • b. 
        beroepsonderwijs betreffen;
      • c. 
        een combinatie van voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs betreffen, en welk deel daarbinnen voortgezet onderwijs onderscheidenlijk beroepsonderwijs betreft.
  • 3 Bij de beschrijving van het onderwijsprogramma wordt tevens vermeld bij welk deel daarvan gebruik wordt gemaakt van een team als bedoeld in artikel 33, lid 5a.
  • 4 De leerling in een doorlopende leerroute vmbo-mbo kan in de gelegenheid gesteld worden om delen van het onderwijsprogramma te volgen en examens af te leggen die behoren tot de van die doorlopende leerroute deel uitmakende beroepsopleiding.
  • 5 De school kan aan een voormalige leerling, nadat die ingevolge artikel 10b14, tweede lid, als mbo-student is ingeschreven aan een instelling voor beroepsonderwijs, delen van het onderwijsprogramma van een doorlopende leerroute vmbo-mbo aanbieden, die behoren tot het van die doorlopende leerroute deel uitmakende middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs.

Artikel 10b14. Inschrijving doorlopende leerroute vmbo-mbo

  • 1 Een leerling die een doorlopende leerroute vmbo-mbo volgt, wordt gedurende de eerste twee leerjaren van die doorlopende leerroute vmbo-mbo aangemerkt als leerling van de leerweg en het profiel, bedoeld in artikel 10, 10b of 10d, die deel uitmaken van de door die leerling gevolgde doorlopende leerroute vmbo-mbo.
  • 2 Een leerling in een doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt met ingang van het derde leerjaar van die doorlopende leerroute vmbo-mbo uitgeschreven als leerling aan de school en wordt ingeschreven als mbo-student bij de instelling voor beroepsonderwijs, die het beroepsonderwijs binnen de doorlopende leerroute vmbo-mbo verzorgt. Het bevoegd gezag van de school overlegt daartoe aan het bevoegd gezag van de instelling voor beroepsonderwijs de gegevens van die leerling, bedoeld in artikel 8.1.1a, eerste lid, eerste volzin, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 10b15. Verantwoordelijkheid van de school

  • 1 Het bevoegd gezag van de school draagt de gehele cursusduur van een doorlopende leerroute vmbo-mbo zorg voor:
      • a. 
        de uitvoering van delen van het onderwijsprogramma die behoren tot het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs dat deel uitmaakt van het onderwijsprogramma van die doorlopende leerroute vmbo-mbo; en
      • b. 
        de examinering en diplomering betreffende het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs dat deel uitmaakt van het onderwijsprogramma van die doorlopende leerroute vmbo-mbo.
  • 2 Ten aanzien van de onderdelen van een doorlopende leerroute vmbo-mbo, bedoeld in het eerste lid, die in het derde leerjaar van die route plaatsvinden, is het bepaalde bij of krachtens de artikelen 103a en 103b, eerste, vierde, zevende, tiende en twaalfde tot en met vijftiende lid, 103c en 103d, alsmede het bepaalde bij of krachtens de artikelen 10, 12, 14, 15 en 25 van de Wet register onderwijsdeelnemers van overeenkomstige toepassing.
  • 3 Artikel 24b is van overeenkomstige toepassing op klachten over met de doorlopende leerroute vmbo-mbo verband houdende gedragingen en beslissingen van het bevoegd gezag van de instelling voor beroepsonderwijs waarmee een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel is 10b11, tweede lid, is gesloten, of van het personeel van dat bevoegd gezag. Onverminderd artikel 24b, vierde lid, is de voorzitter van de klachtencommissie niet werkzaam voor of bij dat bevoegd gezag.

Artikel 10b16. Cursusduur van een doorlopende leerroute vmbo-mbo

  • 1 In afwijking van de artikelen 9 en 10a en artikel 7.2.4a, derde lid, onderdelen b tot en met d, en vierde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs bedraagt de cursusduur van een doorlopende leerroute vmbo-mbo vanaf het derde leerjaar aan een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of een school voor voorbereidend beroepsonderwijs:
      • a. 
        voor een doorlopende leerroute vmbo-mbo die opleidt tot het diploma van een eenjarige basisberoepsopleiding ten minste twee en ten hoogste drie jaren;
      • b. 
        voor een doorlopende leerroute vmbo-mbo die opleidt tot het diploma van een tweejarige basisberoepsopleiding of tweejarige vakopleiding ten minste drie en ten hoogste vier jaren;
      • c. 
        voor een doorlopende leerroute vmbo-mbo die opleidt tot het diploma van een driejarige vakopleiding of de middenkaderopleiding ten minste vier en ten hoogste vijf jaren;
  • 2 Ten aanzien van de basisberoepsopleiding, vakopleiding of middenkaderopleiding die deel uitmaakt van een doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt onder «cursusduur» mede verstaan «studieduur als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs» en wordt onder «jaar» mede verstaan «studiejaar als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel r, van de Wet educatie en beroepsonderwijs».

Artikel 10b17. Onderwijstijd doorlopende leerroute vmbo-mbo (BOL)

  • 1 In afwijking van artikel 6g, derde en vierde lid, en artikel 7.2.7, derde lid, onderdelen b, c en d, en achtste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs omvat het onderwijsprogramma van een doorlopende leerroute vmbo-mbo waarvan een beroepsopleiding in de beroepsopleidende leerweg, bedoeld in artikel 7.2.7, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs deel uitmaakt:
      • a. 
        bij een cursusduur van twee jaren ten minste 2.000 klokuren, waarvan ten minste 1.400 begeleide onderwijsuren en ten minste 250 klokuren aan beroepspraktijkvorming;
      • b. 
        bij een cursusduur van drie jaren ten minste 3.000 klokuren, waarvan ten minste 2.400 begeleide onderwijsuren en ten minste 250 klokuren aan beroepspraktijkvorming;
      • c. 
        bij een cursusduur van vier jaren ten minste 4.000 klokuren, waarvan ten minste 2.950 begeleide onderwijsuren en ten minste 450 klokuren aan beroepspraktijkvorming;
      • d. 
        bij een cursusduur van vijf jaren ten minste 5.000 klokuren, waarvan ten minste 3.500 begeleide onderwijsuren en ten minste 900 klokuren aan beroepspraktijkvorming; en
      • e. 
        bij een cursusduur van zes jaren ten minste 6.000 klokuren, waarvan ten minste 4.050 begeleide onderwijsuren en ten minste 1.350 klokuren aan beroepspraktijkvorming.
  • 2 Het bevoegd gezag van de school en het bevoegd gezag van de instelling voor beroepsonderwijs kunnen gezamenlijk een onderwijsprogramma verzorgen dat minder uren omvat dan de in het eerste lid, onderdelen a tot en met e, genoemde aantallen mits de doorlopende leerroute vmbo-mbo aantoonbaar van voldoende kwaliteit is. In het geval dat het onderwijsprogramma minder uren omvat, legt het bevoegd gezag dit vast in het schoolplan, bedoeld in artikel 24, eerste lid, en neemt dit op in de schoolgids, bedoeld in artikel 24a, eerste lid.

Artikel 10b18. Onderwijstijd doorlopende leerroute vmbo-mbo (BBL)

  • 1 In afwijking van artikel 6g, derde en vierde lid, en artikel 7.2.7, vierde lid, eerste volzin, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, en onverminderd artikel 8.1.1, derde lid, van die wet omvat het onderwijsprogramma van een doorlopende leerroute vmbo-mbo waarvan een beroepsopleiding in de beroepsbegeleidende leerweg, bedoeld in artikel 7.2.7, vierde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs deel uitmaakt:
      • a. 
        bij een cursusduur van twee jaren ten minste 1.850 klokuren, waarvan ten minste 900 begeleide onderwijsuren en ten minste 610 klokuren aan beroepspraktijkvorming;
      • b. 
        bij een cursusduur van drie jaren ten minste 2.850 klokuren, waarvan ten minste 2.200 begeleide onderwijsuren en ten minste 610 klokuren aan beroepspraktijkvorming;
      • c. 
        bij een cursusduur van vier jaren 3.700 klokuren, waarvan ten minste 2.400 begeleide onderwijsuren en ten minste 1.220 klokuren aan beroepspraktijkvorming;
      • d. 
        bij een cursusduur van vijf jaren ten minste 4.550 klokuren, waarvan ten minste 2.600 begeleide onderwijsuren en ten minste 1.830 klokuren aan beroepspraktijkvorming; en
      • e. 
        bij een cursusduur van zes jaren ten minste 5.400 klokuren, waarvan ten minste 2.800 begeleide onderwijsuren en ten minste 2.300 klokuren aan beroepspraktijkvorming.
  • 2 Het bevoegd gezag van de school en het bevoegd gezag van de instelling voor beroepsonderwijs kunnen gezamenlijk een onderwijsprogramma verzorgen dat minder uren omvat dan de in het eerste lid, onderdelen a tot en met e, genoemde aantallen mits de doorlopende leerroute vmbo-mbo aantoonbaar van voldoende kwaliteit is. In het geval dat het onderwijsprogramma minder uren omvat, legt het bevoegd gezag dit vast in het schoolplan, bedoeld in artikel 24, eerste lid, en neemt dit op in de schoolgids, bedoeld in artikel 24a, eerste lid.

Artikel 10b19. Examinering en diplomering VO binnen een doorlopende leerroute vmbo-mbo

  • 1 Afhankelijk van de inrichting van de doorlopende leerroute vmbo-mbo door het bevoegd gezag vallen het eerste en tweede tijdvak van het centraal examen van het eindexamen, bedoeld in artikel 29, eerste lid, in het tweede of derde leerjaar van die doorlopende leerroute vmbo-mbo. Het bevoegd gezag kan leerlingen in de gelegenheid stellen om in het eerste leerjaar van de doorlopende leerroute vmbo-mbo centraal examen af te leggen in een of meer vakken van het eindexamen.
  • 2 Het derde tijdvak van het centraal examen wordt afgenomen door het College voor toetsen en examens aansluitend aan het leerjaar waarin de kandidaat centraal examen heeft afgelegd in het eerste of tweede tijdvak.
  • 3 Het bepaalde bij of krachtens artikel 29 is van overeenkomstige toepassing op het derde leerjaar van een doorlopende leerroute vmbo-mbo.
  • 4 Indien een voormalige leerling van de school, nadat die ingevolge artikel 10b14, tweede lid, als mbo-student is ingeschreven aan de instelling voor beroepsonderwijs waarmee de school gezamenlijk een doorlopende leerroute vmbo-mbo verzorgt nog geen volledig eindexamen vmbo heeft afgelegd, meldt het bevoegd gezag van de school hem in het derde leerjaar van de doorlopende leerroute vmbo-mbo aan als kandidaat voor het eindexamen. Het eindexamen wordt afgenomen onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van de school. De directeur en de secretaris van de school stellen de uitslag van het eindexamen vast. De directeur reikt de kandidaat die geslaagd is voor het eindexamen een diploma van de betreffende leerweg uit.
  • 5 Indien de leerling in het eerste of tweede leerjaar van de doorlopende leerroute vmbo-mbo in één of meer vakken centraal examen heeft afgelegd, en niet is bevorderd tot het volgende leerjaar, vervallen de met dit centrale examen behaalde resultaten.
  • 6 Indien de leerling is afgewezen voor het eindexamen, treedt de overstapoptie, bedoeld in artikel 10b20 in werking.

Artikel 10b20. Overstapoptie

  • 1 Indien deelname van de leerling aan een doorlopende leerroute vmbo-mbo wordt beëindigd voordat hij deze met succes heeft afgerond wordt hij door het bevoegd gezag van de school of het bevoegd gezag van de instelling voor beroepsonderwijs in staat gesteld een vmbo-diploma of het diploma van een beroepsopleiding te behalen, passend bij het naar het gezamenlijk oordeel van beide betrokken bevoegde gezagsorganen bereikte onderwijsniveau en de leeftijd van de leerling.
  • 2 Indien de leerling ingevolge het eerste lid een diploma van een beroepsopleiding wil behalen bij dezelfde instelling voor beroepsonderwijs, zijn de artikelen 8.1.1c, 8.2.1, 8.2.2 en 8.2.2a van de Wet educatie en beroepsonderwijs niet van toepassing.
  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing indien de leerling definitief van de school wordt verwijderd als bedoeld in artikel 27, eerste lid.

Artikel 10b21. Geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding

  • 1 In overleg met de leerling en diens ouders kan het bevoegd gezag van een school voor voorbereidend beroepsonderwijs leerlingen die daarbij naar zijn oordeel gebaat zijn in de gelegenheid stellen om in plaats van de basisberoepsgerichte leerweg een geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding te volgen. Het bevoegd gezag besluit hiertoe slechts na overleg met het bevoegd gezag van de instelling voor beroepsonderwijs waarmee het een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 8.4.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs heeft gesloten.
  • 2 De geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding is een onderwijsprogramma vanaf het derde leerjaar aan een school voor voorbereidend beroepsonderwijs, dat opleidt tot het diploma van een basisberoepsopleiding in een aanverwant opleidingsdomein of een aanverwante kwalificatie.
  • 3 De geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding stemt wat betreft het daarvan onderdeel uitmakende voortgezet onderwijs overeen met een of meer van de profielen, bedoeld in artikel 10b, derde lid, die aan de school worden verzorgd.
  • 4 Het bevoegd gezag is niet gehouden leerlingen die de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding volgen gelegenheid te geven om aan de school een eindexamen in de basisberoepsgerichte leerweg af te leggen als bedoeld in artikel 29, eerste lid.
  • 5 De artikelen 10b11 tot en met 10b20 zijn van overeenkomstige toepassing.
  • 6 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een agrarisch opleidingscentrum wat betreft het voorbereidend beroepsonderwijs dat daaraan wordt verzorgd.

Artikel 10c. Afdelingen voorbereidend beroepsonderwijs

[Vervallen per 01-08-2016]

Artikel 10d. Gemengde leerweg en profielen scholengemeenschap mavo-vbo

  • 1 Naast het onderwijs in de leerwegen, genoemd in de artikelen 10 en 10b, kan onderwijs in de gemengde leerweg worden gegeven aan:
      • a. 
        een scholengemeenschap met in elk geval een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en een school voor voorbereidend beroepsonderwijs, of
      • b. 
        een vestiging van een agrarisch opleidingscentrum wat het daarin verzorgde voorbereidend beroepsonderwijs betreft, indien:
      • 1°. het agrarisch opleidingscentrum onderdeel uitmaakt van een verticale scholengemeenschap waarvan tevens een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs onderdeel uitmaakt, en
      • 2°. het voorbereidend beroepsonderwijs op de desbetreffende vestiging deels leerlingen betrekt uit hetzelfde gebied als de desbetreffende school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs.
  • 2 Het onderwijs in de gemengde leerweg is met ingang van het derde leerjaar ingericht volgens profielen. Een profiel is een in schooltijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma, zodanig ingericht dat het biedt:
      • a. 
        een algemene maatschappelijke voorbereiding en persoonlijke vorming, en
      • b. 
        een voorbereiding op naar inhoud verwante opleidingen in het aansluitend beroepsonderwijs.
  • 3 De school verzorgt één of meer profielen. De profielen zijn:
      • a. 
        bouwen, wonen en interieur,
      • b. 
        produceren, installeren en energie,
      • c. 
        mobiliteit en transport,
      • d. 
        media, vormgeving en ICT,
      • e. 
        maritiem en techniek,
      • f. 
        zorg en welzijn,
      • g. 
        economie en ondernemen,
      • h. 
        horeca, bakkerij en recreatie,
      • i. 
        groen,
      • j. 
        dienstverlening en producten.
  • 4 Elk profiel bestaat uit:
      • a. 
        een gemeenschappelijk deel, dat voor alle profielen gelijk is,
      • b. 
        een profieldeel, dat kenmerkend is voor dat profiel, en
      • c. 
        een vrij deel, dat bestaat uit door de leerling te kiezen vakken en andere programma-onderdelen.
  • 5 Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in de gemengde leerweg omvat Nederlandse taal, Engelse taal, maatschappijleer, lichamelijke opvoeding en ten minste één van de vakken behorende tot de beeldende vorming, muziek, dans of drama.
  • 6 Het profieldeel van de gemengde leerweg omvat het bij het betreffende profiel behorende profielvak en, wat betreft:
      • a. 
        de profielen, genoemd in het derde lid, onderdelen a tot en met e: wiskunde en natuur- en scheikunde I,
      • b. 
        het profiel, genoemd in het derde lid, onderdeel f: biologie en, ter keuze van de leerling, wiskunde, maatschappijkunde, geschiedenis en staatsinrichting, of aardrijkskunde, met dien verstande dat het bevoegd gezag beslist welke van de laatste drie vakken wordt of worden aangeboden,
      • c. 
        de profielen, genoemd in het derde lid, onderdelen g en h: economie en, ter keuze van de leerling, wiskunde, Franse taal of Duitse taal,
      • d. 
        het profiel genoemd in het derde lid, onderdeel i: wiskunde en, ter keuze van de leerling, biologie of natuur- en scheikunde I,
      • e. 
        het profiel genoemd in het derde lid, onderdeel j: ter keuze van de leerling twee van de vakken wiskunde, economie, biologie en natuur- en scheikunde I.
  • 7 Het vrije deel van elk profiel in de gemengde leerweg:
      • a. 
        omvat door de leerling te kiezen vakken, genoemd in het zesde lid,
      • b. 
        omvat door de leerling te kiezen beroepsgerichte keuzevakken,
      • c. 
        kan omvatten natuur- en scheikunde II, Spaanse taal, Turkse taal, Arabische taal, vakken behorende tot de beeldende vorming, muziek, dans, drama, Friese taal en cultuur, lichamelijke opvoeding 2 en informatietechnologie, door de leerling te kiezen, en
      • d. 
        kan omvatten door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en programma-onderdelen.
  • 8 Het bevoegd gezag beslist welke keuzetaal, genoemd in het zesde lid, onderdeel c, welke beroepsgerichte keuzevakken, bedoeld in het zevende lid, onderdeel b, en welke vakken, genoemd in het zevende lid, onderdeel c, worden aangeboden. Het bevoegd gezag kan tevens beslissen dat door het bevoegd gezag aan te wijzen vakken en andere programma-onderdelen, bedoeld in het zevende lid, onderdeel d, door alle leerlingen in het vrije deel moeten worden gevolgd.
  • 9 Het bevoegd gezag kan de leerling in de gelegenheid stellen, in plaats van de vakken, genoemd in het vijfde, zesde en zevende lid, onderdeel c, de overeenkomstige vakken, genoemd in dan wel aangewezen op grond van de artikelen 13 en 14 te volgen.
  • 10 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld:
      • a. 
        de profielvakken, bedoeld in het zesde lid,
      • b. 
        voorschriften met betrekking tot de beroepsgerichte keuzevakken, bedoeld in het zevende lid, onderdeel b, en
      • c. 
        voorschriften over de mogelijkheid van vrijstelling en de bevoegdheid van het bevoegd gezag om ontheffing te verlenen van onderdelen van dit artikel.
  • 11 Onverminderd het zesde en zevende lid, kan bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld het door alle leerlingen in het derde leerjaar te volgen minimum aantal vakken waarin eindexamen kan worden afgelegd, alsmede welke vakken het betreft.

Artikel 10e. Leerwegondersteunend onderwijs

  • 1 Leerwegondersteunend onderwijs wordt verzorgd ter voorbereiding op of gedurende het volgen van onderwijs in een van de leerwegen, genoemd in de artikelen 10, 10b en 10d, ten behoeve van de leerling voor wie vaststaat dat een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden met het oog op het afsluiten van het onderwijs in een van deze leerwegen. Leerwegondersteunend onderwijs wordt zodanig in het onderwijs geïntegreerd en ingericht dat de leerling een ononderbroken ontwikkelingsproces, gericht op het afsluiten als bedoeld in de eerste volzin, kan volgen.
  • 2 Leerwegondersteunend onderwijs wordt verzorgd, indien de leerling met behulp van de voorzieningen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, tweede volzin, niet een ononderbroken ontwikkelingsproces als bedoeld in het eerste lid, kan volgen.
  • 3 Het bevoegd gezag beslist na overleg met de ouders van de leerling of aan de leerling leerwegondersteunend onderwijs wordt aangeboden.
  • 4 Het samenwerkingsverband beslist op aanvraag van het bevoegd gezag of de leerling op leerwegondersteunend onderwijs is aangewezen. Het bevoegd gezag voegt bij de aanvraag na overleg met de ouders een op de desbetreffende leerling betrekking hebbend onderwijskundig rapport als bedoeld in artikel 42 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 43 van de Wet op de expertisecentra. Artikel 10g, derde, vierde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10f. Praktijkonderwijs

  • 1 Praktijkonderwijs wordt gegeven aan scholen voor praktijkonderwijs.
  • 2 Praktijkonderwijs is onderwijs voor leerlingen voor wie vaststaat dat
      • a. 
        overwegend een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden, en
      • b. 
        het volgen van het onderwijs in een van de leerwegen, genoemd in de artikelen 10, 10b en 10d, al dan niet in combinatie met het volgen van leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld in artikel 10e, niet leidt tot het behalen van een diploma of een getuigschrift voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 29.
  • 3 Praktijkonderwijs bestaat uit een gedeelte waarin aangepast theoretisch onderwijs, persoonlijkheidsvorming en het aanleren van sociale vaardigheden worden verzorgd, en een gedeelte waarin de leerling wordt voorbereid op het uitoefenen van functies op de arbeidsmarkt. Praktijkonderwijs wordt zo veel mogelijk op basis van de kerndoelen verzorgd en is er op gericht dat leerlingen zo veel mogelijk het referentieniveau Nederlandse taal en het referentieniveau rekenen bereiken die voor het praktijkonderwijs zijn vastgesteld op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen. Praktijkonderwijs bereidt de leerling voor op functies binnen de regionale arbeidsmarkt op een niveau dat ligt onder het niveau van de entreeopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs
  • 3a Het praktijkonderwijs wordt zodanig ingericht dat de leerlingen per schooljaar ten minste 1000 klokuren praktijkonderwijs ontvangen. De leerlingen ontvangen per dag ten hoogste 5,5 uren praktijkonderwijs, voor zover het betreft aangepast theoretisch onderwijs, persoonlijkheidsvorming en het aanleren van sociale vaardigheden.
  • 4 Het bevoegd gezag van een school voor praktijkonderwijs kan, met inachtneming van de tweede volzin van het derde lid en van lid 3a, indien dat ten behoeve van de leerling noodzakelijk is, bij het aanbieden van dat onderwijs afwijken van de voorschriften, gegeven bij of krachtens de artikelen 6g1, 11a tot en met 11c en 29.
  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften vastgesteld met betrekking tot de vakken die het praktijkonderwijs omvat, alsmede met betrekking tot het aantal uren dat het onderricht in de praktijk van de uitoefening van een vak of beroep gedurende een schoolweek ten hoogste omvat.

Artikel 10g. Toelating praktijkonderwijs

  • 1 Aan de ouders van een leerling van wie het bevoegd gezag van de school waar de leerling zich aanmeldt dan wel van de school waaraan de leerling is ingeschreven, redelijkerwijs kan aannemen dat deze niet in staat is het onderwijs in een van de leerwegen, genoemd in de artikelen 10, 10b en 10d, al dan niet in combinatie met leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld in artikel 10e, met een diploma of getuigschrift voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 29, derde lid, af te sluiten, kan het bevoegd gezag voorstellen deze leerling in plaats daarvan praktijkonderwijs te doen volgen.
  • 2 Het samenwerkingsverband beslist op aanvraag van het bevoegd gezag of de leerling toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs. De aanvraag gaat vergezeld van een op de desbetreffende leerling betrekking hebbend onderwijskundig rapport als bedoeld in artikel 42 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 43 van de Wet op de expertisecentra en de op schrift gestelde zienswijze van de ouders. Indien het samenwerkingsverband heeft bepaald dat de leerling toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs, beslist het bevoegd gezag van de school voor praktijkonderwijs na overleg met de ouders van de leerling over de toelating van de leerling.
  • 3 Een aanvraag bij een samenwerkingsverband kan worden ingediend voor een leerling die:
      • b. 
        rechtstreeks afkomstig is van het eerste leerjaar van een school voor voortgezet onderwijs.
  • 4 In afwijking van het derde lid kan een aanvraag slechts worden ingediend na dat schooljaar, indien het een vreemdeling betreft als bedoeld in artikel 27, lid 1a, onderdeel b of c, die op 1 oktober van het schooljaar waarin hij voor het eerst wordt meegeteld als leerling in het voortgezet onderwijs korter dan een jaar in Nederland is.
  • 5 In afwijking van het derde en vierde lid kan tevens een aanvraag voor toelaatbaarheid tot het praktijkonderwijs bij een samenwerkingsverband worden ingediend voor een leerling die voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen criteria.
  • 6 Een beschikking van een samenwerkingsverband omtrent de toelaatbaarheid van een leerling is geen besluit als bedoeld in artikel 8:4, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 10h. Aansluiting bij samenwerkingsverband; permanente commissie leerlingenzorg

[Vervallen per 01-08-2014]

Artikel 11. Nadere voorschriften samenwerkingsverbanden

[Vervallen per 01-08-2014]

Artikel 11a. Algemene voorschriften eerste twee leerjaren

Het onderwijs in de eerste twee leerjaren wordt zodanig ingericht dat met behoud van keuzevrijheid de doorstroming van leerlingen wordt bevorderd naar een van de profielen, bedoeld in de artikelen 10, 10b of 10d of naar het derde leerjaar voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en hoger algemeen voortgezet onderwijs en vervolgens naar de periode van voorbereidend hoger onderwijs, bedoeld in artikel 12.

Artikel 11b. Kerndoelen

Bij algemene maatregel van bestuur worden kerndoelen vastgesteld, waarbij aandacht wordt besteed aan aspecten van:

    • a. 
      Nederlandse taal,
    • b. 
      Engelse taal,
    • c. 
      geschiedenis en staatsinrichting,
    • d. 
      aardrijkskunde,
    • e. 
      economie,
    • f. 
      wiskunde,
    • g. 
      natuur- en scheikunde,
    • h. 
      biologie,
    • i. 
      verzorging,
    • j. 
      informatiekunde,
    • k. 
      techniek,
    • l. 
      lichamelijke opvoeding, en
    • m. 
      beeldende vorming, muziek, drama en dans.

Artikel 11c. Onderwijsprogramma eerste twee leerjaren

  • 1 Het bevoegd gezag richt voor de eerste twee leerjaren een in schooltijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma in. Dit programma voldoet aan de volgende voorwaarden:
      • a. 
        het bevoegd gezag werkt de kerndoelen uit voor de verschillende schoolsoorten en verschillende groepen leerlingen, onverminderd de doorstroombevordering met behoud van keuzevrijheid van leerlingen, bedoeld in artikel 11a, en
      • b. 
        in de eerste twee leerjaren worden gezamenlijk ten minste 1425 uren onderwijs verzorgd op basis van de kerndoelen.
  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven voor het verzorgen van onderwijs in de eerste twee leerjaren naast het onderwijs dat wordt verzorgd op basis van de kerndoelen.
  • 3 Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens met betrekking tot de toepassing van het eerste lid.

Artikel 11d. Ontheffingen delen onderwijsprogramma; bijzondere voorschriften

  • 1 Het bevoegd gezag van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs kan na overleg met de ouders een leerling ontheffing verlenen voor onderdelen van het onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 11c, eerste lid, onderdeel a. Het bevoegd gezag bepaalt bij de ontheffing welk onderwijs voor de leerling in de plaats komt voor de onderdelen waarvoor ontheffing is verleend.
  • 2 Het bevoegd gezag van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs kan voor leerlingen die daarvoor in aanmerking komen, bij de inrichting van het onderwijs afwijken van een of meer programmaonderdelen of van de voorschriften bedoeld in artikel 11c, eerste lid, onderdeel a. De laatste volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald hoe wordt vastgesteld welke leerlingen in aanmerking komen voor deze afwijkingen.
  • 3 Voor leerlingen:
      • a. 
        die leerwegondersteunend onderwijs volgen als bedoeld in artikel 10e, of
      • b. 
        voor wie het bevoegd gezag het volgen van een leer-werktraject als bedoeld in artikel 10b1 het meest geschikt acht, verzorgt het bevoegd gezag in de eerste twee leerjaren gezamenlijk ten minste 1425 uren onderwijs op basis van kerndoelen.

Artikel 11e. Fries

  • 1 Op de scholen in de provincie Fryslân wordt met inachtneming van de daarvoor vastgestelde kerndoelen tevens onderwijs gegeven in de Friese taal en cultuur, tenzij gedeputeerde staten op aanvraag van het bevoegd gezag gedeeltelijke of volledige ontheffing van deze verplichting hebben verleend. Gedeputeerde staten stellen in een beleidsregel criteria vast voor die gedeeltelijke en volledige ontheffing. De vaststelling van deze criteria geschiedt niet eerder dan nadat gedeputeerde staten overleg hebben gevoerd met het Friese voortgezet onderwijs.
  • 2 Provinciale staten van Fryslân stellen de kerndoelen Friese taal en cultuur, bedoeld in het eerste lid, bij verordening vast. De vaststelling geschiedt niet eerder dan nadat gedeputeerde staten overleg hebben gevoerd met het Friese voortgezet onderwijs. De verordening behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Indien Onze Minister voornemens is goedkeuring te onthouden, verzoekt hij de Onderwijsraad een advies uit te brengen. Het verzoek bevat een omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies wordt binnen zes weken uitgebracht aan Onze Minister en wordt bekend gemaakt. Onze Minister informeert beide Kamers der Staten-Generaal over zijn voornemen om al dan niet goed te keuren. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van overeenkomstige toepassing.
  • 3 Onze Minister kan goedkeuring in ieder geval onthouden indien aan de volgende voorwaarden, waarvoor gedeputeerde staten gegevens aandragen, niet wordt voldaan:
      • a. 
        het bestaan van voldoende draagvlak in het Friese voortgezet onderwijs voor de voorgelegde kerndoelen Friese taal en cultuur;
      • b. 
        dat de kerndoelen Friese taal en cultuur niet meer inspanningen vergen van het Friese voortgezet onderwijs dan het aandeel van het onderwijs in de Friese taal en cultuur binnen het onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 11c, eerste lid, rechtvaardigt.
  • 4 Onze Minister kan goedkeuring in ieder geval onthouden indien de kerndoelen Friese taal en cultuur geen aandacht schenken aan:
      • a. 
        het zich mondeling uitdrukken in het Fries en het verstaan van de Fries gesproken taal,
      • b. 
        het zich schriftelijk uitdrukken in het Fries en het verwerven van informatie uit in het Fries gestelde teksten,
      • c. 
        bevordering van het begrip van de Friese taal en cultuur, en
      • d. 
        het ontwikkelen van een positieve houding ten aanzien van het gebruik van het Fries.

Artikel 11f. Voorschriften derde leerjaar v.w.o. en h.a.v.o.

Op het onderwijs in het derde leerjaar aan scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en voor hoger algemeen voortgezet onderwijs zijn van overeenkomstige toepassing:

    • b. 
      artikel 11c met uitzondering van het eerste lid, tweede volzin.

Artikel 11g. Tijdelijke afwijking bepalingen basisvorming: keuze bij kerndoelen; minimum urenverplichting; uitbreiding vrijstellingen

[Vervallen per 01-08-2006]

Artikel 12. Periode van voorbereidend hoger onderwijs v.w.o. en h.a.v.o.; profielen

  • 1 Het onderwijs aan scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en aan scholen voor hoger algemeen voortgezet onderwijs omvat met ingang van het vierde leerjaar een periode van voorbereidend hoger onderwijs.
  • 2 De periode van voorbereidend hoger onderwijs is ingericht volgens profielen. Een profiel is een samenhangend onderwijsprogramma, zodanig ingericht dat het biedt:
      • a. 
        een algemene maatschappelijke voorbereiding en persoonlijke vorming,
      • b. 
        een algemene voorbereiding op het hoger onderwijs, en
      • c. 
        een bijzondere voorbereiding op groepen van naar inhoud verwante opleidingen in het hoger onderwijs.
  • 3 De school verzorgt alle profielen. De profielen zijn:
      • a. 
        het profiel natuur en techniek;
      • b. 
        het profiel natuur en gezondheid;
      • c. 
        het profiel economie en maatschappij;
      • d. 
        het profiel cultuur en maatschappij.
  • 4 Elk profiel bestaat uit:
      • a. 
        een gemeenschappelijk deel, dat voor alle profielen van de desbetreffende schoolsoort gelijk is,
      • b. 
        een profieldeel, dat kenmerkend is voor dat profiel, en
      • c. 
        een vrij deel.
  • 5 Het bevoegd gezag richt het onderwijs in de periode van voorbereidend hoger onderwijs in op de grondslag van een normatieve studielast voor de leerling van 1600 uren per leerjaar, uitgaande van 40 weken met elk een normatieve studielast van 40 uren. Het bevoegd gezag richt daarbij een in schooltijd verzorgd samenhangend onderwijsprogramma in.

Artikel 12a

[Vervallen per 01-08-1998]

Artikel 13. Vakken en andere programma-onderdelen periode van voorbereidend hoger onderwijs: v.w.o.

  • 1 Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in het atheneum omvat:
      • a. 
        Nederlandse taal en literatuur,
      • b. 
        Engelse taal en literatuur,
      • c. 
        een andere moderne vreemde taal en literatuur, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, of Friese taal en cultuur, ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt,
      • d. 
        maatschappijleer,
      • e. 
        culturele en kunstzinnige vorming, met dien verstande dat indien Latijnse taal en cultuur of Griekse taal en cultuur, dan wel beide, deel uitmaken van het profiel, de leerling is vrijgesteld van het volgen van het vak culturele en kunstzinnige vorming, en
      • f. 
        lichamelijke opvoeding.
  • 2 Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in het gymnasium omvat:
      • a. 
        Nederlandse taal en literatuur,
      • b. 
        Engelse taal en literatuur,
      • c. 
        Latijnse taal en cultuur of Griekse taal en cultuur, ter keuze van de leerling uit deze beide door het bevoegd gezag aan te bieden vakken,
      • d. 
        maatschappijleer, en
      • e. 
        lichamelijke opvoeding.
  • 3 Het profieldeel van het profiel natuur en techniek in het gymnasium en atheneum omvat:
      • a. 
        wiskunde,
      • b. 
        natuurkunde,
      • c. 
        scheikunde, en
      • d. 
        een vak ter keuze van de leerling uit vakken die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.
  • 4 Het profieldeel van het profiel natuur en gezondheid in het gymnasium en atheneum omvat:
      • a. 
        wiskunde,
      • b. 
        biologie,
      • c. 
        scheikunde, en
      • d. 
        een vak ter keuze van de leerling uit vakken die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.
  • 5 Het profieldeel van het profiel economie en maatschappij in het gymnasium en atheneum omvat:
      • a. 
        wiskunde,
      • b. 
        economie,
      • c. 
        geschiedenis, en
      • d. 
        een vak ter keuze van de leerling uit vakken die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.
  • 6 Het profieldeel van het profiel cultuur en maatschappij in het gymnasium en atheneum omvat:
      • a. 
        wiskunde,
      • b. 
        geschiedenis,
      • c. 
        een vak ter keuze van de leerling uit culturele vakken die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt, en
      • d. 
        een vak ter keuze van de leerling uit maatschappelijke vakken die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.
  • 7 Het vrije deel van elk profiel in het gymnasium en atheneum omvat ten minste één vak uit het geheel van:
      • a. 
        vakken, genoemd in het eerste onderscheidenlijk tweede lid, die de leerling niet op grond van het eerste tot en met zesde lid heeft gekozen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken als onderdeel van het vrije deel aanbiedt,
      • b. 
        vakken, genoemd in of aangewezen op grond van het derde tot en met zesde lid, die de leerling niet op grond van het eerste tot en met zesde lid heeft gekozen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken als onderdeel van het vrije deel aanbiedt,
      • c. 
        andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen vakken, voor zover het bevoegd gezag deze aanbiedt, en
      • d. 
        door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en andere programma-onderdelen.
  • 8 Het bevoegd gezag kan beslissen dat vakken en andere programma-onderdelen door alle leerlingen worden gevolgd.

Artikel 14. Vakken en andere programma-onderdelen periode van voorbereidend hoger onderwijs: h.a.v.o.

  • 1 Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in het hoger algemeen voortgezet onderwijs omvat:
      • a. 
        Nederlandse taal en literatuur,
      • b. 
        Engelse taal en literatuur,
      • c. 
        maatschappijleer,
      • d. 
        culturele en kunstzinnige vorming, en
      • e. 
        lichamelijke opvoeding.
  • 2 Het profieldeel van het profiel natuur en techniek in het hoger algemeen voortgezet onderwijs omvat:
      • a. 
        wiskunde,
      • b. 
        natuurkunde,
      • c. 
        scheikunde, en
      • d. 
        een vak ter keuze van de leerling uit vakken die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.
  • 3 Het profieldeel van het profiel natuur en gezondheid in het hoger algemeen voortgezet onderwijs omvat:
      • a. 
        wiskunde,
      • b. 
        biologie,
      • c. 
        scheikunde, en
      • d. 
        een vak ter keuze van de leerling uit vakken die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.
  • 4 Het profieldeel van het profiel economie en maatschappij in het hoger algemeen voortgezet onderwijs omvat:
      • a. 
        wiskunde,
      • b. 
        economie,
      • c. 
        geschiedenis, en
      • d. 
        een vak ter keuze van de leerling uit vakken die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.
  • 5 Het profieldeel van het profiel cultuur en maatschappij in het hoger algemeen voortgezet onderwijs omvat:
      • a. 
        geschiedenis,
      • b. 
        een andere moderne vreemde taal en literatuur, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, of Friese taal en cultuur, ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt,
      • c. 
        een vak ter keuze van de leerling uit culturele vakken die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt, en
      • d. 
        een vak ter keuze van de leerling uit maatschappelijke vakken die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt.
  • 6 Het vrije deel van elk profiel in het hoger algemeen voortgezet onderwijs omvat ten minste één vak uit het geheel van:
      • a. 
        vakken, genoemd in of aangewezen op grond van het tweede tot en met vijfde lid, die de leerling niet op grond van die leden heeft gekozen, voor zover het bevoegd gezag deze vakken als onderdeel van het vrije deel aanbiedt,
      • b. 
        andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen vakken, voor zover het bevoegd gezag deze aanbiedt, en
      • c. 
        door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en andere programma-onderdelen.
  • 7 Het bevoegd gezag kan beslissen dat vakken en andere programma-onderdelen door alle leerlingen worden gevolgd.
  • 8 Het bevoegd gezag kan de leerling in de gelegenheid stellen, in plaats van de vakken, genoemd in of aangewezen op grond van het eerste tot en met zesde lid, de overeenkomstige vakken van artikel 13 te volgen.

Artikel 15. Nadere inrichting profielen v.w.o. en h.a.v.o.

Bij algemene maatregel van bestuur wordt met betrekking tot de profielen, bedoeld in artikel 12, tweede lid, vastgesteld:

    • a. 
      het relatieve gewicht van elk van de vakken binnen het geheel van de vakken van het eindexamen, uitgedrukt in een normatieve studielast per vak,
    • b. 
      de nadere ordening van de vakken, genoemd in de artikelen 13 en 14, met het oog op hun plaats in het gemeenschappelijk deel, het profieldeel of het vrije deel,
    • c. 
      voorschriften over vakken en andere programma-onderdelen, bedoeld in artikel 13, zevende lid, en artikel 14, zesde lid, die het bevoegd gezag aanwijst, behalve godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan bijzondere scholen, en
    • d. 
      voorschriften over de mogelijkheid van vrijstelling en de bevoegdheid van het bevoegd gezag om ontheffing te verlenen van onderdelen van de artikelen 13 en 14.

Artikel 16. Scholengemeenschap; nevenvestiging; tijdelijke nevenvestiging

[Vervallen per 01-08-2018]

Artikel 17. Actief burgerschap en sociale cohesie

  • 1 Het onderwijs bevordert actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze, waarbij het onderwijs zich in ieder geval herkenbaar richt op:
      • a. 
        het bijbrengen van respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, zoals verankerd in de Grondwet, en de universeel geldende fundamentele rechten en vrijheden van de mens, en het handelen naar deze basiswaarden op school;
      • b. 
        het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke competenties die de leerling in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving; en
      • c. 
        het bijbrengen van kennis over en respect voor verschillen in godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, afkomst, geslacht, handicap of seksuele gerichtheid alsmede de waarde dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden.
  • 2 Het bevoegd gezag draagt zorg voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de waarden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, creëert een omgeving waarin leerlingen worden gestimuleerd actief te oefenen met de omgang met en het handelen naar deze waarden en draagt voorts zorg voor een omgeving waarin leerlingen en personeel zich veilig en geaccepteerd weten, ongeacht de in het eerste lid, onder c, genoemde verschillen.

Artikel 17a. Samenwerkingsverbanden

  • 1 Het bevoegd gezag van één of meer scholen is voor elke vestiging van die school of scholen aangesloten bij een samenwerkingsverband als bedoeld in het tweede lid of bij een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in het zestiende lid.
  • 2 Een samenwerkingsverband omvat alle binnen een gebied als bedoeld in het derde lid gelegen vestigingen van scholen, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan voortgezet speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, met uitzondering van de vestigingen waarvoor het bevoegd gezag is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, bedoeld in de vorige volzin, te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen.
  • 3 Bij ministeriële regeling worden voor de samenwerkingsverbanden aaneengesloten gebieden aangewezen.
  • 3a Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop een samenwerkingsverband dat is gelegen aan de landsgrens bij de vervulling van zijn taken kan samenwerken met een school of instelling in België of in een van de bondsstaten Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen of Bremen van de Bondsrepubliek Duitsland.
  • 4 De bevoegde gezagsorganen van de scholen, bedoeld in het tweede lid, geven het samenwerkingsverband vorm door het oprichten van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk, waarin uitsluitend deze bevoegde gezagsorganen deelnemen, behoudens deelname van een bevoegd gezag op grond van het vijfde lid. De statuten van de rechtspersoon bevatten een voorziening voor de beslechting van geschillen.
  • 5 Indien het bevoegd gezag van een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan de vestiging of vestigingen zijn gelegen buiten het gebied van een samenwerkingsverband, wenst deel te nemen aan dit samenwerkingsverband, wordt dit bevoegd gezag niet uitgesloten van deelname aan het samenwerkingsverband.
  • 6 Het samenwerkingsverband heeft in elk geval tot taak:
      • a. 
        het vaststellen van een ondersteuningsplan,
      • b. 
        het verdelen en toewijzen van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid,
      • c. 
        het beoordelen of leerlingen aangewezen zijn op het leerwegondersteunend onderwijs, of toelaatbaar zijn tot het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs, op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven, en
      • d. 
        het adviseren over de ondersteuningsbehoefte van een leerling op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven.
  • 7 Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar een ondersteuningsplan vast. Bij het vaststellen van het ondersteuningsplan kunnen door het samenwerkingsverband slechts beperkingen worden gesteld aan de door de school gewenste invulling van het schoolondersteuningsprofiel, indien dat voor het samenwerkingsverband met het oog op de beschikbare ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen een onevenredige belasting zou vormen.
  • 8 Het ondersteuningsplan omvat in elk geval:
      • a. 
        de wijze waarop wordt voldaan aan het tweede lid, tweede volzin, waaronder tevens zijn begrepen de basisondersteuningsvoorzieningen die op alle vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband aanwezig zijn,
      • b. 
        de procedure en criteria voor de verdeling, besteding en toewijzing van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid, mede bezien in het perspectief van een meerjarenbegroting,
      • c. 
        de procedure en criteria voor de plaatsing van leerlingen op scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, en de procedure voor het beoordelen of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs en het toelaatbaar verklaren van leerlingen tot het praktijkonderwijs, voor zover de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het elfde lid, daarin niet voorziet,
      • d. 
        de procedure en het beleid met betrekking tot de terugplaatsing of overplaatsing naar het voortgezet onderwijs van leerlingen van scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wie de periode waarop de toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in artikel 40, twaalfde lid, van de Wet op de expertisecentra betrekking heeft, is verstreken,
      • e. 
        de beoogde en bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging,
      • f. 
        de wijze waarop aan de ouders informatie wordt verstrekt over de ondersteuningsvoorzieningen en over de onafhankelijke ondersteuningsmogelijkheden voor ouders,
      • g. 
        de wijze waarop wordt bepaald of de situaties, bedoeld in artikel 88, zich voordoen, en
      • h. 
        de wijze waarop wordt vastgesteld wat het aandeel van de onderscheiden scholen, bedoeld in het tweede lid, is in de overdracht van de bekostiging in een situatie als bedoeld in artikel 88, derde lid,
      • i. 
        indien toepassing wordt gegeven aanartikel 17a1, eerste lid, de criteria, procedure en duur van het beoordelen of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs, en
      • j. 
        indien toepassing wordt gegeven aan artikel 17a1, tweede lid, de criteria voor de voordracht voor het in aanmerking brengen voor bekostiging van scholen die leerwegondersteunend onderwijs aanbieden.
  • 9 Het ondersteuningsplan wordt niet vastgesteld voordat over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten en overleg heeft plaatsgevonden met het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, waarvan het gebied geheel of gedeeltelijk samenvalt met het gebied van het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband nodigt het bevoegd gezag van een instelling voor beroepsonderwijs met een of meer vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband uit voor het overleg met burgemeester en wethouders over het onderdeel van het ondersteuningsplan, bedoeld in artikel 17a, achtste lid, onder a. Het overleg met burgemeester en wethouders vindt plaats overeenkomstig een procedure, vastgesteld door het samenwerkingsverband en burgemeester en wethouders van die gemeente of gemeenten. De procedure bevat een voorziening voor het beslechten van geschillen.
  • 10 Het ondersteuningsplan wordt voor 1 mei voorafgaand aan het eerste schooljaar van de periode waarop het plan betrekking heeft, toegezonden aan de inspectie.
  • 10a Het samenwerkingsverband kan, met het oog op de doelstelling, bedoeld in het tweede lid, een of meer orthopedagogisch-didactische centra inrichten. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de voorwaarden waaronder een zodanige voorziening kan worden ingericht.
  • 11 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven voor de procedure en de criteria voor het beoordelen of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs of het toelaatbaar verklaren van leerlingen tot het praktijkonderwijs.
  • 12 Het samenwerkingsverband draagt er zorg voor dat deskundigen in elk geval het samenwerkingsverband adviseren over het beoordelen of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs of de toelaatbaarheid van leerlingen tot het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot de aard van de noodzakelijke deskundigheid.
  • 13 Het samenwerkingsverband stelt een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht in, die adviseert over bezwaarschriften betreffende besluiten van het samenwerkingsverband over de beoordeling of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs en de toelaatbaarheid van leerlingen tot het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs.
  • 14 Het samenwerkingsverband is bevoegd gegevens over gezondheid als bedoeld in artikel 4, onderdeel 15, van de Algemene verordening gegevensbescherming te verwerken met betrekking tot leerlingen, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken, bedoeld in het zesde lid, onderdelen b tot en met d. Het samenwerkingsverband verstrekt de gegevens, bedoeld in de eerste volzin, niet aan derden, met uitzondering van het bevoegd gezag van de school waar de desbetreffende leerling is aangemeld of ingeschreven. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor het samenwerkingsverband en de deskundigen, bedoeld in het twaalfde lid. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens tot drie jaar na afloop van:
      • a. 
        de beoordeling of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs of van het toelaatbaar verklaren van leerlingen tot het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs,
      • b. 
        de advisering over de ondersteuningsbehoefte van de leerling aan het bevoegd gezag van de school waar de leerling is aangemeld of ingeschreven, of
      • c. 
        de toewijzing van ondersteuningsmiddelen of ondersteuningsvoorzieningen aan de school, voor zover het voor die toewijzing nodig was gegevens van de leerling als bedoeld in de eerste volzin te verwerken.
  • 15 Het samenwerkingsverband kent aan elke beslissing als bedoeld in artikel 10e, vierde lid, eerste volzin, en aan elke toelaatbaarheidsverklaring als bedoeld in artikel 10g, en artikel 40, twaalfde lid, van de Wet op de expertisecentra een volgnummer toe. Het samenwerkingsverband verstrekt van elk advies over de ondersteuningsbehoefte van een leerling als bedoeld in het veertiende lid, afschrift aan de ouders.
  • 16 Bevoegde gezagsorganen van tot dezelfde richting behorende scholen en scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra waaraan voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 wordt verzorgd kunnen aangesloten blijven of kunnen zich aansluiten bij een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in dit lid, zoals dat luidde vóór de datum van inwerkingtreding van dit lid zoals dat is komen te luiden met de Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen) (Stb. 2020, 160). Op een landelijk samenwerkingsverband zijn het tweede tot en met het vijftiende lid, met uitzondering van het derde lid en het vijfde lid, en het zeventiende lid van overeenkomstige toepassing. Indien een bevoegd gezag scholen heeft met ten minste de richting van de scholen die behoren tot het landelijk samenwerkingsverband bepaalt het bevoegd gezag eenmalig of aansluiting bij het landelijk samenwerkingsverband wordt gevraagd. Het landelijk samenwerkingsverband beslist over de aansluiting.
  • 17 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot de samenwerkingsverbanden.

Artikel 17a1. Optionele mogelijkheid afwijken van landelijke criteria, procedure, duur en licenties

  • 1 In afwijking van artikel 10e, vierde lid, juncto artikel 10g, derde lid, artikel 17a, elfde lid kan het samenwerkingsverband kiezen om voorschriften voor:
      • a. 
        de criteria en de procedure voor, of
      • b. 
        de duur van,

    het beoordelen of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs zelf vast te stellen.

  • 2 Het samenwerkingsverband kan er voor kiezen om in afwijking van artikel 70, een school die is aangesloten bij dit samenwerkingsverband, voor te dragen aan Onze Minister, om die school voor bekostiging van leerwegondersteunend onderwijs in aanmerking te brengen.
  • 3 Het gebruik maken van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en het tweede lid, behoeft de instemming van de bevoegde gezagsorganen met vestigingen in het gebied van het desbetreffende samenwerkingsverband.
  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften vastgesteld omtrent de toepassing van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en het tweede lid.

Artikel 17b. Begeleiding van leerlingen die extra ondersteuning behoeven

Artikel 17c

[Vervallen per 01-01-1996]

Artikel 17d

[Vervallen per 01-01-1996]

Artikel 18. Ondersteuning bij het onderwijs aan zieke leerlingen

  • 1 Bij het geven van onderwijs aan een leerling die is opgenomen in een ziekenhuis of die in verband met ziekte thuis verblijft, kan het bevoegd gezag van een school worden ondersteund.
  • 2 De ondersteuning bedoeld in het eerste lid wordt verzorgd door:
  • 3 De ondersteuning bedoeld in het eerste lid kan in overeenstemming tussen de educatieve voorziening dan wel de schoolbegeleidingsdienst en de school waarbij de leerling is ingeschreven, mede het geven van onderwijs aan de leerling betreffen.
  • 4 Het Rijk verstrekt aan schoolbegeleidingsdiensten als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, bekostiging voor activiteiten die worden verricht met betrekking tot de ondersteuning bij het onderwijs aan zieke leerlingen. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de bekostiging, bedoeld in de vorige volzin.

Artikel 19. Voorbereidend beroepsonderwijs in AOC

De bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften ten aanzien van het voorbereidend beroepsonderwijs zijn van overeenkomstige toepassing op het voorbereidend beroepsonderwijs dat wordt verzorgd in agrarische opleidingscentra, tenzij bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is bepaald dat dit niet of gedeeltelijk niet het geval is.

Artikel 20. Dagscholen; contractactiviteiten

  • 1 De scholen voor voortgezet onderwijs zijn dagscholen.
  • 2 Aan een school kunnen contractactiviteiten worden verricht, bestaande uit cursussen waarvan de kosten niet ten laste van 's Rijks kas komen, en uit werkzaamheden voor eigen rekening ten behoeve van derden, voor zover deze cursussen en werkzaamheden verband houden met het onderwijs aan de desbetreffende school en voor zover het belang van het onderwijs aan de school door deze cursussen en werkzaamheden niet wordt geschaad.

Artikel 21. Aanduiding onderwijsaanbod in maatschappelijk verkeer

  • 1 De naam van de school duidt aan, tot welke van de soorten van scholen, bedoeld in de artikelen 7, 8, 9, 10a en 10f, de school behoort. Het bevoegd gezag van een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, een school voor voorbereidend beroepsonderwijs, of een scholengemeenschap waarvan in ieder geval een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of een school voor voorbereidend beroepsonderwijs deel uitmaakt, kan voor die school de aanduiding «voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs» hanteren. Bij verschil van mening tussen het bevoegd gezag en Onze Minister, tot welke van de soorten zij behoort, beslist Onze Minister.
  • 2 In het maatschappelijk verkeer brengt het bevoegd gezag ondubbelzinnig tot uitdrukking:
      • a. 
        welk bij of krachtens deze wet geregeld, uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs de leerlingen volgen en aankomende leerlingen kunnen gaan volgen,
      • b. 
        of het openbaar of bijzonder onderwijs betreft, en

Artikel 22. Overige voorschriften inrichting onderwijs

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voor de scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs en voorbereidend beroepsonderwijs voorschriften vastgesteld omtrent de inrichting van het onderwijs. Deze voorschriften kunnen per schoolsoort verschillen. Voor de scholen, bedoeld in de artikelen 7, 8, 9 en 10a, kunnen afzonderlijke voorschriften worden gegeven. De bij deze algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften zijn niet van toepassing op het onderwijs in profielen in het voorbereidend beroepsonderwijs, waarvoor artikel 24, vijfde lid, wordt toegepast.
  • 2 De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kan slechts voorschriften inhouden omtrent:
      • a. 
        de buitenschoolse praktijkcomponent van een leer-werktraject als bedoeld in artikel 10b1, en

Artikel 23. Advies lessentabel

[Vervallen per 01-08-2006]

Artikel 23a. Kwaliteit onderwijs

Het bevoegd gezag draagt zorg voor de kwaliteit van het onderwijs op de school. Onder zorg dragen voor de kwaliteit van het onderwijs wordt in elk geval verstaan het naleven van de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 24, vierde lid.

Artikel 23a1. Zeer zwak onderwijs

  • 1 De kwaliteit van het onderwijs is zeer zwak indien de leerresultaten van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het hoger algemeen voortgezet onderwijs, het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, het voorbereidend beroepsonderwijs, het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs in de theoretische leerweg en de gemengde leerweg, het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs in de basisberoepsgerichte leerweg dan wel het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs in de kaderberoepsgerichte leerweg ernstig en langdurig tekortschieten en het bevoegd gezag in verband met dit tekortschieten eveneens tekortschiet in de naleving van een of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften. Het bevoegd gezag voldoet in elk geval niet aan de wettelijke opdracht om zorg te dragen voor de kwaliteit van het onderwijs, bedoeld in artikel 23a, indien de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak is.
  • 2 Er is sprake van onvoldoende leerresultaten als bedoeld in het eerste lid indien in de schoolsoort dan wel de leerweg, bedoeld in het eerste lid, de gemiddelde eindexamenresultaten en het doorstroomrendement, gemeten over een periode van 3 schooljaren, liggen onder de normering, bedoeld in het vierde lid, die daarvoor geldt in vergelijking tot die leerresultaten over diezelfde schooljaren van dezelfde schoolsoorten of dezelfde leerwegen met een vergelijkbaar leerlingenbestand
  • 3 Indien de leerresultaten van het onderwijs niet kunnen worden beoordeeld op grond van de regels gesteld bij of krachtens het vierde lid, is de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak indien het bevoegd gezag ten aanzien van het onderwijs, bedoeld in het eerste lid, tekortschiet in de naleving van twee of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften en het bevoegd gezag dientengevolge tekortschiet in het zorg dragen voor de veiligheid op school, bedoeld in artikel 3b, of het zodanig inrichten van het onderwijs dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen dan wel het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid.
  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop leerresultaten worden gemeten. Voorts wordt de normering, bedoeld in het tweede lid, bepaald en de aard en het aantal van de gegevens die ten minste beschikbaar moeten zijn.

Artikel 23b. Rapportage vorderingen van leerlingen

Het bevoegd gezag rapporteert over de vorderingen van de leerlingen aan hun ouders, voogden of verzorgers, dan wel aan de leerlingen zelf indien zij meerderjarig en handelingsbekwaam zijn.

Artikel 23c. Informeren ouders bij zeer zwak onderwijs

  • 1 Indien de inspectie in het inspectierapport, bedoeld in artikel 20 van de Wet op het onderwijstoezicht, tot het oordeel is gekomen dat de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak is, als bedoeld in artikel 23a1, eerste of derde lid, informeert het bevoegd gezag de ouders van de leerlingen van de school hierover door middel van in ieder geval de toezending van de door de inspectie opgestelde samenvatting van het inspectierapport welke samenvatting gelijktijdig met het inspectierapport ter beschikking is gesteld van het bevoegd gezag. De toezending, bedoeld in de eerste volzin, geschiedt binnen vier weken na de vaststelling van het inspectierapport.
  • 2 Indien het bevoegd gezag niet of niet tijdig voldoet aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, zendt Onze Minister de samenvatting van het inspectierapport, bedoeld in het eerste lid, in de vijfde week na vaststelling van het inspectie rapport aan de ouders van de leerlingen.
  • 3 Indien de inspectie op basis van een onderzoek als bedoeld in artikel 11 of artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht in het inspectierapport, bedoeld in artikel 20 van genoemde wet, tot het oordeel is gekomen dat sprake is van een zeer zwakke school, betrekt het bevoegd gezag de ouders van de leerlingen van de school en de meerderjarige leerlingen bij de door het bevoegd gezag voorgenomen maatregelen ten behoeve van kwaliteitsverbetering.

Artikel 24. Schoolplan

  • 1 Het schoolplan bevat een beschrijving van het beleid met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs dat binnen de school wordt gevoerd, en omvat in elk geval het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg. Het schoolplan omvat mede het beleid ten aanzien van de aanvaarding van materiële bijdragen of geldelijke bijdragen, niet zijnde ouderbijdragen of op de onderwijswetgeving gebaseerde bijdragen, indien het bevoegd gezag daarbij verplichtingen op zich neemt waarmee de leerlingen binnen de schooltijden en tijdens de activiteiten die worden georganiseerd onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, alsmede tijdens het overblijven, zullen worden geconfronteerd. In het schoolplan wordt aangegeven op welke wijze de identiteitscommissie, bedoeld in artikel 53d, invulling geeft aan het openbare karakter onderscheidenlijk de identiteit voor zover het betreft een samenwerkingsschool.
  • 2 De beschrijving van het onderwijskundig beleid omvat in elk geval:
      • a. 
        de uitwerking van de wettelijke voorschriften betreffende de uitgangspunten, de doelstelling en de inhoud van het onderwijs,
      • b. 
        de door het bevoegd gezag in het schoolplan opgenomen eigen opdrachten voor het onderwijs in een onderwijsprogramma,
      • c. 
        het pedagogisch-didactisch klimaat en het schoolklimaat, en
      • d. 
        het zorg dragen voor de veiligheid op school, bedoeld in artikel 3b.

    Bij de beschrijving van het onderwijskundig beleid wordt tevens het schoolondersteuningsprofiel betrokken.

  • 3 De beschrijving van het personeelsbeleid omvat in elk geval:
      • a. 
        het voldoen aan de eisen van bevoegdheid en de wijze waarop de bekwaamheid wordt onderhouden,
      • b. 
        de maatregelen met betrekking tot het personeel die bijdragen aan de ontwikkeling en de uitvoering van het onderwijskundig beleid,
      • c. 
        het pedagogisch-didactisch handelen van het onderwijspersoneel,
      • d. 
        cijfers over de mate van evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities, en
      • e. 
        de wijze waarop rekening wordt gehouden met de inbreng van leerlingen op dat beleid.
  • 4 De beschrijving van het stelsel van kwaliteitszorg omvat in elk geval het zorg dragen voor:
      • a. 
        het bewaken dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen en dat het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, en
      • b. 
        het vaststellen welke maatregelen ter verbetering nodig zijn.

Artikel 24a. Schoolgids

  • 1 De schoolgids bevat voor ouders, voogden, verzorgers en leerlingen informatie over de werkwijze van de school en bevat in elk geval informatie over:
      • a. 
        de doelen van het onderwijs en de resultaten die met het onderwijsleerproces worden bereikt, waaronder, in ieder geval met betrekking tot het schooljaar voorafgaande aan het schooljaar waarin de schoolgids wordt vastgesteld en onderscheiden naar soort onderwijs, voor elk leerjaar
      • 1°. het percentage leerlingen dat doorstroomt naar een hoger leerjaar of een ander soort onderwijs,
      • 2°. het percentage leerlingen dat de school zonder diploma verlaat en het percentage leerlingen dat voor het eindexamen slaagt,
      • b. 
        de wijze waarop aan de ondersteuning van leerlingen die extra ondersteuning behoeven wordt vormgegeven,
    • c.
      • 1°. het totaal aantal uren en het soort activiteiten dat als onderwijstijd als bedoeld in artikel 6g, eerste tot en met vijfde lid, wordt geprogrammeerd, de vakanties en andere dagen waarop geen onderwijs wordt verzorgd, alsmede wat het beleid is ten aanzien van lesuitval,
      • 2°. de inrichting van het onderwijsprogramma voor de eerste twee leerjaren waarbij wordt aangegeven of sprake is van vakoverstijgende programmaonderdelen en de inzet van het personeel daarbij,
      • 3°. de invulling van de maatschappelijke stage, bedoeld in artikel 6f,
      • d. 
        de geldelijke bijdrage, bedoeld in artikel 27, tweede lid, waarbij wordt vermeld dat deze vrijwillig is en dat het niet voldoen van die bijdrage niet leidt tot het uitsluiten van leerlingen van deelname aan activiteiten,
      • e. 
        de rechten en plichten van de ouders, de voogden, de verzorgers, de leerlingen en het bevoegd gezag, waaronder de informatie over de klachtenregeling, bedoeld in artikel 24b, waarbij wat betreft de leerlingen kan worden volstaan met vermelding van de rechten en plichten opgenomen in het leerlingenstatuut, bedoeld in artikel 24g,
      • g. 
        het beleid met betrekking tot de veiligheid,
      • h. 
        het verzuimbeleid,
      • i. 
        de wijze waarop de identiteitscommissie, bedoeld in artikel 53d, invulling geeft aan het openbare karakter onderscheidenlijk de identiteit voor zover het betreft een samenwerkingsschool,
    • ia. het leerlingenparticipatiebeleid, waaronder wordt begrepen de wijze waarop leerlingen worden betrokken bij de vorming van het beleid van de school, alsmede de wijze waarop deze betrokkenheid wordt gefaciliteerd en gestimuleerd,
      • j. 
        het samenwerkingsverband en in voorkomend geval de samenwerkingsverbanden waarbij het bevoegd gezag van de school is aangesloten,
      • l. 
        de in het kader van het stelsel van kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 24, vierde lid, gedane bevindingen en de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn getroffen.
  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven met betrekking tot de wijze waarop
      • a. 
        de resultaten worden beschreven die met het onderwijs worden bereikt, en
      • b. 
        de context wordt vermeld waarin de onder a bedoelde resultaten dienen te worden geplaatst.

Artikel 24a1. Vaststelling en beschikbaarstelling schoolplan en schoolgids

  • 1 Het bevoegd gezag stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolplan vast en stelt dit zo spoedig mogelijk na de vaststelling beschikbaar voor de inspectie.
  • 2 Het bevoegd gezag stelt jaarlijks de schoolgids vast ten behoeve van het eerstvolgende schooljaar en stelt deze zo spoedig mogelijk na de vaststelling beschikbaar voor de ouders, voogden, verzorgers dan wel de meerderjarige en handelingsbekwame leerling, en de inspectie.

Artikel 24b. Klachtenregeling

  • 1 Ouders, voogden, verzorgers dan wel leerlingen, en personeelsleden kunnen bij de klachtencommissie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, een klacht indienen over gedragingen en beslissingen van het bevoegd gezag of het personeel, waaronder discriminatie, dan wel het nalaten van gedragingen en het niet nemen van beslissingen door het bevoegd gezag of het personeel.
  • 2 Het bevoegd gezag treft een regeling voor de behandeling van klachten. Deze regeling vermeldt in ieder geval:
      • a. 
        de instelling van een klachtencommissie, die klachten behandelt,
      • b. 
        de wijze waarop de klachtencommissie haar werkzaamheden verricht,
      • c. 
        de termijn waarbinnen de klager een klacht kan indienen en
      • d. 
        de termijn waarbinnen mededeling plaatsvindt van het oordeel, bedoeld in het zesde lid, en hoe bij noodzakelijke afwijking van deze termijn wordt gehandeld.
  • 3 Deze regeling strekt ter vervanging van klachtenregelingen op grond van andere voorschriften dan dit artikel en strekt niet ter vervanging van een andere voorziening die op grond van een wettelijke regeling, niet zijnde een klachtenregeling, voor de klager openstaat of heeft opengestaan.
  • 4 Deze regeling
      • a. 
        voorziet erin dat de klachten worden behandeld door een klachtencommissie die bestaat uit ten minste drie leden, waaronder een voorzitter die geen deel uitmaakt van het bevoegd gezag en niet werkzaam is voor of bij het bevoegd gezag, en
      • b. 
        waarborgt dat aan de behandeling van een klacht niet wordt deelgenomen door een persoon op wiens gedraging de klacht rechtstreeks betrekking heeft.
  • 5 De klager en degene over wie is geklaagd krijgen de gelegenheid:
      • a. 
        hun zienswijze mondeling of schriftelijk toe te lichten en
      • b. 
        zich bij de behandeling van de klacht te laten bijstaan.
  • 6 De klachtencommissie vormt zich een oordeel over de gegrondheid van de klacht en deelt dit oordeel, al dan niet vergezeld van aanbevelingen, schriftelijk mede aan de klager, degene over wie is geklaagd en het bevoegd gezag.
  • 7 Het bevoegd gezag deelt de klager en de klachtencommissie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, binnen 4 weken na ontvangst van het in het zesde lid bedoelde oordeel van de klachtencommissie schriftelijk mede of hij het oordeel over de gegrondheid van de klacht deelt en of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja welke. Bij afwijking van de in de eerste volzin bedoelde termijn, doet het bevoegd gezag daarvan met redenen omkleed mededeling aan de klager en de klachtencommissie onder vermelding van de termijn waarbinnen het bevoegd gezag zijn standpunt bekend zal maken.
  • 8 Degene die betrokken is bij de uitvoering van dit artikel en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijze moet vermoeden, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.
  • 9 Gegevens die betrekking hebben op een klacht worden bewaard op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor de leden van de klachtencommissie en het bevoegd gezag.

Artikel 24c. Vaststelling schoolplan en schoolgids

[Vervallen per 01-01-2021]

Artikel 24d. Scheiding toezicht en bestuur

  • 1 Het bevoegd gezag draagt mede in verband met de verplichting, bedoeld in artikel 23a, zorg voor een goed bestuurde school met een scheiding tussen de functies van bestuur en het toezicht daarop, en met een rechtmatig bestuur en beheer.
  • 2 De benoeming in de functies van het bestuur en het interne toezicht op het bestuur, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen. Bij de benoeming van de leden van de raad van toezicht wordt de medezeggenschapsraad van de school, bedoeld in artikel 3 van de Wet medezeggenschap op scholen, in de gelegenheid gesteld een bindende voordracht te doen voor een lid. Bij de benoeming van de leden van de raad van toezicht van het samenwerkingsverband wordt de ondersteuningsplanraad, bedoeld in artikel 4a van de Wet medezeggenschap op scholen, in de gelegenheid gesteld een bindende voordracht te doen voor een lid.
  • 3 Het eerste lid en het tweede lid, eerste volzin, zijn van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband.

Artikel 24e. Intern toezicht

  • 1 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de functies van bestuur en intern toezicht op het bestuur in functionele of organieke zin zijn gescheiden.
  • 2 Een intern toezichthouder of een lid van het interne toezichthoudend orgaan functioneert onafhankelijk van het bestuur.
  • 3 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband.

Artikel 24e1. Inhoud intern toezicht

  • 1 De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het bestuur en staat het bestuur met raad terzijde. De toezichthouder of het toezichthoudend orgaan is ten minste belast met:
      • a. 
        het goedkeuren van de begroting en het jaarverslag en, indien van toepassing, het strategisch meerjarenplan van de school;
      • b. 
        het toezien op de naleving door het bestuur van wettelijke verplichtingen, de code voor goed bestuur, bedoeld in artikel 103, eerste lid, onderdeel a, en de afwijkingen van die code;
      • c. 
        het toezien op de rechtmatige verwerving en de doelmatige en rechtmatige bestemming en aanwending van de middelen van de school verkregen op grond van deze wet;
      • e. 
        het jaarlijks afleggen van verantwoording over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld onder a tot en met d, in het jaarverslag.
  • 2 De taken en bevoegdheden van de interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan zijn zodanig dat hij een deugdelijk en onafhankelijk intern toezicht kan uitoefenen. Indien sprake is van meer dan een toezichthouder of van een toezichthoudend orgaan is de eerste volzin van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de combinatie van de toezichthouders of de samenstelling van het toezichthoudend orgaan.
  • 3 De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan pleegt ten minste tweemaal per jaar overleg met de medezeggenschapsraad.
  • 4 Indien het intern toezicht wordt uitgeoefend door een raad van toezicht, zijn het eerste lid en het tweede lid van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de raad van toezicht. Een raad van toezicht is tevens belast met het benoemen, schorsen en ontslaan van de leden van het bestuur, alsmede de toepassing van 38a tot en met 39a1, 40a en de daarmee verband houdende wettelijke bepalingen op leden van het bestuur die mede tot het personeel behoren.
  • 5 Dit artikel is, met uitzondering van het derde lid, van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband. De interne toezichthouder of het interne toezichthoudend orgaan van het samenwerkingsverband pleegt ten minste tweemaal per jaar overleg met de ondersteuningsplanraad, bedoeld in artikel 4a van de Wet medezeggenschap op scholen.

Artikel 24f. Toezending programma's en beschrijvingen contractactiviteiten aan inspectie

[Vervallen per 01-01-2021]

Artikel 24g

  • 1 Het bevoegd gezag van een school legt elke twee jaar in een reglement, leerlingenstatuut genaamd, de rechten en plichten van de leerlingen vast.
  • 2 In het leerlingenstatuut worden in elk geval voorschriften opgenomen, strekkende tot handhaving van de goede gang van zaken binnen de instelling en, de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de bescherming van gegevens uit de persoonlijke levenssfeer.
  • 3 Het bevoegd gezag stelt de actuele versie van het leerlingenstatuut voor de leerlingen beschikbaar.

Artikel 25. Bijzondere inrichting school

Ten behoeve van de bijzondere inrichting van het onderwijs aan een school kan Onze Minister besluiten toe te staan dat van de artikelen 6d, 6g, 6g1, 7 tot en met 11f, 12 tot en met 15, en van de voorschriften, bedoeld in artikel 22, wordt afgeweken. Onze Minister besluit binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag.

Artikel 25a. Samenwerking tussen VO-scholen onderling en met BVE-instellingen ter bevordering van doelmatig en doeltreffend onderwijs

  • 1 Het bevoegd gezag kan leerlingen in de gelegenheid stellen in het kader van het onderwijs waarvoor zij aan de school zijn ingeschreven:
      • a. 
        ook onderwijs te ontvangen dat een school van een ander bevoegd gezag of een instelling voor educatie en beroepsonderwijs verzorgt, of
  • 2 Het eerste lid vindt uitsluitend toepassing met het doel:
      • a. 
        leerlingen met bijzondere kenmerken beter in staat te stellen een diploma als bedoeld in deze wet te behalen,
      • b. 
        leerlingen meer kansen te geven om vervolgonderwijs met gunstig resultaat te volgen, of
      • c. 
        onderwijsvoorzieningen doelmatiger te gebruiken.
  • 3 Toepassing van het eerste lid berust op een samenwerkingsovereenkomst, gesloten tussen het bevoegd gezag van de school en het bevoegd gezag van de in het eerste lid bedoelde andere school of instelling. De samenwerkingsovereenkomst omvat in elk geval:
      • a. 
        het doel van de samenwerking,
      • b. 
        de doelgroep,
      • c. 
        de wijze waarop wordt nagegaan of het doel wordt bereikt,
      • d. 
        het onderwijsprogramma dat volgens de samenwerking wordt vormgegeven,
      • e. 
        in geval van overdracht van een deel van de bekostiging met toepassing van artikel 99, achtste lid, de omvang en de bestemming van de over te dragen middelen, en
      • f. 
        een regeling voor de beslechting van geschillen tussen partijen over de uitvoering van de overeenkomst.
  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur:
      • a. 
        wordt nader geregeld voor welke leerlingen en onder welke voorwaarden het eerste lid toepassing kan vinden,
      • b. 
        kan bij toepassing van het eerste lid voor doelen als bedoeld in het tweede lid, onder a en b, worden geregeld van welke bij of krachtens de artikelen 10, 10b, 10d, 13 tot en met 15, 22, 29, 33 tot en met 36 en 60 vastgestelde voorschriften kan worden afgeweken, alsmede welke voorschriften in plaats daarvan zullen gelden, en
      • c. 
        kan worden bepaald dat een in het eerste lid bedoelde leerling voor de toepassing van daarbij aan te wijzen wettelijke voorschriften wordt aangemerkt of mede wordt aangemerkt als vavo-student of student in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
  • 5 Indien het bevoegd gezag, bedoeld in het eerste lid, leerlingen in het kader van het onderwijs waarvoor zij aan de school zijn ingeschreven, ook onderwijs wil kunnen laten volgen dat een andere school voor voortgezet onderwijs van datzelfde bevoegd gezag verzorgt, zijn het eerste, tweede en vierde lid van overeenkomstige toepassing en regelt het bevoegd gezag op overeenkomstige wijze de onderwerpen van het derde lid, onder a tot en met e.

Artikel 26. Ontwikkelingsperspectief

  • 1 Het bevoegd gezag stelt nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders een ontwikkelingsperspectief vast:
      • a. 
        voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven, voor zover het betreft leerlingen die voorbereidend beroepsonderwijs, middelbaar of hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs volgen, met uitzondering van leerlingen die leerwegondersteunend onderwijs volgen als bedoeld in artikel 10e;
      • b. 
        voor leerlingen die praktijkonderwijs volgen.
  • 2 In afwijking van het eerste lid, wordt het deel van het ontwikkelingsperspectief betreffende de individuele begeleiding, bedoeld in artikel 17b, eerste lid, vastgesteld nadat overeenstemming bereikt is tussen het bevoegd gezag en de ouders.
  • 3 Het ontwikkelingsperspectief wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na de inschrijving van de leerling vastgesteld. Indien het betreft een inschrijving op grond van artikel 27, lid 2f, wordt het ontwikkelingsperspectief uiterlijk binnen zes weken na de definitieve plaatsing van de leerling vastgesteld.
  • 4 Het ontwikkelingsperspectief wordt ten minste één keer per schooljaar met de ouders geëvalueerd.
  • 5 Nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders of nadat overeenstemming bereikt is met de ouders voor zover het betreft de individuele begeleiding, bedoeld in artikel 17b, eerste lid, kan het bevoegd gezag het ontwikkelingsperspectief bijstellen.
  • 6 Het ontwikkelingsperspectief bevat een omschrijving van de begeleiding, bedoeld in artikel 17b. Indien voor leerlingen als bedoeld in het eerste lid, onder a, bij de inrichting van het onderwijs wordt afgeweken van één of meer onderdelen van het onderwijsprogramma, wordt dat in het ontwikkelingsperspectief vermeld. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften over de inhoud van het ontwikkelingsperspectief vastgesteld.

Artikel 27. Toelating, verwijdering, voorwaardelijke bevordering; verblijfsduur praktijkonderwijs

  • 1 Het bevoegd gezag beslist over de toelating van leerlingen, met inachtneming van deze paragraaf. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor elke soort van scholen of voor aan scholen als bedoeld in artikel 10a verzorgde profielen voorwaarden voor de toelating en voorschriften omtrent verwijdering en voorwaardelijke bevordering worden vastgesteld. De algemene maatregel van bestuur bedoeld in de tweede volzin houdt in elk geval voorschriften in met betrekking tot de voorwaarden voor de toelating tot de scholen, bedoeld in de artikelen 7, 8, 9 en 10a. Definitieve verwijdering van een leerling waarop de Leerplichtwet 1969 van toepassing is, vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorggedragen dat een andere school, een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969 bereid is de leerling toe te laten.
  • 1a Voor het volgen van een vorm van onderwijs als onderscheiden in artikel 5 aan een school wordt uitsluitend als leerling toegelaten degene waarvan de ouders, voogden of verzorgers aantonen, dan wel, indien hij meerderjarig en handelingsbekwaam is, degene die aantoont dat hij:
      • a. 
        de Nederlandse nationaliteit bezit of op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander wordt behandeld,
      • b. 
        vreemdeling is en jonger is dan 18 jaar op de eerste schooldag waarop de vorm van voortgezet onderwijs als onderscheiden in artikel 5 begint waarvoor voor de eerste maal toelating wordt gewenst,
      • c. 
        vreemdeling is, 18 jaar of ouder is op de eerste schooldag waarop de vorm van voortgezet onderwijs als onderscheiden in artikel 5 begint waarvoor voor de eerste maal toelating wordt gewenst en op die dag rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, of
      • d. 
        vreemdeling is, niet meer voldoet aan een van de voorwaarden, genoemd onder b of c, en eerder in overeenstemming met een van die onderdelen voor een vorm van voortgezet onderwijs als onderscheiden in artikel 5 is toegelaten tot een school, welke vorm van voortgezet onderwijs nog steeds wordt gevolgd en nog niet is voltooid.
  • 1b Indien na de toelating tot de school blijkt dat deze op welke grond dan ook niet in overeenstemming met lid 1a heeft plaatsgevonden, wordt de leerling onmiddellijk verwijderd.
  • 1c De toelating van de leerling wordt gebaseerd op het schooladvies, bedoeld in artikel 42, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs of artikel 43, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra.
  • 2 De toelating wordt niet afhankelijk gesteld van een andere dan een bij of krachtens de wet geregelde bijdrage.
  • 2a De aanmelding van leerlingen voor toelating geschiedt schriftelijk. De ouders doen de aanmelding zo mogelijk ten minste 10 weken voor de datum waarop toelating wordt gevraagd en geven bij de aanmelding aan bij welke school of scholen eveneens om toelating is verzocht.
  • 2b Het bevoegd gezag beoordeelt of de aanmelding een leerling betreft die extra ondersteuning behoeft. Hiertoe kan het bevoegd gezag de ouders verzoeken gegevens te overleggen betreffende stoornissen of handicaps van de leerling of beperkingen in de onderwijsparticipatie. Onder extra ondersteuning wordt niet verstaan ondersteuning ter bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal met het oog op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden.
  • 2c Indien de toelating van een leerling die extra ondersteuning behoeft, wordt geweigerd, vindt de weigering niet plaats dan nadat het bevoegd gezag er, na overleg met de ouders en met inachtneming van de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de schoolondersteuningsprofielen van de betrokken scholen, voor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Onder andere school kan ook worden verstaan een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra of een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969.
  • 2d De leden 2b en 2c zijn niet van toepassing:
      • a. 
        indien op de school waar de leerling is aangemeld geen plaatsruimte beschikbaar is, of
      • b. 
        indien het bevoegd gezag de ouders bij de aanmelding verzoekt te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen respecteren dan wel te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen onderschrijven, en de ouders dit weigeren te verklaren, of
      • c. 
        indien de leerling niet voldoet aan de voorwaarden voor toelating gesteld bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid.
  • 2e Het bevoegd gezag neemt de beslissing over toelating van een leerling zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 6 weken na ontvangst van de aanmelding. Indien de beslissing, bedoeld in de vorige volzin, niet binnen 6 weken kan worden gegeven, deelt het bevoegd gezag dit aan de ouders mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden gezien, welke termijn ten hoogste 4 weken bedraagt.
  • 2f Indien de aanmelding een leerling betreft die niet is ingeschreven op een andere school, een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wat betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, en de beslissing over de toelating is 10 weken na de dag waarop het verzoek om toelating is gedaan nog niet genomen, wordt de leerling met ingang van de dag volgend op bedoelde 10 weken, doch niet eerder dan de datum waarop de leerling voldoet aan de voorwaarden om te kunnen worden toegelaten tot de school, tijdelijk geplaatst op de school en als leerling ingeschreven. Indien de leerling wordt toegelaten, wordt de tijdelijke plaatsing omgezet in een definitieve plaatsing. Indien de toelating van de leerling wordt geweigerd of een beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen, wordt de tijdelijke plaatsing beëindigd en wordt de leerling uitgeschreven met ingang van de dag die volgt op de dag waarop de toelating wordt geweigerd of de beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen.
  • 2g Het bevoegd gezag van een bijzondere school kan beslissen een aanmelding voor toelating niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanmelding of voor de voorbereiding van de toelatingsbeslissing, mits de ouders dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, de leerling, de gelegenheid hebben gehad de aanmelding binnen een door het bevoegd gezag gestelde termijn aan te vullen. Een beslissing om de aanmelding niet te behandelen wordt aan de ouders dan wel de leerling bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanmelding is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. De termijn voor het nemen van de toelatingsbeslissing wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bevoegd gezag krachtens de eerste volzin de ouders dan wel de leerling uitnodigt de aanmelding aan te vullen, tot de dag waarop de aanmelding is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
  • 3 Een leerling mag geen praktijkonderwijs meer volgen aan een school voor praktijkonderwijs na afloop van het schooljaar waarin hij de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt. Op aanvraag van het bevoegd gezag, gedaan in het in de eerste volzin bedoelde schooljaar, kan de inspectie besluiten dat de leerling het daaropvolgende schooljaar praktijkonderwijs kan blijven volgen, indien zij van mening is dat zonder het volgen van dit schooljaar de leerling niet voldoende is voorbereid op de functies, bedoeld in artikel 10f, derde lid, eerste volzin. De inspectie kan de tweede volzin op overeenkomstige wijze toepassen in het schooljaar waarin de leerling de leeftijd van 19 jaren heeft bereikt.
  • 4 Op bezwaarschriften tegen beslissingen over toelating of verwijdering van leerlingen, beslist het bevoegd gezag, voor zover het een bevoegd gezag van een openbare school betreft in afwijking van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht, binnen 4 weken na ontvangst van het bezwaarschrift, doch niet eerder dan nadat de leerling en, indien deze jonger is dan 18 jaar, ook diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is, respectievelijk zijn gesteld, te worden gehoord en kennis heeft, respectievelijk hebben kunnen nemen van de op die beslissingen betrekking hebbende adviezen of rapporten.

Artikel 27a. Doorstroom naar havo en vwo

  • 1 Het bevoegd gezag weigert een leerling niet de toelating tot het vijfde leerjaar van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs dan wel het vierde leerjaar van het hoger algemeen voortgezet onderwijs op grond van zijn oordeel over kennis, vaardigheden of leerhouding van de leerling, indien de leerling in het bezit is van een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs onderscheidenlijk een diploma voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs in de theoretische of gemengde leerweg.
  • 2 In afwijking van het eerste lid, mag het bevoegd gezag de toelating weigeren indien de leerling niet voldoet aan voorwaarden die bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden gesteld met betrekking tot kennis, vaardigheden of leerhouding van de leerling.

Artikel 27a1. Controle op langdurige afwezigheid

  • 1 Het bevoegd gezag stelt van iedere aan de school ingeschreven leerling die valt onder de werking van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, vast, of deze leerling gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 5 weken zonder geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen. In afwijking van de vorige volzin kan Onze Minister bepalen dat voor soorten van voortgezet onderwijs de in die volzin bedoelde vaststelling wordt gedaan indien een ingeschreven leerling in een of meer vakken of andere programma-onderdelen niet aan het onderwijs heeft deelgenomen.
  • 2 Het bevoegd gezag meldt uiterlijk op de derde werkdag na afloop van een periode van afwezigheid van vier weken aan de leerling dat daarvan in de administratie van de school aantekening is gemaakt en verzoekt de leerling om opgaaf van de reden van de afwezigheid. Het bevoegd gezag doet daarbij mededeling van de opgave van de gegevens van de leerling, bedoeld in artikel 28a.
  • 3 Uiterlijk op de vijfde werkdag na de periode van 8 weken stelt het bevoegd gezag vast:
      • a. 
        of de reden die de leerling binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken gaf voor zijn afwezigheid, een geldige is, of
      • b. 
        dat de leerling binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken geen reden heeft opgegeven voor zijn afwezigheid.
  • 4 Het bevoegd gezag stelt tevens uiterlijk op de vijfde werkdag na afloop van de periode van 8 weken vast of de leerling voor het einde van die periode weer aan het onderwijs is gaan deelnemen.
  • 5 Het bevoegd gezag meldt uiterlijk de vijfde werkdag na afloop van een periode van 8 weken aan Onze Minister de leerling die gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 5 weken zonder opgave van geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen. Tevens meldt het indien die leerling voor het einde van de periode van 8 weken weer aan het onderwijs is gaan deelnemen de datum ervan.
  • 6 De periode van 5 weken en de periode van 8 weken worden verlengd met de weken waarin vanwege vakantie geen onderwijs werd verzorgd. Zij wordt geacht niet te zijn onderbroken door deze vakantieweken.
  • 7 Het bevoegd gezag stuurt gelijktijdig met de mededelingen, bedoeld in het vijfde lid, een afschrift van de gegevens die over de betrokken leerling aan Onze Minister zijn verstrekt aan deze betrokkene. Het bevoegd gezag geeft daarbij tevens aan dat afwezigheid als bedoeld in het eerste lid, gevolgen heeft voor de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten van betrokkene op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, alsmede welke beroepsgang voor betrokkene tegen de mededeling, bedoeld in het vijfde lid, open staat.
  • 8 Indien het bevoegd gezag de mededelingen, bedoeld in het vijfde lid, heeft gedaan, kan de leerling binnen 6 weken na ontvangst van de gegevens, bedoeld in het zevende lid, bij het bevoegd gezag schriftelijk bedenkingen uiten tegen die mededelingen.
  • 9 Onder afwezigheid met een geldige reden als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan afwezigheid wegens:
      • a. 
        ziekte van de leerling, welke ziekte uitsluitend kan worden aangetoond door middel van een gedagtekende verklaring van een arts,
      • b. 
        zwangerschap of bevalling van de leerling, welke uitsluitend kan worden aangetoond door middel van een schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige, gedurende een periode van 16 weken die, indien de leerling dat wenst, 6 weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling ingaat of gedurende een periode van 20 weken die, indien de leerling dat wenst, 10 weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling ingaat indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft, of
      • c. 
        bijzondere familieomstandigheden.
  • 10 Het bevoegd gezag kan bepalen dat de periode, bedoeld in het negende lid, onderdeel b, wordt verlengd als dit naar zijn oordeel passend is.

Artikel 27b. Te verstrekken gegevens bij toelating

  • 1 Onverminderd bij algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften met betrekking tot de in- en uitschrijving van leerlingen, vindt toelating van een leerling als bedoeld in artikel 27 slechts plaats nadat door de ouders, voogden of verzorgers of, indien de leerling meerderjarig is, door de leerling de gegevens betreffende de geslachtsnaam, de voorletters, de geboortedatum, het geslacht en het persoonsgebonden nummer van de leerling zijn overgelegd. Indien door de ouders, voogden of verzorgers of, indien de leerling meerderjarig is, door de leerling aannemelijk wordt gemaakt dat geen persoonsgebonden nummer van de leerling kan worden overgelegd, vindt de toelating plaats met inachtneming van het derde lid.
  • 2 De in het eerste lid bedoelde gegevens worden overgelegd door middel van een van overheidswege verstrekt document, waarin de desbetreffende gegevens zijn opgenomen.
  • 3 Indien door de ouders, voogden of verzorgers of, indien de leerling meerderjarig is, door de leerling aannemelijk wordt gemaakt dat geen persoonsgebonden nummer van de leerling kan worden overgelegd, meldt het bevoegd gezag binnen twee weken na het besluit tot toelating aan Onze Minister de beschikbare gegevens van de leerling, bedoeld in het eerste lid, alsmede zijn adres en woonplaats en, indien aanwezig, het leerlingadministratienummer.
  • 4 Onze Minister verstrekt binnen acht weken na ontvangst van de melding, bedoeld in het derde lid, aan het bevoegd gezag het burgerservicenummer van de leerling, dan wel, indien is gebleken dat hem niet van overheidswege een burgerservicenummer is verstrekt, het onderwijsnummer van de leerling. Het onderwijsnummer is een door Onze Minister uitgegeven en aan de leerling toegekend persoonsgebonden nummer.
  • 5 Het bevoegd gezag neemt de in het eerste en vierde lid bedoelde gegevens op in de leerlingenadministratie van de school.
  • 6 Indien aan een leerling een onderwijsnummer is toegekend en het bevoegd gezag daarna de beschikking krijgt over zijn burgerservicenummer, neemt het bevoegd gezag dit burgerservicenummer terstond als persoonsgebonden nummer op in de leerlingenadministratie van de school in de plaats van het onderwijsnummer. Het bevoegd gezag meldt deze wijziging binnen twee weken aan Onze Minister onder opgave van het burgerservicenummer en het onderwijsnummer van de leerling.

Artikel 27c. Tijdelijke geschillencommissie toelating en verwijdering

  • 1 Er is tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een landelijke commissie voor geschillen waarbij elke school, school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra is aangesloten.
  • 2 De commissie neemt kennis van geschillen tussen ouders en bevoegd gezag van een school die ontstaan bij de toepassing van:
  • 3 De commissie brengt op verzoek van de ouders binnen 10 weken een oordeel uit aan het bevoegd gezag, rekening houdend met het schoolondersteuningsprofiel en het ondersteuningsplan.
  • 4 Indien een geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie en de ouders bezwaar hebben gemaakt tegen de beslissing over de toelating of de verwijdering, neemt het bevoegd gezag de beslissing op bezwaar niet dan nadat de commissie heeft geoordeeld. De termijn voor het nemen van de beslissing op bezwaar wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie tot de dag waarop de commissie het oordeel heeft uitgebracht.
  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot de commissie, waaronder in elk geval het aantal leden, de wijze van benoeming en ontslag en de deskundigheid van de leden van de commissie.

Artikel 27d. Gegevensverstrekking leerlingen die naar verwachting overstappen naar het middelbaar beroepsonderwijs

  • 1 Het bevoegd gezag geeft jaarlijks de leerlingen op die aan die school een opleiding praktijkonderwijs of de basisberoepsgerichte, kaderberoepsgerichte, gemengde of theoretische leerweg volgen, en naar verwachting het aankomend schooljaar hun opleiding zullen vervolgen aan een beroepsopleiding in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs. De opgave wordt gedaan aan het college van burgemeester en wethouders van de woon- of verblijfplaats van deze leerlingen. Deze informatie wordt uitsluitend gebruikt om schooluitval bij de overgang naar het beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, te voorkomen.
  • 2 Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van het eerste lid regels vastgesteld. Deze betreffen in ieder geval een specificatie van de bij de opgave te leveren gegevens, het tijdstip en de wijze waarop deze gegevens worden geleverd.

Artikel 28. Melding verwijdering niet-leerplichtigen

  • 1 Het bevoegd gezag doet onverwijld opgave aan burgemeester en wethouders van de gemeente waar de betrokkene woon- of verblijfplaats heeft van de gegevens van degene
      • a. 
        op wie de Leerplichtwet 1969 niet meer van toepassing is en die de leeftijd van 23 jaren nog niet heeft bereikt,
      • c. 
        die van de school wordt verwijderd.
  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van het eerste lid.

Artikel 28a. Melding verzuim niet-leerplichtigen

Indien degene die voldoet aan artikel 28, eerste lid, onderdelen a en b, het onderwijs aan de school gedurende een aaneengesloten periode van ten minste vier weken of een door het bevoegd gezag te bepalen kortere periode zonder geldige reden, waaronder in ieder geval de redenen, bedoeld in artikel 27a, negende lid, worden verstaan, niet meer volgt, ontstaat voor het bevoegd gezag de leveringsverplichting, bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Wet register onderwijsdeelnemers.

Artikel 28b. Deelname leerlingen aan extra activiteiten

  • 1 De deelname van leerlingen aan activiteiten die geen onderdeel uitmaken van het verplichte onderwijsprogramma en worden georganiseerd onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, wordt niet afhankelijk gesteld van een bijdrage als bedoeld in artikel 27, tweede lid.
  • 2 Aan het eerste lid wordt in ieder geval voldaan voor de daar bedoelde activiteiten, indien:
      • a. 
        deze activiteiten buiten de kerndoelen, bedoeld in artikel 11b, of eindtermen en eindexamenprogramma’s langdurig aan leerlingen worden aangeboden door een school die door dat bevoegd gezag in stand gehouden wordt,
      • b. 
        die school is aangesloten bij een verband van scholen die dergelijke activiteiten organiseren, en
      • c. 
        krachtens een door dat verband vastgestelde code een regeling is getroffen voor de leerlingen ten aanzien van wie niet of niet geheel de gevraagde ouderbijdrage wordt betaald.
  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gesteld aan de scholen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, en aan de code, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c.

§ 2. Toetsen en eindexamens

Artikel 29. Eindexamens en diploma

  • 1 Aan de leerlingen van de scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs wordt gelegenheid gegeven aan deze scholen een eindexamen af te leggen, tenzij in de plaats daarvan de gelegenheid bestaat tot het afleggen van een eindexamen, dat niet vanwege de school wordt afgenomen en het bevoegd gezag in verband hiermede een eindexamen aan de school niet nodig oordeelt. Het eindexamen kan voor elk vak of ander programma-onderdeel bestaan uit een schoolexamen, uit een centraal examen dan wel beide.
  • 1a Indien ten aanzien van een schoolsoort of leerweg het gemiddelde verschil tussen de cijfers van het centraal examen en het schoolexamen over een periode van drie jaren meer dan een half punt bedraagt, kan Onze Minister in afwijking van het eerste lid besluiten dat het bevoegd gezag voor een periode van twee jaren leerlingen niet in de gelegenheid stelt een eindexamen af te leggen in de desbetreffende schoolsoort of leerweg.
  • 1b Onze Minister besluit of toepassing wordt gegeven aan lid 1a nadat het bevoegd gezag van de school gedurende een periode van tenminste drie jaar de gelegenheid heeft gehad, het gemiddelde verschil, bedoeld in lid 1a, ongedaan te maken voor zover dat verschil meer dan een half punt bedraagt.
  • 2 Het eindexamen wordt afgenomen door de rector, de directeur, de conrector, de adjunct-directeur of een of meer leden van de centrale directie en leraren van de school. Het eindexamen staat onder toezicht van een of meer gecommitteerden behoudens voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen examens en examenonderdelen.

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald door wie en op welke wijze de gecommitteerden worden aangewezen. Het eindexamen kan mede worden afgenomen door deskundigen. Het bevoegd gezag wijst de deskundigen aan.

  • 3 Zij die het eindexamen met goed gevolg hebben afgelegd, ontvangen een diploma. Leerlingen van een school voor voorbereidend beroepsonderwijs voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg, die met goed gevolg een gedeelte van het examenprogramma hebben afgelegd, ontvangen een getuigschrift voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en leerlingen die een leer-werktraject met goed gevolg afsluiten, ontvangen een diploma basisberoepsgerichte leerweg/leer-werktraject. Onze Minister stelt de modellen van diploma's en getuigschriften vast.
  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften vastgesteld omtrent de in dit artikel bedoelde eindexamens, alsmede omtrent programma-onderdelen, die niet voor alle leerlingen van een school dezelfde vakken en andere programma-onderdelen behoeven te omvatten. Bij deze algemene maatregel van bestuur worden tevens de eindexamenprogramma's vastgesteld. Bij de vaststelling van de eindexamenprogramma’s Nederlandse taal respectievelijk Nederlandse taal en literatuur worden de referentieniveaus Nederlandse taal in acht genomen die voor de desbetreffende schoolsoorten of voor dan wel binnen leerwegen zijn vastgesteld op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen.
  • 5 Voor examens, die niet vanwege de school worden afgenomen, kunnen bij algemene maatregel van bestuur voorschriften worden gegeven.
  • 6 Ten behoeve van de bijzondere inrichting van het onderwijs aan een school kan Onze Minister besluiten toe te staan dat wordt afgeweken van het bepaalde bij of krachtens dit artikel. Onze Minister besluit binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag.

Artikel 29a. Schooldiploma praktijkonderwijs

  • 1 De directeur reikt een schooldiploma praktijkonderwijs uit aan de leerling die een school voor praktijkonderwijs verlaat en naar het oordeel van de directeur in aanmerking komt voor het schooldiploma. De directeur baseert zijn oordeel op een reglement dat door het bevoegd gezag wordt vastgesteld.
  • 2 Een portfolio waarin de behaalde resultaten zijn opgenomen, maakt deel uit van het schooldiploma.
  • 3 Bij ministeriële regeling wordt een model voor het schooldiploma vastgesteld.
  • 4 De leerling die een deel van het programma heeft voltooid, de school voor praktijkonderwijs verlaat en niet op grond van het eerste lid een schooldiploma ontvangt, ontvangt een verklaring.

Artikel 30. Extraneï-examens

  • 1 Een diploma als bedoeld in artikel 29, derde lid, kan ook worden uitgereikt aan degenen die niet als leerlingen van een school zijn ingeschreven, maar tot het eindexamen van die school zijn toegelaten en dit met gunstig gevolg hebben afgelegd.
  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften vastgesteld omtrent de in het eerste lid bedoelde toelating tot het eindexamen. Daarbij wordt vastgesteld in welke gevallen een bedrag aan het bevoegd gezag verschuldigd is, alsmede de hoogte daarvan.

Artikel 30a. Voorziening tegen beslissingen inzake deelneming aan eindexamens

  • 1 Tegen een besluit inzake deelneming aan eindexamens staat administratief beroep open bij een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen bestuursorgaan.
  • 2 In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van het beroepschrift vijf dagen.
  • 3 In afwijking van artikel 7:24, eerste, tweede, vierde, vijfde, zesde en zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het beroepsorgaan binnen twee weken na ontvangst van het beroepschrift. Het kan de beslissing voor ten hoogste twee weken verdagen.
  • 4 Tegen een beslissing inzake deelneming aan eindexamens die geen besluit is, kan de betrokken leerling of zijn ouders voorziening vragen bij een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen instantie.
  • 5 De termijn voor het indienen van het verzoekschrift bedraagt vijf dagen, met ingang van de dag na die waarop de beslissing aan de leerling is uitgereikt of toegezonden.
  • 6 De instantie, bedoeld in het vierde lid, beslist binnen twee weken na ontvangst van het verzoekschrift. Zij kan de beslissing voor ten hoogste twee weken verdagen.

Artikel 31. Verklaring

  • 1 De leerling die de school verlaat en aan wie geen diploma kan worden uitgereikt, ontvangt een verklaring waarin in ieder geval worden vermeld het tijdstip waarop hij de school verlaat en het leerjaar waartoe hij laatstelijk onvoorwaardelijk was bevorderd alsmede voor welke vormen van vervolgonderwijs en voor welke leerjaren daarvan hij geschikt wordt geacht. De verklaring wordt door het bevoegd gezag of namens het bevoegd gezag door de rector, de directeur, dan wel een of meer leden van de centrale directie, ondertekend.
  • 2 [Red: Vervallen.]
  • 3 [Red: Vervallen.]
  • 4 Onze Minister stelt het model van de verklaring vast.

Artikel 31a

[Vervallen per 01-08-1998]

§ 3. Personeel

Artikel 32. Personeelscategorieën; formatiebeleid; taken en functies personeel

  • 1 Aan een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, voorbereidend beroepsonderwijs en praktijkonderwijs zijn een of meer leraren verbonden.
  • 2 Aan het hoofd van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs staat een rector, aan het hoofd van een school voor algemeen voortgezet onderwijs, voorbereidend beroepsonderwijs en praktijkonderwijs een directeur.
  • 3 De conrectoren en de adjunct-directeuren hebben tot taak de rector onderscheidenlijk de directeur bij te staan en bij afwezigheid te vervangen.
  • 4 Het overige personeel heeft tot taak het onderwijs te ondersteunen.
  • 5 Een of meer leden van het personeel worden belast met de taak van schooldecaan.
  • 6 Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op de leden van de centrale directie, bedoeld in artikel 32a, eerste lid.
  • 7 Het bevoegd gezag stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking tot de formatie van de verschillende categorieën personeel van de school.
  • 8 Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder «vakken» tevens verstaan, programma-onderdelen als bedoeld in de artikelen 13 en 14.

Artikel 32a. Mogelijkheid centrale directie grote of complexe school

  • 1 Aan het hoofd van een school die aan bij algemene maatregel van bestuur te vermelden voorwaarden voldoet, kan het bevoegd gezag een centrale directie plaatsen bestaande uit ten hoogste vijf leden, waarvan er een door hem wordt benoemd tot voorzitter dan wel zonder benoeming tewerkgesteld als voorzitter. De formatie van de centrale directie omvat ten hoogste drie volledige formatieplaatsen.
  • 2 De centrale directie heeft in naam van het bevoegd gezag de leiding van de voorbereiding en de uitvoering van het beleid van de school, alsmede de coördinatie van de dagelijkse gang van zaken en van het beheer van de school. Indien toepassing is gegeven aan artikel 32b, is de centrale directie tevens met de daar bedoelde taken en bevoegdheden belast.

Artikel 32b. Uitoefening taken en bevoegdheden bevoegd gezag door centrale directie grote of complexe school

Het bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 32a, eerste lid, kan bepalen dat hem bij wettelijk voorschrift toekomende taken en bevoegdheden in naam van het bevoegd gezag worden uitgeoefend door de centrale directie.

Artikel 32b1. Overdracht taken en bevoegdheden

  • 1 Het bestuur kan hem bij wettelijk voorschrift opgedragen taken en bevoegdheden overdragen aan de centrale directie, de rector of de directeur van de school.
  • 2 De centrale directie, de rector of de directeur van de school kunnen hen bij wettelijk voorschrift opgedragen of door het bevoegd gezag overgedragen taken en bevoegdheden overdragen aan elkaar of aan de adjunct-directeur.

Artikel 32c. Vaststelling managementstatuut

  • 1 Het bevoegd gezag stelt na overleg met de rector, de directeur, de conrector en de adjunct-directeur en indien toepassing is gegeven aan artikel 32a met de centrale directie, een managementstatuut vast. In het managementstatuut is ten minste een regeling opgenomen betreffende de bevoegdheden van de rector, de directeur, de conrector en de adjunct-directeur en indien toepassing is gegeven aan artikel 32a van de bevoegdheden van de centrale directie, met betrekking tot de toedeling, bestemming en aanwending van de bekostiging.
  • 2 Het managementstatuut bevat tevens de aanduiding van de andere aan het bevoegd gezag bij wettelijk voorschrift toegekende taken en bevoegdheden waarvan het bevoegd gezag heeft bepaald dat de rector, de directeur, de conrector, de adjunct-directeur of de centrale directie van de school deze in naam van het bevoegd gezag kan uitoefenen. Het managementstatuut bevat voorts instructies ten aanzien van deze taken en bevoegdheden.
  • 3 In het managementstatuut worden tevens vastgelegd:
      • a. 
        de taken en bevoegdheden die het bestuur overdraagt aan de centrale directie, de rector en de directeur van de school, indien toepassing is gegeven aan artikel 32b1, eerste lid;
      • b. 
        de taken en bevoegdheden die de centrale directie, de rector en de directeur van de school hebben overgedragen aan elkaar of aan de adjunct-directeur, indien toepassing is gegeven aan artikel 32b1, tweede lid; en
      • c. 
        de richtlijnen voor de uitoefening van de overgedragen taken en bevoegdheden.
  • 4 Het bevoegd gezag stelt het managementstatuut, alsmede elke wijziging daarvan, zo spoedig mogelijk na de vaststelling op een voor eenieder toegankelijke wijze beschikbaar.

Artikel 32d. Evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities

Het bevoegd gezag streeft evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities na.

Artikel 32e. Het beroep van leraar

  • 1 Onder het beroep van leraar wordt verstaan het binnen de kaders van het onderwijskundig beleid van de school, verantwoordelijkheid dragen voor het vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische proces in de school.
  • 2 Leraren komt een zelfstandige verantwoordelijkheid toe als het gaat om het beoordelen van de onderwijsprestaties van leerlingen.
  • 3 Leraren beschikken over voldoende vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische zeggenschap, waaronder wordt verstaan de zeggenschap over:
      • a. 
        de inhoud van de lesstof;
      • b. 
        de wijze waarop de lesstof wordt aangeboden en de middelen die daarbij worden gebruikt;
      • c. 
        de te hanteren pedagogisch-didactische aanpak op de school en de wijze waarop daar uitvoering aan wordt gegeven, waaronder de begeleiding van de leerlingen en de contacten met de ouders;
      • d. 
        het in samenhang met de onderdelen a, b en c, onderhouden van de bekwaamheid van de leraren als onderdeel van het team.
  • 4 Het bevoegd gezag stelt in overleg met de leraren een professioneel statuut op waarin de afspraken zijn opgenomen over de wijze waarop de zeggenschap van leraren als bedoeld in het derde lid wordt georganiseerd. Bij het opstellen van het professioneel statuut wordt de professionele standaard van de beroepsgroep in acht genomen.

Artikel 33. Vereisten benoeming of tewerkstelling leraren

  • 1 Leraren worden door het bevoegd gezag benoemd dan wel tewerkgesteld zonder benoeming. Om tot leraar te kunnen worden benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming dient de betrokkene:
      • a. 
        in het bezit te zijn van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, die op het tijdstip van overlegging aan het bevoegd gezag niet ouder is dan 6 maanden,
      • c. 
        niet krachtens rechterlijke uitspraak van het geven van onderwijs te zijn uitgesloten.

    De eerste en tweede volzin zijn niet van toepassing op benoeming of tewerkstelling van leraren voor het verzorgen van een vak of ander programmaonderdeel dat door het bevoegd gezag is vastgesteld, uitgezonderd godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.

  • 1a Indien het bevoegd gezag een leraar benoemt of tewerkstelt zonder benoeming voor uitsluitend het geven van middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of het geven van onderwijs in de eerste drie leerjaren van het hoger algemeen voortgezet onderwijs of van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, is het eerste lid, onderdeel b, onder 3°, niet van toepassing en volstaat in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, het bezit van het getuigschrift van een bacheloropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt dat:
    • 2°. is voldaan aan de bekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 36, eerste lid, voor zover die van toepassing zijn op dat onderwijs.
  • 1b Indien het bevoegd gezag een leraar benoemt of tewerkstelt zonder benoeming voor het geven van praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 10f in één of meer bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen vakken, volstaat in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, het bezit van een getuigschrift krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt dat ten aanzien van schoolonderwijs als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs is voldaan aan de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 32a van die wet.
  • 1c Bij ministeriële regeling wordt:
      • a. 
        bepaald op grond van het getuigschrift van welke bacheloropleidingen als bedoeld in lid 1a onderwijs verzorgd kan worden in daarbij aan te wijzen vakken;
      • b. 
        ten aanzien van algemeen gebruikelijke vakken of programmaonderdelen, waarvoor op grond van een getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, niet rechtstreeks kan of kon worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de voor die vakken of programmaonderdelen geldende bekwaamheidseisen, een overzicht gegeven van getuigschriften waarmee wordt voldaan aan de bekwaamheidseisen die gelden voor het geven van voortgezet onderwijs in die vakken of programmaonderdelen. In het overzicht kunnen eisen worden opgenomen omtrent bij- of nascholing.
  • 2 In bijzondere gevallen kan Onze Minister besluiten aan personen, die in een bepaald vak of onderdeel van een vak door buitengewone bekwaamheid uitmunten, ten aanzien van dit vak of dit onderdeel ontheffing te verlenen van de in het eerste lid onder b gestelde eisen.
  • 3 Bij tijdelijke afwezigheid van een leraar kan ten aanzien van degene die hem vervangt voor ten hoogste twaalf maanden worden afgeweken van de eisen, gesteld in het eerste lid, onderdeel b, met dien verstande dat de periode van twaalf maanden is verstreken vanaf de dag dat perioden van vervanging als bedoeld in dit lid elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van twaalf maanden, deze tussenpozen inbegrepen, is overschreden. Indien in een vacature niet terstond kan worden voorzien door de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming van een leraar die aan de genoemde eisen voldoet, is het bepaalde in de vorige volzin van overeenkomstige toepassing. Deze termijn van een jaar kan met ten hoogste twee jaren worden verlengd indien het bevoegd gezag en de betrokkene schriftelijk verklaren dat betrokkene verplicht is zich in te spannen binnen twee jaren alsnog te voldoen aan de eisen gesteld in het eerste lid, onderdeel b. Het bevoegd gezag kan onder de voorwaarden, genoemd in de vorige volzin, een verlenging van nog eens twee jaren geven indien het dat noodzakelijk oordeelt vanwege de kwaliteit en de voortgang van het onderwijs op de school.
  • 4 Degene die benoembaar of tewerkstelbaar zonder benoeming is voor enig vak, mag, onverminderd het vijfde lid, door het bevoegd gezag gedurende ten hoogste twee jaren worden belast met werkzaamheden als leraar waarvoor hij niet voldoet aan de in artikel 36, eerste lid, bedoelde bekwaamheidseisen. Aan de eerste volzin wordt uitsluitend toepassing gegeven indien het bevoegd gezag en betrokkene in ieder geval schriftelijk hebben verklaard dat betrokkene verplicht is zich in te spannen om binnen twee jaren alsnog te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor die werkzaamheden. Het bevoegd gezag kan de in de eerste volzin bedoelde termijn verlengen met ten hoogste twee jaren indien het bevoegd gezag dat noodzakelijk oordeelt vanwege de kwaliteit en de voortgang van het onderwijs aan de school. De tweede volzin is in dat geval van overeenkomstige toepassing. De inspectie kan op aanvraag van het bevoegd gezag besluiten toe te staan dat in de eerste twee leerjaren wordt afgeweken van de eis, bedoeld in de tweede volzin.
  • 5 Indien in het onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 11c, sprake is van vakoverstijgende programmaonderdelen, kan in de eerste twee leerjaren worden gewerkt met teams die verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van het onderwijsprogramma voor die vakoverstijgende programmaonderdelen voorzover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
      • a. 
        leraren die deel uitmaken van een team voldoen ieder aan bekwaamheidseisen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, waarbij de leraren in het team als geheel beschikken over de bekwaamheidseisen voor de vakken die zijn betrokken bij het vakoverstijgende programmaonderdeel,
      • b. 
        leraren die deel uitmaken van een team zijn ieder verantwoordelijk voor de kwaliteit van het deel van het onderwijs van het desbetreffende vakoverstijgende programmaonderdeel waarvoor zij voldoen aan de bekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 36, eerste lid, en
      • c. 
        het onderwijs in het desbetreffende vakoverstijgende programmaonderdeel kan worden verzorgd door:
      • 1°. leden van het team, en
      • 2°. andere leraren die daartoe naar het oordeel van het bevoegd gezag geschikt zijn. Daarbij stelt het bevoegd gezag, de opvattingen van de leden van het team in aanmerking nemend, vast of de inhoudelijke of didactische kennis en vaardigheden van deze leraren voldoende zijn. Indien dat niet het geval is, wordt eveneens vastgesteld hoe hierin alsnog wordt voorzien. Het bevoegd gezag legt dit vast in de geordende gegevens, bedoeld in artikel 37a.
  • 5a Indien in het onderwijsprogramma van een doorlopende leerroute vmbo-mbo als bedoeld in artikel 10b10 of de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding, bedoeld in artikel 10b21 sprake is van vak- en sectoroverstijgende programmaonderdelen als bedoeld in artikel 10b13, tweede lid, onderdeel a respectievelijk c, kan worden gewerkt met teams die verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van het onderwijsprogramma voor die vak- en sectoroverstijgende programmaonderdelen voorzover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
      • a. 
        leraren en docenten die deel uitmaken van een team voldoen ieder aan bekwaamheidseisen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, of artikel 4.2.3, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waarbij de leraren en docenten in het team als geheel beschikken over de bekwaamheidseisen voor alle vak- of sectoroverstijgende onderdelen van het onderwijsprogramma van de doorlopende leerroute vmbo-mbo of de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding, en
  • 5b Bij toepassing van het vijfde lid of lid 5a is het derde lid van overeenkomstige toepassing.
  • 6 Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens over de toepassing van het derde lid, de eerste volzin van het vierde lid, het vijfde lid en lid 5a.
  • 7 Het eerste lid is niet van toepassing op een leraar, in zoverre deze belast is met het verrichten van werkzaamheden in verband met contractactiviteiten.
  • 8 Bij algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van leraren die in vaste dienst zijn verbonden aan een school, bedoeld in de artikelen 7, 8, 9, 10a en 10f, regelen gesteld omtrent de gronden waarop en de procedure volgens welke kan worden afgeweken van het eerste lid, onderdeel b.
  • 9 Onverminderd het derde, vierde en vijfde lid, lid 5a en het achtste lid en artikel 35a kan ten aanzien van ho-studenten die:
      • b. 
        een duale opleiding als bedoeld in dat artikel aan een universiteit volgen

    tot leraar voortgezet onderwijs ten behoeve van het geven van het onderwijs waarvoor de desbetreffende opleiding opleidt tot het daarvoor vereiste getuigschrift, worden afgeweken van de eisen in het eerste lid onder b, met dien verstande dat het tijdelijk dienstverband van de ho-student een periode beslaat die overeenkomt met een volledig dienstverband van vijf maanden. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van ho-studenten die ten minste 166 doch nog geen 180 studiepunten hebben behaald, indien door de desbetreffende hogeschool wordt verklaard dat de ho-student beschikt over met 180 studiepunten vergelijkbare en tevens voor het dienstverband relevante kennis, inzicht en vaardigheden. De toepassing van de vorige volzin vervalt ten aanzien van die ho-student die niet binnen vier weken na aanvang van het dienstverband over 180 studiepunten beschikt. De in artikel 7.7, vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bedoelde overeenkomst vermeldt tevens de leraar onder wiens verantwoordelijkheid de betrokken ho-student werkzaamheden van onderwijskundige aard verricht.

  • 10 [Red: Vervallen.]
  • 11 [Red: Vervallen.]
  • 12 Het negende lid is, behoudens de eis van verblijf in het laatste jaar van de opleiding, van overeenkomstige toepassing ten aanzien van ho-studenten van een universitaire lerarenopleiding, met dien verstande dat afwijking bij de voltijdse vorm van die opleiding mogelijk is voor ten hoogste de periode van een schooljaar waarin onderwijs wordt gegeven, en bij de deeltijdse vorm van die opleiding voor ten hoogste twee jaren.
  • 13 Voor door het bevoegd gezag vastgestelde vakken en andere programma-onderdelen, uitgezonderd godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden vastgesteld ten aanzien van benoeming dan wel tewerkstelling zonder benoeming. Bij deze algemene maatregel van bestuur kan het eerste lid geheel of gedeeltelijk van toepassing of overeenkomstige toepassing worden verklaard.
  • 14 In geval van een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 118k vindt de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming plaats voor een periode van ten hoogste twee aaneengesloten schooljaren. Het bevoegd gezag kan deze benoemingsperiode, al dan niet onder door dat gezag te stellen voorwaarden, verlengen met ten hoogste twee jaren indien het bevoegd gezag daarvoor redenen aanwezig acht. Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens met betrekking tot de toepassing van de tweede volzin. Het bevoegd gezag dat betrokkene voor de eerste maal na afgifte van de geschiktheidsverklaring benoemt of tewerkstelt zonder benoeming, tekent het feit en de datum van benoeming of tewerkstelling zonder benoeming aan op die verklaring.
  • 15 Het bevoegd gezag kan afwijken van het eerste lid, onder b, ten aanzien van degene die gelet op specifieke kennis en bekwaamheden, samenhangend met ervaringen en werkzaamheden in andere sectoren van de samenleving en het bedrijfsleven, naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende bekwaam is om onder verantwoordelijkheid van een daartoe door het bevoegd gezag aan te wijzen leraar voor een beperkte betrekkingsomvang te worden belast met een uitsluitend lesgevende taak voor vakken waar die specifieke kennis en bekwaamheden in het bijzonder betrekking op hebben. De betrekkingsomvang is voor het totaal van de in de eerste volzin bedoelde lesgevende taken ten hoogste een aantal van op jaarbasis gemiddeld 6 klokuren per week.
  • 16 Onze Minister kan met betrekking tot een vak of ander programmaonderdeel waarvoor niet met een getuigschrift afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek kan worden aangetoond dat betrokkene voldoet aan de bekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 36, eerste lid, en waarvoor de bekwaamheid evenmin blijkt uit de regeling bedoeld in lid 1c, onderdeel b, verklaren dat een leraar wordt geacht bij benoeming of tewerkstelling zonder benoeming te voldoen aan de bekwaamheidseisen tot het geven van voortgezet onderwijs in dat vak of dat andere programmaonderdeel.

Artikel 33a. Bekwaamheid op grond van buitenlands getuigschrift

Onze Minister kan in aanvulling op artikel 33, eerste lid, aan personen die in het bezit zijn van een buiten de Europese Economische Ruimte of Zwitserland behaald bewijsstuk, de bevoegdheid verlenen tot het geven van voortgezet onderwijs. Hij kan daarbij voorwaarden en beperkingen stellen.

Artikel 33b. Verzorgen onderwijs met geschiktheidsverklaring op grond van Wet educatie en beroepsonderwijs

In afwijking van artikel 33, eerste lid, onderdeel b, kan met het verzorgen van onderwijs in de entreeopleiding, bedoeld in artikel 10b8, ook worden belast degene die in het bezit is van een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 4.2.4, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs voor tot die entreeopleiding behorend onderwijs, met dien verstande dat betrokkene tevens in het bezit is van een getuigschrift als bedoeld in artikel 7a.4 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Artikel 34. Benoembaarheid leidinggevend personeel

  • 1 Tot rector, directeur, conrector of adjunct-directeur kan slechts worden benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming degene die:
      • b. 
        met inachtneming van artikel 33, eerste lid, onderdeel b, kan worden benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming tot leraar in een van de vakken die aan de school worden onderwezen, en
      • e. 
        volgens bij algemene maatregel van bestuur te geven regels zijn bekwaamheid heeft aangetoond, en
      • f. 
        niet krachtens rechterlijke uitspraak is uitgesloten van het verrichten van de onder c bedoelde werkzaamheden.
  • 2 Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op de leden van de centrale directie van een school als bedoeld in artikel 32a, eerste lid.
  • 3 Het bevoegd gezag van een school aan het hoofd waarvan geen centrale directie is geplaatst, kan voor ten hoogste de helft van het aantal, bestaande uit de rector of de directeur en de aan de school verbonden conrectoren of adjunct-directeuren, afwijken van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b.

Artikel 35. Benoembaarheid onderwijsondersteunende functionarissen

  • 1 De onderwijsondersteunend functionaris kan worden belast met in artikel 36, derde lid, bedoelde werkzaamheden in het voortgezet onderwijs indien deze:
      • a. 
        in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven ingevolge de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, die op het tijdstip van overlegging aan het bevoegd gezag niet ouder is dan 6 maanden, en
      • d. 
        volgens bij algemene maatregel van bestuur te geven regels zijn bekwaamheid heeft aangetoond, en
      • e. 
        niet krachtens rechterlijke uitspraak is uitgesloten van het verrichten van die werkzaamheden.
  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op een onderwijsondersteunende functionaris voor zover deze is belast met werkzaamheden in verband met contractactiviteiten.
  • 3 De onderwijsondersteunende functionaris die niet voldoet aan de eisen van het eerste lid, onder b, c of d, mag voor zover het werkzaamheden betreft waarvoor op grond van artikel 36, derde lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, niettemin met die werkzaamheden worden belast, voor een periode van ten hoogste twee jaren. Aan de eerste volzin wordt uitsluitend toepassing gegeven indien het bevoegd gezag en betrokkene in ieder geval schriftelijk hebben verklaard dat betrokkene verplicht is zich in te spannen om binnen twee jaren alsnog te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor die werkzaamheden.
  • 4 Ten aanzien van ho-studenten aan een opleiding als bedoeld in artikel 7.7, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en mbo-studenten aan de beroepsbegeleidende leerweg van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs die in het kader van die opleiding onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten waarvoor op grond van artikel 36, derde lid, bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, kan voor de duur van die werkzaamheden worden afgeweken van het eerste lid onder b tot en met d.

Artikel 35a. Afwijking benoemingvereisten leraren

Volgens regelen, te stellen bij algemene maatregel van bestuur, kunnen in bijzondere gevallen, in afwijking van de eisen van benoembaarheid, gesteld in artikel 33, eerste lid onder b, leraren die voldoen aan de in artikel 36, eerste juncto vijfde lid, bedoelde bekwaamheidseisen, niet zijnde bekwaamheidseisen voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs, tot een bepaald aantal lessen tijdelijk tevens onderwijs geven in het desbetreffende vak of de desbetreffende combinatie van vakken aan de scholen of leerjaren van scholen waarvoor moet worden voldaan aan laatstgenoemde bekwaamheidseisen.

Artikel 36. Bekwaamheidseisen

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden bekwaamheidseisen vastgesteld voor leraren.
  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor werkzaamheden van leidinggevende aard die nauw verband houden met het pedagogisch-didactische klimaat op de school of onderwijskundige leiding omvatten, bekwaamheidseisen worden vastgesteld.
  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden bekwaamheidseisen vastgesteld voor bij die maatregel aan te wijzen onderwijsondersteunende werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het onderwijsleerproces.
  • 4 De in het eerste lid bedoelde bekwaamheidseisen zijn gericht op het handelen in het onderwijsleerproces, het algemeen professioneel handelen en het werken binnen een onderwijsorganisatie. Zij omvatten in elk geval eisen ten aanzien van:
      • a. 
        pedagogisch-didactische kennis, inzicht en vaardigheden, en
      • b. 
        vakbekwaamheid.
  • 5 De in het eerste lid bedoelde bekwaamheidseisen kunnen worden onderscheiden naar schoolsoort en naar samenhangende leerjaren, met dien verstande dat zij in elk geval specifiek worden vastgesteld voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs, bedoeld in artikel 12, eerste lid.
  • 6 Onze Minister stelt een beroepsorganisatie die hij vanuit het oogpunt van beroepskwaliteit representatief acht voor onderwijspersoneel als bedoeld in deze wet, in de gelegenheid hem een voorstel te doen voor de in het eerste en derde lid voorgeschreven bekwaamheidseisen en kan een representatief geachte beroepsorganisatie in de gelegenheid stellen hem een voorstel te doen voor bekwaamheidseisen die op grond van het tweede lid kunnen worden vastgesteld. Onze Minister stelt deze organisatie vervolgens in elk geval eenmaal in de zes jaar in de gelegenheid, hem een voorstel te doen over ongewijzigde handhaving of wijziging van de bekwaamheidseisen voor zover vastgesteld. Uit een voorstel als bedoeld in de eerste of tweede volzin blijkt tevens, in hoeverre dat voorstel mede steun geniet van een vertegenwoordiging van bevoegde gezagsorganen, van ouders en van leerlingen.

Artikel 37. Inclusieve bevoegdheid

Degene die voor een bepaald vak voldoet aan de in artikel 36, eerste juncto vijfde lid, bedoelde bekwaamheidseisen voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs, is daarmee tevens bekwaam voor dat vak voor zover dat wordt verzorgd in het voortgezet onderwijs niet zijnde de periode van voorbereidend hoger onderwijs.

Artikel 37a. Bekwaamheidsdossier

Het bevoegd gezag beschikt ten aanzien van elk personeelslid dat een functie of werkzaamheden verricht waarvoor bekwaamheidseisen zijn vastgesteld, over geordende gegevens met betrekking tot de bekwaamheid en het onderhouden van de bekwaamheid. Ten behoeve van de onderlinge vergelijkbaarheid en herkenbaarheid van de gegevens kunnen bij ministeriële regeling voorschriften worden vastgesteld over de inrichting en wijze van ordening van deze gegevens.

Artikel 37b. Overgangsrecht voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs en voor het verrichten van onderwijsondersteunende werkzaamheden daarvoor

  • 1 Degene die op 31 juli 2017 voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan een school is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming, alsmede degene die eerder al voor het geven van dat onderwijs benoemd is geweest of tewerkgesteld zonder benoeming, voldoet aan de bekwaamheidseisen voor het geven van dat onderwijs.
  • 2 Degene die binnen een periode van vijf jaren gerekend vanaf 1 augustus 2017 voor de eerste keer wordt benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan een school, dient binnen een periode van vijf jaren gerekend vanaf het tijdstip van die eerste benoeming of die eerste tewerkstelling zonder benoeming, te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor het geven van dat onderwijs om belast te kunnen blijven worden met de desbetreffende werkzaamheden. Bij algemene maatregel van bestuur kan deze periode worden verlengd met een daarbij te bepalen periode indien verlenging noodzakelijk is voor een goede invoering van die bekwaamheidseisen.
  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op degene die:
      • a. 
        onderwijsondersteunende werkzaamheden ten behoeve van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan een school verricht, vanaf het moment dat voor die werkzaamheden bekwaamheidseisen zijn vastgesteld; of
      • b. 
        is aangewezen, eerder was aangewezen onderscheidenlijk voor de eerste keer wordt aangewezen voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs op openbare scholen.
  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van het eerste tot en met derde lid.

Artikel 37c. Invoering onderhoudsplicht bekwaamheid

Artikel 24, derde lid, vindt, wat het onderhouden van de bekwaamheid betreft, voor een bepaalde personeelscategorie voor het eerst toepassing met ingang van het tijdstip waarop de bekwaamheidseisen voor die categorie in werking treden.

Artikel 37c.1

[Vervallen per 01-01-1996]

Artikel 37d

[Vervallen per 01-08-1998]

Artikel 37e

[Vervallen per 01-08-1998]

Artikel 37f. Nadere regeling (verticale) scholengemeenschap

Ten behoeve van een scholengemeenschap of een verticale scholengemeenschap worden bij algemene maatregel van bestuur voorschriften vastgesteld met betrekking tot de toepassing van de artikelen 32 tot en met 37.

Artikel 38. Scholings- en begeleidingsovereenkomst zij-instroom in het beroep

  • 1 Degene die beschikt over een in artikel 118k bedoelde geschiktheidsverklaring, het bevoegd gezag dat benoemt of tewerkstelt zonder benoeming, en het bestuur van een instelling die werkzaamheden uitvoert als bedoeld in artikel 118p, eerste lid, onder a, sluiten een overeenkomst die hun wederzijdse rechten en plichten omvat met betrekking tot het uitvoeren van de noodzakelijk geachte scholing en begeleiding, met inachtneming van de beoordeling, bedoeld in artikel 118l, tweede lid, onder c. Indien na het sluiten van de overeenkomst blijkt dat de scholing of begeleiding niet volgens de overeenkomst kan worden uitgevoerd, treft het bevoegd gezag tijdig een toereikende vervangende voorziening.
  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven voor de uitvoering van het eerste lid, waaronder in elk geval voorschriften ter waarborging van de kwaliteit van het daarin bepaalde.
  • 3 Voor zover betrokkene de werkzaamheden ten aanzien waarvan hem een geschiktheidsverklaring is verstrekt, verricht bij twee of meer bevoegde gezagsorganen, dragen deze bevoegde gezagsorganen er zorg voor dat de overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, waarbij zij ten aanzien van betrokkene partij zijn, op elkaar worden afgestemd. Zonodig wordt een al gesloten overeenkomst daartoe gewijzigd.

Artikel 38a. Rechtspositieregeling personeel

Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de rechtspositie van het personeel wordt geregeld.

Artikel 39

Het bevoegd gezag benoemt, schorst en ontslaat de rector, de directeur, de conrectoren, de adjunct-directeuren, de leden van de centrale directie, de leraren en het overige personeel.

Artikel 39a. Benoeming in algemene dienst

  • 1 Het bevoegd gezag benoemt de rector, de directeur, de conrector en de adjunct-directeur, de centrale directie, de leraren en het overige personeel, bedoeld in artikel 39, in algemene dienst van het bevoegd gezag.
  • 2 Onder benoeming in algemene dienst van het bevoegd gezag wordt in dit artikel verstaan een benoeming ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden aan door het bevoegd gezag in stand gehouden scholen.

Artikel 39a1. Afschriften bewijsstukken

  • 1 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat afschriften van de bewijsstukken waarmee de bekwaamheid wordt aangetoond, van de geschiktheidsverklaringen, van de verklaringen omtrent het gedrag en van de arbeidsovereenkomsten van het aan de school verbonden personeel worden bewaard.
  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personeel dat is tewerkgesteld zonder benoeming.

Artikel 39b. Nascholingsplan

[Vervallen per 01-08-1998]

Artikel 39c

  • 1 Het bevoegd gezag is verplicht aan ho-studenten die in opleiding zijn voor een functie in het voortgezet onderwijs, in de educatie of het beroepsonderwijs, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, in het hoger beroepsonderwijs of in het basisonderwijs, gelegenheid te bieden de als onderdeel van hun opleiding vereiste ervaring in de school te verkrijgen.
  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, betreft ho-studenten die zijn ingeschreven voor een opleiding voor het beroep van leraar waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft of anderszins studeren om aan de bekwaamheidseisen te voldoen.
  • 3 Het in uren uitgedrukte aantal lessen en onderdelen van het in schooltijd verzorgd onderwijsprogramma waarvoor het bevoegd gezag in enig schooljaar verplicht is, ho-studenten als bedoeld in het eerste lid tot de school toe te laten, bedraagt gezamenlijk 5 procent van het in uren uitgedrukte totale aantal in dat schooljaar te geven lessen en te verzorgen onderdelen van het in schooltijd verzorgd onderwijsprogramma. Onze Minister kan het percentage lager stellen.
  • 4 Een bevoegd gezag kan een ho-student de verdere toegang tot de school ontzeggen, indien deze in de school in strijd handelt met de grondslag en doelstellingen van de school. Van een beslissing tot ontzegging van de toegang tot de school wordt mededeling gedaan door toezending of uitreiking van een afschrift aan het bevoegd gezag van de betrokken opleidingsinstelling.
  • 5 De rector of de directeur dan wel de centrale directie regelt, onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, de werkzaamheden in verband met de begeleiding door de leraren van de ho-studenten in de school in overeenstemming met de leraren, alsmede in overeenstemming met de betrokken opleidingsinstellingen, dan wel, indien het betreft ho-studenten die zich voorbereiden op het afleggen van een staatsexamen ter verkrijging van een bewijs van bekwaamheid, in overeenstemming met de betrokken staatsexamencommissie.
  • 6 Onze Minister kan het bevoegd gezag op grond van bijzondere omstandigheden gehele of gedeeltelijke ontheffing van de verplichting verlenen. De ontheffing geldt voor een schooljaar.
  • 7 De scholen waarop ho-studenten als bedoeld in het eerste lid, zijn toegelaten, zijn toegankelijk voor de inspectie belast met het toezicht op de opleidingsinstellingen, voor de directieleden en de door deze aan te wijzen docenten van die opleidingsinstellingen, alsmede voor de leden van de betrokken staatsexamencommissies, een en ander voor zover zulks voor de uitoefening van het toezicht op de praktische vorming onderscheidenlijk de begeleiding van de praktische vorming van de in de school aanwezige ho-studenten noodzakelijk is.
  • 8 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden in verband met het bepaalde in dit artikel nadere voorschriften gegeven, betreffende de navolgende onderwerpen:
      • a. 
        het maximum aantal lessen in een vak van een schoolsoort, gedurende dewelke het bevoegd gezag in enig schooljaar verplicht is ho-studenten als bedoeld in het eerste lid, toe te laten, welk maximum de 20 procent niet te boven mag gaan;
      • b. 
        het maximum aantal ho-studenten als bedoeld in het eerste lid, dat bij dezelfde les kan worden toegelaten, welk maximum, behoudens bijzondere omstandigheden, de 3 niet te boven mag gaan, alsmede de gevolgen die het toelaten van meer dan een ho-student bij dezelfde les heeft voor het maximum, bedoeld in het derde lid, en het maximum, bedoeld in dit lid onder a.
  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in verband met het bepaalde in dit artikel nadere voorschriften worden gegeven, betreffende de navolgende onderwerpen:
      • a. 
        de wijze van aanmelden van ho-studenten als bedoeld in het eerste lid, alsmede de termijn die voor de aanmelding door het bevoegd gezag mag worden gesteld;
      • b. 
        de wijze waarop door de school bekendheid moet worden gegeven aan opleidingsinstellingen en staatsexamencommissies over de beschikbaarheid en de aard van schoolpracticumplaatsen;
      • c. 
        de categorieën ho-studenten ten aanzien van wie de verplichting, bedoeld in het eerste lid, niet geldt;
      • d. 
        regulering in de situatie dat, bij een beperkte beschikbaarheid van schoolpracticumplaatsen aan de school, gelijktijdig ho-studenten die in opleiding zijn voor een functie in het voortgezet onderwijs, en ho-studenten die in opleiding zijn voor een functie in het basisonderwijs, worden aangemeld;
      • e. 
        de vakken en andere programma-onderdelen van een schoolsoort, waarvoor in verband met de geringe omvang van het onderwijs daarin, de in het eerste lid bedoelde verplichting niet geldt.

Artikel 40. Landelijk georganiseerd overleg

[Vervallen per 01-07-2007]

Artikel 40a. Georganiseerd overleg

Over de door het bevoegd gezag ingevolge artikel 38a te treffen regelingen, alsmede over andere aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van het personeel, wordt door of namens het bevoegd gezag overleg gevoerd met de daarvoor in aanmerking komende verenigingen van werknemers, op een met deze schriftelijk overeengekomen wijze.

Artikel 40b. Mogelijkheid afwijking rechtspositie en georganiseerd overleg voor praktijkonderwijs

[Vervallen per 22-10-2008]

Artikel 41. Personeel ten behoeve van contractactiviteiten

Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat het verrichten van contractactiviteiten er niet toe leidt dat minder dan 51% van de personeelskosten van de school uit 's Rijks kas wordt bekostigd.

§ 4. Lerarenregister

Artikel 41a. Lerarenregister

  • 1 Er is een lerarenregister. In het lerarenregister zijn van leraren voor wie de grond voor benoeming of tewerkstelling zonder benoeming is gelegen in artikelen 33, eerste lid, onderdeel b, onderdelen 1 en 2, lid 1a, lid 1b, tweede of zestiende lid, 33a of 33b, persoonsidentificerende gegevens en gegevens betreffende de school, de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming, en de herregistratie opgenomen.
  • 2 Het lerarenregister heeft tot doel:
      • b. 
        het vastleggen op welke wijze een leraar voldoet aan de bekwaamheidseisen; en
      • c. 
        het vastleggen of een leraar voldoet aan de herregistratiecriteria.
  • 3 In aanvulling op het tweede lid heeft het lerarenregister tot doel gegevens te verstrekken:
      • a. 
        aan Onze Minister ten behoeve van de beleidsvorming; en
      • b. 
        aan de inspectie voor zover de verwerking van die gegevens noodzakelijk is voor de goede vervulling van haar publieke taak.
  • 4 Onze Minister draagt zorg voor het beheer van het lerarenregister.

Artikel 41c. Verwerkingsverantwoordelijke

Onze Minister is voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van het lerarenregister de verwerkingsverantwoordelijke.

Artikel 41d. Functionaris voor de gegevensbescherming

[Vervallen per 28-07-2018]

Artikel 41e. Autorisatie

Onze Minister stelt bij ministeriële regeling regels over de autorisatie van degenen die onder zijn gezag vallen voor verwerking van persoonsgegevens in het kader van het lerarenregister.

Artikel 41f. Gegevens in het lerarenregister

  • 1 Het lerarenregister bevat voor elke daarin opgenomen leraar:
      • a. 
        het burgerservicenummer;
      • b. 
        de geslachtsnaam, de voornamen, het geslacht, het adres, de postcode, en de geboortedatum van de leraar;
      • c. 
        gegevens betreffende de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming, waaronder in ieder geval de ingangsdatum ervan;
      • d. 
        gegevens betreffende de school waaraan hij benoemd is of tewerkgesteld zonder benoeming, waaronder in ieder geval het registratienummer van de school;
      • e. 
        het onderwijs waarvoor de leraar kan opgaan voor herregistratie;
      • f. 
        voor welk onderwijs als bedoeld in onderdeel e de leraar opgaat voor herregistratie;
      • g. 
        gegevens betreffende de activiteiten voor herregistratie; en
      • h. 
        gegevens betreffende de herregistratie waaronder, indien van toepassing, de aantekening, bedoeld in artikel 41k, tweede lid.
  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c tot en met h, nader worden gespecificeerd.

Artikel 41g. Levering gegevens door bevoegd gezag en leraar

Artikel 41h. Gegevens uit de basisregistratie personen

  • 1 De gegevens, bedoeld in artikel 41f, eerste lid, onder b, zijn gekoppeld aan het burgerservicenummer van de desbetreffende leraar en worden door Onze Minister verkregen uit de basisregistratie personen indien de leraar als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen.
  • 2 Indien de leraar niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, worden de desbetreffende gegevens verkregen uit de levering op grond van artikel 41g.

Artikel 41i. Opneming in het lerarenregister

Nadat een leraar de gegevens, bedoeld in artikel 41g, tweede en derde lid, heeft verstrekt, neemt Onze Minister het burgerservicenummer en de andere gegevens die zijn geleverd op grond van artikel 41g en verkregen op grond van artikel 41h of 41r, tweede lid, op in het lerarenregister, met dien verstande dat hij de basisgegevens slechts opneemt voor zover deze niet kunnen worden verkregen uit de basisadministratie personen.

Artikel 41j. Correctie op verzoek

  • 1 Indien een of meer van de basisgegevens van een leraar in het lerarenregister afwijken van de betreffende basisgegevens behorende bij de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming van deze leraar, kan de betrokkene Onze Minister elektronisch verzoeken deze gegevens te verbeteren. Onze Minister verzoekt het bevoegd gezag om hem overeenkomstig artikel 41g, eerste lid, de juiste gegevens te verstrekken.
  • 2 Indien het bevoegd gezag na het verzoek van Onze Minister constateert dat de basisgegevens van de leraar in het lerarenregister overeenkomen met de betreffende basisgegevens behorende bij de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming van deze leraar, deelt hij dit elektronisch mee aan Onze Minister en deelt Onze Minister dit elektronisch mee aan de betrokkene.
  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de gegevens die op grond van artikel 41h zijn overgenomen uit de basisregistratie personen.
  • 4 Een beslissing op een verzoek als bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, geldt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 41m. Verwijderen gegevens lerarenregister

  • 1 Gegevens van een leraar als bedoeld in artikel 41f worden verwijderd uit het lerarenregister:
      • a. 
        indien betrokkene Onze Minister hier om verzoekt;
      • b. 
        indien betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd bereikt;
      • c. 
        indien betrokkene is overleden.
  • 2 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder b en c, worden alle in het lerarenregister geregistreerde gegevens van betrokkene verwijderd.
  • 3 Indien een of meerdere gegevens van een leraar op grond van het eerste lid worden verwijderd uit het lerarenregister, blijven deze gegevens tot vijf jaar na verwijdering bewaard.
  • 4 Indien op grond van artikel 41g gegevens worden verstrekt voor heropname van een leraar in het lerarenregister, worden door Onze Minister van deze leraar de bewaarde gegevens als bedoeld in artikel 41f, eerste lid, onderdelen e tot en met h, opgenomen in het lerarenregister.
  • 5 Op verzoek van een leraar aan Onze Minister is het eerste lid, aanhef en onder b, op deze leraar niet van toepassing.
  • 6 Met pensioengerechtigde leeftijd wordt in dit artikel bedoeld de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet.

Artikel 41n. Het verstrekken van gegevens

  • 1 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]
  • 2 Op verzoek van het bevoegd gezag van de school waaraan de leraar is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming worden in aanvulling op de gegevens, bedoeld in het eerste lid, de volgende gegevens van een leraar verstrekt:
      • a. 
        het geslacht, het adres, de postcode en de geboortedatum;
      • b. 
        gegevens betreffende de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming;
      • c. 
        gegevens betreffende de school waaraan hij is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming;
      • d. 
        indien het bevoegd gezag daarvoor toestemming heeft van de leraar: gegevens betreffende de activiteiten voor herregistratie;
      • e. 
        overige gegevens betreffende de herregistratie.
  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:
      • a. 
        wordt de wijze waarop de gegevens van een leraar worden verstrekt vastgesteld;
      • b. 
        [Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden;]
      • c. 
        kunnen de gegevens, bedoeld in het eerste lid en tweede lid, nader worden gespecificeerd.
  • 4 [Red: Vervallen.]
  • 5 De betrokkene heeft toegang tot de gegevens die worden bewaard op grond van artikel 41m, derde lid.
  • 6 Uit het lerarenregister worden aan Onze Minister gegevens verstrekt ten behoeve van:
      • a. 
        [Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden;]
      • b. 
        de beleidsvorming.
  • 7 Uit het lerarenregister worden aan de inspectie gegevens verstrekt voor zover de verwerking van die gegevens noodzakelijk is voor de goede vervulling van haar publieke taak.
  • 8 Bij de verstrekking, bedoeld in het zesde en zevende lid, kunnen persoonsgegevens worden verwerkt, indien dat noodzakelijk is voor de in het zesde lid of zevende lid genoemde doelen, onverminderd de verplichting voor de verwerkingsverantwoordelijke om passende technische en organisatorische maatregelen te treffen als bedoeld in artikel 25 van de Algemene verordening gegevensbescherming.

§ 5. Registervoorportaal

Artikel 41o. Registervoorportaal

  • 1 Er is een registervoorportaal. In het registervoorportaal zijn van leraren die zijn benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming en niet voldoen aan de bekwaamheidseisen van het onderwijs dat zij verzorgen persoonsidentificerende gegevens en gegevens betreffende de school en de benoeming of tewerkstelling opgenomen.
  • 2 Het registervoorportaal heeft tot doel het inzichtelijk maken welke leraren die zijn benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming niet voldoen aan de bekwaamheidseisen van het onderwijs dat zij verzorgen.
  • 3 In aanvulling op het tweede lid heeft het registervoorportaal tot doel gegevens te verstrekken:
      • a. 
        aan Onze Minister ten behoeve van de beleidsvorming; en
      • b. 
        aan de inspectie voor zover de verwerking van die gegevens noodzakelijk is voor de goede vervulling van haar publieke taak.
  • 4 Het eerste lid, is niet van toepassing op leraren die zijn benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming op grond van artikel 33, vijftiende lid.
  • 5 Onze Minister draagt zorg voor het beheer van het registervoorportaal.

Artikel 41p. Gegevens per leraar

  • 1 Het registervoorportaal bevat voor elke daarin opgenomen leraar de basisgegevens die op grond van artikel 41q worden geleverd, waaronder in ieder geval het gegeven betreffende het onderwijs waarvoor hij is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming.
  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen de gegevens, bedoeld in het eerste lid, nader worden gespecificeerd.

Artikel 41q. Gegevenslevering registervoorportaal

  • 1 Het bevoegd gezag verstrekt aan Onze Minister de basisgegevens van leraren:

    en draagt zorg voor het correct bijhouden van die gegevens ten behoeve van het registervoorportaal.

  • 2 Het eerste lid, onder b, is van overeenkomstige toepassing op een leraar die onderwijs verzorgt op grond van artikel 33, vijfde lid, en niet voldoet aan de bekwaamheidseisen voor het onderwijs dat hij geeft.
  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de tijdstippen en de wijze van levering en over de correctie van de gegevens.

Artikel 41r. Duur van de vermelding, overdracht, verwijderen en bewaren van gegevens

  • 1 De leraar blijft voor het onderwijs waarvoor hij in het registervoorportaal is opgenomen vermeld:
      • a. 
        totdat hij voldoet aan de bekwaamheidseisen van dat onderwijs;
      • b. 
        maximaal voor de duur van de periode, genoemd in het artikel op grond waarvan deze leraar dit onderwijs geeft.
  • 2 Het bevoegd gezag stelt een leraar die in het registervoorportaal is opgenomen in staat te voldoen aan de vereisten om voor het desbetreffende onderwijs in het lerarenregister te kunnen worden opgenomen.
  • 3 Vanaf het moment dat een leraar voor het onderwijs waarvoor hij in het registervoorportaal is opgenomen, voldoet aan de criteria om in het lerarenregister te worden vermeld, worden de gegevens van deze leraar verstrekt voor opname in het lerarenregister.
  • 4 Indien een leraar opgenomen is in het registervoorportaal niet langer voldoet aan de vereisten die op grond van de in artikel 41q, eerste en tweede lid, genoemde bepalingen zijn gesteld aan de leraar, worden de gegevens van deze leraar verwijderd uit het registervoorportaal en gedurende vijf jaar bewaard.

Artikel 41s. Het verstrekken van gegevens

  • 1 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]
  • 2 Op verzoek van het bevoegd gezag van de school waaraan de leraar is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming worden in aanvulling op de gegevens, bedoeld in het eerste lid, de volgende gegevens van een leraar verstrekt:
      • a. 
        het geslacht, het adres, de postcode en de geboortedatum;
      • b. 
        overige gegevens betreffende de benoeming of tewerkstelling zonder benoeming; en
      • c. 
        gegevens betreffende de school waaraan hij is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming.
  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:
      • a. 
        wordt de wijze waarop de gegevens van een leraar worden verstrekt vastgesteld;
      • b. 
        [Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden;]
      • c. 
        kunnen de gegevens, bedoeld in het eerste lid en tweede lid, nader worden gespecificeerd.
  • 4 De leraar heeft toegang tot de gegevens die worden bewaard op grond van artikel 41r, derde lid.
  • 5 Uit het registervoorportaal worden aan Onze Minister gegevens verstrekt ten behoeve van de beleidsvorming.
  • 6 Uit het registervoorportaal worden aan de inspectie gegevens verstrekt voor zover de verwerking van die gegevens noodzakelijk is voor de goede vervulling van haar publieke taak.
  • 7 Bij de verstrekking, bedoeld in het vijfde en zesde lid, kunnen persoonsgegevens worden verwerkt, voor zover dat noodzakelijk is voor de in het vijfde of zesde lid genoemde doelen, onverminderd de verplichting voor de verwerkingsverantwoordelijke om passende technische en organisatorische maatregelen te treffen als bedoeld in artikel 25 van de Algemene verordening gegevensbescherming.

Artikel 41u. Schakelbepaling

De artikelen 41a, vierde lid, 41c, 41e en 41h tot en met 41j, zijn van overeenkomstige toepassing op het registervoorportaal.

Hoofdstuk II. Overige regelen voor het openbaar schoolonderwijs

Artikel 42. Karakter openbaar onderwijs

  • 1 Het openbaar onderwijs draagt bij aan de ontwikkeling van de leerlingen met aandacht voor de godsdienstige, levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden zoals die leven in de Nederlandse samenleving, en met onderkenning van de betekenis van de verscheidenheid van die waarden.
  • 2 Openbare scholen zijn toegankelijk voor leerlingen zonder onderscheid naar godsdienst of levensbeschouwing.
  • 3 Openbaar onderwijs wordt gegeven met eerbiediging van ieders godsdienst of levensbeschouwing.

Artikel 42a. Instandhouding openbare school door een openbare rechtspersoon

  • 1 Een gemeenteraad kan bij verordening een openbare rechtspersoon instellen die tot doel heeft een of meer openbare scholen in de gemeente in stand te houden, al dan niet te zamen met openbare scholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of openbare scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra. Een openbare rechtspersoon kan ook worden ingesteld door meer dan een gemeente ten behoeve van het in stand houden van openbare scholen in die gemeenten door het vaststellen van een voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het vierde lid, gelijkluidende verordening, in welk geval de openbare rechtspersoon niet eerder tot stand komt dan nadat alle daartoe strekkende verordeningen in werking zijn getreden.
  • 2 De gemeenteraad of gemeenteraden maken het voornemen tot een besluit als bedoeld in het eerste lid bekend.
  • 3 De openbare rechtspersoon oefent met uitzondering van de besluitvorming over de opheffing van een openbare school alle taken en bevoegdheden uit van het bevoegd gezag. Hij bezit rechtspersoonlijkheid.
  • 4 De verordening, bedoeld in het eerste lid, voorziet in ieder geval in een regeling omtrent:
      • a. 
        de samenstelling, werkwijze en inrichting van het bestuur van de openbare rechtspersoon,
      • b. 
        de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de bestuursleden, met dien verstande dat de leden van het bestuur worden benoemd door de gemeenteraad of gemeenteraden en dat ten minste een derde gedeelte, doch geen meerderheid, van die leden wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen die zijn ingeschreven op de betrokken school of scholen,
      • c. 
        de termijn waarvoor de bestuursleden worden benoemd,
      • d. 
        de vaststelling van de begroting na goedkeuring door de desbetreffende gemeenteraad of gemeenteraden en de vaststelling van de jaarrekening na instemming van de desbetreffende gemeenteraad of gemeenteraden,
      • e. 
        de wijze waarop de gemeenteraad of gemeenteraden toezicht op het bestuur uitoefenen,
      • f. 
        de gronden waarop het bestuur kan besluiten de vergaderingen besloten te houden, en
      • g. 
        de periode waarvoor de openbare rechtspersoon in het leven wordt geroepen, met dien verstande dat deze periode ten minste 5 jaren bedraagt, met dien verstande dat in de regeling een overheersende invloed van de overheid in het bestuur is verzekerd.

    De goedkeuring bedoeld in onderdeel d kan worden onthouden wegens strijd met het recht of met het algemeen belang, waaronder begrepen het financiële belang van de gemeente.

  • 5 Het bestuur brengt jaarlijks aan de gemeenteraad of gemeenteraden verslag uit over de werkzaamheden, waarbij in ieder geval aandacht wordt geschonken aan de wezenskenmerken van het openbaar onderwijs. Het verslag wordt openbaar gemaakt.
  • 6 De vergaderingen van het bestuur van de openbare rechtspersoon zijn openbaar, tenzij het bestuur anders beslist, op gronden, vermeld in de verordening.
  • 7 Indien voor 1 februari van het jaar waarvoor de begroting geldt, de begroting niet is goedgekeurd, neemt de gemeenteraad of gemeenteraden de maatregelen die zij nodig achten om de continuïteit van het onderwijsproces te waarborgen.
  • 8 De gemeenteraad of gemeenteraden zijn in geval van ernstige taakverwaarlozing door het bestuur of functioneren in strijd met de wet bevoegd zelf te voorzien in het bestuur van de scholen en zo nodig de openbare rechtspersoon te ontbinden.
  • 9 Indien de school een raad van toezicht heeft, is het vierde lid niet van toepassing en voorziet de verordening, bedoeld in het eerste lid, onverminderd artikel 24e1 in ieder geval in een regeling omtrent:
      • a. 
        de samenstelling, werkwijze en inrichting van de raad van toezicht van de openbare rechtspersoon,
      • b. 
        de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de leden van de raad van toezicht, met dien verstande dat de leden van de raad van toezicht worden benoemd door de gemeenteraad of gemeenteraden en dat ten minste een derde gedeelte, doch geen meerderheid, van die leden wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen die zijn ingeschreven op de betrokken school of scholen,
      • c. 
        de termijn waarvoor de leden van de raad van toezicht worden benoemd,
      • d. 
        de vaststelling van de begroting en de jaarrekening, en
      • e. 
        de periode waarvoor de openbare rechtspersoon in het leven wordt geroepen, met dien verstande dat deze periode ten minste 5 jaren bedraagt, met dien verstande dat in de regeling een overheersende invloed van de overheid in de raad van toezicht is verzekerd. Het vijfde, zesde en achtste lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 42b. Instandhouding openbare school door een stichting

  • 1 Een gemeenteraad kan besluiten dat een of meer openbare scholen in de gemeente in stand worden gehouden door een stichting die zich ten doel stelt het in stand houden van een of meer openbare scholen, al dan niet te zamen met openbare scholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of de Wet op de expertisecentra.
  • 2 De gemeenteraad maakt het voornemen tot een besluit als bedoeld in het eerste lid bekend.
  • 3 Een stichting die een openbare school in stand houdt, wordt opgericht door een of meer gemeenten, al dan niet te zamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid.
  • 4 Onverminderd artikel 53d, eerste lid, is het statutaire doel van de stichting uitsluitend het geven van openbaar onderwijs overeenkomstig artikel 42.
  • 5 De stichting oefent met uitzondering van de besluitvorming over de opheffing van een openbare school alle taken en bevoegdheden van het bevoegd gezag uit.
  • 6 Onverminderd het vierde lid, voorzien de statuten in ieder geval in een regeling omtrent:
      • a. 
        de samenstelling, werkwijze en inrichting van het bestuur van de stichting,
      • b. 
        de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de bestuursleden, met dien verstande dat de leden van het bestuur worden benoemd door de gemeenteraad of gemeenteraden en dat ten minste een derde gedeelte, doch geen meerderheid, van die leden wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen die zijn ingeschreven op de betrokken school of scholen,
      • c. 
        de termijn waarvoor de bestuursleden worden benoemd,
      • d. 
        de vaststelling van de begroting na goedkeuring door de desbetreffende gemeenteraad of gemeenteraden en de vaststelling van de jaarrekening na instemming van de desbetreffende gemeenteraad of gemeenteraden,
      • e. 
        de wijze waarop de gemeenteraad of gemeenteraden toezicht op het bestuur uitoefenen,
      • f. 
        de gronden waarop het bestuur kan besluiten de vergaderingen besloten te houden,
      • g. 
        de periode waarvoor de stichting in het leven wordt geroepen, met dien verstande dat deze periode ten minste 5 jaren bedraagt, en
      • h. 
        de bevoegdheid de stichting te ontbinden, met dien verstande dat in de regeling een overheersende invloed van de overheid in het bestuur is verzekerd.

    De goedkeuring bedoeld in onderdeel d kan worden onthouden wegens strijd met het recht of met het algemeen belang, waaronder begrepen het financiële belang van de gemeente.

  • 7 De statuten van de stichting kunnen slechts worden gewijzigd na instemming van de desbetreffende gemeenteraad of gemeenteraden.
  • 8 Het bestuur brengt jaarlijks aan de gemeenteraad of gemeenteraden verslag uit over de werkzaamheden, waarbij in ieder geval aandacht wordt geschonken aan de wezenskenmerken van het openbaar onderwijs. Het verslag wordt openbaar gemaakt.
  • 9 De vergaderingen van het bestuur van de stichting zijn openbaar, tenzij het bestuur anders beslist, op gronden, vermeld in de statuten.
  • 10 Indien voor 1 februari van het jaar waarvoor de begroting geldt, de begroting niet is goedgekeurd, neemt de gemeenteraad of gemeenteraden de maatregelen die zij nodig achten om de continuïteit van het onderwijsproces te waarborgen.
  • 11 De gemeenteraad of gemeenteraden zijn in geval van ernstige taakverwaarlozing door het bestuur of functioneren in strijd met de wet bevoegd zelf te voorzien in het bestuur van de scholen en zo nodig de stichting te ontbinden.
  • 12 Indien de school een raad van toezicht heeft, is het zesde lid niet van toepassing en voorzien de statuten, onverminderd artikel 24e1, in ieder geval in een regeling omtrent:
      • a. 
        de samenstelling, werkwijze en inrichting van de raad van toezicht van de stichting,
      • b. 
        de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de leden van de raad van toezicht, met dien verstande dat de leden van de raad van toezicht worden benoemd door de gemeenteraad of gemeenteraden en dat ten minste een derde gedeelte, doch geen meerderheid, van die leden wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen die zijn ingeschreven op de betrokken school of scholen,
      • c. 
        de termijn waarvoor de leden van de raad van toezicht worden benoemd,
      • d. 
        de vaststelling van de begroting en de jaarrekening,
      • e. 
        de periode waarvoor de stichting in het leven wordt geroepen, met dien verstande dat deze periode ten minste 5 jaren bedraagt,
      • f. 
        de bevoegdheid de stichting te ontbinden, met dien verstande dat in de regeling een overheersende invloed van de overheid in de raad van toezicht is verzekerd. Het achtste, negende en elfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 42c. Bestuursoverdracht openbare school

  • 1 Een rechtspersoon die een openbare school in stand houdt, kan de instandhouding van die school overdragen aan een andere rechtspersoon die tot de instandhouding van een openbare school bevoegd is.
  • 2 De overdracht geschiedt bij notariële akte. Bij deze akte verbindt de overdragende rechtspersoon zich tevens de rechten ten aanzien van gebouwen, terreinen en roerende zaken over te dragen. Deze akte geldt tevens als akte van levering, bedoeld in artikel 89 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. In de akte wordt tevens bepaald dat de rechtspersoon aan wie wordt overgedragen, het personeel in gelijke betrekkingen benoemt met ingang van de datum van overdracht.
  • 3 Door overdracht met inachtneming van het eerste en tweede lid treedt de verkrijgende rechtspersoon in alle uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen van zijn rechtsvoorganger, onverminderd hetgeen verder voor de overgang daarvan naar burgerlijk recht is vereist.
  • 4 Voor zover het betreft scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs kunnen burgemeester en wethouders in bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van de verplichting tot overdracht van de rechten ten aanzien van gebouwen, terreinen en roerende zaken.

Artikel 43

In afwijking van artikel 39 leggen Gedeputeerde Staten van de desbetreffende provincie de disciplinaire straf of de schorsing op of verlenen zij het ontslag, indien het betreft een rector, een directeur, een conrector, een adjunct-directeur, een lid van de centrale directie of een leraar van een openbare school, die tevens lid van de raad der gemeente is, welke die school in stand houdt.

Artikel 43a

[Vervallen per 01-01-2020]

Artikel 44

  • 1 Het onderwijs aan openbare scholen wordt gegeven met eerbiediging van ieders geloofs- of levensovertuiging.
  • 2 Wij kunnen hem, die zich in dit opzicht aan plichtsverzuim schuldig maakt, voor ten hoogste een jaar en bij herhaling voor onbepaalde tijd in zijn bevoegdheid tot het geven van onderwijs aan een openbare school schorsen.

Artikel 45

[Vervallen per 01-08-1998]

Artikel 46

  • 1 Aan de openbare scholen worden op verzoek van kerkelijke gemeenten of van plaatselijke kerken de leerlingen in de gelegenheid gesteld in de schoollokalen godsdienstonderwijs te volgen van godsdienstleraren, daartoe door die gemeenten of kerken aan te wijzen.
  • 2 De schoollokalen worden, zo nodig verwarmd en verlicht, kosteloos voor het godsdienstonderwijs beschikbaar gesteld.
  • 3 Bij een geschil omtrent het vaststellen van lessen of het beschikbaar stellen van lokalen van openbare scholen beslist Onze Minister.
  • 4 Aan de kerkelijke gemeenten of de plaatselijke kerken kan een subsidie worden verstrekt. De artikelen 4 tot en met 19 van de Wet overige OCW-subsidies zijn van toepassing, met dien verstande dat de subsidie slechts kan worden verstrekt bij algemene maatregel van bestuur.
  • 5 Voor de toepassing van dit artikel worden met kerkelijke gemeenten gelijkgesteld verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid, die zich blijkens de statuten het geven of doen geven van godsdienstonderwijs ten doel stellen.
  • 6 Het bevoegd gezag ziet erop toe dat dit onderwijs uitsluitend wordt gegeven door een leraar die blijkens een daartoe strekkende verklaring van de aanwijzende kerkelijke gemeente of plaatselijke kerk:
      • a. 
        voldoet aan de bekwaamheidseisen die krachtens artikel 36, eerste lid, voor het geven van dat onderwijs zijn vastgesteld, en
      • b. 
        zijn bekwaamheid onderhoudt.

Artikel 47

  • 1 Aan de openbare scholen worden op verzoek van door Ons tot dit doel toegelaten genootschappen op geestelijke grondslag de leerlingen, wier ouders, voogden of verzorgers daartoe de wens te kennen geven, in de gelegenheid gesteld in de schoollokalen levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te volgen van leraren, daartoe door deze genootschappen aan te wijzen.
  • 2 De schoollokalen worden, zo nodig verwarmd en verlicht, kosteloos voor het vormingsonderwijs beschikbaar gesteld.
  • 3 Bij een geschil omtrent het vaststellen van lessen of het beschikbaar stellen van lokalen van openbare scholen beslist Onze Minister.
  • 4 Aan de genootschappen, bedoeld in het eerste lid, kan een subsidie worden verstrekt. De artikelen 4 tot en met 19 van de Wet overige OCW-subsidies zijn van toepassing, met dien verstande dat de subsidie slechts kan worden verstrekt bij algemene maatregel van bestuur.
  • 5 Het bevoegd gezag ziet erop toe dat dit onderwijs uitsluitend wordt gegeven door een leraar die blijkens een daartoe strekkende verklaring van het aanwijzend genootschap op geestelijke grondslag:
      • a. 
        voldoet aan de bekwaamheidseisen die krachtens artikel 36, eerste lid, voor het geven van dat onderwijs zijn vastgesteld, en
      • b. 
        zijn bekwaamheid onderhoudt.

Hoofdstuk III. Overige voorwaarden voor bekostiging uit de openbare kas van het bijzonder schoolonderwijs

Artikel 48

  • 1 Indien binnen redelijke afstand van de woning van de leerling niet de gelegenheid bestaat tot het volgen van het onderwijs aan een openbare school, mag aan deze leerling de toegang tot een gelijksoortige, uit de openbare kas bekostigde bijzondere school niet worden geweigerd op grond van levensbeschouwing, tenzij de school uitsluitend bestemd is voor interne leerlingen.
  • 2 Indien tot een bijzondere school ingevolge het eerste lid andere leerlingen worden toegelaten dan voor wie de school in verband met de levensbeschouwing wordt in stand gehouden, kunnen deze leerlingen niet worden verplicht tot het volgen van de lessen in de vakken of andere programma-onderdelen, die in verband met die levensbeschouwing worden gegeven.

Artikel 48a. Bedenkingen tegen melding van langdurige afwezigheid

[Vervallen per 01-07-2017]

Artikel 49

  • 1 De bijzondere school staat onder het bestuur van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich het geven van onderwijs in de zin van deze wet ten doel stelt zonder daarbij het maken van winst te beogen.
  • 2 Het schoolbestuur draagt zorg voor een deskundig beheer.

Artikel 50. Bestuursoverdracht bijzondere school

  • 1 De rechtspersoon die een bijzondere school in stand houdt, kan de instandhouding van die school overdragen aan een andere rechtspersoon die voldoet aan het bepaalde in artikel 49, eerste lid.
  • 2 De overdracht geschiedt bij notariële akte. Bij deze akte verbindt de overdragende rechtspersoon zich tevens de rechten ten aanzien van gebouwen, terreinen en roerende zaken over te dragen. Deze akte geldt tevens als akte van levering, bedoeld in artikel 89 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. In de akte wordt tevens bepaald dat de rechtspersoon aan wie wordt overgedragen, het personeel in gelijke betrekkingen benoemt met ingang van de datum van overdracht.
  • 3 Door overdracht met inachtneming van het eerste en tweede lid treedt de verkrijgende rechtspersoon in alle uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen van zijn rechtsvoorganger met betrekking tot de school, onverminderd hetgeen verder voor de overgang daarvan naar burgerlijk recht is vereist.
  • 4 Voor zover het betreft scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs kunnen burgemeester en wethouders in bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van de verplichting tot overdracht van de rechten ten aanzien van gebouwen, terreinen en roerende zaken.
  • 5 Bij een splitsing als bedoeld in artikel 334a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van een rechtspersoon die een school in stand houdt, wordt in de splitsingsakte bepaald dat de voortbestaande splitsende rechtspersoon de school in stand zal houden of op welke verkrijgende rechtspersoon de instandhouding van de school overgaat. In het laatste geval zijn het tweede tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 51

[Vervallen per 01-01-2020]

Artikel 52. Beroepsrecht personeel bijzondere scholen

[Vervallen per 01-07-2015]

Artikel 52a. Beroepstermijn

[Vervallen per 01-07-2015]

Artikel 53

[Vervallen per 01-07-2015]

Artikel 53a. Bestuurlijke voorschriften bijzonder onderwijs

In een geval als bedoeld in artikel 39c, vierde lid, eerste volzin, maakt het bevoegd gezag van een bijzondere school de beslissing tot ontzegging van de toegang tot de school schriftelijk en met redenen omkleed bekend aan de betrokken ho-student.

Hoofdstuk IV. Overige bepalingen met betrekking tot het uit de openbare kas bekostigd onderwijs

Artikel 53b. Centrale dienst

  • 1 Op het personeel van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die
      • c. 
        niet het maken van winst beoogt,
      • d. 
        wordt gefinancierd met behulp van bijdragen van de bevoegde gezagsorganen waarvoor diensten worden verricht, en
      • e. 
        Onze Minister heeft medegedeeld als rechtspersoon in de zin van dit artikel werkzaam te willen zijn,

    zijn van toepassing de in artikel 38a bedoelde voorschriften en regels. Voor de toepassing van de eerste volzin, onderdeel b, wordt onder «het geven van onderwijs» niet begrepen het geven van leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld in artikel 10e.

  • 2 Onder bevoegd gezag en bevoegde gezagsorganen in het eerste lid onderdeel a wordt mede verstaan de gemeenteraad.
  • 3 [Red: Vervallen.]
  • 4 De in het eerste lid onder a bedoelde bevoegde gezagsorganen delen Onze Minister mede dat zij het bestuur vormen van een rechtspersoon in de zin van dit artikel. Voorts verschaffen zij Onze Minister en de door hem aangewezen personen desgevraagd alle inlichtingen omtrent de rechtspersoon en zijn activiteiten. De in het eerste lid onder a bedoelde bevoegde gezagsorganen kunnen Onze Minister mededelen dat zij erin toestemmen dat de gevraagde inlichtingen rechtstreeks door het bestuur van de rechtspersoon zelf aan Onze Minister en de door hem aangewezen personen worden verschaft.
  • 5 De gemeente en het bevoegd gezag dat deel uitmaakt van het bestuur van de rechtspersoon, zijn verplicht op de naleving van de in de voorgaande leden genoemde voorschriften toe te zien.

Artikel 53c. Bestuursoverdracht openbare en bijzondere scholen

  • 1 De instandhouding van een of meer openbare en een of meer bijzondere scholen kan worden opgedragen of overgedragen aan een stichting die met dit doel wordt onderscheidenlijk is opgericht. De besluitvorming van de zijde van de gemeente vindt plaats door de gemeenteraad.
  • 2 Het statutaire doel van de stichting is in elk geval het geven van openbaar onderwijs en bijzonder onderwijs in afzonderlijke scholen voor openbaar onderscheidenlijk bijzonder onderwijs.
  • 3 De stichting oefent met uitzondering van de besluitvorming over de opheffing van een openbare school alle taken en bevoegdheden van het bevoegd gezag uit.
  • 4 De statuten voorzien in ieder geval in een regeling omtrent:
      • a. 
        de samenstelling, werkwijze en inrichting van het bestuur van de stichting,
      • b. 
        de wijze van benoeming, herbenoeming, schorsing en ontslag van de bestuursleden,
      • c. 
        de termijn waarvoor de bestuursleden worden benoemd,
      • d. 
        de vaststelling van de begroting en jaarrekening na overleg met de gemeenteraad van de gemeente waarin de school waar openbaar onderwijs wordt gegeven, gevestigd is,
      • e. 
        de wijze waarop de gemeenteraad van de gemeente waarin de school waar openbaar onderwijs wordt gegeven, gevestigd is, toezicht op het bestuur van die school uitoefent,
      • f. 
        de gronden waarop het bestuur kan besluiten de vergaderingen besloten te houden,
      • g. 
        de periode waarvoor de stichting in het leven wordt geroepen, met dien verstande dat deze periode ten minste 5 jaren bedraagt, en
      • h. 
        de bevoegdheid de stichting te ontbinden, met dien verstande dat in de regeling een overheersende invloed van de overheid in het bestuur is verzekerd voor zover het openbaar onderwijs betreft.
  • 5 De statuten van de stichting kunnen slechts worden gewijzigd na instemming van de gemeenteraad van de gemeente waarin de school waar openbaar onderwijs wordt gegeven, gevestigd is. Instemming kan slechts worden onthouden indien overheersende invloed van de overheid in het bestuur niet is verzekerd voor zover het openbaar onderwijs betreft.
  • 6 Het bestuur brengt jaarlijks aan de gemeenteraad van de gemeente waarin de school waar openbaar onderwijs wordt gegeven, gevestigd is, verslag uit over de werkzaamheden, waarbij in ieder geval aandacht wordt geschonken aan de wezenskenmerken van het openbaar onderwijs. Het verslag wordt bekendgemaakt.
  • 7 De vergaderingen van het bestuur van de stichting zijn openbaar, tenzij het bestuur anders beslist, op gronden, vermeld in de statuten.
  • 8 In geval van ernstige taakverwaarlozing door het bestuur of functioneren in strijd met de wet, voor zover het openbaar onderwijs betreft, neemt de gemeenteraad van de gemeente waarin de openbare school is gelegen, de maatregelen die hij nodig acht om de continuïteit van het onderwijsproces te waarborgen voor zover het openbaar onderwijs betreft.
  • 9 Indien de laatste afzonderlijke openbare school en de laatste afzonderlijke bijzondere school die door de stichting in stand worden gehouden, zijn gefuseerd tot een samenwerkingsschool als bedoeld in artikel 53d kan de instandhouding van die samenwerkingsschool opgedragen blijven aan de stichting.

Artikel 53d. Samenwerkingsschool

  • 1 Een samenwerkingsschool is een school waarin zowel openbaar onderwijs als bijzonder onderwijs wordt aangeboden. Een samenwerkingsschool kan uitsluitend tot stand komen door samenvoeging van één of meer openbare scholen met één of meer bijzondere scholen en wordt in stand gehouden door een stichting, een stichting als bedoeld in artikel 53c of een stichting als bedoeld in artikel 42b waarvan het statutaire doel in ieder geval is het in stand houden van een samenwerkingsschool. De artikelen 42c en 50 zijn van overeenkomstige toepassing.
  • 2 Een samenwerkingsschool kan uitsluitend tot stand komen indien:
      • a. 
        met die totstandkoming van de samenwerkingsschool de continuïteit van het openbaar of bijzonder onderwijs gehandhaafd kan blijven; en
      • b. 
        de betrokken scholen en scholengemeenschappen alle leerjaren omvatten.
  • 3 Van een situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, is sprake indien één van de betrokken scholen op 1 oktober van het eerste of tweede schooljaar voorafgaand aan de fusiedatum werd bezocht door een aantal leerlingen gelijk aan of minder dan:
      • a. 
        120 leerlingen voor praktijkonderwijs;
      • b. 
        260 leerlingen voor voorbereidend beroepsonderwijs met één profiel;
      • c. 
        160 leerlingen per profiel voor voorbereidend beroepsonderwijs met twee of meer profielen;
      • e. 
        3/2 van het aantal leerlingen genoemd in artikel 107, tweede lid, voor praktijkonderwijs, middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en hoger algemeen voortgezet onderwijs binnen een scholengemeenschap;
      • f. 
        130 leerlingen voor een afdeling voor hoger algemeen voortgezet onderwijs binnen een scholengemeenschap;
      • g. 
        293 leerlingen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs binnen een scholengemeenschap; en
      • h. 
        voor scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs binnen een scholengemeenschap:
      • 1° 195 leerlingen voor een school met één profiel als bedoeld in 10b, derde lid;
      • 2° 120 leerlingen per profiel voor een school met twee of meer profielen als bedoeld in 10b, derde lid.
  • 4 Samenwerkingsscholen zijn toegankelijk voor leerlingen zonder onderscheid naar godsdienst of levensbeschouwing.
  • 5 Aan een samenwerkingsschool is een identiteitscommissie verbonden.
  • 6 De identiteitscommissie adviseert gevraagd en ongevraagd het bevoegd gezag en de rector, directeur of centrale directie over alle aangelegenheden die betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het openbare karakter en de identiteit van de samenwerkingsschool. De identiteitscommissie kan tevens voorstellen doen over de aangelegenheden, bedoeld in de eerste volzin.
  • 7 De statuten van de stichting die de samenwerkingsschool in stand houdt, voorzien in een regeling over de identiteitscommissie waarin in ieder geval de samenstelling, benoeming, herbenoeming, ontslag, duur van de benoeming, werkwijze, inrichting en bevoegdheden van de identiteitscommissie zijn vastgelegd alsmede een voorziening voor het beslechten van geschillen tussen het bevoegd gezag en de identiteitscommissie. Bij de samenstelling van de identiteitscommissie is sprake van een evenwichtige verdeling tussen openbaar en bijzonder onderwijs.
  • 8 Wijziging van de statuten van de stichting die de samenwerkingsschool in stand houdt voor zover die betrekking hebben op de regeling over de identiteitscommissie, is slechts mogelijk indien het bevoegd gezag en de identiteitscommissie daartoe gezamenlijk besluiten. Indien het een stichting betreft anders dan een stichting als bedoeld in artikel 53c en anders dan bedoeld in artikel 42b, kan een wijziging als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend tot stand komen met instemming van de gemeenteraad van de gemeente waarin de samenwerkingsschool gevestigd is. Instemming kan slechts worden onthouden indien overheersende invloed van de overheid in de identiteitscommissie niet is verzekerd voor zover het openbaar onderwijs binnen de samenwerkingsschool betreft.
  • 9 De stichting anders dan een stichting als bedoeld in artikel 53c en anders dan bedoeld in artikel 42b brengt jaarlijks aan de gemeenteraad van de gemeente waarin de samenwerkingsschool gevestigd is, verslag uit over de werkzaamheden waarbij in ieder geval aandacht wordt geschonken aan de wezenskenmerken van het openbaar onderwijs. Het verslag wordt bekendgemaakt.
  • 10 De voorschriften van deze wet en van andere wetten die het voortgezet onderwijs betreffen, alsmede de daarop gebaseerde regelingen, voor zover die voorschriften en regelingen betrekking hebben op een bijzondere school, zijn van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsschool als bedoeld in het eerste lid, tenzij het tegendeel blijkt.
  • 11 In geval van ernstige taakverwaarlozing door het bestuur of functioneren in strijd met de wet, voor zover het openbaar onderwijs betreft, neemt de gemeenteraad van de gemeente waar de samenwerkingsschool gevestigd is, de maatregelen die hij nodig acht om de continuïteit van het onderwijsproces te waarborgen voor zover het openbaar onderwijs betreft. De feitelijke samenwerking wordt beëindigd op 1 augustus van het jaar na een daartoe door de gemeenteraad van de gemeente waar de samenwerkingsschool gevestigd is, en het bevoegd gezag van de samenwerkingsschool gezamenlijk genomen besluit.
  • 12 Overdracht, opheffing of samenvoeging van de samenwerkingsschool is slechts mogelijk na instemming van de gemeenteraad van de gemeente waar de samenwerkingsschool gevestigd is.

Hoofdstuk V. Fusies

Artikel 53e. Begripsbepalingen

  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
      • a. 
        fusie: institutionele fusie of bestuursoverdracht,
      • b. 
        institutionele fusie: fusie als bedoeld in artikel 72, eerste lid, waarbij een school of scholengemeenschap ontstaat door samenvoeging van twee of meer scholen of scholengemeenschappen,
      • c. 
        bestuursoverdracht: overdracht van een school of scholengemeenschap door het bevoegd gezag dat deze in stand houdt aan een ander bevoegd gezag in de zin van deze wet of een andere onderwijswet.
  • 2 Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op het instellen van een openbare rechtspersoon als bedoeld in artikel 42a, eerste lid, eerste volzin of de instandhouding van een of meer openbare scholen door een stichting als bedoeld in artikel 42b, eerste lid.

Artikel 53f. Goedkeuring

  • 1 Fusies worden niet tot stand gebracht dan nadat daarvoor goedkeuring is verleend door Onze Minister.
  • 2 Indien bij een fusie een school voor praktijkonderwijs is betrokken, is goedkeuring niet vereist voor zover het die school betreft.
  • 3 De goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, is niet vereist voor de bestuurlijke en institutionele fusie die noodzakelijk zijn voor de totstandkoming van de samenwerkingsschool, bedoeld in artikel 53d, eerste lid.

Artikel 53g. Aanvraag en fusie-effectrapportage

  • 1 De rechtspersoon dient dan wel de rechtspersonen gezamenlijk dienen een aanvraag in bij Onze Minister voor het verkrijgen van de goedkeuring, bedoeld in artikel 53f, eerste lid. De aanvraag gaat vergezeld van:
      • a. 
        een door de rechtspersoon dan wel rechtspersonen opgestelde fusie-effectrapportage, en
      • b. 
        een schriftelijke verklaring van instemming met de fusie door de medezeggenschapsraden dan wel de gemeenschappelijke medezeggenschapsraden, dan wel
  • 2 Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid geldt eveneens als een aanvraag om voor bekostiging in aanmerking te komen als bedoeld in artikel 72.
  • 3 De fusie-effectrapportage bevat ten minste een weergave van:
      • a. 
        de motieven voor de fusie,
      • b. 
        de alternatieven voor de fusie,
      • c. 
        het tijdsbestek waarbinnen de fusie zal worden gerealiseerd,
      • d. 
        de te bereiken doelen,
      • e. 
        de effecten van de fusie op de keuzevrijheid, in het bijzonder de effecten van de fusie op de spreiding en omvang van de rechtspersonen en vestigingen van scholen in de gemeenten waarin de huidige leerlingen van die scholen woonachtig zijn, de onderwijskundige en bestuurlijke diversiteit van het onderwijsaanbod in de betreffende gemeenten,
      • f. 
        de financiële en personele gevolgen en de gevolgen voor leerlingen van de fusie, waaronder begrepen de gevolgen voor de voorzieningen,
      • g. 
        de wijze waarop over de fusie wordt gecommuniceerd,
      • h. 
        de wijze waarop de fusie wordt geëvalueerd, en
      • i. 
        een advies van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeenten over de wenselijkheid van de voorgestelde fusie.
  • 4 Bij ministeriële regeling wordt een modelformulier voor de fusie-effectrapportage vastgesteld.

Artikel 53h. Toets

  • 1 Onze Minister kan goedkeuring onthouden indien als gevolg van de institutionele of bestuursoverdracht:
      • a. 
        de daadwerkelijke variatie van het onderwijsaanbod, waaronder schoolsoort binnen de gemeenten waarin de huidige leerlingen van die scholen of rechtspersonen woonachtig zijn, op significante wijze wordt belemmerd, of
      • b. 
        het aandeel per schoolsoort van de bij de fusie betrokken scholen in het aantal leerlingen in de gemeenten waarin de huidige leerlingen van die scholen woonachtig zijn een nader bij ministeriële regeling vast te stellen percentage overschrijdt.
  • 2 Onze Minister kan bovendien goedkeuring onthouden aan een institutionele fusie indien de percentages leerlingen betrokken bij de fusie minder zijn dan de percentages bedoeld in artikel 72.
  • 3 Onze Minister laat zich ten aanzien van de goedkeuring, bedoeld in het eerste en tweede lid, adviseren door een onafhankelijke adviescommissie, tenzij de noodzaak daartoe ontbreekt. Bij ministeriële regeling wordt bepaald wanneer er geen sprake is van de noodzaak bedoeld in de eerste volzin.
  • 4 Onze Minister stelt beleidsregels vast omtrent de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 53i. Toetsingstermijn en verlenging

  • 1 Onze Minister besluit binnen 13 weken op een aanvraag als bedoeld in artikel 53f.
  • 2 De termijn bedoeld in het eerste lid kan ten hoogste met 13 weken worden verlengd. Van deze verlenging wordt, binnen de 13 weken bedoeld in het eerste lid, mededeling gedaan aan de aanvrager.
  • 3 Op het besluit bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Afdeling II. Niet uit de openbare kas bekostigd bijzonder schoolonderwijs

Artikel 54

Het bestuur van een bijzondere school voor voortgezet onderwijs geeft binnen vier weken na de oprichting van de school onder overlegging van de statuten der instelling, die de school in stand houdt, en van de reglementen, van die oprichting kennis aan Onze Minister. Indien de statuten of reglementen worden gewijzigd of ingetrokken, wordt eveneens binnen vier weken van de wijziging of van de intrekking van de statuten of reglementen aan Onze Minister kennis gegeven.

Artikel 55. Bekwaamheids- en zedelijkheidseisen personeel

Artikel 56

  • 1 Onze Minister kan de school, die ten aanzien van de duur van de cursus, de opdracht tot actief burgerschap en sociale cohesie, het schoolplan en de bevoegdheden van de leraren overeenkomt met een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voor voorbereidend beroepsonderwijs, als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanwijzen als bevoegd om aan de leerlingen op grond van het met gunstig gevolg afleggen van een eindexamen aan de school het diploma uit te reiken, bedoeld in het derde lid van dat artikel.
  • 1a Artikel 29, leden 1a en 1b, zijn van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid het eindexamen af te nemen, bedoeld in het eerste lid.
  • 2 Artikel 29, tweede en vierde lid, is op dit eindexamen van toepassing.
  • 3 Onze Minister besluit binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag.

Artikel 56a. Afwijkende voorschriften aanwijzing

[Vervallen per 06-10-1999]

Artikel 57

De aanwijzing geschiedt op een daartoe tot Onze Minister gerichte aanvraag van het schoolbestuur. Bij de aanvraag worden overgelegd:

    • a. 
      het schoolplan van de school;
    • b. 
      bewijsstukken dat wordt voldaan aan de bekwaamheidseisen;
    • c. 
      de statuten en het reglement van de rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, die de school in stand houdt.

Artikel 58

Artikel 58a. Samenwerking met onbekostigd vavo

  • 1 Het bevoegd gezag van een ingevolge artikel 56 aangewezen school kan leerlingen in de gelegenheid stellen in het kader van het onderwijs waarvoor zij aan de school zijn ingeschreven deel te nemen aan een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs aan een instelling waarvoor wat betreft genoemde opleiding toepassing is gegeven aan artikel 1.4a.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, en die opleiding met een examen af te sluiten.
  • 2 Het eerste lid vindt uitsluitend toepassing met het doel leerlingen met bijzondere kenmerken beter in staat te stellen een diploma als bedoeld in deze wet te behalen.
  • 3 Toepassing van het eerste lid berust op een samenwerkingsovereenkomst, gesloten tussen het bevoegd gezag, bedoeld in het eerste lid, en het bevoegd gezag van de in het eerste lid bedoelde instelling. De samenwerkingsovereenkomst omvat in elk geval:
      • a. 
        doel van de samenwerking,
      • b. 
        de doelgroep,
      • c. 
        de wijze waarop wordt nagegaan of het doel wordt bereikt,
      • d. 
        het onderwijsprogramma dat volgens de samenwerking wordt vormgegeven, en
      • e. 
        een regeling voor de beslechting van geschillen tussen partijen over de uitvoering van de overeenkomst.
  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur wordt nader geregeld voor welke leerlingen en onder welke voorwaarden het eerste lid toepassing kan vinden.

Artikel 58b. Samenwerking met onbekostigd mbo t.b.v. doorlopende leerroute vmbo-mbo

Artikel 59. Intrekking aanwijzing

Onze Minister kan de aanwijzing intrekken, indien:

    • d. 
      van misbruik van de verleende aanwijzing is gebleken.

Afdeling IIa. Toepassing bepalingen afdeling II op scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra

Artikel 59a. Aanwijzing scholen voortgezet speciaal onderwijs

  • 1 De artikelen 56, 57, aanhef en onderdelen a en b, 58, eerste tot en met zesde lid, en 59 zijn van overeenkomstige toepassing op scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra waar voortgezet speciaal onderwijs wordt verzorgd. Ten aanzien van scholen waar toepassing is gegegeven aan de eerste volzin, zijn de voorschriften gegeven bij of krachtens de artikelen 6f en 22 van overeenkomstige toepassing.
  • 2 Ten aanzien van scholen waar toepassing is gegeven aan het eerste lid, zijn de artikelen 10b1 tot en met 10b8, 10b9, eerste en tweede lid, en 10b10 tot en met 10b21 van overeenkomstige toepassing voor zover het betreft het voorbereidend beroepsonderwijs.
  • 3 Onze Minister kan, onverminderd artikel 59, de aanwijzing ingevolge het eerste lid intrekken indien niet langer wordt voldaan aan het eerste lid, tweede volzin, of het tweede lid.
  • 4 Ten aanzien van een op grond van het eerste lid aangewezen school kunnen bij algemene maatregel van bestuur onderscheidenlijk bij ministeriële regeling regels worden vastgesteld in afwijking van bij algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij ministeriële regeling vastgestelde regels die gelden ingevolge het eerste en tweede lid, met dien verstande dat bij algemene maatregel van bestuur tevens kerndoelen kunnen worden vastgesteld in aanvulling op de kerndoelen die zijn vastgesteld op grond van artikel 11b van de Wet op het voortgezet onderwijs, waarbij tevens kan worden bepaald dat het onderwijs na de eerste twee leerjaren wordt verzorgd mede op basis van de kerndoelen die zijn vastgesteld op grond van dit lid.
  • 5 Ten aanzien van een op grond van het eerste lid aangewezen school kunnen provinciale staten van Fryslân bij verordening kerndoelen Friese taal en cultuur vaststellen in afwijking van de kerndoelen Friese taal en cultuur die zijn vastgesteld op grond van artikel 11e, met dien verstande dat op die verordening artikel 11e van overeenkomstige toepassing is.
  • 6 Indien de aanvraag ingevolge het eerste lid, betrekking heeft op het voorbereidend beroepsonderwijs, geeft het bevoegd gezag aan in welke profielen, bedoeld in artikel 10b, derde lid, het onderwijs wordt verzorgd.

Afdeling III. Staatsexamens

Artikel 60

  • 1 Jaarlijks geeft het College voor toetsen en examens gelegenheid om door het met gunstig gevolg afleggen van een staatsexamen, een diploma te verkrijgen, overeenkomende met een diploma van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs , voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs, als bedoeld in artikel 29, derde lid.
  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald, welke andere diploma's kunnen worden verkregen door het met gunstig gevolg afleggen van een staatsexamen voor het College voor toetsen en examens.
  • 3 Zij, die zijn afgewezen bij het eindexamen van een school of een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, worden niet toegelaten tot het in hetzelfde jaar te houden overeenkomstige staatsexamen.
  • 4 De staatsexamens zijn openbaar, behoudens het schriftelijke gedeelte.
  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften vastgesteld omtrent de in dit artikel bedoelde examens, die niet voor alle kandidaten dezelfde vakken en andere programma-onderdelen behoeven te omvatten. Daarbij kan worden bepaald het bedrag, dat voor de toelating tot deze examens verschuldigd is. Tevens kan daarbij worden bepaald dat dit bedrag is verschuldigd door het bevoegd gezag van een school ten aanzien waarvan toepassing is gegeven aan artikel 29, lid 1a, of door het bevoegd gezag van een instelling ten aanzien waarvan toepassing is gegeven aan artikel 6a.2.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
  • 6 Tegen een besluit inzake deelneming aan staatsexamens staat bezwaar open bij het College voor toetsen en examens.
  • 7 In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift vijf dagen.
  • 8 In afwijking van artikel 7:10, eerste, derde, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het College voor toetsen en examens binnen twee weken na ontvangst van het bezwaarschrift. Het kan de beslissing voor ten hoogste twee weken verdagen.

Afdeling IV. Andere vormen van voortgezet onderwijs

Artikel 61. Inrichtingen voor voortgezet onderwijs

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen inrichtingen voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 5, onderdeel e, worden aangewezen die voor bekostiging uit 's Rijks kas in aanmerking komen.
  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor de aangewezen inrichtingen voor voortgezet onderwijs voorschriften worden gegeven voor de toepassing van de bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften over:
      • a. 
        de inrichting van het onderwijs,
      • b. 
        de examens,
      • c. 
        de rechtspositie van het personeel,
      • d. 
        de benoembaarheidsvereisten van het personeel, en
      • e. 
        de aanvang, wijze en beëindiging van de bekostiging.

Titel III. Aanvang, grondslagen, wijze en beëindiging der bekostiging

Afdeling I. Aanvang van de bekostiging

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 62. Begripsbepalingen

In deze afdeling worden de onder a tot en met d aangegeven schoolsoorten aangeduid met de daarbij vermelde afkortingen:

    • a. 
      vwo: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs,
    • b. 
      havo: hoger algemeen voortgezet onderwijs,
    • c. 
      mavo: middelbaar algemeen voortgezet onderwijs,
    • d. 
      vbo: voorbereidend beroepsonderwijs.

Artikel 63. Bekostiging en voorzieningenplanning

  • 1 Bekostiging uit ’s Rijks kas van een school of scholengemeenschap neemt geen aanvang dan krachtens de bepalingen van deze afdeling.
  • 2 Artikel 4:32 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de bekostiging van scholen.

Artikel 64. Nieuwe school of scholengemeenschap

  • 1 Onze Minister brengt een openbare of bijzondere school voor bekostiging in aanmerking indien het bevoegd gezag:
      • a. 
        met de belangstellingsmeting aannemelijk maakt dat deze school zal worden bezocht door ten minste:
      • 1° 390 leerlingen voor een school voor vwo;
      • 2° 325 leerlingen voor een school voor havo en 130 leerlingen voor een afdeling voor havo;
      • 3° 260 leerlingen voor een school voor mavo;
      • 5° 160 leerlingen voor elk profiel van een school voor vbo indien meer dan 1 profiel binnen de school voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht; of
      • 6° 120 leerlingen voor een school voor praktijkonderwijs; en
  • 2 Onze Minister brengt een openbare of bijzondere scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking indien het bevoegd gezag:
      • a. 
        met de belangstellingsmeting aannemelijk maakt dat het aantal leerlingen van elk van de samenstellende scholen ten minste drie kwart zal bedragen van het daarvoor in het eerste lid, onder a, genoemde aantal; en
  • 3 Onze Minister brengt een school of scholengemeenschap die ontstaat na splitsing van een school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking indien wordt voldaan aan de verplichtingen die zijn vastgesteld:
      • b. 
        bij ministeriële regeling, waarin deze verplichtingen in elk geval betrekking hebben op:
      • 1° het aantal leerlingen op de teldatum in het jaar voorafgaand aan de aanvraag van de te splitsen school of van een of meer van de samenstellende scholen van de te splitsen scholengemeenschap;
      • 2° het aantal leerlingen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze na de splitsing de scholen of de samenstellende scholen van de scholengemeenschap zal bezoeken; en
      • 3° de wijze waarop op basis van de statistische gegevens, onder meer verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek, aannemelijk wordt gemaakt dat op 1 januari van het elfde jaar na indiening van de aanvraag de scholen die na splitsing ontstaan, worden bezocht door ten minste het voor de desbetreffende schoolsoort geldende aantal leerlingen.
  • 4 Onze Minister brengt een openbare school of scholengemeenschap waarvoor een aanvraag als bedoeld in artikel 66, eerste of tweede lid, is ingediend voor bekostiging in aanmerking, indien voldaan is aan de verplichtingen in artikel 67, eerste en tweede lid en artikel 67a, eerste en tweede lid, met uitzondering van een document waaruit blijkt dat de gemeente van de beoogde plaats van vestiging van de school of scholengemeenschap is gevraagd om te overleggen over het voornemen tot het doen van een aanvraag om bekostiging. Artikel 69 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 64a. Nieuwe nevenvestiging

  • 1 Onze Minister brengt een nevenvestiging van een school als bedoeld in artikel 73, aanhef en onderdeel a, voor bekostiging in aanmerking indien:
      • a. 
        het bevoegd gezag met de belangstellingsmeting aannemelijk maakt dat de nevenvestiging ten minste zal worden bezocht door:
      • 1° 195 leerlingen voor een nevenvestiging voor vwo;
      • 2° 195 leerlingen voor een nevenvestiging voor havo;
      • 3° 130 leerlingen voor een nevenvestiging voor mavo;
      • 4° 130 leerlingen voor een nevenvestiging voor vbo met 1 profiel als bedoeld in artikel 10b, derde lid;
      • 5° 80 leerlingen voor elk profiel voor vbo indien meer dan 1 profiel binnen de nevenvestiging voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht; of
      • 6° [Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden;]
  • 2 Onze Minister brengt een nevenvestiging van een scholengemeenschap als bedoeld in artikel 73, aanhef en onderdeel a, voor bekostiging in aanmerking indien:
      • a. 
        het bevoegd gezag met de belangstellingsmeting aannemelijk maakt dat het aantal leerlingen van elk van de samenstellende scholen ten minste drie kwart zal bedragen van het daarvoor in het eerste lid, onder a, genoemde aantal;
  • 3 Van het aantal leerlingen voor de nieuwe nevenvestiging, en van de leerlingen van 1 van de al bestaande vestigingen van de school of scholengemeenschap is ten minste een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage afkomstig uit dezelfde postcodegebieden.

Artikel 65. Toevoegen profiel vbo of school

  • 1 Onze Minister brengt een nieuw te vormen profiel als bedoeld in artikel 10b, derde lid, aan een al bekostigde school voor vbo voor bekostiging in aanmerking indien het bevoegd gezag:
      • a. 
        met de belangstellingsmeting aannemelijk maakt dat dit profiel zal worden bezocht door ten minste:
      • 1° 160 leerlingen indien de school geen deel uitmaakt van een scholengemeenschap; of
      • 2° 120 leerlingen indien de school deel uitmaakt van een scholengemeenschap; en
  • 2 Onze Minister brengt een nieuw te vormen school die wordt toegevoegd aan een al bekostigde school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking indien het bevoegd gezag:
      • a. 
        met de belangstellingsmeting aannemelijk maakt dat deze nieuwe school zal worden bezocht door ten minste drie kwart van het daarvoor in artikel 64, eerste lid, onderdeel a, genoemde aantal leerlingen; en
  • 3 De artikelen 68 en 69 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 66. Voldoende openbaar onderwijs

  • 1 Gedeputeerde staten dragen er zorg voor dat is voorzien in de behoefte aan openbaar onderwijs door een voldoende aantal scholen in de provincie. Zij kunnen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente opdragen, een aanvraag bij Onze Minister in te dienen om een openbare school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking te brengen indien de ouders, voogden of verzorgers van een naar hun oordeel voldoende groot aantal leerlingen hebben aangegeven dat zij dat wensen en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente deze wens niet heeft ingewilligd.
  • 2 Onze Minister kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente opdragen een aanvraag bij hem in te dienen om een openbare school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking te brengen, indien gedeputeerde staten het eerste lid niet toepassen en de ouders, voogden of verzorgers van een naar zijn oordeel voldoende groot aantal leerlingen hebben aangegeven dat zij indiening van een dergelijke aanvraag wensen.
  • 3 Indien een besluit van Onze Minister op een aanvraag als bedoeld in dit artikel onherroepelijk is geworden, gaat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente over tot stichting van de bij het besluit voor bekostiging in aanmerking gebrachte school of scholengemeenschap.

Artikel 67. Aanvraagprocedure nieuwe school, scholengemeenschap, profiel vbo, nevenvestiging of school door splitsing

  • 1 Het bevoegd gezag dient voor 1 november bij Onze Minister een aanvraag in om voor bekostiging in aanmerking te brengen:
      • a. 
        een school;
      • b. 
        een scholengemeenschap;
      • d. 
        een school of scholengemeenschap die zal ontstaan na splitsing van een school of scholengemeenschap; of
      • e. 
        een nieuw te vormen profiel als bedoeld in artikel 10b, derde lid, aan een al bekostigde school voor vbo.
  • 2 Indien het bevoegd gezag het voornemen heeft om een aanvraag, bedoeld in het eerste lid, in te dienen, meldt het bevoegd gezag dit aan Onze Minister voor 1 juli voorafgaand aan die voorgenomen aanvraag. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld aan de wijze waarop deze melding plaatsvindt en kan een model voor de melding worden vastgesteld.
  • 3 De inspectie adviseert Onze Minister of de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 67a, tweede lid, onderdeel b.
  • 4 Onze Minister controleert of de belangstellingsmeting juist en volledig is en besluit voor 1 juni:
      • a. 
        met inachtneming van artikel 64, op de aanvraag als bedoeld in het eerste lid, of de school, scholengemeenschap of school of scholengemeenschap na splitsing met ingang van 1 augustus van het kalenderjaar volgend op het besluit van Onze Minister voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht;
      • b. 
        met inachtneming van artikel 64a, op de aanvraag als bedoeld in het eerste lid, of de nevenvestiging met ingang van 1 augustus van het kalenderjaar volgend op het besluit van Onze Minister voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht;
      • c. 
        met inachtneming van artikel 65, op de aanvraag als bedoeld in het eerste lid, of het nieuw te vormen profiel met ingang van 1 augustus van het kalenderjaar volgend op het besluit van Onze Minister voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht; of
      • d. 
        met inachtneming van artikel 64, vierde lid, op een aanvraag als bedoeld in artikel 66, eerste lid of tweede lid, of de openbare school of scholengemeenschap met ingang van 1 augustus van het kalenderjaar volgend op het besluit van Onze Minister voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht.
  • 5 Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan Onze Minister de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, afwijzen indien deze is ingediend door een rechtspersoon, niet zijnde een gemeente, die voorafgaande aan de aanvraag een of meer scholen in stand heeft gehouden waarop artikel 109a, eerste lid, van toepassing is geweest of waarvan een of meer van de bestuurders of toezichthouders deel uitmaakte of uitmaakt van een andere rechtspersoon die een dergelijke school in stand heeft gehouden, welke toepassing onherroepelijk is geworden en ten tijde van de aanvraag nog geen vijf jaren oud is gerekend vanaf de ontvangst van het besluit tot toepassing van artikel 109a, eerste lid.
  • 6 Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan Onze Minister de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, afwijzen indien de aanvraag is ingediend door een rechtspersoon, niet zijnde een gemeente, die reeds een of meer scholen in stand houdt en die een aanwijzing heeft ontvangen als bedoeld in artikel 103g, eerste lid, of waarvan een of meer van de bestuurders of toezichthouders deel uitmaakte of uitmaakt van een andere rechtspersoon die een dergelijke aanwijzing heeft ontvangen welke aanwijzing onherroepelijk is geworden en ten tijde van de aanvraag nog geen vijf jaren oud is gerekend vanaf de ontvangst van het besluit tot toepassing van artikel 103g, eerste lid.
  • 7 Onverminderd artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht wordt van de besluiten, bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid, mededeling gedaan in de Staatscourant.
  • 8 Voor uitsluitend de controle of de gegevens uit de ouderverklaringen, bedoeld in artikel 68, vierde lid, juist en volledig zijn, maakt Onze Minister gebruik van het burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, van een van de ouders en de leerling waarop de ouderverklaring betrekking heeft.
  • 9 Onze Minister stelt op voordracht van de inspectie een kader vast waarin de werkwijze voor het advies, bedoeld in het derde lid, is vastgelegd. Deze werkwijze omvat in ieder geval een gesprek over de aanvraag met het bevoegd gezag dat de aanvraag heeft ingediend. Dit kader wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.
  • 10 Burgemeester en wethouders van de beoogde plaats van vestiging van de school, scholengemeenschap of nevenvestiging kunnen voor de datum, genoemd in het eerste lid, bij Onze Minister een zienswijze naar voren brengen.

Artikel 67a. Verplichtingen voor aanvraag bekostiging

  • 1 Een aanvraag als bedoeld in artikel 67, eerste lid, vermeldt:
      • a. 
        de schoolsoort of schoolsoorten;
      • b. 
        of het openbaar of bijzonder onderwijs betreft; en
      • c. 
        de beoogde plaats van vestiging van de school, scholen, scholengemeenschap, scholengemeenschappen of nevenvestiging.
  • 2 De aanvraag gaat vergezeld van:
      • a. 
        een belangstellingsmeting;
      • b. 
        een beschrijving van het voorgenomen beleid over de kwaliteit van het onderwijs dat binnen de school, scholengemeenschap, nevenvestiging of het profiel als bedoeld in artikel 10b, derde lid zal worden gevoerd, voor zover dit betreft de uitwerking van de wettelijke voorschriften voor:
      • 1° de inrichting van het onderwijs, bedoeld in artikel 2, tweede lid;
      • 4° de inhoud van het onderwijs, bedoeld in artikel 17;
      • 5° leerlingen die extra ondersteuning behoeven, bedoeld in artikel 17b;
      • 6° de scheiding tussen de functies van bestuur en het toezicht daarop, bedoeld in artikel 24d en 24e en, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 32b1, een beschrijving van de over te dragen taken;
      • c. 
        een document waaruit blijkt dat de gemeente van de beoogde plaats van vestiging, het samenwerkingsverband en de bevoegde gezagsorganen van de scholen en vestigingen binnen het voedingsgebied van de school, scholengemeenschap of nevenvestiging zijn gevraagd om te overleggen over het voornemen tot het doen van een aanvraag om bekostiging; en
      • d. 
        een verklaring omtrent het gedrag afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, van de personen die het bestuur en het intern toezicht vormen en die op het tijdstip van het doen van de aanvraag niet ouder is dan zes maanden.
  • 3 De aanvraag bevat tevens:
      • a. 
        een beschrijving van het beleid met betrekking tot de bewaking en verbetering van de kwaliteit van het onderwijs;
      • b. 
        een beschrijving van de beoogde samenstelling van de formatie van de school, scholengemeenschap, nevenvestiging of het profiel;
      • c. 
        een beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan voorschriften die worden gesteld aan de bekwaamheid van de leraren, onderwijsondersteunende functionarissen, de rector, directeur, conrector of adjunct-directeur;
      • d. 
        een beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de zorg voor de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen op de school, scholengemeenschap of nevenvestiging;
      • e. 
        een meerjarenbegroting over de eerste drie schooljaren die gebaseerd is op de bekostiging die de school, scholengemeenschap of nevenvestiging zal ontvangen gegeven het aantal te verwachten leerlingen in die periode;
      • f. 
        de verwachtingen met betrekking tot de huisvesting;
      • g. 
        informatie over de hoogte van en het beleid ten aanzien van de vrijwillige geldelijke bijdrage die van de ouders zal worden gevraagd en het jaarlijks verwachte totaalbedrag van die bijdragen;
      • h. 
        informatie over de wijze waarop het bevoegd gezag uitvoering zal geven aan de afspraken, bedoeld in artikel 118a; en
  • 4 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld aan de wijze waarop de aanvraag plaatsvindt en wordt een model voor de aanvraag vastgesteld.
  • 5 In afwijking van het tweede lid, onderdeel c, bevat een aanvraag voor een school voor praktijkonderwijs een document waaruit blijkt dat deze aanvraag in overeenstemming is met de bevoegde gezagsorganen in het samenwerkingsverband waarvan de school deel gaat uitmaken en wordt deze ingediend na overleg met de gemeente van de beoogde plaats van vestiging.

Artikel 68. Belangstellingsmeting

  • 1 De belangstellingsmeting wordt uitgevoerd aan de hand van hetzij ouderverklaringen dan wel, in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen, een marktonderzoek.
  • 2 De belangstellingsmeting:
      • a. 
        geeft inzicht in het te verwachten aantal leerlingen op 1 januari van het elfde jaar na de indiening van de aanvraag, bedoeld in artikel 67, eerste lid; en
      • b. 
        vindt plaats binnen het voedingsgebied dat een gebied omvat dat bestaat uit viercijferige postcodegebieden die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen binnen een straal van vijftien kilometer van de beoogde plaats van vestiging van de school, scholengemeenschap of nevenvestiging.
  • 3 Het te verwachten aantal leerlingen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt berekend overeenkomstig de formule q = (y/x *100%) * w * z, waarbij:
      • a. 
        voor de ouderverklaring geldt:

      y = aantal leerlingen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar van wie in de ouderverklaring is aangegeven belangstelling te hebben voor de school, scholengemeenschap of nevenvestiging in de aanvraag;

      x = totaal aantal leerlingen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar op 1 januari van het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt gedaan in het voedingsgebied, bedoeld in het tweede lid onder b;

      w = het gemiddelde van het aantal leerlingen in de leeftijd van 12 en 13 jaar in het voedingsgebied, bedoeld in het tweede lid, onder b, op 1 januari van het elfde jaar na de indiening van de aanvraag, gebaseerd op gegevens onder meer verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek, vermenigvuldigd met een bij ministeriële regeling te bepalen aantal verblijfsjaren, die de landelijke verhouding tussen het totaal aantal leerlingen en het aantal leerlingen in leerjaar 1 weergeeft van de schoolsoort, schoolsoorten of nevenvestiging waarop de aanvraag betrekking heeft;

      z = een bij ministeriële regeling te bepalen correctiefactor;

      • b. 
        voor het marktonderzoek geldt:

      y = aantal leerlingen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar ten aanzien van wie in het marktonderzoek is aangegeven dat er belangstelling is voor de school, scholengemeenschap of nevenvestiging in de aanvraag;

      x = totaal aantal leerlingen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar ten aanzien van wie aan het marktonderzoek is deelgenomen;

      w = het gemiddelde van het aantal leerlingen in de leeftijd van 12 en 13 jaar in het voedingsgebied, bedoeld in het tweede lid, onder b, op 1 januari van het elfde jaar na de indiening van de aanvraag, gebaseerd op gegevens onder meer verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek, vermenigvuldigd met een bij ministeriële regeling te bepalen aantal verblijfsjaren, die de landelijke verhouding tussen het totaal aantal leerlingen en het aantal leerlingen in leerjaar 1 weergeeft van de schoolsoort, schoolsoorten of nevenvestiging waarop de aanvraag betrekking heeft;

      z = een bij ministeriële regeling te bepalen correctiefactor.

    De aanvraag bevat de berekeningen die tot de uitkomsten van de formules, bedoeld onder a, of b, hebben geleid.

  • 4 De ouderverklaring, bedoeld in het eerste lid, heeft betrekking op één leerling in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar op 1 november van het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt gedaan en wordt ingediend door de ouder van deze leerling.
  • 5 Het marktonderzoek, bedoeld in het eerste lid:
      • a. 
        heeft betrekking op leerlingen in de leeftijd van 10 tot en met 12 jaar,
      • b. 
        wordt afgenomen onder de ouders van leerlingen, bedoeld in onderdeel a, op een wetenschappelijk verantwoorde manier door een onafhankelijk onderzoeksbureau dat aantoonbaar werkt volgens een door een brancheorganisatie opgestelde gedragscode met betrekking tot de uitvoering van marktonderzoek,
      • c. 
        wordt uitgevoerd aan de hand van een aselecte steekproef uit de leerlingen, bedoeld in onderdeel a, die aantoonbaar representatief is voor die leerlingen, en
      • d. 
        mag niet ouder zijn dan 24 maanden voorafgaand aan de uiterste indieningsdatum van de aanvraag.
  • 6 Indien uit de belangstellingsmeting van meer dan één aanvraag blijkt dat de betrokken postcodegebieden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, elkaar overlappen en daardoor de som van de leerlingen voor wie belangstelling is aangetoond in het overlappende voedingsgebied groter is dan het totaal aantal leerlingen in de overlappende voedingsgebieden, worden de aantallen van de leerlingen voor wie belangstelling is aangetoond in het overlappende voedingsgebied naar evenredigheid verminderd tot de som van het totaal aantal leerlingen in het overlappende voedingsgebied voor wie belangstelling is aangetoond gelijk is aan het totaal aantal leerlingen in het overlappende voedingsgebied.
  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld aan de uitvoering van de belangstellingsmeting over:
      • a. 
        de wijze waarop de belangstellingsmeting wordt uitgevoerd; en
      • b. 
        de omvang van het marktonderzoek in relatie tot de minimale verhoudingen tussen de verschillende onderdelen van de formule voor de belangstellingsmeting, bedoeld in het derde lid, onderdeel b.

Artikel 69. Aanvang bekostiging en vervallen aanspraak bekostiging

  • 1 De bekostiging vangt aan op 1 augustus.
  • 2 De aanspraak op bekostiging op grond van de artikelen 64, 64a en 65 vervalt, indien uiterlijk op de eerste schooldag na 1 augustus in het tweede kalenderjaar na het besluit van Onze Minister geen onderwijs aan de nieuwe school, scholengemeenschap, nevenvestiging of in het nieuwe profiel wordt gegeven. Indien door het bevoegd gezag een aanvraag tot bekostiging is gedaan met ingang van 1 augustus van het eerste kalenderjaar na het besluit van Onze Minister, vervalt de aanspraak op bekostiging voor dat schooljaar indien op de eerste schooldag geen onderwijs wordt gegeven.
  • 3 In afwijking van het tweede lid en op aanvraag van het bevoegd gezag of de gemeente van de beoogde plaats van vestiging van de school, scholengemeenschap of nevenvestiging kan Onze Minister besluiten in bijzondere gevallen de aanspraak op bekostiging voor een jaar te handhaven.

Artikel 70. Leerwegondersteunend onderwijs

Onze Minister kan op aanvraag van het bevoegd gezag van een school of scholengemeenschap leerwegondersteunend onderwijs als bedoeld in artikel 10e voor bekostiging in aanmerking brengen indien:

    • 1. 
      dat doelmatig is gelet op het geheel en de spreiding van het aanbod van leerwegondersteunend onderwijs, en
    • 2. 
      de meerderheid van de bevoegde gezagsorganen van de overige scholen en scholengemeenschappen in het betrokken samenwerkingsverband instemt met de aanvraag.

Artikel 71. Omzetting

  • 1 Onze Minister kan, onder door hem te stellen voorwaarden, voor bekostiging in aanmerking brengen een school die wordt opgericht door omzetting van een bekostigde openbare school in een gelijksoortige bijzondere school.
  • 2 Onze Minister brengt voor bekostiging in aanmerking een school die wordt opgericht door omzetting van een bekostigde bijzondere school in een gelijksoortige openbare school.
  • 3 Een omzetting kan slechts plaatsvinden met ingang van 1 augustus van enig kalenderjaar.
  • 4 Dit artikel is ook van toepassing op een scholengemeenschap.

Artikel 72. Samenvoeging scholen of scholengemeenschappen

  • 1 Met inachtneming van de artikelen 53e tot en met 53i kan Onze Minister een school of scholengemeenschap die is ontstaan door samenvoeging van scholen of scholengemeenschappen voor bekostiging in aanmerking brengen, indien:
      • a. 
        voor alle bij de samenvoeging betrokken scholen of scholengemeenschappen ten minste een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van de leerlingen van een vestiging van die school of scholengemeenschap afkomstig is uit dezelfde postcodegebieden als de leerlingen van een vestiging van een andere bij de samenvoeging betrokken school of scholengemeenschap; of
      • b. 
        voor ten minste een van de bij de samenvoeging betrokken scholen of scholengemeenschappen sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 108, vijfde lid.
  • 2 Indien niet wordt voldaan aan het eerste lid, kan Onze Minister met inachtneming van de artikelen 53e tot en met 53i een school of scholengemeenschap die is ontstaan door samenvoeging van scholen of scholengemeenschappen voor bekostiging in aanmerking brengen, indien de bij de samenvoeging betrokken vestigingen van de scholen of scholengemeenschappen zijn gelegen in dezelfde gemeente dan wel in aangrenzende gemeenten.
  • 3 Na een samenvoeging kan op een vestiging in elk geval onderwijs worden verzorgd in dezelfde schoolsoorten, in dezelfde profielen als bedoeld in de artikelen 10b en 10d en in dezelfde leerjaren als op de desbetreffende vestiging voor de samenvoeging werd verzorgd.
  • 4 Samenvoeging vindt plaats met ingang van 1 augustus.

Artikel 72a. Verticale scholengemeenschappen

[Vervallen per 01-01-2022]

Paragraaf 2. Vestigingen

Artikel 73. Vestigingen

Aan een school of scholengemeenschap kan naast een hoofdvestiging zijn verbonden een:

    • a. 
      nevenvestiging, of
    • b. 
      tijdelijke nevenvestiging.

Artikel 73a. Hoofdvestiging

  • 1 De eerste vestiging van een school of scholengemeenschap die op grond van artikel 64 voor bekostiging in aanmerking is gebracht, wordt aangeduid als hoofdvestiging.
  • 2 Naast het onderwijsaanbod dat mag worden verzorgd door het voor bekostiging in aanmerking brengen van een scholengemeenschap, kan op een hoofdvestiging van een scholengemeenschap in elk geval onderwijs worden verzorgd in de in artikel 73b, tweede en derde lid, genoemde leerjaren van de schoolsoorten die de scholengemeenschap omvat.

Artikel 73b. Nevenvestiging

  • 1 Een nevenvestiging komt tot stand door een samenvoeging als bedoeld in artikel 72 of door vorming van een nieuwe nevenvestiging van een school of scholengemeenschap als bedoeld in artikel 64a.
  • 2 Op een nevenvestiging van een school voor vwo of havo kan in elk geval onderwijs worden verzorgd in de eerste 3 leerjaren van de desbetreffende schoolsoort.
  • 3 Op een nevenvestiging van een school voor mavo of vbo kan in elk geval onderwijs worden verzorgd in de eerste 2 leerjaren van de desbetreffende schoolsoort.
  • 4 Op een nevenvestiging van een scholengemeenschap kan in elk geval onderwijs worden verzorgd in de in het tweede of derde lid genoemde leerjaren van de schoolsoorten die de scholengemeenschap omvat.

Artikel 73c. Uitbreiding onderwijsaanbod vestigingen

Onze Minister brengt voor bekostiging in aanmerking onderwijs vanaf het vierde leerjaar op een hoofdvestiging of nevenvestiging aan een school voor vwo of havo, en onderwijs vanaf het derde leerjaar op een hoofdvestiging of nevenvestiging van een school voor mavo of vbo indien:

    • a. 
      op de desbetreffende vestiging onderwijs in de eerste 3 respectievelijk 2 leerjaren van de desbetreffende schoolsoort wordt verzorgd, en
    • b. 
      de desbetreffende vestiging ligt binnen een hemelsbreed gemeten afstand van 3 kilometer van een andere vestiging van de school waar onderwijs vanaf het vierde respectievelijk derde leerjaar van de desbetreffende schoolsoort wordt verzorgd.

Artikel 73d. Tijdelijke nevenvestiging

  • 1 Een tijdelijke nevenvestiging voorziet in de tijdelijke huisvestingsbehoefte van een hoofdvestiging of nevenvestiging en is gelegen op hemelsbreed gemeten een afstand van minder dan 3 kilometer van de hoofdvestiging of nevenvestiging.
  • 2 Onze Minister brengt een tijdelijke nevenvestiging voor bekostiging in aanmerking indien het bevoegd gezag heeft aangetoond dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente de benodigde huisvesting ter beschikking zal stellen. De verplichting in de eerste volzin is niet van toepassing op verticale scholengemeenschappen en op scholen waarvoor jaarlijks een bedrag voor huisvestingskosten wordt betaald op grond van artikel 76v.
  • 3 Op een tijdelijke nevenvestiging kan onderwijs worden verzorgd in dezelfde schoolsoorten, in dezelfde profielen als bedoeld in de artikelen 10b en 10d, en in dezelfde leerjaren als op de hoofdvestiging of nevenvestiging.

Artikel 73e. Verplaatsing vestiging en gevolgen voor bekostigingsaanspraak

De aanspraak op bekostiging blijft bestaan indien het bevoegd gezag over hemelsbreed gemeten een afstand van minder dan 3 kilometer van het huidige vestigingsadres:

    • a. 
      een vestiging verplaatst, of
    • b. 
      een deel van het onderwijsaanbod op een vestiging verplaatst naar een andere vestiging van dezelfde school of scholengemeenschap.

Paragraaf 3. Regionale samenwerking voorzieningenplanning

Artikel 74. Regionale samenwerking

  • 1 Een bevoegd gezag van een school of scholengemeenschap kan samenwerken met ten minste 1 ander bevoegd gezag met als doel het onderwijsaanbod af te stemmen op de vraag van de leerlingen, ouders en andere belanghebbenden in hun regio.
  • 2 Een regio omvat een aaneengesloten gebied bestaande uit het grondgebied van een of meer gemeenten, met dien verstande dat:
      • a. 
        op de deelnemende vestigingen van scholen of scholengemeenschappen per gemeente ten minste 60 procent staat ingeschreven van alle leerlingen die op het grondgebied van die gemeente voortgezet onderwijs volgen, en
      • b. 
        ten minste 65 procent van de bevoegde gezagsorganen met een of meer vestigingen van scholen of scholengemeenschappen binnen die gemeente, bij de samenwerking betrokken is.

Artikel 74a. Regionaal plan onderwijsvoorzieningen

  • 1 De samenwerkende bevoegde gezagsorganen stellen voor hun regio een regionaal plan onderwijsvoorzieningen vast, dat een gezamenlijk gedragen visie bevat op het onderwijs in de regio.
  • 2 In het plan worden in elk geval tot uitdrukking gebracht:
      • a. 
        de omvang en begrenzing van de regio,
      • b. 
        gegevens over het aanbod en gebruik van onderwijsvoorzieningen,
      • c. 
        een overzicht van de onderwijsvoorzieningen die de bevoegde gezagsorganen binnen de looptijd van het plan voor bekostiging in aanmerking willen laten brengen en een prognose van het aantal leerlingen per vestiging,
      • d. 
        de relatie van het bestaande en toekomstige onderwijsaanbod met het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt, en
      • e. 
        de opvattingen van de deelnemers aan het overleg, bedoeld in het vierde en vijfde lid, over het bestaande en toekomstige onderwijsaanbod in relatie tot het vervolgonderwijs, de arbeidsmarkt en de onderwijshuisvesting.
  • 3 Een regionaal plan onderwijsvoorzieningen geldt voor een periode van 5 jaar, die aanvangt op 1 augustus van enig kalenderjaar.
  • 4 Voordat een regionaal plan onderwijsvoorzieningen wordt vastgesteld, overleggen de samenwerkende bevoegde gezagsorganen over een concept van het plan met:
      • a. 
        de bevoegde gezagsorganen van de overige scholen of scholengemeenschappen in de regio,
      • b. 
        vertegenwoordigers van de desbetreffende provincie of provincies, en
      • c. 
        voor zover het gaat om het vbo, met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven in de regio en met de bevoegde gezagsorganen van de regionale opleidingencentra en de agrarische opleidingscentra in de regio.
  • 5 Voordat de samenwerkende bevoegde gezagsorganen een regionaal plan onderwijsvoorzieningen vaststellen, wordt over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg gevoerd met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente of gemeenten. Daartoe wordt een procedure vastgesteld door de samenwerkende bevoegde gezagsorganen en het college van burgemeester en wethouders van die gemeente of gemeenten, welke procedure een voorziening voor het beslechten van geschillen bevat.

Artikel 74b. Aanvraag onderwijsvoorzieningen deelnemers RPO

  • 1 Onverminderd artikel 74c brengt Onze Minister voor bekostiging in aanmerking een onderwijsvoorziening als bedoeld in de onderdelen a tot en met f, indien de voorziening is opgenomen in een regionaal plan onderwijsvoorzieningen en indien nodig ook wordt voldaan aan de in die onderdelen genoemde voorwaarden. Een bevoegd gezag kan voor 1 november bij Onze Minister een aanvraag indienen voor bekostiging van:
      • a. 
        een vestiging die wordt verplaatst of een deel van het onderwijsaanbod van een vestiging dat wordt verplaatst naar een andere vestiging van dezelfde school, beide over hemelsbreed gemeten een afstand van 3 kilometer of meer van het huidige vestigingsadres,
      • b. 
        een of meer scholen die door het bevoegd gezag worden afgesplitst van een scholengemeenschap,
      • c. 
        onderwijs vanaf het vierde leerjaar op een hoofdvestiging of nevenvestiging aan een school voor vwo of havo, en onderwijs vanaf het derde leerjaar op een hoofd- of nevenvestiging aan een school voor mavo of vbo indien niet binnen hemelsbreed gemeten een afstand van 3 kilometer een andere vestiging van de school is gelegen waaraan dit onderwijs wordt verzorgd,
      • d. 
        onderwijs in de gemengde leerweg op een hoofdvestiging of nevenvestiging aan een school voor mavo of vbo of aan een agrarisch opleidingscentrum voor zover het gaat om het vbo, indien wordt voldaan aan voorwaarden die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn vastgesteld,
      • f. 
        het profiel dienstverlening en producten, bedoeld in artikel 10b, derde lid, onderdeel j, aan een agrarisch opleidingscentrum, voor zover het betreft het voorbereidend beroepsonderwijs, indien wordt voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden.
  • 2 Onze Minister kan een onderwijsvoorziening als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b tot en met f, die niet is opgenomen in een regionaal plan onderwijsvoorzieningen, voor bekostiging in aanmerking brengen indien de overige bevoegde gezagsorganen die deelnemen aan de regionale samenwerking instemmen met de aanvraag en wordt voldaan aan de in die onderdelen opgenomen voorwaarden.
  • 3 Onze Minister besluit voor 1 mei volgend op de aanvraag of de onderwijsvoorziening voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht.
  • 4 Onverminderd artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht wordt van een besluit tot bekostiging van een onderwijsvoorziening mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 74c. Weigeringsgrond

Onze Minister wijst een aanvraag als bedoeld in artikel 74b af indien een bevoegd gezag dat niet deelneemt aan de samenwerking aantoont dat de onderwijsvoorziening leidt tot meer dan 10 procent leerlingverlies bij een vestiging van een school of scholengemeenschap van dat bevoegd gezag.

Artikel 74d. Huisvesting en aanvang bekostiging onderwijsvoorziening deelnemers RPO

  • 1 Indien het bevoegd gezag daarvoor op grond van artikel 76e een aanvraag indient, stelt het college van burgemeester en wethouders uiterlijk op 1 augustus van het zesde kalenderjaar na het besluit van Onze Minister om een onderwijsvoorziening als bedoeld in artikel 74b, eerste lid, onderdeel a, voor bekostiging in aanmerking te brengen, huisvesting ter beschikking. Het college van burgemeester en wethouders maakt het besluit daartoe uiterlijk 1 jaar voor het beschikbaar stellen van de huisvesting bekend.
  • 2 Na een besluit van Onze Minister om een onderwijsvoorziening als bedoeld in artikel 74b voor bekostiging in aanmerking te brengen vangt de bekostiging van de betrokken onderwijsvoorziening aan op 1 augustus van enig kalenderjaar.

Artikel 74e. Voorbereiding besluiten

Op de voorbereiding van de besluiten bedoeld in artikel 74b, eerste en tweede lid, is afdeling 3.4, met uitzondering van artikel 3:18, van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Paragraaf 4. Overige bepalingen voorzieningenplanning

Artikel 75. Cursussen

  • 1 Onze Minister kan in bijzondere gevallen cursussen voortgezet onderwijs, niet zijnde voorbereidend beroepsonderwijs, geheel of gedeeltelijk en voor een door hem te bepalen periode voor bekostiging in aanmerking brengen, indien naar zijn oordeel daaraan behoefte bestaat.
  • 2 Onze Minister kan aan de bekostiging verplichtingen verbinden.
  • 3 Onze Minister kan in verband met de in het eerste lid bedoelde bekostiging een bekostigingsplafond instellen. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels over de verdeling vastgesteld.
  • 4 Indien een cursus voortgezet onderwijs als bedoeld in het eerste lid voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht, is artikel 6e van overeenkomstige toepassing.

Artikel 75a. Aanvullende middelen

Onze Minister kan aanvullende middelen ter beschikking stellen die niet strekken tot bekostiging van het onderwijs, bedoeld in deze wet, en de schoolbegeleiding als bedoeld in de artikelen 179 van de Wet op het primair onderwijs en 165 van de Wet op de expertisecentra ten behoeve daarvan, maar die direct of indirect dienstig zijn voor de uitvoering van het onderwijs of voor verhoging van de mogelijkheid tot deelname aan het onderwijs. Onze Minister stelt deze middelen ter beschikking onder nader te stellen voorwaarden. Bij de toepassing van dit artikel zijn de artikelen 4, 5, 9 en 10 van de Wet overige OCW-subsidies van toepassing.

Artikel 76. Uitvoeringsregels

Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld voor de uitvoering van deze afdeling.

Afdeling IA. Voorziening in de huisvesting en inventaris

Hoofdstuk I. Voorziening in de huisvesting voor zover het betreft scholen voor v.w.o., voor a.v.o., voor v.b.o. en voor praktijkonderwijs

Artikel 76a. Reikwijdte van hoofdstuk I

De artikelen 76b tot en met 76w zijn slechts van toepassing op scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs.

Artikel 76b. Voorziening in huisvesting door de gemeente

  • 1 De gemeenteraad draagt onderscheidenlijk burgemeester en wethouders dragen ten behoeve van de gemeentelijke en van de andere dan gemeentelijke scholen zorg voor de voorzieningen in de huisvesting op het grondgebied van de gemeente overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk. Hij behandelt onderscheidenlijk zij behandelen daarbij de gemeentelijke en de andere dan gemeentelijke scholen op gelijke voet.
  • 2 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder een andere dan een gemeentelijke school mede begrepen een op het grondgebied van de gemeente gelegen nevenvestiging van een school waarvan de hoofdvestiging op het grondgebied van een andere gemeente is gelegen.

Artikel 76c. Voorzieningen in de huisvesting

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden onder voorzieningen in de huisvesting begrepen:
      • a. 
        voor blijvend onderscheidenlijk voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:
      • 1°. nieuwbouw, een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan, verplaatsing van een bestaand gebouw of van een gedeelte daarvan, terreinen, alsmede eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair,
      • 2°. uitbreiding van de onder 1° bedoelde voorzieningen, en
      • 3°. medegebruik van een ruimte die geschikt is voor het onderwijs;
      • b. 
        herstel van constructiefouten aan het gebouw of het terrein;
      • c. 
        herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden.
  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden bruto vloeroppervlakten per gelijktijdig aanwezige leerling voorgeschreven die voorzieningen in de huisvesting ten minste dienen te bevatten. Deze oppervlakten kunnen per schoolsoort verschillend worden vastgesteld.

Artikel 76d. Vaststelling door burgemeester en wethouders van bekostigingsplafond voor nieuwe voorzieningen in de huisvesting

  • 1 Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks ten behoeve van het eerstvolgende jaar voor een door hem te bepalen tijdstip een bekostigingsplafond vast voor de bekostiging van de voorzieningen in de huisvesting voor:
      • c. 
        scholen voor speciaal onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs, scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs dan wel instellingen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra,
      • d. 
        scholen voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in deze wet, en
      • e. 
        scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs.
  • 2 Het bekostigingsplafond wordt zodanig vastgesteld dat redelijkerwijs kan worden voorzien in de huisvesting van de in het eerste lid bedoelde scholen op het grondgebied van de gemeente.

Artikel 76e. Indiening aanvraag

  • 1 Het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school dat een voorziening in de huisvesting wenst, dient een aanvraag voor opneming van die voorziening op het programma, bedoeld in artikel 76f, in bij burgemeester en wethouders.
  • 2 Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 76c bekostiging verstrekken ter zake van de kosten van bouwvoorbereiding.
  • 3 Burgemeester en wethouders stellen vast, voor welk tijdstip de aanvraag wordt ingediend en aan welke voorwaarden deze dient te voldoen.
  • 4 Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op de gemeentelijke scholen.

Artikel 76f. Programma huisvestingsvoorzieningen

  • 1 Burgemeester en wethouders stellen, na overleg met de bevoegde gezagsorganen van de andere dan gemeentelijke scholen op het grondgebied van de gemeente, jaarlijks ten behoeve van het onderwijs op het grondgebied van de gemeente voor een door hen te bepalen tijdstip een programma als bedoeld in het tweede lid vast. Het programma heeft betrekking op scholen als bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdelen a tot en met e.
  • 2 Het programma omvat de voorzieningen in de huisvesting, bedoeld in artikel 76c, die in het jaar na de vaststelling van het programma voor bekostiging in aanmerking zullen worden gebracht voor andere dan gemeentelijke scholen en voorzieningen die nodig zijn voor gemeentelijke scholen.
  • 3 Burgemeester en wethouders nemen uitsluitend voorzieningen in de huisvesting in het programma op, voor zover:
      • a. 
        met de voorzieningen in het kalenderjaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma redelijkerwijs een aanvang kan worden gemaakt dan wel de voorziening wordt gerealiseerd, en
      • b. 
        niet een van de weigeringsgronden, genoemd in artikel 76k, van toepassing is.
  • 4 Indien het bekostigingsplafond, bedoeld in artikel 76d, niet toereikend is, worden die voorzieningen in het programma opgenomen die uit dat bekostigingsplafond kunnen worden bekostigd, waarbij de volgorde wordt bepaald met inachtneming van de criteria, bedoeld in artikel 76m, eerste lid, onderdeel c.
  • 5 De beschikking van burgemeester en wethouders kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere voorziening dan gewenst omvatten.
  • 6 Burgemeester en wethouders kunnen aan de opneming in het programma voorwaarden verbinden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.
  • 7 Burgemeester en wethouders nemen bij de vaststelling van het programma de criteria, bedoeld in artikel 76m, eerste lid, onderdeel c, in acht.
  • 8 Binnen vier weken na de vaststelling van het programma treden burgemeester en wethouders met het bevoegd gezag in overleg over de wijze van uitvoering. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, delen burgemeester en wethouders het bevoegd gezag mede dat zij niet kunnen instemmen met de door het bevoegd gezag gewenste wijze van uitvoering.
  • 9 Tijdens het in het eerste lid bedoelde overleg kunnen burgemeester en wethouders de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over de vaststelling van het programma huisvestingsvoorzieningen in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting. Het verzoek wordt gedaan indien een bevoegd gezag hierom heeft gevraagd dan wel uit eigen beweging. Het verzoek bevat een omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies wordt binnen vier weken uitgebracht aan burgemeester en wethouders. Het advies wordt bekend gemaakt tezamen met het programma.

Artikel 76g. Overzicht

Burgemeester en wethouders stellen gelijktijdig met het programma, bedoeld in artikel 76f, ten behoeve van het onderwijs op het grondgebied van de gemeente voor een door hen te bepalen tijdstip een overzicht vast van die voorzieningen die zijn aangevraagd dan wel nodig zijn, die niet op het programma zijn opgenomen. Daarbij wordt aangegeven waarom de desbetreffende voorzieningen niet zijn opgenomen. Het overzicht wordt ter inzage gelegd. Het overzicht heeft betrekking op scholen als bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdelen a tot en met e.

Artikel 76h. Geen vaststelling van programma en overzicht

Burgemeester en wethouders stellen geen programma als bedoeld in artikel 76f en geen overzicht als bedoeld in artikel 76g vast, indien geen voorziening in de huisvesting nodig is noch een aanvraag is ingediend voor scholen als bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdelen a tot en met e.

Artikel 76i. Beschikkingen op aanvragen met een spoedeisend karakter

  • 1 Het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school dat een voorziening in de huisvesting wenst die niet in het programma, bedoeld in artikel 76f, is opgenomen, maar die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, dient een aanvraag om bekostiging van die voorziening in bij burgemeester en wethouders.
  • 2 De beschikking kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere voorziening dan gewenst omvatten. Burgemeester en wethouders wijzen de aanvraag af, indien:
      • a. 
        de beslissing over de voorziening kan worden genomen bij de vaststelling van het eerstvolgende programma, of

Artikel 76j. Tijdstip aanvang bekostiging; vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1 Burgemeester en wethouders beslissen bij beschikking met ingang van welk tijdstip in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma, bedoeld in artikel 76f, de bekostiging van een voorziening die in het programma is opgenomen, daadwerkelijk een aanvang kan nemen, onverminderd het bepaalde in artikel 76l.
  • 2 De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet binnen een in de verordening op basis van artikel 76m te bepalen termijn na de beschikking, bedoeld in het eerste lid, met betrekking tot de voorziening een bouwopdracht is gegeven dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten.

Artikel 76k. Weigeringsgronden

  • 1 Een voorziening in de huisvesting wordt slechts geweigerd, indien:
      • a. 
        de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van artikel 76c,
      • b. 
        de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de aard en de omvang van de voorzieningen waarover de school reeds beschikt, voor zover deze uit de openbare kas zijn bekostigd, gelet op de normen, bedoeld in artikel 76m, eerste lid, onderdeel b,
      • c. 
        de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de te verwachten ontwikkeling van het aantal leerlingen of onderwijskundige ontwikkelingen, zulks met inachtneming van het bepaalde in artikel 76m, eerste lid, onderdelen c en d,
      • d. 
        op andere wijze dan is gewenst redelijkerwijs in de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien, onder meer doordat binnen redelijke afstand van de gewenste plaats van de voorziening gebruik dan wel medegebruik mogelijk is, of een reeds voor bekostiging in aanmerking gebracht gebouw of deel daarvan beschikbaar komt,
      • f. 
        de gewenste voorziening anders dan op grond van de onderdelen b tot en met d niet noodzakelijk is.
  • 2 Een voorziening in de huisvesting kan tevens worden geweigerd, indien de voorziening als gevolg van het verwijtbaar nalaten van noodzakelijk onderhoud in een slechte bouwkundige staat verkeert of indien de voorziening nodig is voor herstel van schade die is veroorzaakt door schuld of toedoen van het bevoegd gezag.

Artikel 76l. Toetsing i.v.m. wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden

Voorzieningen die in het programma, bedoeld in artikel 76f, zijn opgenomen, komen voor bekostiging in aanmerking, mits op het tijdstip dat daarvoor op grond van artikel 76j is vastgesteld,

    • a. 
      is voldaan aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, en
    • b. 
      de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert, ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma niet ingrijpend zijn gewijzigd.

Artikel 76m. Gemeentelijke regeling

  • 1 De gemeenteraad stelt bij verordening een regeling vast met betrekking tot:
      • a. 
        de voorzieningen die ingevolge artikel 76c voor bekostiging in aanmerking kunnen worden gebracht,
      • b. 
        de oppervlakte en de indeling van schoolgebouwen,
      • c. 
        de urgentiecriteria,
      • d. 
        de prognosecriteria,
      • f. 
        de procedure met betrekking tot verhuur en het medegebruik van ruimten voor het onderwijs,
      • g. 
        de termijn gedurende welke een gebouw of terrein voor een school of nevenvestiging nog ten hoogste kan worden gebruikt bij toepassing van artikel 76u, alsmede de procedure in verband met een eventueel op te maken staat van onderhoud, en
  • 2 De regeling wordt zodanig vastgesteld dat kan worden voldaan aan de redelijke eisen die het onderwijs aan de huisvesting van scholen in de gemeente stelt.
  • 3 De gemeenteraad stelt normen vast aan de hand waarvan de bedragen worden vastgesteld voor de toegekende voorzieningen in de huisvesting.
  • 4 Burgemeester en wethouders betalen volgens door hen te stellen regels de bedragen aan de hand van de door de gemeenteraad gestelde normen.
  • 5 De gemeenteraad stelt de regeling, bedoeld in het eerste lid, dan wel een wijziging daarvan, niet vast dan nadat daarover op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met door de bevoegde gezagsorganen van de andere dan gemeentelijke scholen in de gemeente aan te wijzen vertegenwoordigers. De gemeenteraad stelt daartoe een procedure vast.
  • 6 Tijdens het in het vijfde lid bedoelde overleg kan de gemeenteraad de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over de vaststelling of wijziging van de gemeentelijke verordening in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting. Het verzoek wordt gedaan indien een bevoegd gezag hierom heeft gevraagd dan wel uit eigen beweging. Het verzoek bevat een omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies wordt binnen vier weken uitgebracht aan de gemeenteraad. Het advies wordt bekend gemaakt tezamen met de verordening of de wijziging daarvan.

Artikel 76n. Bouwheerschap

  • 1 Het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school geeft opdracht de voorziening in de huisvesting waartoe op grond van de artikelen 76f en 76i kan worden overgegaan, tot stand te brengen met daartoe door de gemeente beschikbaar te stellen gelden, tenzij het met burgemeester en wethouders overeenkomt dat de gemeente deze voorziening tot stand brengt.
  • 2 Indien de gemeente de voorziening in de huisvesting van een andere dan een gemeentelijke school tot stand heeft gebracht, worden gebouw en terrein aan het bevoegd gezag in eigendom overgedragen, tenzij burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag anders overeenkomen.
  • 3 Indien de voorziening in de huisvesting, bedoeld in het tweede lid, niet voldoet aan de eisen voor eigendomsoverdracht, geven burgemeester en wethouders deze aan het bevoegd gezag in gebruik.

Artikel 76o. Instemming met eigen bouwplannen voor een andere dan een gemeentelijke school

Tenzij het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school dat aanspraak heeft op bekostiging van een voorziening in de huisvesting, met burgemeester en wethouders overeenkomt dat de gemeente deze voorziening tot stand brengt, behoeven de bouwplannen en de desbetreffende begrotingen de instemming van burgemeester en wethouders.

Artikel 76p. Totstandbrenging voorziening andere dan een gemeentelijke school

De gemeente brengt een voorziening in de huisvesting van een andere dan een gemeentelijke school slechts tot stand, indien tussen burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag overeenstemming bestaat over de bouwplannen en de wijze van uitvoering.

Artikel 76q. Onderhoudsplicht; verbod tot vervreemding en bezwaring

  • 1 Het bevoegd gezag is verplicht het gebouw en terrein, alsmede de roerende zaken waarvoor bekostiging wordt genoten, behoorlijk te gebruiken en te onderhouden.
  • 2 Vervreemding door het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school anders dan op grond van de artikelen 42c en 50, van gebouwen, terreinen en roerende zaken waarvoor bekostiging wordt genoten, of bezwaren met een zakelijk recht door het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school van zodanige gebouwen en terreinen is zonder toestemming van burgemeester en wethouders nietig.
  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van het recht van opstal ten behoeve van een door de gemeente te plaatsen tijdelijke voorziening in de huisvesting op grond die eigendom is van het bevoegd gezag van de betrokken school.

Artikel 76r. Vorderingsrecht

  • 1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een gedeelte van een gebouw of terrein dat tijdelijk of gedurende een gedeelte van de dag niet nodig zal zijn voor de daar gevestigde school, gedurende die tijd als huisvesting voor een andere school, voor ander uit de openbare kas bekostigd onderwijs niet zijnde voortgezet onderwijs, of voor educatie als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden te bestemmen. Het voorgenomen gebruik dient zich te verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school. Tevens zijn burgemeester en wethouders bevoegd ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke opvoeding of expressie-activiteiten een gebouw of terrein dan wel een gedeelte daarvan dat tijdelijk gedurende gedeelten van de dag of in het geheel niet nodig zal zijn voor de daar gevestigde school, gedurende die tijd als huisvesting voor een andere school, voor ander uit de openbare kas bekostigd onderwijs, niet zijnde voortgezet onderwijs, of voor educatie als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden te bestemmen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een sportterrein, buiten de tijden dat het terrein voor het voortgezet onderwijs wordt gebruikt, gedurende die tijd te bestemmen voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden, op zodanige wijze dat het zich verdraagt met het onderwijs dat op het terrein wordt gegeven.
  • 2 Indien het gebouw of terrein in gebruik is voor een andere dan een gemeentelijke school, plegen burgemeester en wethouders vooraf overleg met het bevoegd gezag en, voor zover van toepassing, ook met het bevoegd gezag van de andere school of nevenvestiging waarvoor de huisvesting is bestemd.

Artikel 76s. Verhuur en medegebruik gebouw of terrein

  • 1 Voor zover artikel 76r geen toepassing vindt, kan het bevoegd gezag een gedeelte van een gebouw of terrein in gebruik geven ten behoeve van uit de openbare kas bekostigd onderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Voor zover niet nodig voor uit de openbare kas bekostigd onderwijs, kan het bevoegd gezag een gedeelte van het gebouw of terrein verhuren aan een derde, voor zover het gehuurde niet bestemd zal zijn als woon- of bedrijfsruimte in de zin van de vijfde en zesde afdeling van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Indien het een andere dan een gemeentelijke school betreft, is voor verhuur toestemming van burgemeester en wethouders vereist.
  • 2 De ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid eindigt:
      • a. 
        indien burgemeester en wethouders gebruik maken van hun bevoegdheid op grond van artikel 76r zonder dat enige schadeplicht ontstaat, of
      • b. 
        indien het in gebruik gegeven dan wel verhuurde deel nodig is voor gebruik door de eigen school.
  • 3 Ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid geschiedt niet indien het voorgenomen gebruik zich niet verdraagt met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school.
  • 4 Op de ingebruikgeving en verhuur ingevolge het eerste lid is artikel 230a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing.
  • 5 Het zonder toestemming van burgemeester en wethouders verhuren van een gebouw of terrein door het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school alsmede elk met dit artikel strijdig beding opgenomen in een huurovereenkomst met betrekking tot schoolgebouwen, is nietig.

Artikel 76t. Voorziening niet ten laste van de gemeente

Voorzieningen aan gebouwen of terreinen in verband met verhuur krachtens de artikelen 76s of 76u door het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school, komen niet ten laste van de gemeente.

Artikel 76u. Einde gebruik gebouw of terrein door andere dan een gemeentelijke school

  • 1 Burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school dat eigenaar is van het gebouw en terrein kunnen in een gezamenlijke akte verklaren dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken.
  • 1a Bij toepassing van het eerste lid stellen burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag van de desbetreffende school gezamenlijk vast of voorzieningen in een slechte bouwkundige staat verkeren als gevolg van het verwijtbaar nalaten van noodzakelijk onderhoud. Indien dat het geval is, vindt verrekening plaats van de daarmee gemoeide kosten.
  • 1b De gemeenteraad en het bevoegd gezag van de andere dan gemeentelijke scholen treffen gezamenlijk een voorziening voor het beslechten van geschillen die zich bij de toepassing van lid 1a voordoen.
  • 2 Gedeputeerde staten kunnen in geval van een geschil omtrent de toepassing van het eerste lid desgevraagd besluiten dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken. De aanvraag om het besluit wordt gedaan door burgemeester en wethouders of door het bevoegd gezag van de school.
  • 3 Het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school dat voornemens is gebouwen of terreinen, of een gedeelte daarvan, blijvend niet meer voor de school te gebruiken, doet hiervan onverwijld mededeling aan burgemeester en wethouders.
  • 4 Zodra de in het eerste lid bedoelde akte door beide partijen is getekend, of het in het tweede lid bedoelde besluit van gedeputeerde staten onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is bepaald dat de uitspraak van de rechter, inhoudende een besluit als bedoeld in het tweede lid eerste volzin, in de plaats treedt van het vernietigde besluit, wordt de akte, het onherroepelijk geworden besluit onderscheidenlijk de uitspraak, tenzij deze een gebouw betreft als bedoeld in artikel 28 van de Overgangswet W.V.O. en waarvoor door het bevoegd gezag van rijkswege slechts een rentevergoeding is ontvangen, ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Door de inschrijving verkrijgt de gemeente de eigendom.
  • 5 Burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school dat eigenaar is van het schoolgebouw, kunnen in een gezamenlijke akte verklaren dat een gedeelte van het gebouw dat niet vatbaar is voor eigendomsoverdracht, blijvend niet meer voor het onderwijs nodig zal zijn.
  • 6 Gedeputeerde staten kunnen in geval van een geschil omtrent de toepassing van het vijfde lid desgevraagd besluiten dat een gedeelte van het gebouw dat niet vatbaar is voor eigendomsoverdracht, blijvend niet meer voor het onderwijs nodig zal zijn. De aanvraag om het besluit wordt gedaan door burgemeester en wethouders of door het bevoegd gezag van de school. Alvorens op de aanvraag te besluiten, horen gedeputeerde staten de wederpartij.
  • 7 Zodra de in het vijfde lid bedoelde akte door beide partijen is getekend, of het in het zesde lid bedoelde besluit van gedeputeerde staten onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is bepaald dat de uitspraak van de rechter, inhoudende een beslissing als bedoeld in het zesde lid eerste volzin, in de plaats treedt van het vernietigde besluit, kan het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school het desbetreffende gedeelte van het gebouw met toestemming van burgemeester en wethouders verhuren.
  • 8 De toestemming, bedoeld in het zevende lid, wordt verleend voor een tijdvak van ten hoogste 3 jaren. Op verzoek van het bevoegd gezag kan dit tijdvak telkens worden verlengd met een termijn van ten hoogste 3 jaren.
  • 9 Op de verhuur, bedoeld in het zevende lid, is artikel 230a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing.

Artikel 76v. Jaarlijks bedrag voor huisvestingskosten van andere dan gemeentelijke scholen

In afwijking van dit hoofdstuk kan de gemeenteraad besluiten dat jaarlijks een bedrag voor huisvestingskosten wordt betaald aan het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school voor zover die op het grondgebied van die gemeente in stand wordt gehouden. De gemeenteraad neemt het besluit in overeenstemming met het bevoegd gezag.

Artikel 76v.1. Huisvesting verticale scholengemeenschappen

  • 1 In afwijking van het bepaalde in dit hoofdstuk en onverminderd het tweede lid zijn de bepalingen inzake de huisvesting bij of krachtens de Wet educatie en beroepsonderwijs van toepassing op scholen voor voortgezet onderwijs die deel uitmaken van een verticale scholengemeenschap.
  • 2 Artikel 76u is van overeenkomstige toepassing op de gebouwen en terreinen waarvan het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school eigenaar is op het moment dat op of na 1 januari 1997 een verticale scholengemeenschap tot stand komt dan wel wordt uitgebreid met een school voor voortgezet onderwijs.
  • 3 De gemeenteraad kan in overeenstemming met het bevoegd gezag besluiten:
      • a. 
        dat het tweede lid niet van toepassing is,
      • b. 
        dat daarvoor het bevoegd gezag of de gemeenteraad aan de andere partij een vergoeding is verschuldigd, alsmede
      • c. 
        in voorkomende gevallen, hoe hoog die vergoeding is.
  • 4 Indien toepassing is gegeven aan het derde lid, vindt inschrijving van dat feit plaats in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 76w. Informatieverstrekking aan burgemeester en wethouders

Het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school is gehouden aan de gemeenteraad onderscheidenlijk burgemeester en wethouders alle inlichtingen te verschaffen die de gemeenteraad onderscheidenlijk burgemeester en wethouders voor een adequate uitvoering van de bepalingen in dit hoofdstuk noodzakelijk achten.

Hoofdstuk II. Voorziening in de huisvesting en inventaris voor zover het betreft andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II

[Vervallen per 06-04-2005]

Artikel 76x. Reikwijdte van hoofdstuk II

[Vervallen per 06-04-2005]

Artikel 76y. Toestemming voorzieningen in de huisvesting en inventaris

[Vervallen per 06-04-2005]

Artikel 76z. Beroep

[Vervallen per 06-04-2005]

Afdeling II. Grondslagen en wijze der bekostiging

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 77. Algemene bepalingen bekostiging scholen

  • 1 Het Rijk bekostigt met inachtneming van deze afdeling de scholen, bedoeld in afdeling I van titel II. De uitgaven, bedoeld in de artikelen 96g en 96h, alsmede de bedragen die de gemeente krachtens deze wet in aanvulling op de rijksbekostiging verstrekt, blijven ten laste van de gemeente.
  • 2 Aan niet door de gemeente in stand gehouden scholen als bedoeld in afdeling I van titel II wordt uit de openbare kas geen bekostiging verstrekt dan krachtens de bepalingen van deze wet.
  • 3 Met betrekking tot een scholengemeenschap dan wel een verticale scholengemeenschap of een school en de daaraan verbonden cursussen in de zin van artikel 75b, eerste lid, kunnen zo nodig in afwijking van het bepaalde in deze afdeling bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften worden gegeven voor de toepassing van deze afdeling.
  • 4 Voor de toepassing van deze afdeling zijn de voorschriften die betrekking hebben op bijzondere scholen, van overeenkomstige toepassing op openbare scholen die in stand worden gehouden door een stichting als bedoeld in artikel 42b of een openbare rechtspersoon als bedoeld in artikel 42a, tenzij het tegendeel blijkt.

Artikel 77a. Leerlinggebonden budget

[Vervallen per 01-08-2014]

Artikel 77b. Indicatiestelling op verzoek van bevoegd gezag

[Vervallen per 01-08-2014]

Artikel 78. Algemene bepaling bekostiging samenwerkingsverbanden

Het Rijk bekostigt met inachtneming van deze afdeling samenwerkingsverbanden.

Hoofdstuk II. Grondslagen van de genormeerde bekostiging

§ 1. Grondslag bekostiging personeel en exploitatie scholen

Artikel 79. Bekostiging scholen en scholengemeenschappen

  • 1 De bekostiging voor een school of scholengemeenschap bestaat uit:
      • a. 
        een bedrag per vestiging van de school of scholengemeenschap, indien de vestiging voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar het soort vestiging wat betreft het al dan niet in aanmerking komen voor bekostiging en de hoogte van het bedrag; en
      • b. 
        een bedrag per leerling, waarbij onderscheid kan worden gemaakt naar schoolsoort, leerjaar, leerweg of profiel.
  • 2 Indien op één adres vestigingen van verschillende scholen of scholengemeenschappen van hetzelfde bevoegd gezag zijn gehuisvest, wordt aan iedere vestiging een deel van het bedrag per vestiging als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, verstrekt naar rato van het aantal vestigingen op dat adres, rekening houdend met het soort vestiging.
  • 3 De bekostiging is bestemd voor kosten voor personeel en exploitatie van een school. De bekostiging wordt per school of scholengemeenschap berekend aan de hand van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde berekeningswijze.
  • 4 De bekostiging van de scholen wordt verstrekt voor:
      • a. 
        salarissen, toelagen, uitkeringen en vergoedingen voor het personeel;
      • b. 
        bijdragen voor het pensioen voor het personeel en dat van de nagelaten betrekkingen;
      • c. 
        de kosten van vervanging van het personeel, werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid, en uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet;
      • d. 
        onderhoud van het gebouw en het terrein;
      • e. 
        energie- en waterverbruik;
      • f. 
        middelen waaronder mede wordt verstaan lesmateriaal als bedoeld in artikel 6e;
      • g. 
        administratie, beheer en bestuur;
      • h. 
        loopbaanoriëntatie en -begeleiding;
      • i. 
        schoonmaken van het gebouw en het terrein; en
      • j. 
        publiekrechtelijke heffingen, met uitzondering van belastingen ter zake van onroerende zaken.

Artikel 79a. Aanvullende bekostiging scholen met leerwegondersteunend onderwijs en scholen voor praktijkonderwijs

  • 1 Een school of scholengemeenschap die op grond van artikel 70 dan wel artikel 17a1, tweede lid, in aanmerking komt voor bekostiging van leerwegondersteunend onderwijs ontvangt in aanvulling op de bekostiging, bedoeld in artikel 79, eerste lid, een bedrag voor bekostiging van personeelskosten en een bedrag voor bekostiging van exploitatiekosten per leerling voor wie het samenwerkingsverband heeft bepaald dat deze is aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs.
  • 2 Een school voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 10f, ontvangt in aanvulling op de bekostiging, bedoeld in artikel 79, eerste lid, een bedrag voor bekostiging van personeelskosten en een bedrag voor bekostiging van exploitatiekosten per leerling voor wie het samenwerkingsverband heeft bepaald dat deze toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs.

Artikel 80. Bepalen van de hoogte van de bekostiging

  • 1 Onze Minister stelt de hoogte van de bekostiging, bedoeld in de artikelen 79 en 79a, zodanig vast dat zij voldoet aan de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school.
  • 2 Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 oktober de bedragen, bedoeld in de artikelen 79, eerste lid, en 79a, vastgesteld en worden regels gesteld over de termijnen van de betaling daarvan.
  • 3 De vastgestelde bedragen gelden voor het kalenderjaar volgend op het tijdstip van vaststelling.
  • 4 Bij de vaststelling van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, of bij tussentijdse aanpassing van die bedragen, worden volgens bij ministeriële regeling te stellen regels loon- en prijsontwikkelingen verwerkt, tenzij de toestand van 's Rijks financiën zich daartegen verzet.

Artikel 81. Teldatum aantal leerlingen en vestigingen voor berekening bekostiging

Bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in de artikel 79 en 79a, gaat Onze Minister, volgens daarover bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels, uit van het aantal leerlingen en het aantal en soort vestigingen van de school op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.

Artikel 82. Verstrekken aanvullende bekostiging bij bijzondere ontwikkelingen

  • 1 Indien bijzondere ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs daartoe aanleiding geven, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld over het verstrekken van aanvullende bekostiging.
  • 2 Onze Minister kan in verband met de in het eerste lid bedoelde bekostiging een bekostigingsplafond vaststellen. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels gesteld over de verdeling.
  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het verstrekken van aanvullende bekostiging voor een scholengemeenschap met een hoofd- of nevenvestiging waaraan elk van de schoolsoorten, genoemd in artikel 5, onderdelen a tot en met c, wordt verzorgd.
  • 4 De voordracht voor een krachtens het derde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 83. Aanvraag en verstrekken aanvullende bekostiging bij bijzondere omstandigheden

  • 1 Indien bijzondere omstandigheden van een school daartoe aanleiding geven, kan Onze Minister aanvullende bekostiging verstrekken.
  • 2 De verstrekking vindt plaats:
      • a. 
        op aanvraag van het bevoegd gezag;
      • b. 
        indien nodig onder het verbinden van verplichtingen aan het bevoegd gezag aan de verstrekking; en
      • c. 
        voor een bepaalde periode.
  • 3 De aanvraag wordt ingediend in het kalenderjaar waarin de bijzondere omstandigheden zich voordoen. Onze Minister beslist binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen vier maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis en noemt bij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
  • 4 Onze Minister kan in verband met de in het eerste lid bedoelde bekostiging een bekostigingsplafond vaststellen. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels gesteld over de verdeling.

§ 2. Grondslag bekostiging personeel en exploitatie samenwerkingsverbanden

Artikel 84. Grondslag bekostiging personeel samenwerkingsverband

  • 1 Aan het samenwerkingsverband wordt personeelsbekostiging toegekend.
  • 2 De in het eerste lid bedoelde bekostiging bestaat uit een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag per leerling voor het aantal leerlingen op vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt.
  • 3 Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, wordt een bedrag in mindering gebracht op de in het eerste lid bedoelde bekostiging van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van artikel 40, twaalfde lid, van de Wet op de expertisecentra toelaatbaar heeft verklaard tot het voortgezet speciaal onderwijs. Het in de eerste volzin bedoelde bedrag is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en komt overeen met één van de normbedragen die bij ministeriële regeling worden vastgesteld.
  • 4 Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op leerlingen opgenomen in residentiële instellingen aan wie op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt onderwijs werd gegeven op basis van een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 71c, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, met dien verstande dat het normbedrag, bedoeld in artikel 117, zevende lid, van die wet in mindering wordt gebracht op de bekostiging van:
      • a. 
        het samenwerkingsverband:
      • 1°. dat verantwoordelijk is voor de bekostiging tijdens de inschrijving op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, of
      • 2°. waartoe de vestiging van de school behoort waar de leerling was ingeschreven en bekostigd voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling, of
      • b. 
        het samenwerkingsverband in het gebied waarvan de leerling woonachtig is, indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling niet was ingeschreven op een school of school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
  • 5 De bedragen per leerling, bedoeld in het tweede lid, zijn de uitkomst van een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen hoeveelheid formatie per leerling, vermenigvuldigd met een bedrag. Bij de vaststelling van de bedragen, bedoeld in het tweede lid, wordt in ieder geval rekening gehouden met de ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslast van de scholen voor speciaal onderwijs, de scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en de scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
  • 6 De artikelen 82 en 83 zijn van overeenkomstige toepassing op het samenwerkingsverband.

Artikel 85. Aanvullende personeelsbekostiging samenwerkingsverband

  • 1 In aanvulling op de bekostiging van artikel 84, ontvangt het samenwerkingsverband aanvullende personeelsbekostiging voor leerwegondersteunend onderwijs, praktijkonderwijs en bekostiging voor regionale ondersteuning als bedoeld in het tweede, derde en vierde lid.
  • 2 De in het eerste lid bedoelde bekostiging voor leerwegondersteunend onderwijs bestaat uit een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag per leerling. Het aantal leerlingen wordt bepaald door:
      • a. 
        het aantal leerlingen op 1 oktober 2012 op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband dat is ingeschreven als leerling die leerwegondersteunend onderwijs ontvangt uit te drukken in een percentage van het totaal aantal leerlingen ingeschreven op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober 2012; en
      • b. 
        het percentage, bedoeld onder a, toe te passen op het aantal leerlingen ingeschreven op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.
  • 3 De in het eerste lid bedoelde bekostiging voor praktijkonderwijs bestaat uit een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag per leerling. Het aantal leerlingen wordt bepaald door:
      • a. 
        het aantal leerlingen op 1 oktober 2012 op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband dat is ingeschreven als leerling op een school voor praktijkonderwijs uit te drukken in een percentage van het totaal aantal leerlingen ingeschreven op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober 2012; en
      • b. 
        het percentage, bedoeld onder a, toe te passen op het aantal leerlingen ingeschreven op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.
  • 4 De in het eerste lid bedoelde bekostiging voor regionale ondersteuning bestaat uit een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag per leerling die is ingeschreven op een school of vestiging in het gebied van het samenwerkingsverband. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden vastgesteld omtrent de vaststelling en uitkering van de in de eerste volzin bedoelde bekostiging voor regionale ondersteuning.
  • 5 De bedragen per leerling bedoeld in het tweede en het derde lid, zijn de uitkomst van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen hoeveelheid formatie per leerling, vermenigvuldigd met een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag.
  • 6 Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt, was aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs op een vestiging in het gebied van het samenwerkingsverband die bekostigd is op grond van artikel 70 dan wel artikel 17a1, tweede lid, wordt een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag in mindering gebracht op de in het eerste lid bedoelde bekostiging van het samenwerkingsverband.
  • 7 Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een vestiging voor praktijkonderwijs in het gebied van het samenwerkingsverband, wordt een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag in mindering gebracht op de in het eerste lid bedoelde bekostiging van het samenwerkingsverband.

Artikel 86. Vermindering bekostiging personeelskosten bij uitputting bekostiging personeelsbekostiging samenwerkingsverband

Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 84, derde lid, eerste volzin, en vierde lid, de personeelsbekostiging van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 84, eerste lid, overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze Minister in mindering gebracht op de personele bekostiging van alle scholen en scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per school dan wel school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 of 4, bedoeld in de Wet op het expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, bepaald op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.

Artikel 87. Vermindering personeelsbekostiging bij uitputting aanvullende personeelsbekostiging samenwerkingsverband

Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 85, zesde en zevende lid, de personeelsbekostiging van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 85, eerste lid, overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze Minister in mindering gebracht op de personele bekostiging van alle scholen en scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt bepaald per school dan wel school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 of 4, bedoeld in de Wet op het expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, op basis van het leerlingenaantal op 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt, van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband.

Artikel 88. Overdracht van bekostiging personeelskosten aan scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs

  • 1 Indien op 1 februari het aantal leerlingen dat door het samenwerkingsverband toelaatbaar is verklaard tot het voortgezet speciaal onderwijs en is ingeschreven op scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, meer bedraagt dan op 1 oktober daaraan voorafgaand, draagt het samenwerkingsverband voor het verschil per leerling een bedrag over aan de school waar de leerling is ingeschreven. Het in de eerste volzin bedoelde bedrag is de som van:
      • a. 
        een bedrag dat afhankelijk is van de in de toelaatbaarheidsverklaring opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en dat overeenkomt met één van de normbedragen die bij ministeriële regeling worden vastgesteld, en
      • b. 
        een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag, welk bedrag wordt verhoogd met een bedrag dat wordt vermenigvuldigd met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van leraren van scholen voor voortgezet speciaal onderwijs.
  • 2 De overdracht op grond van het eerste lid heeft betrekking op het schooljaar dat volgt op de in het eerste lid bedoelde peildatum.
  • 3 Indien de in artikel 84, eerste lid, bedoelde bekostiging niet voldoende is om daaruit de verplichtingen, bedoeld in dit artikel na te komen, dragen alle scholen en scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband, de ontbrekende bekostiging over aan het samenwerkingsverband. Het aandeel van de onderscheiden scholen en scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in de eerste volzin, wordt bepaald overeenkomstig de regeling die daarvoor op grond van artikel 17a, achtste lid, onderdeel h, in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband is opgenomen.

Artikel 89. Bekostiging samenwerkingsverband materiële instandhouding

  • 1 Aan het samenwerkingsverband wordt bekostiging voor materiële instandhouding toegekend.
  • 2 De in het eerste lid bedoelde bekostiging bestaat uit een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag per leerling voor het aantal leerlingen op vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt.
  • 3 Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, wordt een bedrag in mindering gebracht op de in het eerste lid bedoelde bekostiging van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van artikel 40, twaalfde lid, van de Wet op de expertisecentra toelaatbaar heeft verklaard tot het voortgezet speciaal onderwijs. Het in de eerste volzin bedoelde bedrag is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en komt overeen met één van de normbedragen die bij ministeriële regeling worden vastgesteld.
  • 4 Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op leerlingen opgenomen in residentiële instellingen aan wie op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt onderwijs werd gegeven op basis van een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 71c, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, met dien verstande dat het normbedrag, bedoeld in artikel 117, zevende lid, van die wet in mindering wordt gebracht op de bekostiging van:
      • a. 
        het samenwerkingsverband:
      • 1°. dat verantwoordelijk is voor de bekostiging tijdens de inschrijving op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, of
      • 2°. waartoe de vestiging van de school behoort waar de leerling was ingeschreven en bekostigd onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling, of
      • b. 
        het samenwerkingsverband in het gebied waarvan de leerling woonachtig is, indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling niet was ingeschreven op een school of school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
  • 5 Artikel 89 is van overeenkomstige toepassing op het samenwerkingsverband.

Artikel 90. Aanvullende bekostiging materiële instandhouding samenwerkingsverband

  • 1 In aanvulling op de bekostiging van artikel 89, ontvangt het samenwerkingsverband aanvullende bekostiging voor materiële instandhouding voor leerwegondersteunend onderwijs, praktijkonderwijs en bekostiging voor regionale ondersteuning als bedoeld in het tweede, derde en vierde lid.
  • 2 De in het eerste lid bedoelde bekostiging voor leerwegondersteunend onderwijs bestaat uit een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag per leerling. Het aantal leerlingen wordt bepaald door:
      • a. 
        het aantal leerlingen op 1 oktober 2012 op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband dat is ingeschreven als leerling die leerwegondersteunend onderwijs ontvangt uit te drukken in een percentage van het totaal aantal leerlingen ingeschreven op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober 2012; en
      • b. 
        het percentage, bedoeld onder a, toe te passen op het aantal leerlingen ingeschreven op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.
  • 3 De in het eerste lid bedoelde bekostiging voor praktijkonderwijs bestaat uit een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag per leerling. Het aantal leerlingen wordt bepaald door:
      • a. 
        het aantal leerlingen op 1 oktober 2012 op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband dat is ingeschreven als leerling op een school voor praktijkonderwijs uit te drukken in een percentage van het totaal aantal leerlingen ingeschreven op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober 2012; en
      • b. 
        het percentage, bedoeld onder a, toe te passen op het aantal leerlingen op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.
  • 4 De in het eerste lid bedoelde bekostiging voor regionale ondersteuning bestaat uit een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag per leerling van de scholen en vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden vastgesteld omtrent de vaststelling en uitkering van bekostiging voor regionale ondersteuning.
  • 5 Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt, was aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs op een vestiging in het gebied van het samenwerkingsverband die bekostigd is op grond van artikel 70 dan wel artikel 17a1, tweede lid, wordt een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag in mindering gebracht op de in het eerste lid bedoelde bekostiging van het samenwerkingsverband.
  • 6 Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een vestiging voor praktijkonderwijs in het gebied van het samenwerkingsverband wordt een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag in mindering gebracht op de in het eerste lid bedoelde bekostiging van het samenwerkingsverband.

Artikel 91. Vermindering bekostiging materiële instandhouding bij uitputting bekostiging materiële instandhouding samenwerkingsverband

Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 89, derde lid, eerste volzin, en vierde lid, de materiële bekostiging van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 89, eerste lid, overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze Minister in mindering gebracht op de materiële bekostiging van alle scholen en scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per school dan wel school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 of 4, bedoeld in de Wet op het expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, bepaald op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.

Artikel 92. Vermindering bekostiging materiële instandhouding bij uitputting aanvullende bekostiging materiële instandhouding samenwerkingsverband

Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 90, vijfde en zesde lid, de bekostiging van materiële instandhouding van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 90, eerste lid, overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze Minister in mindering gebracht op de bekostiging van materiële instandhouding van alle scholen en scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt bepaald per school dan wel school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 of 4, bedoeld in de Wet op het expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, op basis van het leerlingenaantal op 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt, van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband.

Artikel 93

[Vervallen per 01-08-1998]

Artikel 94

[Vervallen per 01-08-1998]

Artikel 95

[Vervallen per 01-08-1998]

Artikel 96

[Vervallen per 01-08-1998]

Artikel 96a

[Vervallen per 01-08-1998]

Hoofdstuk III. Wijze van de bekostiging

§ 1. Onroerende zaak-belastingen

Artikel 96b. Bekostiging huisvestings- en inventariskosten

[Vervallen per 06-04-2005]

Artikel 96c. Bekostiging kosten aan gemeenten t.b.v. bijzondere scholen; bekostiging kosten gebruik

[Vervallen per 06-04-2005]

Artikel 96c.1. Bekostiging middelen door gemeente

De gemeente bekostigt aan het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school dat is onderworpen aan een of meer van de in artikel 220 van de Gemeentewet bedoelde belastingen ter zake van onroerende zaken, het bedrag dat is uitgegeven voor de belastingen met betrekking tot de in de gemeente gelegen gebouwen en terreinen.

Artikel 96d. Bekostiging bedragen voor personeels- en exploitatiekosten

[Vervallen per 01-10-2021]

Artikel 96e. Beschikbaarstelling bedragen voor exploitatiekosten

[Vervallen per 01-08-1998]

Artikel 96f. Beschikbaarstelling bedragen voor personeels- en exploitatiekosten

[Vervallen per 01-08-1998]

§ 2. Gemeentelijk beleid met betrekking tot personele en materiële voorzieningen

Artikel 96g. Gemeentelijk beleid als een gemeente zelf geen openbare scholen in stand houdt of als openbare scholen ontbreken

  • 1 Indien in een gemeente uitsluitend een of meer andere rechtspersonen dan de gemeente openbare scholen in stand houden dan wel openbare scholen ontbreken en de gemeente uitgaven wil doen voor het desbetreffende onderwijs welke niet door het Rijk worden bekostigd, stelt de gemeenteraad bij verordening een regeling daarvoor vast en zijn de artikelen 96i tot en met 96k niet van toepassing.
  • 2 De regeling, bedoeld in het eerste lid, maakt geen onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs en voorziet in een behandeling van scholen naar dezelfde maatstaf.
  • 3 De regeling, bedoeld in het eerste lid, bevat in elk geval de voorzieningen die door het bevoegd gezag van een in de gemeente gelegen, niet door de gemeente in stand gehouden school kunnen worden aangevraagd en de procedure voor het doen van een aanvraag.
  • 4 De gemeenteraad kan besluiten dat burgemeester en wethouders de regeling, bedoeld in het eerste lid, tijdelijk kunnen aanvullen met nieuwe voorzieningen. De aanvulling wordt binnen 1 week aan de bevoegde gezagsorganen van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen gezonden. Binnen 12 weken na de totstandkoming van de aanvulling wordt deze voorgelegd aan de gemeenteraad en besluit de gemeenteraad over de bekrachtiging ervan. Indien de gemeenteraad niet binnen 12 weken een besluit heeft genomen, wordt de aanvulling gelijkgesteld met een aanvulling die is bekrachtigd. Een afwijzing van de aanvulling door de gemeenteraad heeft geen gevolgen voor aanvragen waarop reeds is besloten of die reeds zijn ingediend en die voorzieningen betreffen waarop de aanvulling betrekking heeft.
  • 5 [Red: Vervallen.]
  • 6 Voor de toepassing van dit artikel wordt een nevenvestiging aangemerkt als een nevenvestiging die is gelegen in de gemeente van de hoofdvestiging. De gemeenteraad kan in de verordening, bedoeld in het eerste lid, aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid verlenen om, met inachtneming van de in die verordening gestelde regels, te besluiten dat in de gemeente gelegen nevenvestigingen van scholen waarvan de hoofdvestiging is gelegen in een andere gemeente in afwijking van de eerste volzin in aanmerking komen voor een of meer van de in de regeling genoemde voorzieningen.
  • 7 Burgemeester en wethouders maken jaarlijks in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze, een overzicht bekend van de op grond van de regeling, bedoeld in het eerste lid, toegekende voorzieningen.

Artikel 96h. Gemeentelijk beleid als een gemeente zelf openbare scholen in stand houdt

  • 1 Indien een gemeente zelf een of meer openbare scholen in stand houdt en zij uitgaven wil doen ten behoeve van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het algemeen voortgezet onderwijs, het voorbereidend beroepsonderwijs of het praktijkonderwijs welke niet door het Rijk worden bekostigd, kan de gemeenteraad daarvoor bij verordening een regeling vaststellen.

§ 3. Overschrijdingsregeling ten behoeve van bijzondere scholen

Artikel 96i. Vaststelling uitgaven en inkomsten personeels- en exploitatiekosten; vaststelling percentage t.b.v. niet door de gemeente in stand gehouden scholen

  • 1 Indien een gemeente een of meer scholen in stand houdt, stellen burgemeester en wethouders jaarlijks met betrekking tot die scholen voorlopig vast:
      • a. 
        het totaal van de bedragen die in het voorafgaande kalenderjaar zijn uitgegeven ten behoeve van de personeelskosten,
      • b. 
        het totaal van de bedragen die in het voorafgaande kalenderjaar zijn uitgegeven ten behoeve van de exploitatiekosten,
      • d. 
        het totaal van de ontvangen aanvullende bekostiging, bedoeld in de artikelen 82 en 83,
      • e. 
        het bedrag dat de gemeente in het voorafgaande kalenderjaar heeft uitgegeven ten behoeve van de instandhouding van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 53b, en
      • f. 
        een staat van voorzieningen die zijn ingesteld ten behoeve van het openbaar onderwijs.
  • 2 Indien de gemeente een deel van de ontvangsten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c of d, toevoegt aan een voorziening, wordt dat deel aangemerkt als een uitgave als bedoeld in dat lid, onderdeel a, onderscheidenlijk als een uitgave als bedoeld de onderdelen b of e van dat lid. Indien de gemeente bedragen aan een voorziening onttrekt, worden deze aangemerkt als ontvangsten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c of d.
  • 3 Bij het vaststellen van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b, c, d en e, worden buiten beschouwing gelaten de uitgaven en ontvangsten voor administratie, beheer en bestuur, bedoeld in artikel 79, vierde lid, onderdeel g.
  • 4 Bij het vaststellen van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en e worden buiten beschouwing gelaten de uitgaven die worden gedekt door ontvangsten van bedragen die door derden zijn betaald, de uitgaven die worden gedekt door ontvangsten op grond van een besluit als bedoeld in artikel 96g, zesde lid, tweede volzin, en de uitgaven voor de voorzieningen waarvoor het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school op grond van de regeling, bedoeld in artikel 96h, eerste lid, een aanvraag bij de gemeente kon indienen en wel gedurende de periode waarvoor een dergelijke aanvraag kon worden gedaan.
  • 5 Indien de gemeente een deel van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten overdraagt aan een ander bevoegd gezag, wordt dat deel aangemerkt als een uitgave als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a of b. Indien door een ander bevoegd gezag een deel van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten aan de gemeente wordt overgedragen, wordt dat deel aangemerkt als een ontvangst als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.
  • 6 Om de vijf jaar stellen burgemeester en wethouders voorlopig vast het totaal van de vastgestelde uitgaven en ontvangsten in de voorafgaande vijf kalenderjaren, zoals in het eerste tot en met vijfde lid is aangegeven. Indien de uitgaven hoger zijn dan de ontvangsten, bepalen burgemeester en wethouders tevens het bedrag van de overschrijding. Indien een gemeente vanaf een tijdstip binnen een periode van vijf jaar als bedoeld in de eerste volzin geen school in stand houdt, stellen burgemeester en wethouders in afwijking van die volzin zo spoedig mogelijk na dat tijdstip voorlopig vast het totaal van de vastgestelde uitgaven en ontvangsten in het aan dat tijdstip voorafgaande deel van de periode van vijf jaar, zoals in het eerste tot en met vijfde lid is aangegeven.
  • 7 Na sluiting van de rekening van de gemeente stellen burgemeester en wethouders de in het eerste en zesde lid bedoelde bedragen, zo nodig gewijzigd, vast. In het geval de uitgaven hoger zijn dan de ontvangsten, bedoeld in het zesde lid, drukken burgemeester en wethouders vervolgens het bedrag van de overschrijding, bedoeld in genoemd lid, uit in een percentage van het totaal van de ontvangsten, bedoeld in het eerste lid onderdelen c en d. Het percentage wordt afgerond tot twee decimalen. Afronding naar beneden vindt plaats indien de derde decimaal kleiner is dan 5, en naar boven indien deze decimaal ten minste 5 bedraagt.
  • 8 Voor de toepassing van de artikelen 96i tot en met 96k worden uitgaven ten behoeve van een nevenvestiging aangemerkt als uitgaven ten behoeve van de hoofdvestiging van de school waaraan de nevenvestiging is verbonden. Indien ten behoeve van een school of nevenvestiging uitgaven worden gedaan door meer dan één gemeente, worden deze uitgaven aangemerkt als uitgaven van de gemeente op wier grondgebied de hoofdvestiging is gelegen. In het geval, bedoeld in de vorige volzin worden de besluiten ingevolge de artikelen 96i tot en met 96k genomen door laatstbedoelde gemeente en hebben deze mede betrekking op de uitgaven van de andere gemeente of gemeenten. Voor de toepassing van de artikelen 96i tot en met 96k wordt een nevenvestiging aangemerkt als een nevenvestiging die is gelegen in de gemeente van de hoofdvestiging.
  • 9 Burgemeester en wethouders kunnen in overeenstemming met het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school besluiten dat met betrekking tot een of meer scholen van dat bevoegd gezag uitgaven die de gemeente doet ten behoeve van een door haar in stand gehouden school buiten beschouwing worden gelaten bij het vaststellen van de bedragen, bedoeld in dit artikel.

Artikel 96j. Vaststelling overschrijdingsbedrag t.b.v. niet door de gemeente in stand gehouden scholen

  • 1 In het jaar volgend op de definitieve vaststelling, bedoeld in artikel 96i, zevende lid, wordt het overschrijdingsbedrag vastgesteld waarop het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school die gedurende een of meer jaren van het desbetreffende tijdvak in de gemeente was gevestigd, aanspraak heeft. Dit overschrijdingsbedrag wordt vastgesteld door het percentage, bedoeld in artikel 96i, zevende lid, te vermenigvuldigen met het totaal van de ontvangsten van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat is gebaseerd op de bedragen die krachtens de artikelen 79 en 79a voor het desbetreffende tijdvak zijn vastgesteld, met dien verstande dat bij het vaststellen van het totaal van de ontvangsten, bedoeld in de vorige volzin, buiten beschouwing blijven de ontvangsten voor administratie, beheer en bestuur, bedoeld in artikel 79, vierde lid, onderdeel g.
  • 2 Indien een gemeente gedurende een gedeelte van het desbetreffende tijdvak een of meer scholen in stand houdt, wordt voor het vaststellen van het overschrijdingsbedrag, bedoeld in het eerste lid, uitgegaan van het totaal van de ontvangsten van een niet door de gemeente in stand gehouden school over een overeenkomstig gedeelte van het desbetreffende tijdvak.

Artikel 96k. Uitkering overschrijdingsbedrag aan niet door de gemeente in stand gehouden scholen; beroep op gedeputeerde staten

  • 1 Na de voorlopige vaststelling van het bedrag van de overschrijding, bedoeld in artikel 96i, zesde lid, keren burgemeester en wethouders aan het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat op grond van artikel 96j, eerste lid, aanspraak heeft op een uitkering, een voorschot uit. Het voorschot omvat het voorlopig vastgestelde bedrag van de overschrijding, berekend op de wijze als is aangegeven in artikel 96j, eerste en tweede lid.
  • 2 De bekendmaking van de beschikkingen tot voorlopige en definitieve vaststelling van het overschrijdingsbedrag, bedoeld in het zesde onderscheidenlijk zevende lid van artikel 96i, behelst tevens een staat van de voorzieningen als bedoeld in artikel 96i, eerste lid, onderdeel f, waarin per kalenderjaar wordt aangegeven het verloop van de toevoegingen en de onttrekkingen aan de voorzieningen.

Artikel 96l

[Vervallen per 01-08-1998]

§ 4. Vaststelling en betaling van de bekostiging

Artikel 96m. Bekostiging

  • 1 Het bedrag van de bekostiging waarop het bevoegd gezag over een kalenderjaar aanspraak heeft, stelt Onze Minister vast op de som van de overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk verstrekte bekostiging en betaalde bedragen.
  • 2 Op het in het eerste lid bedoelde bedrag worden in mindering gebracht:
      • a. 
        de inkomsten die het bevoegd gezag geniet uit cursusgelden als bedoeld in de Les- en cursusgeldwet,
      • b. 
        de inkomsten die het bevoegd gezag geniet uit verhaal van wettelijk verschuldigde bedragen en premies,
      • c. 
        de door Onze Minister vast te stellen waarde van roerende zaken die door vervreemding of op andere wijze worden onttrokken aan de bestemming, waartoe zij met de vergoeding zijn aangeschaft, en
      • d. 
        de opbrengst van werkstukken en van verrichte diensten anders dan in het kader van contractactiviteiten.

Artikel 96n. Vermindering vergoeding i.v.m. kosten van wachtgelduitkeringen; gebruik burgerservicenummer door de Minister

  • 1 Op de bekostiging, bedoeld in artikel 96m, eerste lid, artikel 84, eerste lid, en artikel 85, eerste lid, wordt volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels een bedrag in mindering gebracht in verband met de kosten van werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid aan gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet. Deze regels kunnen voorzien in:
      • a. 
        onderscheid in verband met de datum waarop gewezen personeel is ontslagen,
      • c. 
        verdeling van de in de eerste volzin bedoelde kosten over enerzijds de bevoegde gezagsorganen gezamenlijk en anderzijds individuele bevoegde gezagsorganen en samenwerkingsverbanden, waarbij de scholen of scholengemeenschappen die onderdeel zijn van een verticale scholengemeenschap hiervan kunnen worden uitgezonderd.
  • 2 Onze Minister kan het burgerservicenummer van een persoon, behorend tot gewezen personeel als bedoeld in het eerste lid, uitsluitend in het kader van het bepaalde bij of krachtens het eerste lid, gebruiken in het verkeer met:
      • a. 
        het bevoegd gezag van de school waar de in de aanhef bedoelde persoon werkzaam was, of
      • b. 
        de instantie die de uitkeringen verstrekt of heeft verstrekt.
  • 3 Het burgerservicenummer wordt op een daartoe strekkend verzoek van Onze Minister aan Onze Minister verstrekt door het bevoegd gezag van de school waar het gewezen personeelslid werkzaam was.

Artikel 96o. Aftrekposten bekostiging

  • 1 [Red: Vervallen.]
  • 2 Op het bedrag, bedoeld in artikel 96m, eerste lid, worden in mindering gebracht de salarissen, toelagen, uitkeringen of andere bijdragen waarop aanspraak wordt gemaakt door personeel dat
      • a. 
        langer dan twee jaar anders dan wegens vervanging of in geval van leraren indien de benoeming is geschied met toepassing van artikel 33, derde lid juncto vijfde lid, onafgebroken, met een onderbreking van een week of minder dan wel met een of meer onderbrekingen gedurende een schoolvakantie, in een gelijksoortige functie in tijdelijke dienst verbonden is geweest aan een school van het bevoegd gezag, of
      • b. 
        langer dan drie jaar direct of indirect in verband met het verrichten van contractactiviteiten in tijdelijke dienst is benoemd.

    De in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar kan in geval van een of meer ziekteperioden van langer dan vier weken met deze ziekteperioden worden verlengd.

  • 3 [Red: Vervallen.]
  • 4 [Red: Vervallen.]
  • 5 [Red: Vervallen.]
  • 6 Bij ministeriële regeling wordt bepaald in welke gevallen geen vermindering als bedoeld in het tweede lid plaatsvindt.
  • 7 [Red: Vervallen.]
  • 8 Onze Minister kan projecten aanwijzen waarvoor het tweede lid onderdeel a niet van toepassing is.

Artikel 96p

[Vervallen per 01-08-1998]

Artikel 96q

[Vervallen per 01-08-1998]

Artikel 96r. Verlening en verrekening voorschotten op de bekostiging

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven voor de verlening van voorschotten op de bekostiging en voor de verrekening van de betaalde voorschotten met het bedrag van de vastgestelde bekostiging of onderdelen daarvan.

Artikel 96r1. Verrekening van vorderingen

Onze Minister is bevoegd tot verrekening van vorderingen krachtens deze wet van of op het bevoegd gezag van een school met vorderingen van of op Onze Minister krachtens een andere wet.

Artikel 96s. Overdracht bekostiging bij overstap leerling tijdens schooljaar

Indien een leerling in de loop van het schooljaar de school verlaat zonder de opleiding te hebben voltooid, en aansluitend wordt ingeschreven als leerling aan een andere school voor voortgezet onderwijs of als mbo-student of vavo-student aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs, kan het bevoegd gezag van de school met het bevoegd gezag van die andere school of die instelling overeenkomen een deel van de bekostiging over te dragen aan dat andere bevoegd gezag vanwege deze tussentijdse overstap.

Artikel 96t. Overdracht bekostiging in het kader van een doorlopende leerroute vmbo-mbo

In afwijking van artikel 99 kan het bevoegd gezag van de school met het bevoegd gezag van de instelling voor beroepsonderwijs waarmee het een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten als bedoeld in artikel 10b11, tweede lid, overeenkomen om vanwege een doorlopende leerroute vmbo-mbo als bedoeld in artikel 10b10, tweede lid, of de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding, bedoeld in artikel 10b21, tweede lid, een deel van de bekostiging over te dragen aan dat andere bevoegd gezag.

Hoofdstuk IV. Overige bepalingen

Artikel 97. Boekhouding bijzonder onderwijs

  • 1 Het bevoegd gezag van een bijzondere school houdt nauwkeurig boek van de inkomsten en uitgaven.
  • 2 Het bevoegd gezag van een bijzondere school geeft desverlangd aan de door Onze Minister aangewezen ambtenaren de boeken en bescheiden ter inzage. Het bevoegd gezag is gehouden deze boeken en bescheiden zeven jaren te bewaren.

Artikel 98. Onderhoudsplicht; verbod tot vervreemding en bezwaring

[Vervallen per 06-04-2005]

Artikel 98a. Verplichte aansluiting bij rechtspersoon i.v.m. kosten van vervanging

[Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 98a1. Gebruik sociaal-fiscaal nummer door de rechtspersoon, bedoeld in artikel 98a

[Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 98b. Verplichte aansluiting bij rechtspersoon in verband met kosten van uitkeringen aan gewezen personeel en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid

[Vervallen per 01-01-2007]

Artikel 98c. Gebruik sociaal-fiscaal nummer door de rechtspersoon, bedoeld in artikel 98b

[Vervallen per 01-01-2007]

Artikel 99. Besteding bekostiging

  • 1 Het bevoegd gezag besteedt de verstrekte bekostiging en de betaalde bedragen ten behoeve van die school op de wijze zoals aangegeven in het tweede tot en met vijfde lid.
  • 2 De voor voorzieningen in de huisvesting betaalde bedragen worden zodanig aangewend dat een behoorlijke en deugdelijke totstandkoming van deze voorzieningen is verzekerd. Indien na realisatie van de in de eerste volzin bedoelde voorzieningen de bedragen niet volledig zijn aangewend, kan het resterende deel daarvan worden aangewend voor de kosten van personeel of voorzieningen in de exploitatie.
  • 3 Het voor personeels- en exploitatiekosten betaalde bedrag wordt aangewend voor de kosten van personeel, zoals onderscheiden in de artikelen 32 en 32a, voor voorzieningen in de exploitatie. In geval van een overschot op die bedragen, kan dat overschot worden aangewend voor voorzieningen in de huisvesting.
  • 4 [Red: Vervallen.]
  • 5 De verstrekte overschrijdingsbedragen worden ten behoeve van het onderwijs aan de scholen van het bevoegd gezag aangewend.
  • 6 Het bevoegd gezag kan de bedragen, bedoeld in het derde lid, mede aanwenden voor de kosten van personeel of voorzieningen in de exploitatie van:
      • a. 
        een andere school voor voortgezet onderwijs of een samenwerkingsverband;
      • b. 
        een verticale scholengemeenschap;
      • c. 
        een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, een school voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs dan wel een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
  • 7 De op grond van artikel 77a, artikel 96g of artikel 96h verstrekte bekostiging wordt besteed aan het doel waarvoor zij zijn verleend.
  • 8 Het bevoegd gezag kan met het bevoegd gezag waarmee het een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten als bedoeld in artikel 25a, derde lid, overeenkomen om vanwege de samenwerking een deel van de bekostiging over te dragen aan het andere bevoegd gezag, bedoeld in het eerste lid van dat artikel.
  • 9 Het samenwerkingsverband wendt het totaal van de in de artikelen 84, 85, 89 en 90 bedoelde bedragen voor personeelskosten en de materiële instandhouding uitsluitend aan voor personeelskosten en kosten voor materiële instandhouding van het samenwerkingsverband voor ondersteuningsvoorzieningen.

Artikel 99a. Beleggen en belenen

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het door het bevoegd gezag uitzetten van gelden, het aangaan van geldleningen en het aangaan van verbintenissen voor financiële producten.

Artikel 99b. Beheer van de middelen

Het bevoegd gezag beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat het voortbestaan van de school is verzekerd.

Artikel 99c

[Vervallen per 01-08-1998]

Artikel 100. Besteding overeenkomstig bestemming

  • 1 De bedragen en bekostiging, bedoeld in artikel 99, worden niet aangewend voor contractactiviteiten.
  • 2 Het bevoegd gezag van de scholen, bedoeld in artikel 99, berekent voor de contractactiviteiten aan de betrokken derden de kosten zodanig dat aan het bepaalde in het eerste lid wordt voldaan.

Artikel 100a

[Vervallen per 06-04-2005]

Artikel 100b

[Vervallen per 06-04-2005]

Artikel 100c

[Vervallen per 06-04-2005]

Artikel 101

[Vervallen per 06-04-2005]

Artikel 102

[Vervallen per 06-04-2005]

Artikel 102a. Geen vergoeding na schade door schuld of nalatigheid; subrogatie wegens schade aan gebouwen van scholen

  • 1 De kosten van herstel van schade aan gebouwen, terreinen en roerende zaken ten behoeve waarvan met betrekking tot scholen bekostiging wordt genoten, worden niet door de gemeente vergoed, indien:
      • a. 
        die schade door schuld of nalatigheid van de rechtspersoon die de school in stand houdt, wordt toegebracht, of
      • b. 
        het bevoegd gezag een beroep kan doen op een verzekering waarvoor de premie voor vergoeding in aanmerking komt, of voor de vergoeding van die schade door de gemeente een collectieve verzekering is afgesloten, voor zover die collectieve verzekering de schade dekt.
  • 2 Indien schade, ontstaan aan gebouwen, terreinen of roerende zaken van een door de gemeente bekostigde school voor vergoeding door de gemeente in aanmerking komt, treedt de gemeente op het moment van een uitdrukkelijk besluit tot vergoeding in alle rechten die het bevoegd gezag ter zake van die schade tegen derden mocht hebben.

Artikel 102a.1. Geen vergoeding na schade door schuld of nalatigheid; subrogatie wegens schade aan gebouwen van andere vormen van voortgezet onderwijs

[Vervallen per 06-04-2005]

Artikel 102b. Bekostiging aanvullende activiteiten onderwijsvoorrang

[Vervallen per 01-08-1998]

Artikel 103. Jaarverslag

  • 1 Het bevoegd gezag onderscheidenlijk het samenwerkingsverband stelt jaarlijks een jaarverslag over het voorafgaande kalenderjaar vast. Op deze jaarverslaggeving is Boek 2, titel 9, van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van de afdelingen 1, 11 en 12, van overeenkomstige toepassing voor zover bij of krachtens algemene maatregel van bestuur niet anders is bepaald. Het jaarverslag bestaat ten minste uit de volgende onderdelen:
      • a. 
        een bestuursverslag als bedoeld in artikel 391 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarin de door het bevoegd gezag gehanteerde code voor goed bestuur wordt vermeld alsmede ten minste verantwoording wordt afgelegd over de afwijkingen van die code voor goed bestuur,
      • b. 
        een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit dient te blijken dat sprake is van een rechtmatige en doelmatige aanwending van de bekostiging, met daarbij ingevolge het derde lid vast te stellen bijlagen,
  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke onderdelen het jaarverslag tevens dient te bevatten, dan wel welke onderdelen komen te vervallen.
  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan een nadere invulling worden gegeven aan de onderdelen, bedoeld in het eerste lid, en kunnen nadere voorschriften worden gegeven over:
      • a. 
        de indeling en wijze van ordening van de gegevens per onderdeel van het jaarverslag,
      • b. 
        de wijze en het tijdstip waarop de desbetreffende onderdelen beschikbaar worden gesteld,
      • c. 
        de elektronische verzending van het cijfermatige deel uit de jaarrekening, en
      • d. 
        de grondslagen voor de jaarrekening.
  • 4 De beschikbaarstelling van de gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid, afgegeven door een door de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Bij de aanwijzing van de accountant bedingt de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan dat de controle overeenkomstig een door Onze Minister vast te stellen accountantsprotocol plaatsvindt en dat aan Onze Minister op diens verzoek inzicht wordt geboden in de controlerapporten van de accountant.
  • 5 De code voor goed bestuur, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bevat ten minste bepalingen over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan:
      • a. 
        een beleid dat de eigen deskundigheid en verantwoordelijkheid van het personeel voor de kwaliteit van het onderwijs tot haar recht komt,
      • b. 
        een integere bedrijfsvoering, waaronder voorzieningen om verstrengeling van belangen tegen te gaan, en
      • c. 
        afstemming met en verantwoording aan de ouders en andere belanghebbenden binnen en buiten de school.
  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur kan een branchecode voor goed bestuur worden aangewezen.
  • 7 Het bevoegd gezag onderscheidenlijk het samenwerkingsverband maakt het jaarverslag openbaar.
  • 8 Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking van het jaarverslag plaatsvindt.

Artikel 103a. Informatie over bekostiging

  • 1 Het bevoegd gezag onderscheidenlijk het samenwerkingsverband draagt er zorg voor dat het ten behoeve van Onze Minister beschikt over geordende gegevens die van belang zijn voor de berekening van de hoogte van de bekostiging, alsmede over een verklaring over de juistheid van de bekostigingsgegevens, afgegeven door een door de toezichthouder of het toezichthoudend orgaan aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2, van het Burgerlijk Wetboek.
  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de definiëring, de wijze van ordening en de beschikbaarstelling van de gegevens, bedoeld in het eerste lid.
  • 3 Het bevoegd gezag onderscheidenlijk het samenwerkingsverband bewaart de gegevens, bedoeld in het eerste lid, en de desbetreffende boeken en bescheiden gedurende een periode van zeven jaren.

Artikel 103a1. Beleidsinhoudelijke informatie

  • 1 Het bevoegd gezag onderscheidenlijk het samenwerkingsverband draagt er zorg voor dat het beschikt over geordende gegevens ten behoeve van het door Onze Minister te voeren beleid met betrekking tot het onderwijs, bedoeld in deze wet, en verleent desgevraagd medewerking aan door of namens Onze Minister uit te voeren onderzoek dat geheel of mede op deze gegevens is gebaseerd.
  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de definiëring, de wijze van ordening en de beschikbaarstelling van de gegevens, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 103a2. Reikwijdte voorschriften

De voorschriften, bedoeld in artikel 103, tweede lid, artikel 103a, tweede lid, en artikel 103a1, tweede lid, hebben geen betrekking op het persoonsgebonden nummer van een leerling of op andere gegevens waarmee een leerling wordt geïdentificeerd of identificeerbaar is.

Artikel 103a3. Onderzoek vanwege de minister en correctie bekostiging

  • 1 Onverminderd de bevoegdheid van de inspectie op grond van de Wet op het onderwijstoezicht kan Onze Minister een onderzoek instellen of doen instellen naar de jaarverslaggeving, naar de gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de bekostiging, naar de rechtmatigheid van de bestedingen en naar de doelmatigheid van het beheer van de school.
  • 2 Indien uit een op grond van het eerste lid ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor een school onjuist is vastgesteld, kan Onze Minister correcties aanbrengen op de bekostiging.
  • 3 Onze Minister doet het bevoegd gezag schriftelijk mededeling van een besluit tot het aanbrengen van een correctie op de bekostiging.
  • 4 Indien uit de jaarverslaggeving, bedoeld in artikel 103, eerste lid, uit de verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 103, vierde lid, of uit een op grond van het eerste lid ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor een school onrechtmatig is besteed of evident ondoelmatig is aangewend, kan Onze Minister bepalen dat het desbetreffende gedeelte van de bekostiging niet ten laste komt van het Rijk of dat de daarmee gemoeide bedragen in mindering worden gebracht op de bekostiging, onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht.
  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de wijze waarop wordt vastgesteld dat sprake is van evident ondoelmatige aanwending van de bekostiging als bedoeld in het vierde lid.
  • 6 De voordracht voor een krachtens het vijfde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
  • 7 Een in het tweede lid bedoelde correctie wordt indien de correctie strekt tot verhoging van de bekostiging, binnen acht weken na de mededeling, bedoeld in het derde lid, door Onze Minister betaald.

Artikel 103b. Gebruik persoonsgebonden nummer door bevoegd gezag

  • 1 Het bevoegd gezag kan het persoonsgebonden nummer van een leerling gebruiken in het verkeer met de leerling op wie het nummer betrekking heeft, of, indien de leerling minderjarig is, met de ouders van deze leerling.
  • 2 [Red: Vervallen.]
  • 3 [Red: Vervallen.]
  • 4 Het bevoegd gezag kan het persoonsgebonden nummer van een leerling, al dan niet tezamen met een of meer van de gegevens, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Wet register onderwijsdeelnemers, gebruiken in het verkeer met Onze Minister ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van de school.
  • 5 Het bevoegd gezag en het hoofd, bedoeld in artikel 1, onder d, van de Leerplichtwet 1969, gebruiken het persoonsgebonden nummer van een leerling in contacten met een gemeente in het kader van de Leerplichtwet 1969, tezamen met de gegevens die noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van die wet door de gemeente.
  • 6 Het bevoegd gezag gebruikt bij de opgave aan burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 27d, eerste lid, en artikel 28, eerste lid, het persoonsgebonden nummer van de betrokkene.
  • 7 Het bevoegd gezag gebruikt het persoonsgebonden nummer van een leerling in het contact met een andere school of een school of instelling voor ander onderwijs ten behoeve van de in- en uitschrijving van die leerling of ten behoeve van het volgen van onderwijs in een doorlopende leerroute vmbo-mbo als bedoeld in artikel 10b10 of de geïntegreerde route vmbo-basisberoepsopleiding, bedoeld in artikel 10b21. Onder dit contact wordt mede begrepen de uitwisseling van leergegevens en direct met het leren samenhangende begeleidingsgegevens. Bij algemene maatregel van bestuur worden de gegevens, bedoeld in de vorige volzin, gespecificeerd.
  • 8 [Red: Vervallen.]
  • 9 Het bevoegd gezag gebruikt het persoonsgebonden nummer van een leerling van het voortgezet onderwijs in het kader van de uitvoering van subsidieregelingen van het Europees Sociaal Fonds.
  • 10 Het bevoegd gezag verstrekt geen persoonsgebonden nummer van een leerling ter uitvoering van artikel 107, vijfde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, anders dan ter nakoming van verplichtingen als referent in de zin van artikel 1 van die wet.
  • 11 Het bevoegd gezag gebruikt het persoonsgebonden nummer van een leerling in contacten met een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra in het kader van de ondersteuning die deze school biedt op grond van artikel 8a, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra.
  • 12 Het bevoegd gezag kan het persoonsgebonden nummer van een leerling eenmalig gebruiken ten behoeve van het genereren van een pseudoniem voor deze leerling met het oog op het bieden van voorzieningen in het kader van het onderwijs en de begeleiding van leerlingen. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat het pseudoniem wordt bewaard in de systemen waarin de leerlingen zijn geregistreerd.
  • 13 Het bevoegd gezag kan het pseudoniem, bedoeld in het twaalfde lid, gebruiken voor het genereren van een ander pseudoniem voor een leerling in het kader van de toegang tot en het gebruik van digitale leermiddelen of het digitaal afnemen van toetsen en examens, waarbij het bevoegd gezag er zorg voor draagt dat dit andere pseudoniem wordt bewaard in de systemen waarin de leerlingen zijn geregistreerd. Dit andere pseudoniem wordt uitsluitend verstrekt aan een leverancier die een digitaal product of een digitale dienst aanbiedt bestaande uit leerstof of toetsen en de daarmee samenhangende digitale diensten.
  • 14 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere gevallen worden aangewezen dan het geval, bedoeld in het dertiende lid, waarvoor het bevoegd gezag op basis van het pseudoniem, bedoeld in het twaalfde lid, een ander pseudoniem kan genereren.

    Daarbij worden in ieder geval de categorieën van ontvangers van dit andere pseudoniem aangewezen.

  • 15 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de voorwaarden waaronder de pseudoniemen, bedoeld in het twaalfde tot en met het veertiende lid, kunnen worden gegenereerd en gebruikt. Deze voorwaarden betreffen in ieder geval de duur en de beveiliging, waaronder de gescheiden opslag van de pseudoniemen.

Artikel 103c. Verwerking gegevens door Onze Minister

[Vervallen per 01-07-2020]

Artikel 103d. Gebruik gegevens basisregister onderwijs door Minister en inspectie

[Vervallen per 01-07-2020]

Artikel 103e. Toegang minister tot basisregister onderwijs

[Vervallen per 01-01-2010]

Artikel 103f. Gebruik persoonsgebonden nummer door gemeente

Onverminderd het overigens bij of krachtens de wet bepaalde omtrent het gebruik van het burgerservicenummer door de gemeente, gebruikt de gemeente het persoonsgebonden nummer van een leerling of een voortijdige schoolverlater als bedoeld in artikel 118g uitsluitend ten behoeve van:

    • a. 
      een registratie van leerplichtige jongeren in het belang van het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet 1969;

Artikel 103g. Aanwijzing

  • 1 Indien sprake is van wanbeheer van een of meer bestuurders of toezichthouders kan Onze Minister de rechtspersoon die de school in stand houdt dan wel het samenwerkingsverband een aanwijzing geven. Een aanwijzing omvat een of meer maatregelen en is evenredig aan het doel waarvoor zij wordt gegeven.
  • 2 Onder wanbeheer wordt uitsluitend verstaan:
      • a. 
        financieel wanbeleid,
      • b. 
        ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met artikel 23a, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de school en om te voorkomen dat de kwaliteit van het stelsel van voortgezet onderwijs in gevaar komt;
      • c. 
        ongerechtvaardigde verrijking, al dan niet beoogd, van de rechtspersoon die de school in stand houdt, zichzelf dan wel een derde;
      • d. 
        onrechtmatig handelen, waaronder wordt verstaan het in de hoedanigheid van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waarmee financieel voordeel wordt behaald ten gunste van de rechtspersoon die de school in stand houdt, zichzelf of een derde, en
      • e. 
        het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen in de schoolorganisatie, waaronder wordt verstaan intimidatie of bedreiging van personeel, leerlingen of ouders door een bestuurder of toezichthouder.
  • 3 In de aanwijzing geeft Onze Minister met redenen omkleed aan op welke punten sprake is van wanbeheer alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.
  • 4 Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen het bevoegd gezag aan de aanwijzing moet voldoen.
  • 5 Alvorens Onze Minister een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid geeft:
      • c. 
        stelt Onze Minister de rechtspersoon vervolgens vier weken in de gelegenheid zijn zienswijze met betrekking tot de aanwijzing naar voren te brengen.

Artikel 103h. Taakverwaarlozing samenwerkingsverband

  • 1 Indien naar het oordeel van Onze Minister het samenwerkingsverband zijn taak ernstig verwaarloost, kan tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.
  • 2 De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat het samenwerkingsverband in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.
  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de bevoegde gezagsorganen, bedoeld in artikel 17a, tweede lid, niet of niet tijdig voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in genoemd artikel.

Artikel 104. Inhouding bekostiging

  • 1 Indien het bevoegd gezag van een school dan wel het samenwerkingsverband in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens deze wet, waaronder tevens wordt verstaan het niet opvolgen van een aanwijzing als bedoeld in artikel 103g, kan Onze Minister bepalen dat de bekostiging, voorschotten daaronder begrepen, geheel of gedeeltelijk wordt ingehouden dan wel opgeschort.
  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien het bevoegd gezag of het personeel van een school in strijd handelt met artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
  • 3 Onze Minister kent de bekostiging wederom toe, indien blijkt dat de reden voor de toepassing van het eerste of tweede lid is vervallen.

Artikel 104a. Maatregelen

  • 1 Indien het bevoegd gezag tekortschiet in haar zorg voor de kwaliteit van het onderwijs, bedoeld in artikel 23a, kan Onze Minister op verzoek van het bevoegd gezag van een school of uit eigen beweging in overeenstemming met het bevoegd gezag maatregelen treffen.
  • 2 Tot de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, behoort de mogelijkheid het bestuur van de instelling te laten bijstaan door een extern deskundige. Ook kunnen onder voorwaarden extra financiële middelen aan de instelling ter beschikking worden gesteld.
  • 3 Onze Minister stelt nadere regels omtrent de toekenning van en verantwoording voor maatregelen, voorzover deze het verstrekken van financiële middelen betreffen.
  • 4 Het eerste tot en met het derde lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de kwaliteit van de uitoefening van de taken van het samenwerkingsverband en de kwaliteit van het bestuur van het samenwerkingsverband.

Artikel 105

[Vervallen per 01-01-2013]

Artikel 106. Uitvoeringsvoorschriften afdeling II

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent:
      • a. 
        de inrichting van de boekhouding van bijzondere scholen,
      • b. 
        de wijze waarop door het bevoegd gezag verslag wordt gedaan van het financieel beheer van de school,
      • c. 
        de vaststelling door het bevoegd gezag van een begroting en een jaarrekening, alsmede de inrichting daarvan, en
      • d. 
        de controle van de boekhouding en de administratie van de scholen.
  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven ter uitvoering van deze afdeling.

Afdeling III. Beëindiging der bekostiging

Artikel 107. Opheffingsnormen

  • 1 Een openbare school wordt opgeheven en de bekostiging van een bijzondere school wordt beëindigd indien de school gedurende drie achtereenvolgende schooljaren telkens is bezocht door een aantal leerlingen dat minder bedraagt dan:
      • a. 
        voor een school voor praktijkonderwijs: 70 leerlingen,
      • b. 
        voor een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met één of twee profielen als bedoeld in artikel 10b, derde lid: 195 leerlingen,
      • c. 
        voor een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met drie of vier profielen als bedoeld in artikel 10b, derde lid: 240 leerlingen,
      • d. 
        voor een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met vijf of meer profielen als bedoeld in artikel 10b, derde lid: 360 leerlingen, en
      • e. 
        voor de overige scholen: drie kwart van het aantal leerlingen dat voor de desbetreffende schoolsoort is genoemd in artikel 64, eerste lid.
  • 2 Een openbare scholengemeenschap wordt opgeheven en de bekostiging van een bijzondere scholengemeenschap wordt beëindigd indien de scholengemeenschap gedurende drie achtereenvolgende schooljaren telkens is bezocht door een aantal leerlingen dat minder bedraagt dan de helft van het aantal leerlingen dat op grond van artikel 64, eerste lid, vereist is voor stichting van de scholen die deel uitmaken van de scholengemeenschap, met dien verstande dat het voor scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs binnen een scholengemeenschap gaat om:
  • 3 Een openbare school binnen een scholengemeenschap wordt opgeheven en de bekostiging van een bijzondere school binnen een scholengemeenschap wordt beëindigd indien de school gedurende drie achtereenvolgende jaren:
      • a. 
        door nul leerlingen is bezocht indien het gaat om een school voor praktijkonderwijs, of
      • b. 
        door nul leerlingen is bezocht voor zover het de hoogste twee leerjaren betreft indien het gaat om een school voor vwo, havo, mavo of vbo.
  • 4 Indien een profiel als bedoeld in artikel 10b of 10d aan een school voor voorbereidend beroepsonderwijs gedurende drie achtereenvolgende schooljaren telkens door nul leerlingen gevolgd is, wordt dat profiel aan een openbare school opgeheven, of gaat de aanspraak op bekostiging voor dat profiel aan een bijzondere school verloren met ingang van 1 augustus volgend op die drie achtereenvolgende schooljaren.
  • 5 De opheffing van een openbare school of scholengemeenschap of de beëindiging van de bekostiging van een bijzondere school of scholengemeenschap geschiedt met ingang van 1 augustus volgend op de drie achtereenvolgende schooljaren, bedoeld in het eerste of tweede lid.

Artikel 108

  • 1 Grondslag der berekening is het aantal leerlingen dat op 1 oktober van elk van de jaren bij de school was ingeschreven.
  • 2 Indien voor de leerlingen binnen redelijke afstand geen plaatsruimte beschikbaar is op een gelijksoortige school, past Onze Minister artikel 107 zodanig toe, dat de leerlingen van elk leerjaar de cursus kunnen voltooien.
  • 3 Artikel 107 blijft buiten toepassing, zolang de school niet alle leerjaren omvat.
  • 4 In bijzondere gevallen kan Onze Minister op aanvraag van het bevoegd gezag besluiten voor een door hem te bepalen tijd toe te staan, dat een openbare school in stand wordt gehouden of een bijzondere school wordt bekostigd, ook al is het aantal leerlingen minder, dan in artikel 107 is vermeld. Onze Minister besluit binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag.
  • 5 Binnen acht weken na de bekendmaking door het Centraal Bureau voor de Statistiek dan wel door Onze Minister van de aantallen leerlingen per school voor voortgezet onderwijs, stellen gedeputeerde staten vast welke gemeentelijke scholen uit hun provincie gedurende reeds een jaar niet meer voldoen aan de voor hen geldende norm, genoemd in artikel 107. Wanneer er als gevolg van de opheffing van een school als bedoeld in de vorige volzin, naar hun oordeel niet meer voldoende zal zijn voorzien in de behoefte aan openbaar onderwijs in een genoegzaam aantal scholen, dragen gedeputeerde staten burgemeester en wethouders op een aanvraag te doen op grond van het vierde lid.

Artikel 109. Beëindiging bekostiging bij einde looptijd regionaal plan onderwijsvoorzieningen

  • 1 Bij het verstrijken van de looptijd van een regionaal plan onderwijsvoorzieningen als bedoeld in artikel 74a gaat de aanspraak op bekostiging verloren voor zover het betreft een profiel als bedoeld in artikel 74b, eerste lid, onderdeel e of f, al dan niet met gebruikmaking van artikel 74b, tweede lid, met dien verstande dat de bekostiging nog een jaar wordt gehandhaafd voor zover het betreft het onderwijs aan leerlingen in het derde leerjaar en nog twee jaar voor zover het betreft het onderwijs aan leerlingen in het vierde leerjaar.
  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien het desbetreffende profiel op grond van een aansluitend regionaal plan onderwijsvoorzieningen als bedoeld in artikel 74a of op grond van artikel 65 voor bekostiging in aanmerking is gebracht.

Artikel 109a. Beëindiging bekostiging/opheffing

  • 1 Indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 23a1, eerste lid, kan Onze Minister besluiten dat met ingang van een in dat besluit bepaalde datum een in artikel 23a1, eerste lid, bedoelde schoolsoort of leerweg van een openbare school wordt opgeheven en de bekostiging van een in artikel 23a1, eerste lid, bedoelde schoolsoort of leerweg van een bijzondere school wordt beëindigd.
  • 2 Indien de toepassing van het eerste lid er toe zou leiden dat een school nog slechts onderwijs zou verzorgen in de eerste twee leerjaren dan is het eerste lid van toepassing op de gehele school.
  • 3 Alvorens Onze Minister toepassing geeft aan het eerste en tweede lid:
      • a. 
        heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Wet op het onderwijstoezicht verricht en heeft de inspectie Onze Minister meegedeeld dat het bevoegd gezag naar aanleiding van dit onderzoek niet bereid is afspraken te maken over verbeteringen dan wel dat uit het onderzoek naar de verbeteringen, bedoeld in artikel 11, vierde lid, van de Wet op het onderwijstoezicht blijkt dat sprake is van onvoldoende verbeteringen;
      • c. 
        stelt Onze Minister het bevoegd gezag vervolgens vier weken in de gelegenheid zijn zienswijze met betrekking tot de voorgenomen opheffing of de voorgenomen beëindiging van de bekostiging naar voren te brengen.
  • 4 Op een schoolsoort of leerweg die minder dan 2 schooljaren wordt bekostigd en waarvan de kwaliteit van het onderwijs in deze periode zeer zwak is, bedoeld in artikel 23a1, eerste lid, zijn het eerste, tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing, indien het bevoegd gezag:
      • a. 
        tekortschiet in de naleving van drie of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, en dientengevolge
      • b. 
        tekortschiet in het zorgdragen voor de veiligheid op school, bedoeld in artikel 3b, of het zodanig inrichten van het onderwijs dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen dan wel het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid.

Artikel 110

De artikelen 107 en 108 zijn, voor zover zij betrekking hebben op scholen voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, van overeenkomstige toepassing op afdelingen als bedoeld in artikel 8, onderdeel b.

Artikel 110a. Terugstorting exploitatie-overschot

  • 1 Het bevoegd gezag stort het exploitatie-overschot terug in de desbetreffende overheidskas
      • a. 
        indien een openbare school ingevolge artikel 107 of 110 wordt opgeheven,
      • b. 
        indien de bekostiging van een bijzondere school ingevolge een van de in onderdeel a genoemde artikelen wordt beëindigd, of
      • c. 
        indien een school ingevolge een beslissing van het bevoegd gezag wordt opgeheven en deze opheffing is gerealiseerd.
  • 2 Het exploitatietekort blijft in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, voor rekening van het bevoegd gezag.
  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de wijze waarop het exploitatie-overschot, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend.

Artikel 111

[Vervallen per 01-01-2013]

Artikel 112

Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de uitvoering van deze afdeling.

Titel IV. Toezicht

[Vervallen per 01-01-2016]

Artikel 113

[Vervallen per 01-01-2016]

Titel IVA. Onderwijsachterstanden

Artikel 118a. Overleg onderwijsachterstandenbeleid

  • 1 Burgemeester en wethouders, de bevoegde gezagsorganen van de scholen in de gemeente, en de bevoegde gezagsorganen van de in de gemeente gelegen agrarische opleidingscentra, voor zover het betreft het daarin verzorgde voorbereidend beroepsonderwijs, voeren tenminste jaarlijks overleg over het voorkomen van segregatie, het bevorderen van integratie en het bestrijden van onderwijsachterstanden, de afstemming over inschrijvings- en toelatingsprocedures en het uit het overleg voortvloeiende voorstel van het bevoegd gezag van in de gemeente gevestigde scholen om tot een evenwichtige verdeling van leerlingen met een onderwijsachterstand over de scholen te komen. Het overleg is gericht op het maken van afspraken over de in de eerste volzin bedoelde onderwerpen. Deze afspraken hebben zoveel mogelijk het karakter van meetbare doelen. De inspectie rapporteert jaarlijks over de mate waarin die doelen worden bereikt. Burgemeester en wethouders kunnen de uitkomsten van het verplichte op overeenstemming gerichte overleg omzetten in bindende afspraken over onder andere de te realiseren prestaties en inspanningen, die – alvorens de afspraken tot stand komen – aan alle partijen worden voorgelegd. Indien het overleg over de voorgenomen bindende afspraken niet tot overeenstemming leidt, schrijven burgemeester en wethouders een nieuw overleg uit, waarbij zij initiatieven nemen tot het bereiken van een zo groot mogelijke consensus. Indien ook dit overleg niet tot overeenstemming leidt, vragen burgemeester en wethouders of een van de bevoegde gezagsorganen aan de geschillencommissie, bedoeld in het tweede lid, om een bindend advies. De geschillencommissie brengt binnen 4 weken aan burgemeester en wethouders dan wel aan het bevoegd gezag dat om het advies heeft verzocht, een bindend advies uit. Burgemeester en wethouders maken dit advies bekend aan de bevoegde gezagsorganen van de scholen in de gemeente.
  • 2 Onze Minister stelt een geschillencommissie in.
  • 3 De commissie bestaat uit een voorzitter en 4 leden, die allen door Onze Minister worden benoemd. De 4 leden worden benoemd op voordracht van de gezamenlijke besturenorganisaties en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De voorzitter is een jurist.
  • 4 De voorzitter en de leden worden benoemd voor een termijn van 4 jaar. Zij zijn opnieuw benoembaar. Op eigen verzoek wordt aan hen ontslag verleend.

Artikel 118b. Onderwijsachterstandenplan

[Vervallen per 01-08-2006]

Artikel 118c. Activiteiten voor leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond

[Vervallen per 01-08-2006]

Artikel 118d. Gemeentelijke middelen

[Vervallen per 01-08-2006]

Artikel 118e. Rekening en verantwoording gemeente

[Vervallen per 01-08-2006]

Artikel 118f. Inlichtingenplicht en inhouding middelen

[Vervallen per 01-08-2006]

Titel IVB. Bestrijden voortijdig schoolverlaten en volgen van jongeren in een kwetsbare positie

Artikel 118g. Voortijdige schoolverlater

  • 1 Onder een voortijdige schoolverlater in de zin van deze titel wordt verstaan degene op wie artikel 28, eerste lid onder a en b, van toepassing is en
      • a. 
        die het onderwijs aan de school waaraan hij is ingeschreven gedurende een aaneengesloten periode van ten minste vier weken of een door het bevoegd gezag te bepalen kortere periode zonder geldige reden, waaronder in ieder geval de redenen, bedoeld in artikel 27a, negende lid, worden verstaan, niet meer volgt, of
  • 2 Voor zover nodig in afwijking van het eerste lid wordt onder een voortijdige schoolverlater niet verstaan degene die in het bezit is van een getuigschrift van het praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 10f, een getuigschrift van het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel of het uitstroomprofiel dagbesteding als bedoeld in artikel 14d respectievelijk artikel 14g van de Wet op de expertisecentra dan wel een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en werkzaam is op grond van een arbeidsovereenkomst.

Artikel 118h. Bestrijden voortijdig schoolverlaten en volgen van jongeren in een kwetsbare positie door gemeente

  • 1 Burgemeester en wethouders dragen zorg voor registratie van de gegevens die het bevoegd gezag ingevolge artikel 28 heeft gemeld of waarover zij op grond van artikel 21, eerste en derde lid, van de Wet register onderwijsdeelnemers beschikken. Burgemeester en wethouders dragen bovendien zorg voor een systeem van doorverwijzing naar onderwijs of arbeidsmarkt van de in artikel 118g bedoelde voortijdige schoolverlaters en voor het onderhoud van dit systeem. Het systeem heeft mede betrekking op de gegevens waarover de gemeente beschikt in het kader van de uitvoering van de Leerplichtwet 1969. Burgemeester en wethouders volgen de deelname aan onderwijs en arbeidsmarkt van de personen, bedoeld in artikel 118g, tweede lid, die de leeftijd van 23 jaren nog niet hebben bereikt. Voor de uitvoering van de eerste, tweede en vierde volzin kunnen bij ministeriële regeling nadere voorschriften worden vastgesteld.
  • 2 Voor de vervulling van hun in het eerste lid bedoelde taken werken de colleges van burgemeester en wethouders samen binnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde regio's. Zij maken tevens afspraken met scholen, instellingen als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, scholen en instellingen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra en organisaties die zijn betrokken bij het voorkomen en bestrijden van voortijdig schoolverlaten.
  • 3 De colleges van burgemeester en wethouders in een regio wijzen uit hun midden een contactgemeente aan. Deze aanwijzing wordt onverwijld gemeld aan Onze Minister. Burgemeester en wethouders van de contactgemeente vervullen coördinerende taken met het oog op het voorkomen en bestrijden van voortijdig schoolverlaten. In dat verband:
      • a. 
        maken zij afspraken met de in het tweede lid bedoelde scholen, instellingen en organisaties over de inzet en verantwoordelijkheid bij het voorkomen en bestrijden van voortijdig schoolverlaten;
      • b. 
        dragen zij zorg voor de totstandkoming van een regionaal netwerk van die scholen, instellingen en organisaties;
      • c. 
        organiseren en coördineren zij de in het eerste lid bedoelde melding, registratie en doorverwijzing.
  • 4 Indien colleges van burgemeester en wethouders in een regio een andere contactgemeente aanwijzen, dragen burgemeester en wethouders van de vorige contactgemeente alle bescheiden die betrekking hebben op de uitvoering van dit artikel over aan burgemeester en wethouders van de opvolgende contactgemeente. De wijziging van de aanwijzing wordt onverwijld gemeld aan Onze Minister.
  • 5 Ter tegemoetkoming in de kosten van uitvoering van het eerste tot en met derde lid kent Onze Minister onverminderd artikel 118i1, vierde lid, binnen het raam van de door de begrotingswetgever beschikbaar gestelde middelen jaarlijks uiterlijk in september ten behoeve van de activiteiten van de colleges van burgemeester en wethouders in de regio aan de contactgemeente een specifieke uitkering toe. Deze uitkering heeft betrekking op het daarop volgende kalenderjaar. De contactgemeente draagt er zorg voor dat de colleges van burgemeester en wethouders in de regio gebruik kunnen maken van de instrumenten die met behulp van deze uitkering zijn verwezenlijkt. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven voor de berekening en betaling van de uitkering. De berekening geschiedt in elk geval aan de hand van het aantal volwassen inwoners van de gemeenten in de regio op 1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar van de uitkering, waarbij rekening wordt gehouden met het opleidingsniveau en met de etnische achtergrond van die inwoners. Bij de berekening van een deel van de uitkering kunnen de volwassen inwoners van gemeenten die op grond van een andere regeling reeds een vergoeding voor de bestrijding van voortijdig schoolverlaten ontvangen, buiten beschouwing worden gelaten. Onze Minister hanteert het aantal volwassen inwoners van de gemeenten in de regio dat blijkt uit de gegevens die het Centraal Bureau voor de Statistiek op verzoek van Onze Minister daarover verstrekt.
  • 6 Het bevoegd gezag geeft aan de door burgemeester en wethouders aangewezen personen alle gevraagde bescheiden ter inzage en verstrekt de gevraagde inlichtingen die van belang zijn voor het voorkomen en bestrijden van voortijdig schoolverlaten.
  • 7 De gemeenteraden in een regio stellen streefcijfers vast voor de in die regio te behalen resultaten. Burgemeester en wethouders van de contactgemeente stellen mede namens de andere gemeenten in de regio jaarlijks een effectrapportage vast waarin zowel de streefcijfers als de bereikte resultaten zijn aangegeven en waarin afwijkingen worden toegelicht.
  • 8 Indien burgemeester en wethouders van de contactgemeente het bepaalde bij of krachtens het eerste tot en met zevende lid niet nakomen, kan Onze Minister de uitkering geheel of gedeeltelijk inhouden of opschorten. Onze Minister gaat niet over tot gehele of gedeeltelijke inhouding dan na overleg met burgemeester en wethouders van de contactgemeente. Onze Minister kan de uitkering wederom toekennen indien de reden voor inhouding of opschorting is vervallen.
  • 9 Onze Minister kan de in het vijfde lid bedoelde uitkering geheel of gedeeltelijk terugvorderen indien niet uit de informatie, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, blijkt dat de uitkering is besteed in overeenstemming met dit artikel.

Artikel 118i. Informatie over voortijdig schoolverlaten

  • 1 Burgemeester en wethouders van de contactgemeente zenden de in artikel 118h, zevende lid, bedoelde effectrapportage aan Onze Minister.
  • 2 Burgemeester en wethouders zijn gehouden aan de door Onze Minister aangewezen personen alle gevraagde bescheiden ter inzage te geven en de gevraagde inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor het door Onze Minister te voeren beleid met betrekking tot het voortijdig schoolverlaten door niet-leerplichtigen.
  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent het tijdstip van indiening en de inrichting van de effectrapportage en inzake de wijze van beschikbaarstelling van de gegevens, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 118i1. Regionaal programma, regionaal bestuurlijk overleg en regionale maatregelen

  • 1 Burgemeester en wethouders in een regio als bedoeld in artikel 118h, tweede lid, en de in dat lid bedoelde scholen, instellingen en organisaties stellen telkens voor een periode van vier jaren een regionaal programma op met maatregelen ter voorkoming en bestrijding van voortijdig schoolverlaten van jongeren tussen twaalf en drieëntwintig jaar. Het programma heeft mede betrekking op leer- en kwalificatieplichtigen en het volgen door burgemeester en wethouders van de deelname aan onderwijs en arbeidsmarkt van de personen, bedoeld in artikel 118h, eerste lid, vierde volzin.
  • 2 Burgemeester en wethouders in een regio als bedoeld in artikel 118h, tweede lid, en de in dat lid bedoelde scholen, instellingen en organisaties voeren regionaal bestuurlijk overleg over de totstandkoming van het regionaal programma en de uitvoering en financiering van de daarin opgenomen maatregelen. Bij het overleg worden tevens de domeinen arbeid en zorg betrokken.
  • 3 Burgemeester en wethouders van de contactgemeente coördineren het regionaal bestuurlijk overleg, de totstandkoming van het regionaal programma en de uitvoering en financiering van de daarin opgenomen regionale maatregelen.
  • 4 De specifieke uitkering, bedoeld in artikel 118h, vijfde lid, is mede bestemd voor de uitvoering van het regionaal programma.
  • 5 Burgemeester en wethouders van de contactgemeente geven in de effectrapportage, bedoeld in artikel 118h, zevende lid, aan hoe de domeinen arbeid en zorg bij het regionale bestuurlijk overleg zijn betrokken en welke resultaten hiermee zijn bereikt.

Titel IVC. Zij-instroom in het beroep

Artikel 118j. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

    • a. 
      instelling voor hoger onderwijs: een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onder g, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
    • b. 
      instellingsbestuur: het instellingsbestuur, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel j, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, met dien verstande dat voor zover het openbare instellingen betreft, de artikelen 9.2, tweede lid, 10.9, tweede lid, en 11.1, tweede lid, van die wet van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 118k. Geschiktheidsverklaring

  • 1 Aan degene die blijkens een geschiktheidsonderzoek als bedoeld in artikel 118l voldoende geschikt wordt geacht voor het beroep van leraar en in staat moet worden geacht binnen twee jaar na benoeming of tewerkstelling zonder benoeming tot leraar met goed gevolg deel te nemen aan het in artikel 118o bedoelde bekwaamheidsonderzoek, geeft het bestuur van een instelling die op grond van artikel 118n is erkend, een geschiktheidsverklaring af.
  • 2 Bij ministeriële regeling wordt een model voor de geschiktheidsverklaring vastgesteld.
  • 3 Op 31 juli 2006 nog geldige geschiktheidsverklaringen, afgegeven op grond van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs, gelden vanaf 1 augustus 2006 als te zijn afgegeven op grond van het eerste lid, indien deze verklaringen vanaf dat tijdstip geldig zouden zijn geweest.

Artikel 118l. Geschiktheidsonderzoek

  • 1 Het geschiktheidsonderzoek wordt op aanvraag van het bevoegd gezag dat voornemens is betrokkene te benoemen of tewerktestellen zonder benoeming, of op aanvraag van betrokkene zelf, uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het bestuur van een instelling die op grond van artikel 118n is erkend. Dat instellingsbestuur betrekt bij het geschiktheidsonderzoek het bevoegd gezag dat voornemens is betrokkene te benoemen of tewerktestellen zonder benoeming, of indien betrokkene de aanvraag zelf indient, een bevoegd gezag dat daartoe in overeenstemming met betrokkene is uitgenodigd.
  • 2 Het geschiktheidsonderzoek omvat:
      • a. 
        de beoordeling of de gevolgde opleiding en de maatschappelijke of beroepservaring van betrokkene, in onderlinge samenhang bezien, van voldoende belang zijn in verhouding tot de door deze beoogde werkzaamheden aan een school, en indien dat het geval is
      • b. 
        het onderzoek naar de geschiktheid van betrokkene voor die werkzaamheden, waartoe in ieder geval wordt gerekend de beoordeling of betrokkene in de feitelijke klassituatie tot verantwoord lesgeven in staat is, alsmede
      • c. 
        de beoordeling, welke scholing en begeleiding voor betrokkene noodzakelijk moeten worden geacht om met goed gevolg deel te kunnen nemen aan het bekwaamheidsonderzoek.
  • 3 Uit de aanvraag voor het geschiktheidsonderzoek blijkt dat betrokkene in het bezit is van:
      • c. 
        een buitenlands getuigschrift dat naar het oordeel van het bestuur van de instelling die het geschiktheidsonderzoek uitvoert, gelijkwaardig is aan een getuigschrift of diploma als bedoeld onder a respectievelijk b.
  • 4 Het in het tweede lid, onder b, bedoelde onderzoek is erop gericht, vast te stellen of betrokkene in voldoende mate beschikt over kennis, inzicht en vaardigheden om te kunnen worden belast met het geven van onderwijs dat voldoet aan de daaraan gestelde kwaliteitseisen, in aanmerking nemend dat betrokkene in de periode van benoeming of tewerkstelling zonder benoeming begeleid en verder geschoold zal worden om met goed gevolg deel te kunnen nemen aan het bekwaamheidsonderzoek. De in de eerste volzin bedoelde kennis en vaardigheden en het in die volzin bedoelde inzicht zijn afgeleid van de in artikel 36, eerste lid, bedoelde bekwaamheidseisen en omvatten in het bijzonder beroepsmatige vaardigheden.
  • 5 Het geschiktheidsonderzoek is zodanig ingericht dat daarbij in gelijke mate zijn betrokken,
      • a. 
        personen die zijn belast of belast zijn geweest met het geven van onderwijs aan een lerarenopleiding, alsmede
      • b. 
        leraren in het desbetreffende vak of vakgebied, niet zijnde personeelsleden van het bevoegd gezag dat is betrokken bij het geschiktheidsonderzoek.
  • 6 Ten behoeve van het uitvoeren van het geschiktheidsonderzoek is de aanvrager aan de instelling die het onderzoek zal verrichten, een bij ministeriële regeling vast te stellen bijdrage verschuldigd.

Artikel 118m. Uitvoering scholing en begeleiding

  • 1 Het instellingsbestuur van een instelling voor hoger onderwijs die werkzaamheden uitvoert als bedoeld in artikel 118p, eerste lid, onder a, is partij bij de in artikel 38, eerste lid, bedoelde overeenkomst.
  • 2 Indien na het sluiten van die overeenkomst blijkt dat de scholing of begeleiding niet volgens de overeenkomst kan worden uitgevoerd, treft dat instellingsbestuur tijdig een toereikende vervangende voorziening.

Artikel 118n. Uitvoeren geschiktheidsonderzoek

  • 1 Onze Minister kan op aanvraag van het bestuur een instelling erkennen als bevoegd tot het uitvoeren of onder zijn verantwoordelijkheid doen uitvoeren van het geschiktheidsonderzoek. Erkenning vindt plaats indien het bestuur in zijn aanvraag ten genoegen van Onze Minister aantoont dat de instelling het geschiktheidsonderzoek onafhankelijk, deskundig en betrouwbaar zal uitvoeren. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden vastgesteld met betrekking tot de toepassing van de tweede volzin, waaronder regels over de behandeling en beoordeling van de aanvraag. Een erkende instelling heeft tevens de bevoegdheid tot het verstrekken van geschiktheidsverklaringen op grond van het geschiktheidsonderzoek en tot het doen van voorstellen over de noodzakelijke scholing en begeleiding, met inachtneming van artikel 118l, tweede lid, onder c.
  • 2 Ten behoeve van de behandeling van aanvragen om erkenning kan Onze Minister een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage verlangen van het bestuur van de instelling.
  • 3 Onze Minister kan de erkenning intrekken indien de instelling, bedoeld in het eerste lid, naar het oordeel van Onze Minister het geschiktheidsonderzoek niet langer onafhankelijk, deskundig of betrouwbaar uitvoert.
  • 4 Instellingen voor hoger onderwijs die op 31 juli 2006 op grond van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs bevoegd waren tot het verrichten van een geschiktheidsonderzoek worden aangemerkt als instellingen met een erkenning als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 118o. Bekwaamheidsonderzoek

Het bekwaamheidsonderzoek strekt ertoe, vast te stellen of de leraar voldoet aan de in artikel 36, eerste lid, bedoelde bekwaamheidseisen voor het onderwijs waarvoor die eisen zijn vastgesteld.

Artikel 118p. Uitvoeren scholing, begeleiding en bekwaamheidsonderzoek

  • 1 Het instellingsbestuur van een instelling voor hoger onderwijs die opleidt voor het voldoen aan bekwaamheidseisen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, en die zich daartoe bij Onze Minister heeft gemeld, is na die melding en onder overlegging van een plan van aanpak, bevoegd tot:
      • a. 
        het verzorgen of doen verzorgen van de in artikel 118l, tweede lid, onder c, bedoelde scholing en begeleiding, voor zover deze verband houden met opleidingen die de instelling verzorgt, of
      • b. 
        het uitvoeren of onder zijn verantwoordelijkheid doen uitvoeren van bekwaamheidsonderzoek, voor zover de instelling opleidt voor het desbetreffende getuigschrift, dan wel
      • c. 
        zowel de onder a als de onder b bedoelde activiteiten.
  • 2 Het instellingsbestuur van een instelling voor hoger onderwijs die op grond van het eerste lid, onder b, bevoegd is tot het uitvoeren van het bekwaamheidsonderzoek, stelt de leraar die zich daartoe heeft gemeld en voor wie de scholing en begeleiding is afgerond overeenkomstig de in artikel 38, eerste lid bedoelde overeenkomst, tijdig in de gelegenheid deel te nemen aan dat onderzoek.
  • 3 Het instellingsbestuur kan bepalen dat de aanvrager van het bekwaamheidsonderzoek aan dat bestuur een bijdrage is verschuldigd voor uitvoering van dat onderzoek. Bij ministeriële regeling kan voor deze bijdrage een maximum worden vastgesteld.
  • 4 Een melding, gedaan voor 1 augustus 2006 onder overlegging van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs, zoals dat artikel luidde op 31 juli 2006, geldt als te zijn gedaan op grond van het eerste lid.

Artikel 118q. Kwaliteitsbewaking; sancties

  • 1 Het in artikel 118n en het in artikel 118p bedoelde bestuur dragen zorg voor de kwaliteit van de werkzaamheden van de instelling.
  • 2 Onze Minister kan besluiten dat ten aanzien van een instelling een of meer van de in artikel 118n, of artikel 118p, eerste lid, bedoelde bevoegdheden worden ontnomen indien gebleken is dat de kwaliteit van de uitoefening daarvan tekortschiet, dan wel indien niet of niet meer wordt voldaan aan het terzake bij en krachtens deze wet bepaalde. Artikel 6.10, vierde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de ontneming.

Artikel 118r. Uitvoeringsvoorschriften zij-instroom

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften vastgesteld voor de uitvoering van artikel 118l, tweede lid, onder b, en vierde lid.
  • 2 Tevens kunnen bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur voorschriften worden vastgesteld voor de uitvoering van deze titel, waaronder in elk geval voorschriften met betrekking tot:
      • a. 
        waarborging van de kwaliteit van het geschiktheidsonderzoek en van de instellingen die dat onderzoek uitvoeren,
      • b. 
        de scholing en begeleiding, en het bekwaamheidsonderzoek, waaronder voorschriften ter waarborging van de kwaliteit, alsmede
      • c. 
        de procedure voor het aanvragen van het geschiktheidsonderzoek en voor afgifte van de geschiktheidsverklaring.

Artikel 118s. Inlichtingenplicht

Het in artikel 118n en het in artikel 118p bedoelde bestuur verstrekken aan Onze Minister alle inlichtingen die deze nodig acht ten behoeve van een goede naleving van deze titel. Op verzoek van de inspectie van het onderwijs zendt het bestuur een overzicht van afgegeven geschiktheidsverklaringen en bekwaamheidsonderzoeken waaraan met goed gevolg is deelgenomen.

Titel IVD. Experimenten

Artikel 118t. Ruimte voor innovatie

Titel IVE. Overgangsbepalingen

Afdeling I. Overgangsrecht inzake brede benoembaarheid leraren omgangskunde

Artikel 118u. Overgangsrecht Wet op de beroepen in het onderwijs inzake brede benoembaarheid leraren omgangskunde

  • 1 Personen die in het bezit zijn van een getuigschrift, afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt dat ten aanzien van het vak omgangskunde is voldaan aan de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 36, eerste lid, zijn tevens benoembaar of tewerkstelbaar zonder benoeming voor het geven van praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 10f en voor het geven van onderwijs aan groepen van uitsluitend geïndiceerde leerlingen in het leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld in artikel 10e, in de vakken Nederlands, Engels, wiskunde, geschiedenis, aardrijkskunde, biologie (incl. kennis der natuur), verzorging, muziek, handvaardigheid (textiele werkvormen) en tekenen.
  • 2 Het eerste lid is uitsluitend van toepassing ten aanzien van personen die:
      • a. 
        het in het eerste lid bedoelde getuigschrift hebben behaald na 1 augustus 2006;
      • b. 
        voor 1 september 2012 zijn gestart met de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in het vak omgangskunde aan de Fontys Hogeschool Tilburg, de NHL Hogeschool, de Hogeschool Leiden of de Hogeschool Utrecht; en
      • c. 
        uiterlijk op 31 augustus 2016 met goed gevolg de aanvullende opleiding «Leergang omgangskunde in praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs» met een omvang van ten minste 420 uren studie hebben afgerond aan een van de in onderdeel b genoemde hogescholen.

Afdeling II. Overgangsrecht Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de integratie van het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs in het systeem van passend onderwijs (Integratie lwoo en pro in passend onderwijs)

Artikel 118v. Vaststelling eerste ondersteuningsplan samenwerkingsverband met aanwijzing leerwegondersteunend onderwijs en toelaatbaarheid praktijkonderwijs

  • 1 Het samenwerkingsverband stelt voor de voorschriften in artikel 17a, achtste lid, onderdelen a, b, c, e en f, en artikel 17a1, eerste en tweede lid, voor zover deze betrekking hebben op het beoordelen of een leerling is aangewezen op het leerwegondersteunend onderwijs en het toelaatbaar verklaren van leerlingen tot het praktijkonderwijs, een eerste ondersteuningsplan op, in aanvulling op het ondersteuningsplan bedoeld in artikel 17a, achtste lid.
  • 2 Het eerste ondersteuningsplan, bedoeld in het eerste lid, wordt op de datum van inwerkingtreding van dit artikel, aan de ondersteuningsplanraad voorgelegd. De ondersteuningsplanraad spreekt zich binnen vier weken nadat het voorstel is voorgelegd, uit over dit voorstel.
  • 3 Indien aan het te nemen besluit van het samenwerkingsverband op het ondersteuningsplan, bedoeld in het eerste lid, de instemming door de ondersteuningsplanraad is onthouden, wordt het voorstel door het samenwerkingsverband binnen twee weken voorgelegd aan de commissie voor geschillen, bedoeld in de Wet medezeggenschap op scholen.
  • 4 De commissie voor geschillen, bedoeld in artikel 30 van de Wet medezeggenschap op scholen, doet binnen vier weken uitspraak in geschillen over het voorstel van het ondersteuningsplan, bedoeld in het eerste lid. Van de uitspraak, bedoeld in de eerste volzin, staat, in afwijking van artikel 36 van de Wet medezeggenschap op scholen, geen beroep open bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam.
  • 5 In afwijking van artikel 17a, tiende lid, stuurt het samenwerkingsverband uiterlijk 16 weken volgend op de periode genoemd in het tweede lid, eerste volzin, het ondersteuningsplan aan de inspectie.
  • 6 Op het eerste ondersteuningsplan, bedoeld in het eerste lid, is artikel 17a, negende lid, niet van toepassing.

Artikel 118w. Bekostiging kosten leerwegondersteunend onderwijs

Voor scholen die leerwegondersteunend onderwijs aanbieden, is artikel 79a van overeenkomstige toepassing voor de bekostiging van leerlingen voor wie de regionale verwijzingscommissie heeft bepaald dat zij op dat onderwijs zijn aangewezen op grond van artikel 10e, zoals dat luidde op 31 december 2015.

Artikel 118x. Bekostiging exploitatiekosten leerwegondersteunend onderwijs

[Vervallen per 01-10-2021]

Artikel 118y. Indicatie door regionale verwijzingscommissie na inwerkingtreding

  • 1 Voor leerlingen die op de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen C en D van de Wet tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de integratie van het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs in het systeem van passend onderwijs (Integratie lwoo en pro in passend onderwijs) (Stb. 2015, 149) door een regionale verwijzingscommissie zijn geïndiceerd voor leerwegondersteunend onderwijs of praktijkonderwijs op grond van artikel 10e, respectievelijk 10g, van deze wet zoals die luidden op de dag voor die inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A en B, van die wet, blijft de indicatie gelden na inwerkingtreding van die wet.
  • 2 In afwijking van het eerste lid, geldt de indicatie van de in het eerste lid bedoelde leerlingen die voor het eerst met ingang van het eerstvolgende schooljaar na inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de integratie van het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs in het systeem van passend onderwijs (Integratie lwoo en pro in passend onderwijs) (Stb. 2015, 149) gebruik maken van de indicatie, tot de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen C en D, van die wet.

Afdeling III. Overgangsrecht Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en enkele aanverwante wetten in verband met het invoeren van profielen in het voorbereidend beroepsonderwijs en het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, alsmede de actualisatie en flexibilisering van het beroepsgerichte deel van de examenprogramma’s in het voorbereidend beroepsonderwijs (Stb. 2016, 88)

Artikel 118z. Overgangsrecht invoering profielen vmbo

[Vervallen per 01-08-2021]

Artikel 118aa. Invoering profielen vmbo per 1 augustus 2017 voor het derde leerjaar

[Vervallen per 01-08-2021]

Artikel 118bb. Omzetting onderwijsaanbod naar profielen

[Vervallen per 01-08-2021]

Artikel 118cc. Overgangsrecht in verband met onderwijsvoorzieningen die op grond van een regionaal plan onderwijsvoorzieningen voor bekostiging in aanmerking zijn gebracht

[Vervallen per 01-08-2021]

Afdeling IV. Overgangsrecht Wijziging van diverse onderwijswetten in verband met de vereenvoudiging van de vorming van samenwerkingsscholen (Wet samen sterker door vereenvoudiging samenwerkingsschool) (Stb. 2017, 327)

Artikel 118dd. Overgangsrecht informele samenwerkingsscholen

Afdeling V. Overgangsrecht wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met modernisering van de bepalingen over voorzieningenplanning (Stb. 2018, 156)

Artikel 118ee. Overgangsrecht modernisering bepalingen voorzieningenplanning

  • 1 Toepassing van artikel 69, eerste en tweede lid, zoals luidend ingevolge de Wet van 25 mei 2018 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met modernisering van de bepalingen over voorzieningenplanning (Stb. 2018, 156) leidt niet eerder dan 1 jaar na inwerkingtreding van het betrokken artikellid tot het vervallen van de aanspraak op bekostiging.
  • 2 Toepassing van artikel 107, derde lid, zoals luidend ingevolge de Wet van 25 mei 2018 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met modernisering van de bepalingen over voorzieningenplanning (Stb. 2018, 156) leidt niet eerder dan 2 jaar na inwerkingtreding van genoemd artikellid tot het opheffen van een openbare school of het beëindigen van de bekostiging van een bijzondere school.

Afdeling VI. Overgangsrecht Wet tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen)

Artikel 118ff. Overgangsrecht lopende aanvragen

Op aanvragen die voor de datum van inwerkingtreding van artikel II, onderdelen I en O van de Wet tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen) (Stb. 2020, 160) zijn ingediend op grond van de artikelen 67, eerste lid, en 74b, eerste lid, onderdelen b en c, van deze wet zoals deze artikelen luidden op de dag voor de inwerkingtreding van die wet, blijft Titel III zoals deze titel luidde op de dag voor de inwerkingtreding van die wet van toepassing.

Artikel 118gg. Overgangsrecht lopende geschillen in fase bezwaar en beroep

Geschillen die in bezwaar, beroep of hoger beroep aanhangig zijn of binnen de bezwaar- dan wel beroepstermijn dan wel verschoonbaar daarbuiten aanhangig worden gemaakt tegen besluiten van Onze Minister die zijn genomen voor de inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen) (Stb. 2020, 160) op grond van de artikelen 67, vijfde en zevende lid, en 74b, derde lid, zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet, worden behandeld op grond van de regelingen zoals deze gelden de dag voor deze wet in werking treedt. De eerste volzin is hangende het bezwaar, beroep of hoger beroep van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid tot het intrekken en vervangen van besluiten die tot de aldaar bedoelde geschillen hebben geleid.

Artikel 118hh. Overgangsrecht fusietoets

  • 1 Op aanvragen die voor de datum van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel E, van de Wet tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen) (Stb. 2020, 160) zijn ingediend op grond van artikel 53g blijft artikel 53h zoals dat artikel luidde op de dag voor de inwerkingtreding van die wet, van toepassing.
  • 2 Geschillen die in bezwaar, beroep of hoger beroep aanhangig zijn of binnen de bezwaar- dan wel beroepstermijn dan wel verschoonbaar daarbuiten aanhangig worden gemaakt tegen besluiten van Onze Minister die zijn genomen voor de inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen) (Stb. 2020, 160) op grond van artikel 53f zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet, worden behandeld op grond van de regelingen zoals deze gelden de dag voor deze wet in werking treedt. De eerste volzin is hangende het bezwaar, beroep of hoger beroep van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid tot het intrekken en vervangen van besluiten die tot de aldaar bedoelde geschillen hebben geleid.

Afdeling VII. Overgangsrecht in verband met de Wet van 29 april 2004 tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met verbeteringen van uiteenlopende, voornamelijk uitvoeringstechnische aard (Stb. 2004, 216)

Artikel 118ii. Overgangsrecht voorziening verticale scholengemeenschap met vakinstelling

Artikel 76v.1 is van overeenkomstige toepassing op de school of scholengemeenschap die samen met een vakinstelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs als verticale scholengemeenschap in de zin van de artikelen 2.6.1 en 12.2.3 WEB is aangemerkt.

Afdeling VIII. Overgangsrecht wijziging van onder andere de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de afschaffing van de rekentoets in het voortgezet onderwijs (afschaffing rekentoets vo) (Stb. 2020, 233)

Artikel 118jj. Overgangsrecht afschaffing rekentoets eindexamens

  • 1 De eindexamens omvatten voor leerlingen die geen eindexamen in het vak wiskunde afleggen een schoolexamen rekenen. Bij de vaststelling van de opgaven van dit schoolexamen worden de referentieniveaus rekenen in acht genomen die voor de desbetreffende schoolsoorten of voor dan wel binnen leerwegen zijn vastgesteld op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen.
  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent dit schoolexamen nadere voorschriften vastgesteld.
  • 3 Dit artikel is ook van toepassing op leerlingen die het eindexamen afleggen aan een school die is aangewezen op grond van artikel 56.
  • 4 Dit artikel vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 118kk. Overgangsrecht afschaffing rekentoets staatsexamen

  • 1 Het staatsexamen, bedoeld in artikel 60, eerste lid, omvat voor kandidaten die geen staatsexamen in het vak wiskunde afleggen een college-examen rekenen. Bij de vaststelling van de opgaven van dit college-examen worden de referentieniveaus rekenen in acht genomen die voor de desbetreffende schoolsoorten of voor dan wel binnen leerwegen zijn vastgesteld op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen.
  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent dit college-examen nadere voorschriften vastgesteld.
  • 3 Dit artikel vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Afdeling IX. Overgangsrecht wet van 28 oktober 2020 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met vereenvoudiging van de grondslagen van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor voortgezet onderwijs (vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen) (Stb. 2020, 437)

Artikel 118ll. Overgangsrecht toegroeien naar nieuwe bekostiging

  • 1 De bekostiging voor de scholen van een bevoegd gezag ingaande het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de artikelen 79 en 80 in werking treden wordt eenmalig berekend op basis van de telgegevens op 1 oktober in het jaar van inwerkingtreding van deze artikelen:
      • a. 
        op grond van de artikelen 79 en 80 en de daarop gebaseerde regelgeving, en
  • 2 Het verschil tussen onderdelen a en b van het eerste lid is het herverdeeleffect van een bevoegd gezag.
  • 3 Bij een positief of negatief herverdeeleffect voor een bevoegd gezag wordt de bekostiging voor de scholen van dat bevoegd gezag gedurende vier jaar vanaf het kalenderjaar volgend op de inwerkingtreding van de artikelen 79 en 80 verminderd onderscheidenlijk vermeerderd met achtereenvolgens 80%, 60%, 40% en 20% van het herverdeeleffect.
  • 4 Bij een herverdeeleffect voor een bevoegd gezag van tenminste 3% negatief, ontvangt het bevoegd gezag gedurende vier jaar vanaf het kalenderjaar volgend op de datum van inwerkingtreding van de artikelen 79 en 80 het verschil tussen 3% negatief en het werkelijke negatieve herverdeeleffect, met dien verstande dat het bevoegd gezag niet meer ontvangt dan maximaal 100% van de berekende bekostiging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b. In het vijfde jaar na inwerkingtreding ontvangt het bevoegd gezag nog eenmaal 50% van dit verschil.
  • 5 Het herverdeeleffect, bedoeld in het tweede lid, wordt per bevoegd gezag éénmalig vastgesteld. De bekostiging, bedoeld in het derde en vierde lid, die op grond van dit herverdeeleffect wordt vastgesteld, kan volgens bij ministeriele regeling te stellen regels worden aangepast aan loon-en prijsontwikkelingen, tenzij de toestand van ’s Rijks financiën zich daartegen verzet.
  • 6 Dit artikel is niet van toepassing op scholen ten aanzien waarvan door Onze Minister toepassing is gegeven aan artikel 108, vierde lid.

Titel V. Slotbepalingen

Artikel 119

  • 1 Deze wet is niet van toepassing op:
      • a. 
        het militair onderwijs;
      • b. 
        opleidingen ter vergroting der vakbekwaamheid, die uitsluitend worden gegeven binnen overheids- of semi-overheidsdiensten en -bedrijven ten behoeve van het eigen personeel.
  • 2 Voor zover bij algemene maatregel van bestuur niet anders wordt bepaald, is deze wet evenmin van toepassing op de inrichtingen, bedoeld in de Penitentiaire beginselenwet, op de inrichtingen, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel j, van de Wet forensische zorg, en op de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.

Artikel 120

Bij twijfel of deze wet op een of meer inrichtingen van onderwijs van toepassing is, wordt beslist bij koninklijk besluit.

Artikel 121. Voorhangprocedure

  • 1 De voordracht voor een krachtens artikel 23a1, vierde lid, artikel 27, eerste lid, artikel 27a, tweede lid, 41b, eerste of tweede lid, of 118t, tweede lid, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
  • 2 Een krachtens artikel 6g1, derde lid, 10, tiende lid, 10b, tiende of elfde lid, 10d, tiende of elfde lid, 10f, vijfde lid, 11b, 11c, tweede lid, 15, 22, eerste lid, 24a, tweede lid, 29, vierde lid, 36, eerste, tweede of derde lid, 38, tweede lid, 96n, eerste lid, 103b, zevende lid, 118l, derde lid, onderdeel b, of 118r, eerste lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.
  • 3 Indien de verdeling van de in artikel 96n, eerste lid, onderdeel c, bedoelde kosten bij ministeriële regeling wordt geregeld, is het tweede lid van overeenkomstige toepassing.
  • 4 Een krachtens artikel 82, eerste lid, vast te stellen ministeriële regeling wordt, voor zover die betrekking heeft op aanvullende bekostiging voor geïsoleerde scholen of scholengemeenschappen, aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De ministeriële regeling wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken na de overlegging van het ontwerp. Indien een der Kamers der Staten-Generaal besluit niet in te stemmen met het ontwerp, wordt de ministeriële regeling niet vastgesteld en kan niet eerder dan vier weken na het besluit van die Kamer der Staten-Generaal een nieuw ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal worden overgelegd.

Artikel 122

[Vervallen per 02-04-2019]

Artikel 123

[Vervallen per 02-04-2019]

Artikel 123a

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de artikelen 23a1 en 109a, en vervolgens telkens na vijf jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de artikelen 23a1 en 109a in de praktijk.

Artikel 123b. Evaluatie zorgplicht veiligheid op school

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van artikel III van de Wet van 4 juni 2015 tot wijziging van enige onderwijswetten in verband met het invoeren van de verplichting voor scholen om zorg te dragen voor de veiligheid op school (Stb. 238) aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en effecten van de artikelen 3b en 24a, eerste lid, onderdeel k, in de praktijk.

Artikel 123c. Evaluatie in verband met het pseudonimiseren van het persoonsgebonden nummer van een onderwijsdeelnemer

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Wet van 29 november 2017 tot wijziging van diverse onderwijswetten in verband met het pseudonimiseren van het persoonsgebonden nummer van een onderwijsdeelnemer ten behoeve van het bieden van voorzieningen in het kader van het onderwijs en de begeleiding van onderwijsdeelnemers (Stb. 508) aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en effecten van artikel 103b, twaalfde tot en met vijftiende lid, in de praktijk.

Artikel 123d. Evaluatie in verband met nieuwe stichtingssystematiek

Onze Minister zendt na vijf, tien en vijftien jaar na de inwerkingtreding van de Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van diverse onderwijswetten door het wijzigen van de systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe openbare en bijzondere scholen zodat er meer ruimte is voor een nieuw onderwijsaanbod (Wet meer ruimte voor nieuwe scholen) (Stb. 2020, 160) aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de gewijzigde systematiek van het in aanmerking brengen voor bekostiging van nieuwe scholen in de praktijk. Daarbij wordt in ieder geval gelet op de effecten op de segregatie.

Artikel 123e. Evaluatie doorstroom naar havo en vwo

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Wet van 8 april 2020 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met het faciliteren van een gelijke kans op doorstroom naar het hoger algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (Stb. 2020, 121) aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van artikel 27a in de praktijk.

Artikel 123f. Evaluatie vereenvoudiging grondslagen bekostiging

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Wet van 28 oktober 2020 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met vereenvoudiging van de grondslagen van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor voortgezet onderwijs (vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen; Stb. 2020, 437), en vervolgens telkens na vier jaar, aan de Staten-Generaal verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de wijzigingen in titel III, afdeling II, hoofdstuk II, in de praktijk.

Artikel 124. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet op het voortgezet onderwijs.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Lech , 14 februari 1963

JULIANA.

De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,

  • J. 
    CALS.

De Minister van Landbouw en Visserij,

  • V. 
    G. M. MARIJNEN.

Uitgegeven de zesentwintigste februari 1963.

De Minister van Justitie,

  • A. 
    C. W. BEERMAN.

4.

Tekst op wetten.overheid.nl

5.

Wetstechnische informatie