BWBR0013800 NL - wet
Wet op het onderwijstoezicht - Hoofdinhoud
Deze wet werd op 20 juni 2002 ondertekend en op 23 juli 2002 gepubliceerd (Stb. 2002, 387).
Inhoudsopgave
-
27783 - Wet op het onderwijstoezicht
inwerkingtreding: 01-09-2002
Ingelogde gebruikers zien hier de in werking getreden en de nog niet in werking getreden wijzigingen van deze wet, alsmede de nog bij de Tweede of de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstellen die deze wet beogen te wijzigen.
Ingelogde gebruikers zien hier de regelingen die op deze regeling zijn gebaseerd.
Wet van 20 juni 2002 houdende Wet op het onderwijstoezicht
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels vast te stellen met betrekking tot het toezicht op het onderwijs;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze wet wordt verstaan onder:
-
-
-
a.Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
-
-
-
-
b.de inspectie: de Inspectie van het onderwijs,
-
-
-
-
c.de inspecteur-generaal: de inspecteur-generaal van het onderwijs,
-
-
-
-
d.onderwijswet:
-
-1.
-
-
-
-
-
-
-
e.onderwijs: bij of krachtens een onderwijswet geregeld onderwijs, waaronder mede worden begrepen werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 176e, eerste lid, en 176g, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, 162h, eerste lid, en 162j, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra, en 118n, eerste lid, en 118p, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs,
-
-
-
-
f.voorschoolse educatie: voorschoolse educatie als bedoeld in de artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang,
-
-
-
-
g.instelling: school, instelling of exameninstelling in de zin van een onderwijswet, daaronder begrepen een niet bekostigde instelling,
-
-
-h instelling voor hoger onderwijs: een instelling als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen a en b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek,
-
-
-
i.samenwerkingsverband: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs,
-
-
-ia. Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven: de rechtspersoon, bedoeld in 1.5.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs,
-
-
-
j.regionaal expertisecentrum: regionaal expertisecentrum als bedoeld in artikel 28b van de Wet op de expertisecentra, waaronder begrepen de commissie voor de indicatiestelling die door het regionaal expertisecentrum in stand wordt gehouden,
-
-
-
-
k.bestuur: bevoegd gezag in de zin van een onderwijswet, met dien verstande dat waar het de Leerplichtwet 1969 of de Leerplichtwet BES betreft hieronder wordt verstaan het hoofd van de school of instelling, en met dien verstande dat waar het het toezicht op de uitoefening van de taken van het samenwerkingsverband betreft hieronder wordt verstaan het bestuur van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 18a, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 17a, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs,
-
-
-
-
l.onderwijsdeelnemer: leerling, deelnemer, vavo-student, mbo-student, ho-student of extraneus als bedoeld in een onderwijswet,
-
-
-l1. mbo-student: student als bedoeld inartikel 1.1.1, onderdeel n2, van de Wet educatie en beroepsonderwijs,
-
-l2. ho-student: degene die hoger onderwijs volgt als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek,
-
-l3. vavo-student: vavo-student als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel n4, van de Wet educatie en beroepsonderwijs,
-
-
-
m.ouders: met het gezag over het kind belaste ouders, hun geregistreerde partners, voogden en verzorgers,
-
-
-
-
n.jaarwerkplan: document waarin de inspectie haar werkzaamheden voor het komende jaar neerlegt,
-
-
-
-
o.[Red: vervallen,]
-
-
-
-
p.rechtspersoon voor hoger onderwijs: rechtspersoon voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel aa, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
-
Artikel 2. De inspectie
-
-1 Er is een Inspectie van het onderwijs, die onder Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ressorteert. Aan het hoofd van de inspectie staat de inspecteur-generaal.
-
-2 Onze Minister geeft met betrekking tot de uitoefening van de in deze wet aan de inspectie toegekende bevoegdheden uitsluitend in schriftelijke vorm zijn aanwijzingen, onder mededeling daarvan aan de Staten-Generaal.
Hoofdstuk 2. Taken en bevoegdheden van de inspectie
Artikel 3. Taken
-
-1 De inspectie heeft de volgende taken:
-
-
-
a.het toezien op:
-
-1°. de naleving van de bij of krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften,
-
-2°. de naleving van de bij of krachtens de Wet kinderopvang gegeven voorschriften, voor zover het betreft de voorschoolse educatie op kindercentra,
-
-
-
-
b.het bevorderen van:
-
-1°. de ontwikkeling, in het bijzonder van de kwaliteit, van het onderwijs aan en het bestuur van instellingen als bedoeld in de onderwijswetten met uitzondering van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek voor zover het niet betreft het onderzoek bedoeld in artikel 12a, derde lid,
-
-2°. de kwaliteit van de uitoefening van de taken van de samenwerkingsverbanden,
-
-3°. de kwaliteit van de uitoefening van de taken van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, en
-
-4°. de ontwikkeling, in het bijzonder van de kwaliteit, van het stelsel van hoger onderwijs, met inbegrip van het stelsel van accreditatie, bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
-
-
-
-
c.het toezien op en bevorderen van de financiële rechtmatigheid door in ieder geval het verrichten van onderzoek naar de rechtmatige verkrijging van de bekostiging, naar de controlerapporten van de door het bestuur aangewezen accountant, naar de rechtmatigheid van de bestedingen en naar de rechtmatigheid van het financieel beheer, alsmede het toezien op en bevorderen van de financiële doelmatigheid en de financiële continuïteit van de bekostigde instellingen, de samenwerkingsverbanden en de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven,
-
-
-
-
d.het rapporteren over de ontwikkeling van, in bijzonder van de kwaliteit van, het onderwijs en over de uitoefening van de taken door de instellingen, de samenwerkingsverbanden en de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, in het bijzonder over de kwaliteit daarvan, en
-
-
-
-
e.het verrichten van andere bij of krachtens de wet aan de inspectie opgedragen taken.
-
-
-
-2 Onze Minister kan de inspectie mandaat verlenen om:
-
-
-
a.de bekostiging voor ten hoogste vijftien procent in te houden of geheel of gedeeltelijk op te schorten, op grond van artikel 164 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 129 van de Wet primair onderwijs BES, artikel 146 van de Wet op de expertisecentra, artikel 104 van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 184 van de Wet voortgezet onderwijs BES, artikel 11.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 10.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, artikel 15.1 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of artikel 38 van de Wet medezeggenschap op scholen;
-
-
-
-
b.een subsidie lager vast te stellen, te wijzigen, of gedeeltelijk in te trekken of terug te vorderen op grond van de afdelingen 4.2.5 tot en met 4.2.7 van de Algemene wet bestuursrecht;
-
-
-
-
c.bij of krachtens de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs BES of de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek correcties aan te brengen of bedragen in mindering te brengen op de bekostiging;
-
-
-
-
d.voor zover het niet de enige opleiding in zijn soort betreft, een waarschuwing als bedoeld in de artikelen 6.1.5, 6.1.5b, 6.2.3, 6.2.3b en 6.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de artikelen 6.2.3, 6.2.4 en 6.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES te geven, of een besluit als bedoeld in de artikelen 6.1.4, 6.1.5b, 6.2.2, 6.2.3b en 6.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de artikelen 6.2.1, 6.2.4 en 6.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES te nemen;
-
-
-
-
e.de bestuurlijke boete op te leggen, bedoeld in artikel 27 van de Leerplichtwet 1969, artikel 39 van de Leerplichtwet BES of artikel 15.7 tot en met 15.9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; of
-
-
-
-
f.te beslissen op een tegen een besluit als bedoeld in de onderdelen a tot en met e ingediend bezwaarschrift.
-
-
Artikel 4. Uitgangspunten voor de taakuitoefening
-
-1 De inspectie verricht haar taken met inachtneming van de vrijheid van onderwijs.
-
-2 De inspectie verricht haar taken op zodanige wijze dat instellingen niet meer worden belast dan voor een zorgvuldige uitoefening van het toezicht noodzakelijk is.
-
-3 De intensiteit van de taakuitoefening is afhankelijk van de kwaliteit van het onderwijs, van de wijze waarop de professionaliteit van de instelling en het bestuur is gewaarborgd, van de mate van naleving van wettelijke voorschriften en, voor zover deze wordt bekostigd uit ’s Rijks kas, van de financiële situatie van de instelling.
-
-4 De taakuitoefening van de inspectie is er mede op gericht betrokkenen te informeren over de ontwikkeling, in het bijzonder van de kwaliteit, van het onderwijs.
Artikel 5. Uitoefening toezicht op beroepsopleidingen in overleg met andere ministeries
Bij de uitoefening van het toezicht op opleidingen, gericht op een beroep waarvoor bij of krachtens de wet vereisten zijn gesteld op het gebied van kennis, inzicht, vaardigheden en in voorkomende gevallen beroepshoudingen, waarover degene die de opleiding voltooit, met het oog op het beroepsmatig functioneren dient te beschikken, pleegt de inspectie overleg met door Onze Minister wie het aangaat, aangewezen ambtenaren.
Artikel 6. Vertrouwensinspecteurs
-
-1 Bij de inspectie zijn vertrouwensinspecteurs werkzaam voor:
-
-
-
a.onderwijsdeelnemers die het slachtoffer zijn van seksueel misbruik, seksuele intimidatie, fysiek geweld, psychisch geweld, discriminatie of radicalisering, gepleegd door een ten behoeve van de instelling met taken belast persoon of een onderwijsdeelnemer van de instelling,
-
-
-
-
b.ten behoeve van een instelling met taken belaste personen die het slachtoffer zijn van seksueel misbruik, seksuele intimidatie, fysiek geweld, psychisch geweld, discriminatie of radicalisering, gepleegd door een ten behoeve van de instelling met taken belast persoon of een onderwijsdeelnemer van de instelling, en
-
-
-
-
c.onderwijsdeelnemers, ten behoeve van een instelling met taken belaste personen, besturen, ouders, op instellingen ingestelde klachtencommissies en op instellingen aangestelde vertrouwenspersonen, die geconfronteerd worden met een geval van seksueel misbruik, seksuele intimidatie, fysiek geweld, psychisch geweld, discriminatie of radicalisering als bedoeld onder a of b.
-
-
-
-2 Naast zijn taken, voortvloeiend uit artikel 3, heeft de vertrouwensinspecteur ten behoeve van de in het eerste lid genoemde personen en organen de volgende taken:
-
-
-
a.het fungeren als aanspreekpunt,
-
-
-
-
b.het adviseren over eventueel te nemen stappen,
-
-
-
-
c.het bijstaan bij het nemen van stappen gericht op het zoeken naar een oplossing, en
-
-
-
-
d.het desgevraagd begeleiden bij het indienen van een klacht of het doen van aangifte.
-
-
-
-3 De vertrouwensinspecteur is, voorzover het betreft misdrijven als bedoeld in titel XIV van het Wetboek van Strafrecht of titel XIV van het Wetboek van Strafrecht BES jegens een onderwijsdeelnemer of een ten behoeve van een instelling met taken belast persoon, vrijgesteld van de verplichting tot het doen van aangifte als bedoeld in de artikelen 160, eerste lid, en 162, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering of de artikelen 198, eerste lid, en 200, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering BES.
-
-4 De vertrouwensinspecteur is voorzover het betreft een geval van seksueel misbruik of seksuele intimidatie als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem in de uitoefening van zijn functie is toevertrouwd door een onderwijsdeelnemer, de ouders van een onderwijsdeelnemer of een ten behoeve van een instelling met taken belast persoon.
-
-5 De vertrouwensinspecteur is bevoegd bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming te verwerken met betrekking tot de personen, bedoeld in het eerste lid, indien uit een melding redelijkerwijs een vermoeden van seksueel misbruik, seksuele intimidatie, psychisch geweld, fysiek geweld, discriminatie of radicalisering kan worden afgeleid.
-
-6 De vertrouwensinspecteur verstrekt de door hem verzamelde gegevens niet aan derden. In het verslag over de staat van het onderwijs, bedoeld in artikel 8, tweede lid, worden slechts geabstraheerde gegevens opgenomen.
-
-7 In afwijking van het zesde lid is de vertrouwensinspecteur bevoegd rechtstreeks onder de verantwoordelijkheid van Onze Minister van Veiligheid en Justitie vallende instanties in kennis te stellen van een geval of vermoeden van een geval van psychisch geweld, fysiek geweld, discriminatie of radicalisering:
-
-
-
a.in het belang van de onderwijsdeelnemers,
-
-
-
-
b.in het belang van ten behoeve van een instelling met taken belaste personen, of
-
-
-
-
c.indien de ernst van de situatie waarop de melding betrekking heeft daartoe aanleiding geeft.
-
-
Artikel 6a. Kwaliteit en personeelsbeleid
-
-1 De inspectie fungeert als aanspreekpunt voor ten behoeve van een instelling met taken belaste personen die van oordeel zijn dat de instelling tekortschiet in de naleving van wettelijke voorschriften ten gevolge van het gevoerde personeelsbeleid.
-
-2 De inspectie beoordeelt of uit hetgeen haar op grond van het eerste lid ter kennis is gebracht een redelijk vermoeden voortvloeit dat de instelling tekortschiet in de naleving van wettelijke voorschriften.
-
-3 De inspectie is verplicht tot geheimhouding van hetgeen haar op grond van het eerste lid is toevertrouwd.
Artikel 7. Jaarwerkplan
-
-1 De inspectie stelt jaarlijks een jaarwerkplan vast. Het jaarwerkplan behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
-
-2 De goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, wordt niet eerder verleend dan vier weken nadat het ontwerp van het jaarwerkplan aan de Staten-Generaal is overgelegd.
Artikel 8. Rapportages van de inspectie
-
-1 De inspectie rapporteert desgevraagd en uit eigen beweging aan Onze Minister over de ontwikkeling, in het bijzonder van de kwaliteit, van het onderwijs en doet op grond daarvan voorstellen die zij in het belang van het onderwijs nodig acht.
-
-2 De inspectie stelt jaarlijks uiterlijk de derde woensdag van mei het verslag over de staat van het onderwijs, bedoeld in artikel 23, achtste lid, van de Grondwet vast. Onze Minister zendt het verslag, vergezeld van een reactie, namens de regering onverwijld aan de Staten-Generaal.
-
-3 Onze Minister geeft geen aanwijzingen met betrekking tot de in de rapportages neergelegde oordelen van de inspectie over de ontwikkeling, in het bijzonder van de kwaliteit, van het onderwijs.
-
-4 Indien een rapportage als bedoeld in het eerste lid, of een deel daarvan, specifiek het onderwijs in de Friese taal of het onderwijs in de Friese taal en cultuur betreft op het geheel aan scholen in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs onderscheidenlijk speciaal onderwijs, zendt de inspectie, tegelijkertijd met verzending aan Onze Minister, die rapportage onderscheidenlijk dat deel, in afschrift aan gedeputeerde staten van Fryslân.
Artikel 9. Bevoegdheden
-
-1 Bij de uitoefening van de taken van de inspectie zijn, voorzover deze niet het toezicht op de naleving van bij of krachtens een onderwijswet als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, sub 1, gegeven voorschriften betreffen, de artikelen 5:12 tot en met 5:17 en 5:20, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
-
-2 De bevoegdheden, bedoeld in de artikelen genoemd in het eerste lid, worden uitgeoefend door daartoe door Onze Minister aangewezen personen.
-
-3 Onze Minister is bevoegd tot overeenkomstige toepassing van artikel 5:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van de in het tweede lid bedoelde personen.
-
-4 Van een besluit tot aanwijzing als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
-
-5 De kosten die samenhangen met de uitoefening van het toezicht op de naleving van de artikelen 1.19 en 1.19a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, komen ten laste van de instelling voor hoger onderwijs ten behoeve waarvan de uitoefening van het toezicht plaatsvindt.
-
-6 De bedragen ter vergoeding van de kosten worden bij ministeriële regeling vastgesteld.
Hoofdstuk 3. Uitvoering van het onderzoek
Artikel 9a
[Vervallen per 01-09-2002]
Artikel 10. Reikwijdte
De artikelen 11, 12 en 15 zijn niet van toepassing op de instellingen voor hoger onderwijs.
Artikel 11. Regulier onderzoek basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs
-
-1 Ter uitvoering van de in artikel 3, eerste lid, onderdelen a tot en met c, bedoelde taken onderzoekt de inspectie jaarlijks met inachtneming van artikel 4 het onderwijs aan elke instelling. Naar aanleiding van het onderzoek geeft de inspectie een oordeel over de naleving van wettelijke voorschriften door de instelling en maakt zij aan de instelling haar bevindingen bekend over de ontwikkeling, in het bijzonder van de kwaliteit, van het onderwijs aan de instelling.
-
-2 De inspectie verricht het onderzoek aan de hand van de bij of krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften en, indien het betreft een instelling als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs, aan de hand van de volgende indicatoren:
-
-
-
a.schoolplan,
-
-
-
-
b.leerresultaten en de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen,
-
-
-
-
c.monitor inzake de veiligheid van leerlingen op school,
-
-
-
-
d.informatie uit de jaarstukken, met inbegrip van het financieel jaarverslag,
-
-
-
-
e.beschikbare signalen over mogelijke knelpunten, waaronder het gevoerde personeelsbeleid, voor zover daar op grond van artikel 6a, eerste en tweede lid, aanleiding toe bestaat.
-
-
-
-3 Indien uit het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, een redelijk vermoeden voortvloeit dat de instelling tekortschiet in de naleving van wettelijke voorschriften, stelt de inspectie nader onderzoek in, waarbij tevens de oorzaken van het tekortschieten worden onderzocht. Dit nader onderzoek verricht zij, indien het betreft een instelling als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs of de Wet voortgezet onderwijs BES, aan de hand van het schoolplan.
-
-4 Indien de inspectie naar aanleiding van het onderzoek, bedoeld in het derde lid, oordeelt dat de instelling tekortschiet in de naleving van wettelijke voorschriften verricht zij na ten hoogste één jaar onderzoek naar de verbeteringen die de instelling heeft gerealiseerd.
-
-5 De inspectie stelt het bestuur in kennis van de datum en het doel van een onderzoek, bedoeld in het derde of vierde lid. Kennisgeving geschiedt ten minste vier weken voor aanvang van een onderzoek. Indien de inspectie dit nodig oordeelt, verricht zij onderzoek zonder deze kennisgeving.
-
-6 Bij de uitvoering van een onderzoek, bedoeld in het derde of vierde lid, kan de inspectie onafhankelijke deskundigen betrekken.
-
-7 Het tweede lid, onderdeel e, is van overeenkomstige toepassing op de instellingen, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs of de Wet educatie en beroepsonderwijs BES.
-
-8 De inspectie bezoekt ten minste elke vier jaar een representatief aantal van de onder een bestuur ressorterende instellingen. Bij dit periodiek instellingsbezoek verricht zij, indien het betreft een instelling als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs of de Wet voortgezet onderwijs BES, het onderzoek aan de hand van het schoolplan.
Artikel 11a. Toezicht op nieuwe instellingen voor aanvang bekostiging
-
-1 Zo spoedig mogelijk na ontvangst van de beschikking waarin is vermeld dat de bekostiging een aanvang zal nemen, bedoeld in artikel 79, achtste lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 86, zesde lid, van de Wet op de expertisecentra, artikel 66, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, doch uiterlijk vier maanden voorafgaande aan de aanvang van de bekostiging, toont het bevoegd gezag bij de inspectie aan dat het ten aanzien van die instelling kan voldoen aan de vereisten met betrekking tot:
-
-
-
a.de bekwaamheid van degenen die onderwijs geven, bedoeld in artikel 3 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 3 van de Wet op de expertisecentra en artikel 33 van de Wet op het voortgezet onderwijs,
-
-
-
-
b.de voorschriften omtrent onderwijstijd gesteld op grond van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs,
-
-
-
-
c.de voorbereiding op het schoolplan, bedoeld in artikel 12 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 21 van de Wet op de expertisecentra en artikel 24 van de Wet op het voortgezet onderwijs, en
-
-
-
-
d.de scheiding tussen de functies van bestuur en het toezicht daarop, bedoeld in de artikelen 17a en 17b van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 28g en 28h van de Wet op de expertisecentra en de artikelen 24d en 24e van de Wet op het voortgezet onderwijs.
-
-
-
-2 De inspectie kan indien het bepaalde in het eerste lid daartoe aanleiding geeft overleg voeren met het bevoegd gezag van de instelling. Naar aanleiding van dit overleg kan de inspectie besluiten dat het bepaalde in artikel 11b, tweede tot en met zesde lid, van overeenkomstige toepassing is, met dien verstande dat in afwijking van het derde lid bij het opstellen van de risicoanalyse het schoolplan niet wordt betrokken, en in afwijking van het vierde lid de risicoanalyse wordt opgesteld binnen drie maanden na het overleg, bedoeld in de eerste volzin.
Artikel 11b. Toezicht op nieuwe instellingen
-
-1 Binnen een maand na aanvang van de bekostiging van een instelling, bedoeld in artikel 75, vierde of vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 87 van de Wet op de expertisecentra en artikel 69, van de Wet op het voortgezet onderwijs, verstrekt de instelling aan de inspectie gegevens met betrekking tot:
-
-
-
a.
-
-
-
-
b.de bekwaamheid van degenen die onderwijs geven, bedoeld in artikel 3 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 3 van de Wet op de expertisecentra en artikel 33 van de Wet op het voortgezet onderwijs,
-
-
-
-
c.het voldoen aan de voorschriften omtrent onderwijstijd die gelden op grond van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs, en
-
-
-
-
d.het voldoen aan de voorschriften omtrent de scheiding van toezicht en bestuur, de inrichting en de inhoud van het intern toezicht die gelden op grond van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs.
-
-
-
-2 De inspectie oefent toezicht uit door middel van het opstellen van een risicoanalyse indien:
-
-
-
a.de gegevens, bedoeld in het eerste lid, niet binnen de genoemde termijn zijn verstrekt,
-
-
-
-
b.de inspectie onvolkomenheden constateert in de naleving van het eerste lid.
-
-
-
-3 Bij het opstellen van de risicoanalyse worden de onderwerpen, genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, betrokken.
-
-4 De risicoanalyse wordt binnen drie maanden nadat de bekostiging is aangevangen door de inspectie opgesteld.
-
-5 Binnen een maand nadat de risicoanalyse is opgesteld toont de instelling ten genoegen van de inspectie aan dat de onvolkomenheden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, zijn hersteld.
-
-6 Indien de instelling twee maanden na het opstellen van de risicoanalyse nog steeds in gebreke is ten aanzien van de naleving van het eerste lid, onderdelen a tot en met d, kunnen de maatregelen worden genomen die door de in het eerste lid, aanhef, genoemde onderwijswetten worden mogelijk gemaakt.
-
-7 Nadat het bevoegd gezag van een niet uit de openbare kas bekostigde bijzondere school overeenkomstig artikel 5 van de Wet op het primair onderwijs of artikel 54 van de Wet op het voortgezet onderwijs aan Onze Minister kennis heeft gegeven van de oprichting van de school, besluit de inspectie zo spoedig mogelijk na de aanvang van het onderwijs of deze onderwijsvoorziening een school is als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3, van de Leerplichtwet 1969.
Artikel 12. Onderzoek op basis van verantwoording
-
-1 De inspectie gaat bij een onderzoek als bedoeld in de artikelen 11 en 12a uit van openbare verantwoordingsinformatie over de resultaten en de kwaliteit van het onderwijs, de financiële situatie van de instelling en de wijze waarop de professionaliteit van de instelling en het bestuur is gewaarborgd.
-
-2 De informatie, bedoeld in het eerste lid, is richtinggevend voor het oordeel van de inspectie, indien deze voldoende actueel en betrouwbaar is.
Artikel 12a. Onderzoek hoger onderwijs
-
-1 Ter uitvoering van de in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en c, bedoelde taken onderzoekt de inspectie met inachtneming van artikel 4 de naleving van de wettelijke voorschriften en de financiële rechtmatigheid bij instellingen voor hoger onderwijs.
-
-2 Ter uitvoering van de in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1°, onderdeel b, subonderdeel 4° en onderdeel c, bedoelde taken onderzoekt de inspectie ontwikkelingen in het stelsel van hoger onderwijs.
-
-3 Ter uitvoering van de in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 1°, onderdeel b, subonderdeel 4° en onderdeel c, bedoelde taken kan de inspectie naar aanleiding van signalen van buitenaf die mogelijk kunnen leiden tot gevolgen op stelselniveau in incidentele gevallen onderzoek verrichten op aanwijzing van de Minister dan wel uit eigen beweging onder door Onze Minister te stellen voorwaarden.
-
-4 Artikel 11, vierde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing. De artikelen 20, eerste tot en met vijfde lid, en 21 zijn van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard of omvang van het onderzoek zich tegen openbare rapportage verzet.
Artikel 13. Onderzoekskaders
-
-1 Onze Minister stelt op voordracht van de inspectie kaders vast waarin de werkwijze voor een onderzoek als bedoeld in de artikelen 11 en 12a en voor de toepassing van de artikelen 11a en 11b is vastgelegd. In de kaders wordt onderscheid aangebracht tussen de inartikel 3, eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde taken.
-
-2 Voorafgaand aan de voordracht, bedoeld in het eerste lid, voert de inspectie overleg met vertegenwoordigers van het onderwijsveld en andere betrokkenen, terwijl bij onderwerpen betrekking hebbend op de vrijheid van inrichting in ieder geval overleg wordt gevoerd met de erkende richtingen. Ten behoeve van het in de vorige volzin bedoelde overleg brengt de inspectie onderscheid aan tussen de in artikel 3, eerste lid, bedoelde taken, en vermeldt zij, voor zover het de in artikel 3, eerste lid, onderdeel a bedoelde taak betreft, welke bij of krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften van toepassing zijn. De inspectie maakt van het overleg een verslag, dat door Onze Minister aan de Staten-Generaal wordt gezonden.
-
-3 Een kader, bedoeld in het eerste lid wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.
Artikel 13a. Informeren college burgemeester en wethouders
Indien de inspectie oordeelt dat de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak is, als bedoeld in artikel 10a, eerste of vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 19a van de Wet op de expertisecentra en artikel 23a1, eerste of vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, informeert zij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de betreffende instelling gelegen is.
Artikel 14. Informeren van Onze Minister
-
-1 Indien de inspectie oordeelt dat de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak is, als bedoeld in artikel 10a, eerste of vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 19a van de Wet op de expertisecentra en artikel 23a1, eerste of vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs dan wel de instelling tekortschiet in de naleving van andere wettelijke voorschriften, informeert zij Onze Minister en kan zij voorstellen doen over te treffen maatregelen.
-
-2 De inspectie informeert Onze Minister indien de leerresultaten ernstig en langdurig tekortschieten als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs of artikel 23a1, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, en uit het onderzoek naar de kwaliteitsverbeteringen, bedoeld in artikel 11, vierde lid, blijkt dat na één jaar sprake is van onvoldoende verbeteringen.
-
-3 De inspectie stelt het bestuur van de betreffende instelling in kennis van haar voorstellen aan Onze Minister.
Artikel 15. Specifiek onderzoek basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs
-
-1 Naast het onderzoek, bedoeld in artikel 11, kan de inspectie ter uitvoering van haar taken, bedoeld in artikel 3, uit eigen beweging dan wel op aanwijzing van Onze Minister specifiek onderzoek verrichten.
-
-2 Artikel 11, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing. De artikelen 20 en 21 zijn van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard of omvang van het onderzoek zich tegen openbare rapportage verzet.
Hoofdstuk 3a. Toezicht samenwerkingsverbanden
Artikel 15a. Reikwijdte
Dit hoofdstuk is van toepassing op het toezicht op de uitoefening van de taken van het samenwerkingsverband.
Artikel 15b. Taken en bevoegdheden bij het toezicht
Artikel 4 en artikel 8, eerste tot en met derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 15c. Uitoefening van het toezicht
-
-1 Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de inspectie het onderzoek tevens verricht aan de hand van de volgende indicatoren:
-
-
-
a.het al dan niet voldoen aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het ondersteuningsplan, bedoeld in artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs en artikel 17a van de Wet op het voortgezet onderwijs,
-
-
-
-
b.het aantal leerplichtige jongeren wonend in het gebied van het samenwerkingsverband dat niet is ingeschreven bij een school als bedoeld in de Leerplichtwet 1969,
-
-
-
-
c.het aantal leerplichtige leerlingen van scholen in het samenwerkingsverband dat het onderwijs aan de school waaraan hij is ingeschreven gedurende een aaneengesloten periode van ten minste vier weken zonder geldige reden niet meer volgt, en
-
-
-
-
d.de wijze waarop een samenwerkingsverband zorg draagt voor de kwaliteit van het onderwijs aan een orthopedagogisch-didactisch centrum als bedoeld in artikel 18a, lid 10a, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 17a, lid 10a, van de Wet op het voortgezet onderwijs.
-
-
-
-
Artikel 15d. Vaststelling en openbaarmaking van inspectierapporten
De artikelen 20, eerste tot en met vijfde lid, en 21 zijn van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 3b. Toezicht College voor toetsen en examens
Artikel 15e. Reikwijdte
Dit hoofdstuk is van toepassing op het College voor toetsen en examens, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Wet College voor toetsen en examens.
Artikel 15f. Toezicht College voor toetsen en examens
-
-1 De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit van het functioneren van het College voor toetsen en examens en op de naleving van de bij of krachtens de Wet College voor toetsen en examens, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES gegeven voorschriften.
-
-2 Ter uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, kan de inspectie Onze Minister onder meer voorstellen een voorziening te treffen als bedoeld in artikel 23 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, indien:
-
-
-
a.is gebleken dat de kwaliteit van het functioneren van het College voor toetsen en examens onvoldoende is geweest, of
-
-
-
-
b.niet of niet meer wordt voldaan aan hetgeen bij of krachtens de Wet College voor toetsen en examens is bepaald.
-
-
Hoofdstuk 3c. Toezicht voorschoolse educatie
Artikel 15g. Reikwijdte
Dit hoofdstuk is van toepassing op het toezicht op de kwaliteitsvoorwaarden voor voorschoolse educatie in kindercentra, bedoeld in de bij of krachtens de Wet kinderopvang vastgestelde bepalingen.
Artikel 15h. Taken en bevoegdheden bij het toezicht
-
-1 De artikelen 4, tweede lid, 7, 8, eerste en derde lid, en 9 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in artikel 4, tweede lid, onder «instellingen» wordt verstaan «kindercentra als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang» en dat in artikel 9, eerste lid, onder «het toezicht op de naleving van bij of krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften» wordt verstaan: het toezicht op de naleving van de bij of krachtens een onderwijswet of de bij of krachtens de Wet kinderopvang gegeven voorschriften omtrent de kwaliteit van voorschoolse educatie.
-
-2 De inspectie houdt toezicht op de naleving van de afspraken onderwijsachterstandenbeleid, bedoeld in artikel 167 van de Wet op het primair onderwijs.
Artikel 15i. Uitoefening van het toezicht
-
-1 De inspectie verricht het onderzoek, bedoeld in artikel 15h, eerste lid, aan de hand van de kwaliteitsvoorwaarden van de voorschoolse educatie in kindercentra, bedoeld in de bij of krachtens de Wet kinderopvang vastgestelde bepalingen, te weten:
-
-
-
a.de basisvoorwaarden voor voorschoolse educatie,
-
-
-
-
b.het informeren van ouders en ouderbetrokkenheid,
-
-
-
-
c.de kwaliteit van de educatie,
-
-
-
-
d.ontwikkeling, zorg en begeleiding van de kinderen,
-
-
-
-
e.kwaliteitszorg,
-
-
-
-
f.de doorgaande lijn tussen voor- en vroegschoolse educatie.
-
-
-
-2 De inspectie rapporteert over de bevindingen van het toezicht aan de houder van een kindercentrum en aan het college van burgemeester en wethouders.
-
-3 Naast het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, kan de inspectie uit eigen beweging incidenteel onderzoek verrichten naar de kwaliteit van de voorschoolse educatie in kindercentra, bedoeld in de bij of krachtens de Wet kinderopvang vastgestelde bepalingen.
-
-4 Artikel 13 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder «andere betrokkenen» in ieder geval wordt verstaan: vertegenwoordigers van houders van kindercentra als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang.
-
-5 De inspectie verricht het onderzoek, bedoeld in artikel 15h, tweede lid, op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente of op verzoek van Onze Minister. Het college van burgemeester en wethouders dient een dergelijk verzoek in op eigen initiatief of als een partij als bedoeld in artikel 167, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs aan het college hierom verzoekt.
Artikel 15j. Vaststelling en openbaarmaking van inspectierapporten
De artikelen 20, eerste tot en met vijfde lid, 21, 22 en 23 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in artikel 20, tweede lid, onder «een bij of krachtens een onderwijswet gegeven voorschrift» wordt verstaan «een bij of krachtens een onderwijswet of een bij of krachtens de Wet kinderopvang gegeven voorschrift omtrent de kwaliteit van voorschoolse educatie» en dat in het derde en vierde lid onder «het bestuur» moet worden verstaan: de houder van een kindercentrum als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang.
Artikel 15k. Informeren van het college van burgemeester en wethouders
-
-1 Indien de inspectie oordeelt dat de kwaliteit van de voorschoolse educatie in kindercentra als bedoeld in de bij of krachtens de Wet kinderopvang vastgestelde bepalingen, tekortschiet, informeert zij het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente en doet voorstellen over te treffen maatregelen.
-
-2 De inspectie stelt de houder van het betreffende kindercentrum in kennis van haar voorstellen aan het college van burgemeester en wethouders.
Hoofdstuk 3d. Toezicht Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven
Artikel 15l. Reikwijdte
Dit hoofdstuk is van toepassing op het toezicht op de uitoefening van de taken van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven.
Artikel 15m. Taken en bevoegdheden bij het toezicht
De artikelen 4, artikel 8, eerste tot en met derde lid, en 9 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 15n. Uitoefening van het toezicht
-
-1 Ter uitvoering van de in artikel 3, eerste lid, bedoelde taken, onderzoekt de inspectie jaarlijks de kwaliteit van de uitoefening van de wettelijke taken door de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld in de artikelen 1.5.1 van de Wet educatie en 10b4 van de Wet op het voortgezet onderwijs.
-
-2 Indien de inspectie naar aanleiding van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, oordeelt dat de kwaliteit tekortschiet, verricht zij na een door haar aangegeven termijn onderzoek naar de verbeteringen die de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven heeft gerealiseerd.
-
-3 De inspectie stelt het bestuur in kennis van de datum en het doel van het onderzoek, bedoeld in het eerste of tweede lid. Kennisgeving geschiedt ten minste vier weken voor aanvang van een onderzoek. Indien de inspectie dit nodig oordeelt, verricht zij onderzoek zonder deze kennisgeving.
-
-4 Bij de uitvoering van een onderzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid, kan de inspectie onafhankelijke deskundigen betrekken.
-
-
Hoofdstuk 3e. Overig toezicht
Artikel 15o. Taken en bevoegdheden bij het toezicht
De inspectie houdt toezicht op de naleving van bij of krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften die zich uitsluitend of mede richten tot natuurlijke personen of rechtspersonen die geen instelling zijn en waarvan overtreding kan leiden tot een bestuurlijke boete.
Hoofdstuk 4. Toezicht hoger onderwijs
[Vervallen per 01-07-2012]
Artikel 16. Reikwijdte
[Vervallen per 01-07-2012]
Artikel 17. Toezicht accreditatie
[Vervallen per 01-07-2012]
Artikel 18. Onderzoek hoger onderwijs
[Vervallen per 01-07-2012]
Artikel 19. Incidenteel onderzoek hoger onderwijs
[Vervallen per 01-07-2012]
Hoofdstuk 5. Vaststelling en openbaarmaking van inspectierapporten
Artikel 20. Vaststelling van inspectierapporten
-
-1 De inspectie legt haar oordelen en bevindingen naar aanleiding van een onderzoek als bedoeld in artikel 11, dan wel artikel 12a, vast in een inspectierapport. In het inspectierapport wordt onderscheid aangebracht tussen oordelen op grond van de in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, bedoelde taak en bevindingen op grond van de in artikel, eerste lid, onderdeel b, bedoelde taak.
-
-2 De inspectie vermeldt ten aanzien van de in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, bedoelde taak, op welke bij of krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften haar oordeel betrekking heeft. Indien de inspectie oordeelt dat een bij of krachtens een onderwijswet gegeven voorschrift niet is nageleefd, vermeldt zij dit in het rapport.
-
-3 Alvorens een rapport vast te stellen, stelt de inspectie het bestuur in de gelegenheid van het ontwerp-rapport kennis te nemen en daarover overleg te voeren.
-
-4 Indien in het overleg geen overeenstemming is bereikt over door het bestuur gewenste wijzigingen van het ontwerp-rapport, wordt de zienswijze van het bestuur in een bijlage bij het inspectierapport opgenomen.
-
-5 De inspectie zendt het inspectierapport na vaststelling daarvan onverwijld aan het bestuur.
-
-6 Het inspectierapport waarin de inspectie tot het oordeel komt dat de kwaliteit van het onderwijs of de opleiding zeer zwak is, als bedoeld in artikel 10a, eerste of vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 19a van de Wet op de expertisecentra, artikel 23a1, eerste of vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, en de artikelen 6.1.4b en 6.2.2a van de Wet educatie en beroepsonderwijs geldt na vaststelling als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 21. Openbaarmaking van inspectierapporten
-
-1 De inspectie maakt een inspectierapport in de vijfde week na vaststelling daarvan openbaar.
-
-2 Indien voor de vijfde week na vaststelling van het inspectierapport, bedoeld in artikel 20, zesde lid, wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de openbaarmaking opgeschort totdat de voorzieningenrechter een uitspraak heeft gedaan.
-
-3 Tevens verstrekt de inspectie een inspectierapport op verzoek. De inspectie kan een vergoeding van kosten vragen overeenkomstig een door haar vast te stellen tarief voor de afgifte van een inspectierapport.
-
-4 De inspectie verstrekt een inspectierapport niet eerder dan nadat het op grond van het eerste lid openbaar is gemaakt.
Hoofdstuk 6. Kwaliteit van de taakuitoefening
Artikel 22. Verantwoorde taakuitoefening
De inspectie draagt zorg voor een verantwoorde taakuitoefening.
Artikel 23. Klachtadviesprocedure en -commissie
-
-1 Er is een klachtadviescommissie belast met de behandeling van en advisering over klachten over gedragingen van de inspectie. Op de behandeling van en advisering over klachten is de in afdeling 9.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
-
-2 De klachtadviescommissie bestaat uit ten minste drie leden, die worden benoemd en ontslagen door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De leden maken geen deel uit van en zijn niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van de inspectie. De leden kiezen uit hun midden een voorzitter. De benoeming geschiedt voor de tijd van ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan tweemaal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.
-
-3 De voorzitter en leden zijn afzonderlijk of gezamenlijk deskundig op het gebied van onderwijs, in het bijzonder op het gebied van de vrijheid van richting en inrichting, toezicht en klachtbehandeling.
-
-4 De klachtadviescommissie bepaalt haar eigen werkwijze.
Artikel 24. Raad van advies inzake de inspectie
-
-1 Er is een Raad van advies inzake de inspectie die tot taak heeft de inspectie bij te staan in de waarborging van een zorgvuldige en professionele uitoefening van het toezicht. De raad adviseert de inspecteur-generaal onderscheidenlijk het hoofd inspectie gevraagd en ongevraagd over de kwaliteit van de uitoefening van het toezicht, in het bijzonder over de uitvoering van de artikelen 13 en 22.
-
-2 De raad bestaat uit ten minste drie leden, die worden benoemd en ontslagen door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De benoeming geschiedt voor de tijd van ten hoogste vier jaar. De leden kiezen uit hun midden een voorzitter.
-
-3 De voorzitter en leden zijn afzonderlijk of gezamenlijk deskundig op het gebied van onderwijs, kwaliteitszorg en toezicht.
-
-4 De raad bepaalt zijn eigen werkwijze.
Hoofdstuk 6a. Het basisregister onderwijs, het meldingsregister relatief verzuim, en het register vrijstellingen en vervangende leerplicht
[Vervallen per 01-07-2020]
Paragraaf 1. Algemeen
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24a. Begripsbepalingen
[Vervallen per 01-07-2020]
Paragraaf 2. Het basisregister onderwijs
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24b. Het basisregister onderwijs
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24c. Inhoud van het basisregister onderwijs
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24d. Het verstrekken van gegevens aan betrokkene
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24e. Het verstrekken van gegevens aan Minister en inspectie
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24f. Het verstrekken van gegevens aan derden
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24g. Autorisatie voor het basisregister onderwijs
[Vervallen per 01-07-2020]
Paragraaf 3. Het meldingsregister relatief verzuim
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24h. Het meldingsregister relatief verzuim
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24i. Inhoud van het meldingsregister relatief verzuim
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24j. Autorisatie voor het meldingsregister relatief verzuim
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24k. Het verstrekken van gegevens
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24k1. Niet bekostigd onderwijs
[Vervallen per 01-07-2020]
Paragraaf 4. Het register vrijstellingen en vervangende leerplicht
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24k2. Het register vrijstellingen en vervangende leerplicht
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24k3. Inhoud van het register vrijstellingen en vervangende leerplicht
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24k4. Autorisatie voor het register vrijstellingen en vervangende leerplicht
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24k5. Het verstrekken van gegevens
[Vervallen per 01-07-2020]
Hoofdstuk 6b. Het diplomaregister hoger onderwijs, beroepsonderwijs, voortgezet (algemeen volwassenen)onderwijs, NT2 en inburgering
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24l. Begripsbepalingen
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24m. Doel en functie diplomaregister
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24n. Reikwijdte diplomaregister
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24o. Diplomagegevens
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24p. Correctie op verzoek
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24q. Het verstrekken van diplomagegevens
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24r. Bewaartermijn diplomagegevens
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24s. Autorisatie voor het diplomaregister
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24t. Informatie over gegevensverstrekking
[Vervallen per 01-07-2020]
Artikel 24u. Gebruik persoonsgebonden nummer door derde
[Vervallen per 01-07-2020]
Hoofdstuk 7. Wijzigingsbepalingen
Artikel 25. Wijziging van de Leerplichtwet 1969
[Red: Wijzigt de Leerplichtwet 1969.]
Artikel 26. Wijziging van de Wet op het primair onderwijs
[Red: Wijzigt de Wet op het primair onderwijs.]
Artikel 27. Wijziging van de Wet op de expertisecentra
[Red: Wijzigt de Wet op de expertisecentra.]
Artikel 28. Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs
[Red: Wijzigt de Wet op het voortgezet onderwijs.]
Artikel 29. Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs
[Red: Wijzigt de Wet educatie en beroepsonderwijs.]
Artikel 30. Wijziging van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen
[Red: Wijzigt de Wet op de erkende onderwijsinstellingen.]
Artikel 31. Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000
[Red: Wijzigt de Wet studiefinanciering 2000.]
Artikel 32. Wijziging van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
[Red: Wijzigt de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.]
Artikel 33. Afstemming met andere wetsvoorstellen
-
a.[Red: Wijzigt deze wet.]
-
b.[Red: Wijzigt deze wet.]
-
c.[Red: Wijzigt kamerstuk 26935.]
-
d.[Red: Wijzigt deze wet.]
-
c.[Red: Wijzigt kamerstuk 27728.]
Hoofdstuk 8. Slot- en overgangsbepalingen
Artikel 34. Evaluatie register vrijstellingen en vervangende leerplicht
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van paragraaf 4 van hoofdstuk 6a van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de realisatie van de volgende doelstellingen van het register vrijstellingen en vervangende leerplicht:
-
-
-
a.verbetering van de handhaving van de Leerplichtwet 1969 door de leerplichtambtenaar;
-
-
-
-
b.verbetering van de registratie van het aantal voortijdig schoolverlaters;
-
-
-
-
c.uniformering van de registratie van de vrijstellingen en vervangende leerplicht.
-
Artikel 35. Inwerkingtreding
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 36. Citeertitel
Deze wet wordt aangehaald als: Wet op het onderwijstoezicht.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 20 juni 2002
Beatrix
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
-
L.M. L. H. A. Hermans
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
-
K.Y. I. J. Adelmund
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
-
L.J. Brinkhorst
Uitgegeven drieëntwintigste juli 2002
De Minister van Justitie,
-
A.H. Korthals
-
tekst van de regeling
Met in- en uitklapbare inhoudsopgave.
-
wetstechnische informatie, incl. relatie met andere regelgeving (wetten.overheid.nl)
Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd, beleidsregels en circulaires die deze regeling als wettelijke bevoegdheid hebben, artikelen of vergelijkbare tekst die verwijzen naar deze regeling.