Kabinetsformatie 1918
Bij de eerste verkiezingen1 na de invoering van evenredige vertegenwoordiging2, in 1918, wonnen de confessionele partijen (katholieken3 en de protestantse ARP4 en CHU5) de helft van de zetels. De drie partijen kregen van koningin Wilhelmina6 de opdracht om een kabinet te formeren. Het lukte de drie partijen lange tijd niet om overeenstemming te bereiken over de minister-president, en later ook niet om een minister van Financiën te vinden.
De formatie was een belangrijk moment voor de katholieke emancipatie. Niet alleen leverden de katholieken voor het eerst een formateur7 (W.H. Nolens8), maar zij leverden ook de voorzitter van de ministerraad9 (minister-president). Het was daarnaast de eerste keer dat er een regeerprogramma10 werd opgesteld.
Inhoudsopgave
datum |
wat |
wie |
tot en met |
dagen |
---|---|---|---|---|
3 juli 1918 |
||||
13 juli 1918 |
benoeming formateur |
19 augustus 1918 |
38 |
|
29 augustus 1918 |
benoeming formateur |
6 september 1918 |
9 |
|
9 september 1918 |
beëdiging ministers |
17 juli 1922 |
Verkiezingsuitslag
De katholieken kwamen als grootste uit de bus. Met de ARP en CHU hadden de katholieken precies 50 van de 100 zetels gekregen. De SDAP12 boekte weliswaar winst, maar niet zoveel als gehoopt met de invoering van evenredige vertegenwoordiging. De liberale partijen verloren veel zetels. De invoering van evenredige vertegenwoordiging en de wijze van verdeling van restzetels veroorzaakte uiteindelijk versplintering: elf nieuwe partijen traden toe met drie zetels of minder.
Benoeming formateur
De confessionele partijen waren aanvankelijk terughoudend met het vormen van een "rechts13" kabinet bij gebrek aan meerderheid. Over een kabinet met andere partijen konden zij het echter ook niet eens worden. Zij adviseerden op 9 juli Wilhelmina om toch een rechts kabinet te onderzoeken, mits vast was komen te staan dat de linkse partijen niet zelf wilden formeren. De katholieken drongen daarnaast aan op een katholieke formateur, wat de leider van de katholieken werd: de priester W.H. Nolens8.
Formatie-Nolens
Nolens had al vanaf het begin aangegeven geen zitting te willen in het kabinet. Het katholieke formateurschap lag al gevoelig bij protestanten, het premierschap door een priester zou op nog meer bezwaren stuiten. De belangrijkste taak was daarom om een kandidaat-premier te vinden, die het formateurschap van hem zou overnemen.
In het algemeen waren de protestanten tegen een katholieke premier, maar zij konden zelf geen geschikt alternatief bieden. De voormalige gouverneur-generaal van Nederlands-Indië A.W.F. Idenburg14 (ARP) werd benaderd, maar hij wees het aanbod af. De katholieke commissaris van de Koningin15 in Limburg Charles Ruijs de Beerenbrouck11 kon niet op steun rekenen van de ARP en CHU, en omgekeerd de voormalige premier Theo Heemskerk16 (ARP) niet op steun van Nolens.
Even was de CHU-leider A.F. de Savornin Lohman17 op 17 juli bereid het premierschap op zich te nemen en ging de facto aan de slag, maar zag daar vanwege zijn hoge leeftijd vier dagen later toch vanaf.
Inmiddels had de koningin de katholieke gezant bij de Paus Octaaf van Nispen tot Sevenaer18 benaderd als premier. Deze arriveerde pas op 15 augustus in Den Haag, waar hij het premierschap om gezondheidsredenen afwees. De koningin vroeg vervolgens Nolens de formateursopdracht terug te geven.
Tussenberaad
De koningin bood het formateurschap nogmaals aan Lohman aan, die het opnieuw afwees. In het geheim vroeg ze ook H. Colijn19 (ARP), maar deze wees het af omdat hij sinds 1914 directeur van de Bataafse Petroleum Maatschappij was en wilde blijven.
De gebrekkige voortgang bracht de ARP aan het twijfelen of er wel een krachtig kabinet te vormen was. Op 23 augustus verklaarden ze daarom voorstander te zijn van een "gemengd kabinet", dus met steun van linkse en rechtse partijen. De katholieken gaven direct aan tegenover zo'n kabinet vijandig te staan, waarna de ARP het voorstel terugnam. Inmiddels lieten de ARP en CHU hun bezwaren tegen Ruijs de Beerenbrouck als premier varen. Op 29 augustus werd hij benoemd tot formateur.
Formateur Ruijs de Beerenbrouck
Ruijs de Beerenbrouck bouwde voort op het werk van Nolens, die al een aantal ministers had aangezocht. Op 2 september kwamen de kandidaat-ministers bijeen. Alleen voor Marine was er nog geen kandidaat-minister, en degene die gevraagd was berichtte tijdens het overleg te bedanken. Voor de vacature werd echter snel G.A.A. Alting von Geusau20 anders bereid gevonden.
Tijdens het overleg bleek echter dat er geen overeenstemming kon worden bereikt over de financiën. De kandidaat, thesaurier-generaal L.J.A. Trip21, was tegen de hoogte van de begrotingen van oorlog en marine, en trok zich terug. Door het wegvallen dreigde de formatie te mislukken. De ARP en CHU konden geen geschikte kandidaat vinden, maar waren ook tegen een extra katholieke minister. Uiteindelijk werd de Amsterdamse wethouder S. de Vries Czn.22 (ARP) bereid gevonden.
Het kabinet had nog even te duchten van de populaire ARP-partijvoorzitter en voormalig premier Abraham Kuyper23. Als hoofdredacteur van de protestantse krant De Standaard liet hij zich in die krant kritisch uit over het kabinet. Het lukte Ruijs de Beerenbrouck en Colijn niet om Kuyper over te halen dat hij zijn steun uitsprak. Uiteindelijk besloot men zonder zijn steun door te zetten, nadat de eveneens bij de ARP populaire Colijn had toegezegd het kabinet publiek te steunen als Kuyper het kabinet negatief zou bejegenen.
Op 9 september werd het kabinet door de koningin beëdigd.
De ministers hadden gezamenlijk een regeringsprogram opgesteld. Het concept-regeringsprogram zoals dat er op 2 september lag had zeven punten. Als eerste benadrukte het kabinet een rechts, maar gematigd kabinet te zijn. De andere paragrafen betroffen economische verbetering na de oorlog, vrijheid van onderwijs24, uitvoering van sociale wetten, versterken van defensie (in het bijzonder van Nederlands-Indië) en het niet voorstellen als kabinet van vrouwenkiesrecht25. Daarnaast was er een sociaal programma bijgevoegd met een aantal sociale plannen, bijvoorbeeld op het gebied van ziektewet en werkloosheidsverzekering.
Formateurs
Foto |
Naam |
Partij |
---|---|---|
|
||
|
De onderhandelaars
Foto |
Naam |
Partij |
---|---|---|
|
||
|
Jhr.Mr. A.F. de Savornin Lohman17 |
|
|
De vaste adviseurs van de koningin
Foto |
Naam |
Functie |
---|---|---|
|
||
|
||
|
Meer over
- 1.De Tweede Kamerverkiezingen van 1918 waren op 3 juli. Het waren de eerste waarbij alle mannen mogen meestemmen. Het waren tevens de eerste verkiezingen volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Er werd niet meer per district gestemd volgens een meerderheidsstelsel, maar kiezers brengen hun stem uit op een persoon die op een kandidatenlijst van een partij staat. Alle uitgebrachte stemmen tellen vanaf deze verkiezingen mee voor de zetelverdeling.
- 2.Evenredige vertegenwoordiging is een kiesstelsel waarbij vrijwel alle uitgebrachte stemmen meetellen voor de uiteindelijke verhoudingen in de zetelverdeling.
- 3.De Algemeene Bond van RK-kiesverenigingen werd op 15 oktober 1904 opgericht. In mei 1926 werd zij omgevormd van een federatieve in een landelijke partij, de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP), onder welke naam de Algemeene Bond ook al langere tijd bekend stond. De Algemeene Bond baseerde zich op het door mgr. Schaepman in 1896 opgestelde programma.
- 4.De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
- 5.De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
- 6.Dochter van koning Willem III, die al op haar tiende, aanvankelijk onder het regentschap van haar moeder, koningin werd. In september 1898 als koningin ingehuldigd en daarna vijftig jaar regerend vorstin. Haar regering kenmerkte zich lange tijd door een zekere afstandelijkheid tot de bevolking, maar in de Tweede Wereldoorlog werd zij uitermate populair. Nadat zij in de meidagen van 1940 noodgedwongen was uitgeweken naar Londen gaf zij haar rol als 'Moeder des Vaderlands' ten volle gestalte door het verzet via radio-toespraken te inspireren. Zag zichzelf als leidsvrouwe van een vernieuwd en verenigd volk. Nadat na de bevrijding bleek dat de oorlog niet de politieke vernieuwing had gebracht die zij had gewenst, deed zij afstand van de troon. Krachtige persoonlijkheid, godsdienstig en temperamentvol.
- 7.Tijdens een kabinetsformatie zijn drie belangrijke functies te onderscheiden. De eerste functie is weggelegd voor de verkenner, die de verschillende coalitiemogelijkheden onderzoekt. Daarna wordt een informateur aangewezen die de onderhandelingen van een specifieke coalitie begeleidt.
- 8.Limburgse priester en staatsman. Dé grote voorman van de katholieken in de eerste helft van de twintigste eeuw. Tot hij in 1896 Tweede Kamerlid werd docent aan het College Rolduc. Behoorde tot de meer democratisch gezinde katholieke Kamerleden. Was pleitbezorger van sociale wetgeving en van de belangen van de mijnwerkers. In 1910 fractievoorzitter, in welke functie hij later als voorzitter van de grootste regeringsfractie een belangrijk stempel op de Nederlandse politiek drukte. Opende in 1918 als formateur de weg naar het kabinet-Ruys I. Kwam in 1922 met de leer van de uiterste noodzaak, waardoor er geen samenwerking met de sociaaldemocraten kwam. Hield, anders dan de bisschoppen wilden, echter de weg daartoe open. Een veel minder goed spreker dan zijn voorganger Schaepman, maar desondanks zeer gezaghebbend in de Kamer. Kende geen enkele persoonlijke eerzucht.
- 9.De ministerraad is de vergadering van alle ministers onder leiding van de minister-president. Alle ministers, ook de ministers zonder portefeuille, maken deel uit van de ministerraad en hebben daarin stemrecht. Staatssecretarissen hebben alleen toegang als zij zijn uitgenodigd. In de ministerraad wordt overlegd over het algemene regeringsbeleid. De leden dragen hiervoor een collectieve verantwoordelijkheid.
- 10.Regeringsprogramma's en regeerakkoorden hebben gemeen dat schriftelijk het voorgenomen beleid van een toekomstig kabinet wordt vastgelegd. Een regeringsprogramma kan ter goedkeuring voorgelegd worden aan de coalitiefracties, maar dit is niet strikt noodzakelijk.
- 11.Limburgse katholieke staatsman die in het interbellum driemaal minister-president en in twee periodes Tweede Kamervoorzitter was. Na advocaat en ambtenaar van het Openbaar Ministerie te zijn geweest, werd hij in 1905 Tweede Kamerlid. In 1918 volgde hij zijn vader op als Commissaris van de Koningin in Limburg, maar spoedig daarna werd hij kabinetsleider. Zijn eerste kabinet kreeg te maken met problemen die samenhingen met de Eerste Wereldoorlog en de afloop daarvan, zoals voedselschaarste en de vlucht van de Duitse keizer naar Nederland. Beantwoordde in november 1918 Troelstra's revolutiepoging met de aankondiging van hervormingen (achturendag, vrouwenkiesrecht). Tijdens zijn laatste kabinet brak de economische wereldcrisis uit. Hoffelijke edelman en goed teamleider, die ook door niet-geloofsgenoten werd gewaardeerd. Als minister van Binnenlandse Zaken echter niet zo doortastend.
- 12.De Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) was een sociaaldemocratische partij, die lange tijd tevens republikeins en antimilitaristisch was. De SDAP werd in 1894 opgericht en kan als opvolger van de revolutionair-socialistische SDB (Socialistenbond) worden beschouwd. De partij was onderdeel van de socialistische zuil en nauw verbonden met organisaties als het NVV, dagblad Het Volk, de Arbeiderspers en de VARA. In 1946 ging de SDAP met VDB en CDU op in de PvdA.
- 13.Om een indeling van de politieke partijen in Nederland te maken worden meestal de termen 'links' en 'rechts' gehanteerd. Als aanvulling op (en in mindere mate alternatief voor) deze indeling worden de termen 'progressief' en 'conservatief' vaak gebruikt. De gronden waarop die indeling wordt gemaakt en dus ook de indeling zelf staan echter vaak ter discussie.
- 14.Vooraanstaand ARP-politicus in de eerste helft van de twintigste eeuw en belangrijk ideoloog van de ethische politiek in Nederlands-Indië. Had in Indië een militaire loopbaan doorlopen en werd in 1901 Tweede Kamerlid. In 1902 volgde al een benoeming tot minister van Koloniën, een functie die hij driemaal zou bekleden. Verder was hij Gouverneur van Suriname, Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië, Eerste Kamerlid en staatsraad. Père noble van de ARP, die geliefd was bij zijn achterban vanwege zijn vroomheid. Gematigde en samenbindende figuur, die bemiddelde bij diverse conflicten, onder meer tussen Kuyper en Heemskerk. Onderhield vriendschappelijke contacten met Kuyper en werd door deze als zijn opvolger gezien. Hield dat zelf echter af, onder andere vanwege zijn gezondheid. Werd bovendien enigszins gekweld door twijfel aan eigen capaciteiten. Adviseur van de koningin.
- 15.De commissaris van de Koning (CvdK) vertegenwoordigt van oorsprong het koninklijk gezag in een provincie en treedt dan ook tegenwoordig nog in een provincie op als vertegenwoordiger van de Nederlandse regering. De commissaris van de Koning maakt deel uit van het provinciebestuur en is voorzitter van Provinciale Staten, maar officieel geen lid. Daarnaast maakt de commissaris van de Koning deel uit van het College van Gedeputeerde Staten en is daarvan voorzitter.
- 16.Antirevolutionair die bijna vijfenveertig jaar actief was als politicus. Zoon van de conservatieve staatsman J. Heemskerk Azn. en afkomstig uit een Amsterdams remonstrants koopmansgezin. Werd later gereformeerd. Kwam in 1888 in de Tweede Kamer en was tevens zeven jaar wethouder van Amsterdam. Weigerde in 1901 minister te worden onder Kuyper en werd in 1908 tegen diens zin kabinetsleider, hetgeen leidde tot een conflict. Na zijn premierschap staatsraad en in de periode 1918-1925 minister van Justitie die belangrijke wetgeving tot stand bracht. In 1929 verving Colijn hem nogal onverhoeds als fractievoorzitter. Hij bleef toen wel Kamerlid. Had de naam zaken soms wat te gemakkelijk op te nemen, maar wist zich door zijn intellect en spreekvaardigheid steeds staande te houden in debatten. Zijn luchtige wijze van optreden bezorgde zijn regeerperiode het predikaat 'jolig Christendom'.
- 17.Protestants politicus; voorman van de christelijk-historischen. Aristocratische, maar ook temperamentvolle Groninger die driftig kon reageren en zich soms zeer scherp uitliet tegen politieke tegenstanders. Stond echter wel open voor argumenten van anderen. Had een sterk juridische inslag bij de benadering van vraagstukken. Werd in 1879 Tweede Kamerlid voor de antirevolutionairen en bleef dat tot 1921 (onderbroken door een kort ministerschap in het kabinet-Mackay en enige jaren in de Eerste Kamer). Brak samen met Kuyper met de Hervormde Kerk, maar keerde zich later af van de antirevolutionaire voorman. Van 1884 tot een conflict in 1896 hoogleraar aan de VU. Voor- en nadien rechter. Als vooraanstaand, invloedrijk staatsman was hij tot op hoge leeftijd één van de belangrijkste adviseurs van koningin Wilhelmina.
- 18.Katholiek Tweede Kamerlid uit een Gelders adellijk geslacht. Advocaat in Nijmegen en in 1901 voor het gelijknamige district tot Kamerlid gekozen. Deskundig op het gebied van onder andere verkeer en buitenlandse zaken. Volgde in 1912 de chu'er Van Bylandt op als Kamervoorzitter, nadat er kritiek op diens leiding was gekomen. In 1915 benoemd tot gezant bij de paus. Verloor dat ambt echter in 1926 na het SGP-amendement tot schrapping van de gelden voor het gezantschap. Bleef daarna actief als diplomaat. Werd in 1918 genoemd als formateur, maar weigerde vanwege zijn gezondheid. Zou overigens 89 jaar worden. Enigszins hautaine, zelfverzekerde en vormelijk denkende jurist en diplomaat. Stond als zodanig wel alom goed aangeschreven.
- 19.Antirevolutionair staatsman, die zijn loopbaan als officier in de binnenlanden van Indië begon. Korte tijd Tweede Kamerlid en als jong minister van Oorlog succesvol. Daarna directeur van een olieconcern. Zeer vermogend. In 1920 opvolger van Kuyper als leider van de ARP. Voerde in 1923-1926 als minister van Financiën een streng bezuinigingsbeleid. Tijdens de crisis van de jaren dertig minister-president. Predikte een beleid van aanpassing, waarbij salarissen en uitkeringen werden verlaagd. Hoffelijk in de omgang. Had ook internationaal goede contacten en gezag. Charismatisch spreker en krachtige persoonlijkheid, die zich het liefst met hoofdlijnen bezighield, maar zichzelf ook wel overschatte. Tamelijk opportunistisch en hard. Riep bij tegenstanders nogal wat weerstanden op. Reageerde soms impulsief, zoals in mei 1940 toen hij langdurige Duitse heerschappij leek te aanvaarden. Stierf in Duitse ballingschap.
- 20.Bekwaam officier die na functies bij onder meer de Generale Staf in 1913 directeur-generaal van de Posterijen en in 1918 minister van Oorlog in het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I werd. Werd najaar 1918 - na vier jaar mobilisatie - geconfrontreerd met onlusten van militairen en met de roep om bezuinigingen op militaire uitgaven. Volgde geen vaste koers. Bewerkstelligde wel het ontslag van opperbevelhebber Snijders toen die reorganisatie afwees en verlaagde de defensie-uitgaven, maar ging op dat punt volgens velen niet ver genoeg. In 1919 werd door amendering zijn begroting zodanig 'uitgekleed' dat hij, ondanks aanvaarding ervan, besloot af te treden. Nadien lid van de Rekenkamer.
- 21.Zeer invloedrijk ambtenaar van Financiën en bankpresident, met een ongekende werklust. Was bankier in Nederlands-Indië en later voorzitter van de Ondernemersraad voor Indië. Behoorde tot een groep invloedrijke Indische intimi van Colijn. Was als president van de Nederlandsche Bank dé grote man achter het financiële beleid in de jaren dertig van de twintigste eeuw, waarbij handhaving van de gouden standaard en een sluitende begroting centraal stonden. Bleef na de Duitse inval in mei president van De Nederlandsche Bank en werd tevens waarnemend secretaris-generaal van Financiën. Trad in maart 1941 echter af.
- 22.ARP-Kamerlid, bestuurder en minister. Voor hij de politiek in ging onderwijzer en advocaat. In 1902 als opvolger van Idenburg Tweede Kamerlid voor Gouda en in 1907 afgevaardigde voor het district Sneek. Werd in 1908 wethouder van onderwijs in Amsterdam en had tijdens de Eerste Wereldoorlog de portefeuille financiën. Als minister van Financiën in het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I 'tweede keuze', nadat anderen hadden geweigerd. Trachtte zich met humor staande te houden, maar verdween in 1921 voortijdig, vanwege kritiek op zijn beleid en een parlementaire nederlaag. Was na zijn aftreden wethouder van Den Haag en korte tijd Eerste Kamerlid.
- 23.'Abraham de geweldige'. De grote voorman en stichter van de Anti-Revolutionaire Partij, de partij van de 'kleine luyden'. Krachtig organisator en goed spreker. Stichtte ook het dagblad De Standaard, de Vrije Universiteit en de Gereformeerde Kerk, nadat hij een afscheidingsbeweging (Doleantie) had geleid. Was predikant en werd in 1874 Tweede Kamerlid, maar verliet de Kamer al na drie jaar. Keerde in 1894 echter terug en werd voorzitter van de meer democratische antirevolutionairen. Leidde in 1901-1905 een coalitiekabinet, dat vooral in de herinnering bleef voortleven door het de kop in drukken van de Spoorwegstaking in 1903 en door de ontbinding van de Eerste Kamer in 1904. Kwam in 1908 in conflict met Heemskerk en in 1909 in opspraak door de zgn. lintjesaffaire, maar werd desondanks tot zijn dood door zijn achterban als de door God gegeven leider beschouwd.
- 24.Het huidige Grondwetsartikel (artikel 23) dateert grotendeels uit 1917. In dat jaar werd na jarenlange strijd een politiek compromis bereikt, waardoor er financiële gelijkstelling kwam tussen bijzonder en openbaar onderwijs. Met name de liberalen verzetten zich lange tijd tegen subsidiëring door het Rijk van het bijzonder onderwijs (met name katholieke en protestants-christelijke scholen). In 1887 sprak het parlement overigens al uit, dat de Grondwet een dergelijke subsidiëring niet verbood.
- 25.Op 10 juli 1919 nam de Eerste Kamer het initiatiefwetsvoorstel-Marchant over het vrouwenkiesrecht aan. Daardoor kregen vrouwen het recht om te stemmen voor Tweede Kamer, Provinciale Staten en gemeenteraden.
- 26.Pas aan het einde van de 19e eeuw ontstond er een politieke organisatie van katholieken. Toch traden zij al vanaf omstreeks 1870 als groepering in het parlement op. Het zou tot 1883 duren, voordat er 'Proeve van een program van een katholieke partij' kwam en pas in 1897 kwam er een verbond van R.K. kiesverenigingen. Initiatiefnemer voor de katholieke partijvorming was de priester-staatsman Herman Schaepman.
- 27.Fors gebouwde katholieke generaal, met grote witte knevel, uit een Gelders adellijk geslacht, die in vol ornaat de Eerste Kamer voorzat. Beminnelijke, hoffelijke figuur uit een familie die vele officieren voortbracht. Hijzelf was dat liefst 60 jaar. In 1908 door Zuid-Holland tot senator gekozen en in 1914 door het liberale kabinet-Cort van der Linden tot Eerste Kamervoorzitter benoemd. Vervulde zijn ambt met grote nauwgezetheid en trouw, en ook met een zekere ijdele trots. Leeft in de herinnering ook voort vanwege typische versprekingen. Zo sprak hij eens van 'onze fourier' in plaats van 'onze griffier'. Bleef na zijn aftreden als Kamervoorzitter nog twee jaar 'gewoon' lid.
- 28.De Eerste Kamervoorzitter leidt de vergadering van de Eerste Kamer en is tevens voorzitter van het College van fractievoorzitters en het College van Voorzitter en Ondervoorzitters (interne organisatie). Hij zit ook de Verenigde Vergaderingen voor. Daarnaast vertegenwoordigt de voorzitter de Kamer naar buiten toe, zoals in contacten met buitenlandse parlementen en bij ontvangsten van gasten.
- 29.Vooraanstaande liberale staatsman uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Was advocaat en provinciebestuurder en kwam in 1901 voor een Rotterdams district in de Tweede Kamer. Had grote belangstelling voor koloniale vraagstukken en werd in het kabinet-De Meester minister van Koloniën. Keerde in 1913 terug in de Kamer na Gouverneur van Suriname te zijn geweest. In 1917 volgde hij Goeman Borgesius op als Kamervoorzitter. Dat ambt bekleedde hij met veel gezag en met strakke hand wist hij de vaak lastige communistische en links-socialistische afgevaardigden in de hand te houden. In 1921 Landvoogd van Nederlands-Indië en in dat ambt conservatief en vrij kleurloos. Bleef tot op hoge leeftijd politiek actief als partijvoorzitter en lid van de Eerste Kamer. Bekritiseerde toen zijn opvolger als Gouverneur-Generaal, De Graeff.
- 30.De voorzitter leidt de vergadering van de Tweede Kamer. In het Reglement van Orde staat welke bevoegdheden van toepassing zijn. Daarnaast vertegenwoordigt de voorzitter de Kamer naar buiten toe, bijvoorbeeld in contacten met buitenlandse parlementen. De voorzitter heeft een coördinerende rol tijdens de eerste fase van de kabinetsformatie.
- 31.Voortvarend bestuurder van Indische afkomst met vele nevenfuncties. Succesvol wethouder en burgemeester van Amsterdam. Dominante persoonlijkheid die allergisch was voor SDAP'ers. Stond bekend als slim en gevat, maar ook als enigszins driftig. Hekelde als liberaal lid van de Eerste Kamer de bemoeizucht van de minister van Binnenlandse Zaken in Amsterdam. Eerste vicepresident van de Raad van State die niet van adel was.
- 32.De vicepresident van de Raad van State heeft de feitelijke leiding van dit Hoge College van Staat, het belangrijkste adviesorgaan van de regering. Hij of zij bekleedt tevens het voorzitterschap van de Afdeling Advisering van de Raad van State, die adviezen uitbrengt over onder meer wetsvoorstellen en verdragen. Verder is de vicepresident een belangrijk (persoonlijk) adviseur van het staatshoofd bij staatkundige kwesties.
- 33.Dit centrumrechtse kabinet regeerde in het laatste jaar van de Eerste Wereldoorlog en in de roerige jaren die daarop volgden. Hoewel ARP, CHU en Katholieken, alleen samen met enkele kleine partijen een meerderheid hadden, werd toch een overwegend christelijk kabinet gevormd onder leiding van de eerste katholieke minister-president, de Limburgse Commissaris van de Koningin Charles Ruijs de Beerenbrouck.