Nota naar aanleiding van het tweede verslag - Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten

Deze nota naar aanleiding van het tweede verslag i is onder nr. E toegevoegd aan wetsvoorstel 36225 - Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten; Nota naar aanleiding van het tweede verslag
Document­datum 27-11-2024
Publicatie­datum 27-11-2024
Nummer KST1172029
Kenmerk 36225, nr. E
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2024-2025

36 225    Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten

E    NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET TWEEDE VERSLAG

Ontvangen 25 november 2024

De commissie heeft met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag.1 De leden van de fracties van BBB, GroenLinks-PvdA, VVD en D66 hebben naar aanleiding van deze nota enkele nadere vragen en opmerkingen.

De leden van de fractie van het CDA sluiten zich aan bij al deze vragen en opmerkingen.

De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 hebben hun vragen en opmerkingen gezamenlijk geformuleerd. De leden van de fracties van de Christenunie en de PvdD sluiten zich aan bij deze vragen en opmerkingen.

De leden van de fractie van de Christenunie sluiten zich tevens aan bij de vragen van de leden van de VVD-fractie.

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het tweede verslag van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid. De antwoorden op de vragen van de bij het verslag betrokken fracties zijn in de volgorde van dat verslag beantwoord.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB

De leden van de fractie van de BBB hebben enkele vragen die betrekking hebben op het verduidelijken van definities en termen van het wetsvoorstel en niet zozeer op de inhoud. Beantwoording van deze vragen zal volgens deze leden met name in juridische procedures een extra kapstok kunnen vormen voor uitleg door een rechter.

Vraag 1 (gemeente van verblijf)

Artikel 1 sub b van het wetsvoorstel definieert "gemeente van verblijf" als volgt: "gemeente waarin betrokkene verblijft of voor het laatst heeft verbleven onderscheidenlijk gevestigd is". Voor "verblijf" wordt heel duidelijk gerefereerd aan het heden en verleden. Echter voor "gevestigd" wordt slechts de tegenwoordige situatie benoemd. De leden van de BBB vragen de regering of het niet logischer zou zijn om ook "of voor het laatst gevestigd was" onder de geografische reikwijdte te doen vallen?

De gemeente van verblijf is gedefinieerd als de gemeente waarin de betrokkene verblijft of voor het laatst heeft verbleven onderscheidenlijk daarin gevestigd is. Dit is in het geval van natuurlijke personen in principe de gemeente waar betrokkene volgens de Basisregistratie Personen (BRP) is ingeschreven of voor het laatst was ingeschreven. Zoals is toegelicht in de memorie van toelichting, zijn er echter situaties voorstelbaar waarin een andere gemeente zorgdraagt voor het casusoverleg.1 Zoals gezegd, wordt met de zinsnede “de gemeente waarin de betrokkene verblijft of voor het laatst heeft verbleven" in artikel 1, onder b, gedoeld op natuurlijke personen. De verleden tijd is nodig in geval van bijvoorbeeld uitreizigers naar strijdgebieden in Syrië en Irak, gelet op de vereiste coördinatie in de aanpak van casuïstiek rond terugkerende uitreizigers. In die gevallen zal als gemeente van verblijf in de regel worden aangemerkt de gemeente waarin de uitreiziger voor het laatst stond ingeschreven.

Met de gemeente waarin de betrokkene “gevestigd is" wordt gedoeld op rechtspersonen. Bij een rechtspersoon is naar zijn aard geen sprake van een situatie zoals bij uitreizigers. Derhalve is bij een rechtspersoon uitsluitend de huidige vestigingsplaats relevant.

Vraag 2 (rechtspersonen)

Het wetsvoorstel heeft tot doel het uniform regelen van gegevensverwerking van personen. In de tekst wordt volgens de leden van de BBB-fractie echter gerefereerd aan zowel natuurlijke als rechtspersonen. Zij vragen de regering hoe het vastleggen van gegevens van rechtspersonen zich verhoudt tot deze doelstelling. Overigens wordt in artikel 4 van het wetsvoorstel een opsomming gegeven van de categorieën persoonsgegevens die verstrekt en dus vastgelegd worden, waarbij niet heel specifiek op rechtspersoon betrekking hebbende gegevens worden vermeld, zo merken genoemde leden op.

Het is in de praktijk regelmatig noodzakelijk om in een casusoverleg een rechtspersoon te kunnen bespreken. Hierbij kan worden gedacht aan een religieuze instelling of een idealistische stichting waarbij sprake is van radicalisering. Het openbaar ministerie heeft daarom in de consultatie bepleit om te verduidelijken dat rechtspersonen onder de werking van het wetsvoorstel vallen. Dit advies is overgenomen, omdat de bestrijding van radicalisering zich ook moet richten op rechtspersonen en daarover zo nodig gezamenlijk gegevens moeten kunnen worden geanalyseerd.2 Dit past binnen de doelstelling van het wetsvoorstel om radicalisering te voorkomen, verminderen en bestrijden en te voorkomen dat radicalisering overgaat naar geweld.

Artikel 4 van het wetsvoorstel bevat een limitatieve opsomming van de persoonsgegevens die een deelnemer aan het casusoverleg mag verstrekken aan de overige deelnemers. De regelgeving inzake bescherming van persoonsgegevens ziet uitsluitend op gegevens omtrent natuurlijke personen. Gegevens omtrent rechtspersonen zijn geen persoonsgegevens in de zin van de AVG. Om die reden bevat artikel 4 van het wetsvoorstel geen limitatieve opsomming van gegevens die specifiek op rechtspersonen betrekking hebben.

Vraag 3 (definitie en reikwijdte van term betrokkene)

In artikel 3 van het wetsvoorstel worden de deelnemers aan het zogenaamde casusoverleg opgesomd. Artikel 3 aanhef en onder a. luidt als volgt: ‘‘de burgemeester van de gemeente van verblijf en van andere gemeenten, voor zover in die andere gemeenten de gevolgen van de radicalisering van betrokkene merkbaar zijn of voor zover daar personen verblijven met wie betrokkene een sociale relatie onderhoudt

Artikel 1 van het wetsvoorstel geeft geen verdere definitie van “betrokkene" en hoewel het voor de hand ligt dat gedoeld wordt op “de persoon die mogelijk radicaliseert", geeft artikel 3 volgens de leden van de BBB-fractie aan dat ook personen in een sociale relatie met betrokkene onderdeel van het casusoverleg kunnen zijn. Daarmee wordt de reikwijdte van de gegevensverwerking ruimer.

Genoemde leden vragen de regering of dit een juiste veronderstelling is.

Met de term betrokkene wordt inderdaad gedoeld op de persoon die in verband kan worden gebracht met radicalisering of terroristische activiteiten (zie de artikelen 2, eerste lid, 4, en 5, eerste lid, van het wetsvoorstel). Onder strikte voorwaarden mogen in een casusoverleg ook sociale relaties van de betrokkene worden betrokken. Persoonsgegevens omtrent die sociale relaties mogen uitsluitend worden verstrekt en verwerkt, voor zover zij relevant zijn voor het opstellen, uitvoeren of evalueren van het integrale plan van aanpak inzake de betrokkene die onderwerp is van bespreking in het casusoverleg (aldus artikel 4, onderdeel h, van het wetsvoorstel). Zoals in de memorie van toelichting is toegelicht, is dit allereerst noodzakelijk om in te kunnen schatten of er sprake is van een netwerk; met wie betrokkene omgaat kan immers bepalend zijn om de eventuele mate van radicalisering te duiden. Voorts is dit noodzakelijk om de ideologische beïnvloeding door de betrokkene te kunnen beperken ter preventie van verdere radicalisering. Tot slot kan de directe omgeving van belang zijn als interventiemogelijkheid.3

Vraag 4 (formulering artikel 3)

In artikel 3 aanhef onder a van het wetsvoorstel wordt gesproken over “de burgemeester van de gemeente van verblijf en van andere gemeenten" en in artikel 3 aanhef onder b over “het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten, bedoeld in onderdeel a". De leden van de BBB-fractie vragen zich af of het voor het eenduidig regelen niet beter zou zijn om in artikel 3 aanhef en onder b met “het college van burgemeester en wethouders" te bedoelen de burgemeester van datzelfde college zoals in de gerefereerde wetten wordt vermeld.

De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders zijn te onderscheiden organen van de gemeente (zie artikel 6 Gemeentewet). Zij hebben ieder hun eigen wettelijke taken en bevoegdheden krachtens de Gemeentewet en sectorspecifieke wetten. In de formulering van de deelnemers zijn de wettelijke taken genoemd om duidelijk te maken welke wettelijke taken de aanleiding vormen om deze partijen als deelnemers aan te wijzen. Voor de burgemeester houdt dit - naast diens regierol -verband met de taken zoals omschreven in artikel 3, eerste lid, onderdeel a. Dit betreft - kort gezegd - taken die zijn gerelateerd aan het domein van openbare orde en veiligheid. Voor het college van burgemeester en wethouders is de aanleiding voor de deelname gelegen in de taken zoals omschreven in artikel 3, eerste lid, onderdeel b. Het gaat dan vooral om taken in het sociaal domein en de toeleiding naar werk, scholing of een voorziening voor maatschappelijke ondersteuning en maatregelen in de zin van de Jeugdwet. Omdat de aanleiding voor deelname dus verschillend is voor burgemeester en het college, zijn deze uitgesplitst over de onderdelen a en b van artikel 3, eerste lid.

Vraag 5 (rol burgemeester)

Verder vragen zij of daarbij hun veronderstelling juist is dat het de burgemeester is (zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 aanhef en onder a) die acteert als 'overall' proceseigenaar en eindverantwoordelijke voor een adequate vastlegging door alle partijen, ook al spreekt artikel 12 van het wetsvoorstel van een "gezamenlijke verwerkings verantwoorde lijkheid".

De burgemeester krijgt met het wetsvoorstel geen rol als eindverantwoordelijke voor een adequate vastlegging van de gegevens in het casusoverleg. De burgemeester krijgt volgens artikel 2, eerste lid, de taak om te zorgen voor de instandhouding van een casusoverleg voor de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten. Dat wil zeggen dat er een structuur dient te zijn voor overleg indien zich gevallen voordoen die bespreking behoeven. Zoals nader is toegelicht in paragraaf 5d van het nader rapport in reactie op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, is dit een faciliterende, procesmatige rol.5 De regierol van de burgemeester gaat alleen over de organisatie van het casusoverleg, om de afstemming van maatregelen tussen de deelnemende ketenpartners te bevorderen. De verantwoordelijkheid om de gegevens adequaat vast te leggen, blijft dus een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle deelnemers (artikel 12). Deze gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid wordt geregeld in artikel 26 AVG.

Vraag 6 (algemene maatregel van bestuur)

Op diverse plekken in het wetsvoorstel wordt verwezen naar een nog te publiceren algemene maatregel van bestuur. De leden van de fractie van de BBB informeren bij de regering of het de bedoeling is om één algemene maatregel van bestuur te definiëren en niet meerdere zodat de onderlinge samenhang niet verloren gaat en benoemde onderdelen in één keer kunnen worden vastgesteld.

Overigens spreekt de tekst in artikel 3 lid 2 van het wetsvoorstel over nadere regels die in een algemene maatregel van bestuur "kunnen" worden gesteld. De leden van de BBB-fractie merken op dat zij er van uit gaan dat met "kunnen" bedoeld wordt "zullen" en vragen de regering of dit juist is.

Het wetsvoorstel bevat verschillende grondslagen voor een algemene maatregel van bestuur (amvb). Dit betekent niet dat er noodzakelijkerwijs ook verschillende amvb's tot stand moeten komen. Het is inderdaad de bedoeling om het onderhavige wetsvoorstel met één amvb uit te werken. Daartoe is het Besluit gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten in voorbereiding. Het ontwerpbesluit is momenteel aanhangig bij de Afdeling advisering van de Raad van State.4

Artikel 3, tweede lid, van het wetsvoorstel bepaalt dat bij of krachtens amvb nadere regels kunnen worden gesteld over de wettelijke taken en bevoegdheden van de deelnemers en daaraan gerelateerde noodzakelijke werkzaamheden waarvoor gegevens kunnen worden verwerkt binnen het casusoverleg. De omschrijving dat nadere regels 'kunnen worden gesteld' betekent dat het hier om een zogenaamde facultatieve amvb gaat, op grond waarvan de regering bevoegd maar niet verplicht is deze amvb tot stand te brengen. Zoals in de memorie van toelichting op deze bepaling nader is toegelicht,5 is deze mogelijkheid opgenomen om actualisaties te kunnen doorvoeren naar aanleiding van wijzigingen of verschuivingen in de in artikel 3, eerste lid, genoemde wettelijke taken en bevoegdheden van de deelnemers. Vooralsnog is niet gebleken van de noodzaak om actualisaties door te voeren, zodat het nog niet nodig is om gebruik te maken van artikel 3, tweede lid.

Vraag 7 (minister als deelnemer)

In artikel 21 van het wetsvoorstel wordt een nieuw artikel 51cb toegevoegd aan de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Daarin wordt de "Minister" geïntroduceerd als mogelijke deelnemer aan het casusoverleg. De leden van de BBB-fractie informeren waarom deze mogelijkheid niet wordt vermeld in artikel 3 waar de "deelnemers' aan het casusoverleg worden opgesomd.

Het voorgestelde artikel 51cb Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens regelt de grondslag voor de Minister van Justitie en Veiligheid of het openbaar ministerie om - indien zij deelnemen - tenuitvoerleggingsgegevens te verstrekken aan het casusoverleg. Op basis van dit artikel beschikt de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), een agentschap van het ministerie van Justitie en Veiligheid, over een grondslag om tenuitvoerleggingsgegevens te verstrekken aan het casusoverleg. Zoals toegelicht in de memorie van toelichting bij artikel 3, derde lid,6 kan DJI op incidentele basis deelnemen onder de voorwaarden van die bepaling, met name indien er in de casuïstiek sprake is van detentie en deelname van DJI aan het casusoverleg, gelet op diens deskundigheid en wettelijke taken, noodzakelijk is om een gezamenlijk plan van aanpak te maken. Omdat DJI een dienstonderdeel is van het ministerie van Justitie en Veiligheid, wordt zoals gebruikelijk in het wetsvoorstel gesproken van 'Onze Minister'.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 Vraag 8 (opleidings- en ervaringseisen weegploeg)

De weegploeg moet voorkomen dat personen ten onrechte worden besproken in het casusoverleg, door voorafgaand aan bespreking in het casusoverleg aan de hand van een zorgvuldige analyse van de signalen en objectieve criteria te beoordelen of het, gelet op het doel van de casusoverleggen, noodzakelijk is om een aangemelde casus te bespreken in het casusoverleg, zo volgt uit de nota naar aanleiding van het verslag.9 De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 zouden graag vernemen aan welke opleidings- en ervaringseisen de leden van de weegploeg dienen te voldoen. Zij merken op dat een zorgvuldige toepassing van alle bevoegdheden uit dit wetsvoorstel staat of valt bij de kwaliteit van het werk van de weegploeg.

Ik onderken dat de kwaliteit van het werk van de weegploeg van belang is voor een zorgvuldige wetstoepassing.

Artikel 17 van het ontwerpbesluit gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten bepaalt dat de deelnemers aan het casusoverleg zorg moeten dragen dat de medewerkers die zij hebben aangewezen voor de inzet in het casusoverleg, voor zover relevant voor hun functie, passende opleidingen moeten krijgen ter bevordering van hun kennis en vaardigheden op het gebied van een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens, de regels die op het casusoverleg van toepassing zijn, de werkprocessen van het casusoverleg, methoden en technieken van informatieanalyse, informatiebeveiliging en data-ethiek. Ik zeg hierbij toe dat ik bij gelegenheid van het nader rapport in het voornoemde artikel 17 zal expliciteren dat deze opleidings- en trainingsverplichting ook zal gelden jegens de medewerkers van de weegploeg.

De praktijk wijst uit dat de leden van de weegploeg trainingen volgen bij het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR), universiteiten en andere trainingsbureaus.

Vraag 9 (unanimiteit weegploeg)

Artikel 5 lid 3 van het wetsvoorstel bepaalt dat de deelnemers aan het overleg eensluidend tot overeenstemming moeten komen. De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 informeren naar de situatie dat men niet tot overeenstemming komt en wat er dan gebeurt met de besproken gegevens. Verder vragen zij hoe wordt voorkomen dat één of meerdere deelnemers aan het overleg die gegevens toch zullen gebruiken in hun werk. Ten slotte vragen zij in dit verband of het kan voorkomen dat men niet eensluidend is en dat één van de deelnemers na het beraad besluit de betrokkene te horen op basis van de verkregen gegevens. Hoe waardeert de regering dat, zo vragen genoemde leden.

Als de leden van de weegploeg niet tot een eensluidende beoordeling komen, betekent dat dat een aangemelde casus niet in behandeling wordt genomen door het casusoverleg. Op grond van artikel 16 van het ontwerpbesluit gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten moeten de gezamenlijk verwerkte persoonsgegevens dan worden vernietigd of geanonimiseerd.

Dit voorkomt ook verder gebruik van deze gegevens. Dit betekent dus ook dat er geen grondslag is om de betrokkene “op basis van de verkregen gegevens" te horen, indien de weegploeg niet tot een eensluidende beoordeling is gekomen over de noodzaak van bespreking in een casusoverleg. Wel is het mogelijk dat (een lid van) de weegploeg - los van de verkregen gegevens - in gesprek gaat met de betrokkene, zoals alle overheidsinstanties in gesprek kunnen gaan met burgers. De betrokkene kan daarbij vrijwillig gegevens verstrekken en toestemming geven voor de verwerking van die door hemzelf verstrekte gegevens, mits hij is geïnformeerd waarvoor de gegevens gebruikt kunnen worden.

Vraag 10 (formulering artikel 5, eerste lid)

In de nota naar aanleiding van het verslag is in reactie op vragen van de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 met betrekking tot de vereisten voor aanmelding van een casus aangegeven dat gelet op artikel 5 lid 1 van het wetsvoorstel een casus alleen kan worden aangemeld naar aanleiding van "gedragingen" van een natuurlijk persoon of rechtspersoon.10 De verwarring rond het antwoord op de vraag of de persoon of diens gedragingen centraal moeten staan, wordt volgens de leden van genoemde fracties in de hand gewerkt door de formulering in artikel 5 lid 1.

Daarin gaat het over gedragingen die in verband "kan" worden gebracht met radicalisering of terroristische activiteiten of een situatie waarin deze verkeert, die verband houden met het doel van het casusoverleg, en daartoe gegevens verwerken. Door het enkelvoud van het werkwoord lijkt het alsof het slaat op de persoon, maar wordt niet veeleer gedoeld op de gedragingen en moet het daarom niet de meervoudsvorm hebben, zo informeren de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66. Ook in het tweede deel van artikel 5 lid 1 wordt meervoud gebruikt. Is dit niet iets wat bij een technische verbetering van de wettekst kan worden aangepast, zo vragen genoemde leden.

Omdat in artikel 5, eerste lid, de bijzin “die in verband kan worden gebracht..." terugslaat op de natuurlijke persoon of rechtspersoon, is het enkelvoud juist. De zinsnede “die verband houden met het doel van het casusoverleg" slaat terug op “gedragingen van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in verband kan worden gebracht met radicalisering of terroristische activiteiten of een situatie waarin deze verkeert". Als een of meer delen van het onderwerp (in dit geval: 'gedragingen' en 'situatie') voor dan wel na 'of' meervoudig zijn, staat de persoonsvorm in het meervoud,7 dus om die reden is het meervoud hier juist.

De persoon staat uiteraard centraal, maar alleen zijn gedragingen kunnen aanleiding zijn voor bespreking in het casusoverleg, of, in sommige gevallen, de situatie waarin betrokkene verkeert. Dat laatste is toegelicht in antwoord 3 van de nota naar aanleiding van het verslag aan uw Kamer.8

Vraag 11 (steekproefsgewijze beoordeling rechtmatigheidsadviescommissie)

Ook aan de rechtmatigheidsadviescommissie komt ingevolge artikel 15 van het wetsvoorstel een belangrijke controlerende taak toe. Zij gaat de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens in de casusoverleggen structureel beoordelen. De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 informeren of deze structurele beoordeling steekproefsgewijs plaats gaat vinden of met een vaste regelmaat en hoe vaak daarin is voorzien.

De taak van de rechtmatigheidsadviescommissie is bepaald in artikel 15 van de wet: het structureel beoordelen van de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens in de casusoverleggen bij nieuwe verwerkingen en wijziging in verwerkingen en het doen van voorstellen aan het casusoverleg om onrechtmatigheden op te lossen. Artikel 13, eerste lid, van het ontwerpbesluit expliciteert dat de deelnemers ervoor moeten zorgen dat de rechtmatigheidsadviescommissie ten behoeve van haar wettelijke adviestaak naar behoren en tijdig in ieder geval wordt betrokken bij nieuwe verwerkingswijzen en wijzigingen daarvan. Gekozen is voor de formulering “verwerkingswijzen", want zoals beschreven in de memorie van toelichting op de wet ligt het in de rede dat bij verstrekkingen op casusniveau conform een in de wet vastgelegde verwerkingswijze er in beginsel geen tussenkomst van de rechtmatigheidsadviescommissie nodig zal zijn; zij is nodig om uitspraken te doen over nieuwe verwerkingswijzen en over kwesties waarbij er twijfel bestaat over de rechtmatigheid van een verwerking.9 De meerwaarde van de rechtmatigheidsadviescommissie kan daarbij juist zijn dat zij duidelijkheid verschaft over de rechtmatigheid, wat het proces bevordert. Zoals mijn ambtsvoorganger tijdens de plenaire behandeling in de Eerste Kamer heeft toegelicht bij de gelijkluidende bepaling uit de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden, is de rechtmatigheidsadviescommissie bedoeld voor een toets op de rechtmatigheid van de inrichting van processen, dus een toets op metaniveau, en niet voor een inhoudelijke beoordeling van individuele dossiers.10

Artikel 13, eerste lid, van het ontwerpbesluit bepaalt tevens dat de commissie zowel gevraagd als ongevraagd kan adviseren ter uitoefening van haar wettelijke adviestaak. Leden van de rechtmatigheidsadviescommissie kunnen ten behoeve van de toetsing op rechtmatigheid worden geautoriseerd tot het systeem (artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van het wetsvoorstel). Het is dus niet uitgesloten dat de rechtmatigheidsadviescommissie (ongevraagd) een steekproefsgewijze beoordeling doet, mits zij dat nodig acht om de rechtmatigheid van de verwerkingswijze te kunnen beoordelen. Een steekproefsgewijze beoordeling ligt echter meer op de weg van de functionarissen gegevensbescherming van de deelnemende instanties (FG's) en de coördinerend FG, of eventueel de Autoriteit persoonsgegevens. De FG's houden onafhankelijk toezicht op de gegevensverwerking. Dit kunnen zij intensiveren afhankelijk van onder meer de risico's en de aard en omvang van de verwerking (artikel 39, tweede lid, AVG).

Vraag 12 (contactpunt)

Elk casusoverleg krijgt ingevolge artikel 12 lid 4 van het wetsvoorstel een contactpunt, waar de betrokkene om informatie en inzage kan vragen. De leden van de fracties GroenLinks-PvdA en D66 vragen of het contactpunt alle gegevens moet verstrekken die beschikbaar zijn, behoudens wanneer er zich een uitzonderingsgrond voordoet en of het contactpunt gerechtigd is een deel van de informatie niet te verstrekken. Indien dit laatste het geval is vragen zij of de betrokkene daar automatisch van op de hoogte wordt gesteld.

Bij een inzageverzoek moet het contactpunt in principe inzage verlenen in de verwerkte persoonsgegevens over de betrokkene, overeenkomstig artikel 15 van de AVG. Volgens artikel 15, derde lid, AVG geldt bij het recht op inzage ook een recht om een kopie te verkrijgen van de verwerkte persoonsgegevens. Het Hof van Justitie van de EU heeft geoordeeld dat de betrokkene op grond hiervan recht heeft op een “getrouwe en begrijpelijke reproductie" van de verwerkte persoonsgegevens.11 De betrokkene kan volledige documenten verkrijgen indien dat onontbeerlijk is om hem in staat te stellen om zijn rechten op rectificatie, gegevenswissing, beperking van de verwerking of bezwaar uit te oefenen.12 Dit lijdt uitzondering voor zover het verstrekken van een kopie afbreuk zou doen aan de rechten en vrijheden van anderen. Voor zover mogelijk moet ervoor worden gekozen de persoonsgegevens te verstrekken op een wijze die geen afbreuk doet aan de rechten of vrijheden van anderen.13

Inzage kan verder worden geweigerd voor zover dat noodzakelijk en evenredig is ter waarborging van een belangrijke doelstelling van algemeen belang als bedoeld in artikel 41 van de Uitvoeringswet AVG in samenhang gelezen met artikel 23 AVG.

Als het contactpunt een verzoek tot inzage afwijst, geldt dat als besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (gelet op artikel 34 Uitvoeringswet AVG). Dit moet worden bekendgemaakt aan de betrokkene.

Vraag 13 (informatie over rectificatie)

Als blijkt    dat    de    verwerkte    gegevens    onjuist    zijn ,   moet    ingevolge    artikel 10 van het wetsvoorstel daarvan melding worden gemaakt aan de verstrekker en wordt de onjuistheid gecorrigeerd. De leden van de fracties GroenLinks-PvdA en D66 vragen waarom in dit artikel niet is vermeld dat de betrokkene hier automatisch van op de hoogte wordt gesteld.

Indien de betrokkene aan het contactpunt verzoekt om rectificatie, is de reactie van het contactpunt een besluit. Dit moet op grond van de Algemene wet bestuursrecht worden bekendgemaakt aan de betrokkene.

Mocht het zo zijn dat de aanleiding van de rectificatie niet een verzoek van betrokkene is, dan volgt uit artikel 19 AVG dat de ontvanger van onjuiste persoonsgegevens over de correcties moet worden geïnformeerd door de verstrekker daarvan. Hierdoor wordt ook de betrokkene geïnformeerd over correcties, indien het casusoverleg in een eerder stadium de onjuiste persoonsgegevens aan de betrokkene had verstrekt, bijvoorbeeld eerder bij een inzageverzoek.

Vraag 14 (jurisprudentie treiteraanpak)

Op 3 juli 2024 heeft de Raad van State14 in een zaak tussen de gemeente Amsterdam en een journalist die in een Persoonsgerichte aanpak (PGA) was opgenomen geoordeeld dat een PGA voortaan als een bestuursrechtelijk besluit in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht moet worden beschouwd. De gemeente Amsterdam heeft volgens de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en D66 bevestigd dat dit oordeel van de Raad van State inderdaad betekent dat er voortaan bezwaar mogelijk is. Zij zouden graag vernemen in hoeverre deze uitspraak de inhoud van dit wetsvoorstel beïnvloedt. Ook informeren genoemde leden of de regering voornemens is met    aanpassingen    te komen.    Als    dit    niet    het    geval is    horen    zij    graag    waarom niet.

Deze uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2024 gaat over de Amsterdamse treiteraanpak. Daarin werkt de gemeente Amsterdam samen met onder meer de politie, het Openbaar Ministerie, woningbouwcorporaties en Jeugdbescherming om bijzondere gevallen van ernstige overlast en intimidatie in de woonomgeving tegen te gaan. In de uitspraak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak haar eerdere jurisprudentie15 genuanceerd en “thans" geoordeeld dat de beslissing om iemand op te nemen in de treiteraanpak moet worden gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, zodat daartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak is dit nodig omdat de bestaande mogelijkheid uit de AVG om te verzoeken om verwijdering van na de opname verwerkte persoonsgegevens betekent dat dan al persoonsgegevens mogelijk zelfs op grote schaal zijn verwerkt en de gevolgen daarvan niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, wat voor de betrokkene onevenredig bezwarend is geacht.

Zoals mijn ambtsvoorganger heeft betoogd tijdens de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer,16 zie ik vanuit het perspectief van de rechtsbescherming geen reden om de beslissing van de weegploeg om een casus bij het casusoverleg aan te melden, gelijk te stellen met een besluit in zin van de Algemene wet bestuursrecht. Ik verwacht evenmin dat de rechter tot dit oordeel zal komen. Het is namelijk in het onderhavige wetsvoorstel niet reëel om te veronderstellen dat er in die (wegings)fase veel persoonsgegevens zijn verwerkt en dat de gevolgen daarvan niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, want in die fase heeft alleen de gegevensverwerking en -uitwisseling ten aanzien van het weegmoment plaatsgevonden, en de verwerkingen in de korte tijd tussen beslissing en het informeren van de betrokkene. De weegploeg bestaat uit slechts drie partijen en de verwerking van persoonsgegevens is beperkt tot het maken van de weging of voor een bepaalde persoon een noodzaak bestaat tot bespreking in een casusoverleg. Ook in de fase daarna is het aantal deelnemers beperkt. Reeds hierom is de situatie onvergelijkbaar met de treiteraanpak, waarbij volgens de Afdeling bestuursrechtspraak structureel en grootschalig persoonsgegevens worden verwerkt.

Daarnaast baseer ik mijn verwachting op de volgende meer algemene argumenten. Het contactpunt moet de betrokkene onverwijld of uiterlijk binnen één maand informeren over de beslissing van de weegploeg om de casus aan te melden bij het casusoverleg.17 De betrokkene kan direct nadat hij is geïnformeerd over de gegevensverwerking bij het contactpunt bezwaar maken tegen de gegevensverwerking en verzoeken om zijn persoonsgegevens te wissen (artikelen 21 en 17 AVG). Ook als de beslissing van de weegploeg met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht zou worden gelijkgesteld, zou dat er niet toe leiden dat de betrokkene eerder in staat is om de gevolgen van de gegevensverwerking ongedaan te maken, want dat kan niet eerder dan vanaf het moment waarop betrokkene is geïnformeerd. Indien de mededeling aan een betrokkene dat hij in een casusoverleg wordt besproken als besluit zou worden aangemerkt, leidt dat er niet toe dat een betrokkene eerder zou moeten worden geïnformeerd dan uit de informatieplicht van de AVG volgt. Overigens is in het onderhavige wetsvoorstel de reactie van het contactpunt op een verwijderingsverzoek of op een bezwaar in de zin van artikel 21 AVG een besluit, zodat daartegen bezwaar en beroep bij de bestuursrechter mogelijk is tegen een gegevensverwerking op grond van dit wetsvoorstel.18 Wanneer de beslissing van de weegploeg met een besluit in zin van de Algemene wet bestuursrecht zou worden gelijkgesteld, zou dat dus een doublure binnen de rechtsbescherming met zich brengen.

Het is evenwel uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of de opname in een specifieke aanpak moet worden gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de fractie van de VVD staan (in beginsel) positief ten opzichte van het wetsvoorstel maar hebben mede naar aanleiding van de Nota naar aanleiding van het verslag een aantal vragen aan de regering.

Vraag 15 (verhouding casusoverleg en driehoeksoverleg)

In het wetsvoorstel en de nota naar aanleiding van het verslag blijft onvermeld hoe het casusoverleg zich verhoudt ten opzichte van het lokale- of regionale driehoeksoverleg als bedoeld in artikel 13 Politiewet 2012. De leden van de VVD-fractie vragen de regering of het casusoverleg een separaat overleg is of dat het onderdeel uitmaakt van genoemd driehoeksoverleg. Verder wordt geïnformeerd of de regering het standpunt met genoemde leden deelt dat het de voorkeur heeft om gezien het doel en de strekking van het wetsvoorstel en de daarbij betrokken partijen het casusoverleg zoveel mogelijk in te bedden in het reguliere driehoeksoverleg.

Het driehoeksoverleg is een overleg tussen de (regio)burgemeester, het openbaar ministerie en de politie over de taakuitvoering van de politie en over het beleid ten aanzien van die taakuitvoering. In het driehoeksoverleg worden afspraken gemaakt over de inzet van de politie ten behoeve van de handhaving van de openbare orde en de hulpverlening, alsmede ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en taken ten dienste van justitie. Het casusoverleg radicalisering is een separaat gremium dat geen onderdeel is van het driehoeksoverleg. Dit casusoverleg kent een ander, meer specifiek, doel dan het driehoeksoverleg, namelijk het voorkomen van extremisme en terrorisme door middel van het afstemmen van maatregelen tussen alle betrokken ketenpartners. Bij het casusoverleg zijn ook meer ketenpartners betrokken dan alleen de gemeente, het openbaar ministerie en de politie en kunnen bovendien incidentele deelnemers - als bedoeld in artikel 3, derde lid van de wet - worden uitgenodigd indien zij over een deskundigheid beschikken die noodzakelijk is bij de aanpak van een specifieke casus en zij een rol kunnen spelen bij het opstellen, uitvoeren of evalueren van het plan van aanpak. Ik ben dan ook van mening dat het niet wenselijk en niet mogelijk is het casusoverleg in te bedden in het driehoeksoverleg.

Vraag 16 (slagvaardigheid, kennis en capaciteit)

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesteld dat uit de basisprincipes van artikel 5 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) volgt dat steeds moet worden afgewogen of de gegevensverstrekking noodzakelijk en proportioneel is voor het doel.19 De leden van de VVD-fractie onderschrijven dat bij de uitoefening van de in het wetsvoorstel opgenomen bevoegdheden wordt voldaan aan de voorwaarden die de AVG aan de verwerking van persoonsgegevens stelt. Zij vragen de regering op welke wijze wordt bewerkstelligd dat - met inachtneming van de op grond van de AVG daaraan te stellen eisen - slagvaardig kan worden opgetreden waar dit in het casusoverleg noodzakelijk wordt geoordeeld. Ook informeren zij of de betrokken organisaties beschikken over voldoende kennis en capaciteit om deze afweging tijdig en adequaat te maken.

Het wetsvoorstel draagt bij aan de slagkracht van de casusoverleggen door te zorgen voor meer overzichtelijkheid en duidelijkheid over wat wel en wat niet mag, en welke waarborgen concreet vereist zijn. Hierdoor is minder tijd en capaciteit benodigd om uit te zoeken wat juridisch is toegestaan en welke waarborgen vereist zijn en het daarover eens te worden. Tevens maakt het wetsvoorstel een einde aan de bestaande versnippering, onvolledigheid en grote complexiteit in de gegevensuitwisseling in de casusoverleggen die nu bestaat doordat sectorale wetgeving onvoldoende rekening houdt met de integrale werkwijze van de casusoverleggen.

Met de leden van de VVD-fractie ben ik van mening dat (juridische) kennis en capaciteit van groot belang zijn om de juiste afwegingen te maken. Daarom bevatten het wetsvoorstel en het ontwerpbesluit diverse verplichtingen ter zake. Artikel 17 van het ontwerpbesluit bevat nadere waarborgen inzake de opleiding en training ten aanzien van gegevensverwerking. Het wetsvoorstel voorziet in aanvullende waarborgen met betrekking tot de uitvoeringspraktijk, zoals de inrichting van de rechtmatigheidsadviescommissie, waarvan de leden aan bepaalde kwaliteitseisen dienen te voldoen (zie artikel 14 van het ontwerpbesluit) en de betrouwbaarheidsvereisten voor personen in verband met toegang tot systemen (artikel 12 van het ontwerpbesluit). In de verplichte privacy audits en in de wettelijk verplichte evaluatie van dit wetsvoorstel zal ook de kwaliteit van de uitvoeringspraktijk bij de gegevensverwerking worden onderzocht.

Het voorgaande laat onverlet dat de casusoverleggen reeds veel benodigde kennis en expertise hebben opgebouwd. Ook verzorgt het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR) een uitgebreid trainingsaanbod voor professionals die de preventie en aanpak van radicalisering, extremisme en terrorisme als primaire taak hebben.20 Door het ROR zijn de afgelopen paar jaar honderden lokale professionals getraind, gefinancierd met de Versterkingsgelden vanuit de NCTV. Dat is een jaarlijkse financiële steun voor de lokale integrale aanpak van radicalisering, extremisme en terrorisme.21 Verder is gewerkt aan het updaten van de handreiking Aanpak van radicalisering en Terrorismebestrijding op lokaal niveau uit 2014. Deze herijking is samen met gemeenten uitgevoerd en sinds september 2024 is de vernieuwde handreiking beschikbaar op de website van de NCTV.22 Hierin staat dit wetsvoorstel centraal. Op lokaal niveau wordt bovendien doorlopend geïnvesteerd in de opleiding van medewerkers om radicalisering beter te herkennen. Zij worden ondersteund door onder meer de Expertise-unit Sociale Stabiliteit van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Daarnaast kan een casusoverleg ondersteuning vragen van een Zorg- en Veiligheidshuis en de procesregisseurs, die getraind zijn in privacyvraagstukken en het begeleiden van partners daarbij.

Vraag 17 (gegevensverzameling burgemeester)

De leden van de fractie van de VVD vragen of de regering kan aangeven of de burgemeester die in het wetsvoorstel een regierol wordt toebedeeld, over voldoende eigen bestuursrechtelijke bevoegdheden beschikt om - al dan niet online - signalen te verzamelen teneinde te kunnen bepalen of een persoon in aanmerking komt om te worden besproken in het casusoverleg. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord vragen zij welke bevoegdheden dit dan zijn. Voor het geval de vraag ontkennend wordt beantwoord informeren zij welke bevoegdheden ontbreken. Kan artikel 172 Gemeentewet op grond waarvan de burgemeester de taak heeft om de openbare orde te bewaren daartoe volgens de regering dienen, zo vragen genoemde leden.

In de weegploeg zijn naast de burgemeester van de gemeente van verblijf ook de politie en het openbaar ministerie vertegenwoordigd. Zij beslissen gezamenlijk over doorverwijzing naar het casusoverleg. In de praktijk zullen de meeste signalen van (mogelijke) radicalisering bij de politie en het openbaar ministerie binnenkomen.

Zij hebben een wettelijke bevoegdheid om deze gegevens te vergaren en te verwerken. Deze signalen van radicalisering kunnen vervolgens worden ingebracht in de weegploeg. Op grond van artikel 5, tweede lid, van het wetsvoorstel kunnen dergelijke signalen ook gemeld worden aan de burgemeester van een gemeente. De praktijk laat zien dat een burgemeester over het algemeen meldingen ontvangt van diensten van diens gemeente, zoals bijvoorbeeld uit het sociale of zorgdomein. Dat een burgemeester bevoegd is om dergelijke (intragemeentelijke) signalen van het college van B&W op te vragen, te ontvangen en vervolgens in te brengen in de weegploeg, is vastgelegd in artikel 5, zevende lid, van het wetsvoorstel.

Op grond van artikel 172 Gemeentewet is de burgemeester belast met de handhaving van de openbare orde. Bij een concrete ordeverstoring of de ernstige vrees dat een dergelijke ordeverstoring zal plaatsvinden, is de burgemeester bevoegd bevelen te geven om de openbare orde te handhaven. Bij radicaliseringsproblematiek zal er (nog) niet altijd sprake zijn van een concrete verstoring van de openbare orde of de ernstige vrees daartoe. Bij radicaliseringsproblematiek is het juist van belang om in een vroeg stadium - dus nog vóór zich eventuele openbare ordeverstoringen voordoen of de ernstige vrees daartoe ontstaat - maatregelen te kunnen nemen en die af te kunnen stemmen met ketenpartners. Artikel 172 Gemeentewet biedt dan ook onvoldoende grondslag om in alle radicaliseringscasussen effectief, tijdig en adequaat op te kunnen treden.

Wat betreft de mogelijkheden tot het verzamelen van online signalen hebben burgemeesters beperkte bevoegdheden. Wel wordt er door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid gewerkt aan een handelingskader voor gemeenten ter verduidelijking van hun bevoegdheden in het online domein in het kader van extremisme, radicalisering en terrorisme en het starten van online interventies in deze context. Dit handelingskader vormt een aanvulling op de onlangs gepubliceerde vernieuwde Handreiking voor de Lokale Aanpak van radicalisering, extremisme en terrorisme evenals op de handreiking Juridisch kader online onderzoek in publiek toegankelijke bronnen door gemeenten in het kader van de openbare orde.23 De verwachting is dat dit handelingskader in de loop van 2025 met gemeenten kan worden gedeeld.

Vraag 18 (hoorplicht bestuursrecht)

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt erop gewezen dat op grond van artikel 4:8 Algemene wet bestuursrecht "in principe een hoorplicht" geldt "indien een deelnemer aan het casusoverleg een bestuursrechtelijk besluit met betrekking tot een betrokkene wil nemen". Daar wordt aan toegevoegd dat in dat geval de betrokkene in beginsel zal moeten worden gehoord door de betreffende deelnemer met betrekking tot het door die deelnemer voorgenomen besluit.24 De leden van de VVD-fractie vragen of de regering enkele voorbeelden kan noemen van dergelijke bestuursrechtelijke besluiten. Verder vragen zij in dit verband of de regering het wenselijk acht om gezien de aard en context van dergelijke besluiten voornoemde hoorplicht onverkort te laten gelden.

De hoorplicht op grond van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht geldt alleen in specifieke gevallen. Dit betreft de hoorplicht die van toepassing is in situaties waarin de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen en die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt. Van belang is dat artikel 4:11 bepaalde uitzonderingen kent, onder meer indien het met de beschikking beoogde doel slechts kan worden bereikt indien de belanghebbende daarvan niet reeds tevoren in kennis is gesteld of in het geval van spoed.

In het casusoverleg worden geen besluiten genomen met betrekking tot een persoon die wordt besproken in dat casusoverleg. In het casusoverleg worden uitsluitend maatregelen, die elke deelnemer aan het casusoverleg zelf bevoegd is om te nemen, met de andere deelnemers afgestemd teneinde een brede en coherente aanpak van extremisme en terrorisme te bewerkstellingen waarbij de te nemen maatregelen elkaar niet bijten maar juist versterken. Deelnemers aan het casusoverleg kunnen uiteraard wel zelf bestuurlijke besluiten nemen ten aanzien van de te bespreken (rechts)persoon. Het college van B&W kan bijvoorbeeld een besluit nemen met betrekking tot werk, (bijstands)uitkering of schuldhulpverlening. De Minister van Justitie en Veiligheid (in de praktijk: een vertegenwoordiger van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)) kan op grond van het onderhavige wetsvoorstel als incidentele deelnemer deelnemen aan het casusoverleg, namelijk indien maatregelen op grond van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding worden besproken, of indien een paspoortmaatregel aan de orde is.25 De Minister van Justitie en Veiligheid kan een bestuurlijke maatregel aan een (rechts)persoon opleggen op grond van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding.

De Minister van Justitie en Veiligheid,

D.M. van Weel

16

1

   Hierbij valt te denken aan situaties waarin betrokkene geen vaste woon- of verblijfplaats kent, terugkeert uit het buitenland, elders ingeschreven staat maar feitelijk in een andere gemeente verblijft, etc. De gemeenten moeten in dergelijke gevallen in onderlinge afstemming bepalen welke gemeente optreedt als regisseur. In die zin: Kamerstukken II 2022/23, 36225, nr. 3, blz. 35 (memorie van toelichting op artikel 1).

2

   Zie §8.10 van de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2022/2023, 36225, nr. 3, blz. 34).

3

Memorie van toelichting, toelichting op artikel 4 (Kamerstukken II 2022/2023, 36225, nr. 3, blz. 39).

4

   Zie:

https://wetgevingskalender.overheid.nl/regeling/WGK025609/documenten/Raad%20van%20State/Advies

aanvraag%20aanhangig%20bij%20Raad%20van%20State/1

5

   Kamerstukken II 2022/2023, 36225, nr. 3, blz. 36.

6

   Kamerstukken II 2022/2023, 36225, nr. 3, blz. 38.

7

   Zie https://onzetaal.nl/taalloket/opa-of-oma-komt-komen

8

   Kamerstukken I 2023/24, 36225, C.

9

   Kamerstukken II 2022/23, 36225, nr. 3, blz. 47.

10

   Handelingen I 2023/24, nr. 35, item 8, blz. 39 en 55.

11

   Hof van Justitie EU 4 mei 2023 (C-487/21), ECLI:EU:C:2023:369.

12

   Rechtsoverwegingen 35 en 39. De genoemde rechten zijn opgenomen in de artikelen 16, 17, 18 en 21 AVG.

13

   Rechtsoverwegingen 43 en 44.

14

   Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak d.d. 3 juli 2024, ECLI:RVS:2024:2715.

15

   Rechtsoverweging 5.1 uit de uitspraak van 3 juli 2024: “De Afdeling heeft in [haar] uitspraken van 28 november 2018 en 17 april 2019 overwogen dat de mededeling dat iemand is opgenomen in de treiteraanpak geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De Afdeling ziet aanleiding deze rechtspraak te nuanceren."

16

   De toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid op 21 maart 2024: "Een aanmelding voor een casusoverleg is een feitelijke handeling, dus geen besluit. Het is namelijk een handeling die niet op enig rechtsgevolg is gericht. Dat betekent dat betrokkene niet in bezwaar en beroep kan tegen die aanmelding. Uiteraard hebben we al die elementen van rechtsbescherming en kun je je recht halen als je het er niet mee eens bent of als het onjuist blijkt. Dat heb ik net allemaal uitvoerig genoemd." Handelingen II 2023/24, nr. 55, item 5, herdruk, blz. 15.

17

   Dit volgt uit artikel 14 AVG en artikel 4 van het ontwerpbesluit, dat het contactpunt hiermee belast. Een uitzondering geldt onder meer bij het doorkruisen van opsporingsbelangen (artikel 41 Uitvoeringswet AVG).

18

   Dit volgt uit artikel 34 Uitvoeringswet AVG en het feit dat een contactpunt altijd een bestuursorgaan is, namelijk de burgemeester van de gemeente van verblijf (aldus artikel 2, tweede lid, van het ontwerpbesluit).

19

   Kamerstukken I 2024/25, 36 225, C, p. 2 eerste alinea.

20

   Zie https://www.tegengaanradicalisering.nl/

21

   Zie https://www.nctv.nl/onderwerpen/versterkingsgelden-gemeenten

22

Zie https://www.nctv.nl/actueel/nieuws/2024/09/05/nu-online-vernieuwde-handreiking-lokale-aanpak

23

   Zie voor de digitale versie van de handreiking www.nctv.nl/actueel/nieuws/2024/09/05/nu-

online-vernieuwde-handreiking-lokale-aanpak

24

   Kamerstukken I 2024/25, 36 225, C, p. 5 tweede alinea.

25

Zie hierover de nota n.a.v. het verslag aan de Tweede Kamer, antwoorden 45 en 48 (Kamerstukken II 2022/23, 36225, nr. 6, blz. 30-32).


3.

Bijlagen

 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.