Nota naar aanleiding van het verslag - Regels over energiemarkten en energiesystemen (Energiewet)

Deze nota naar aanleiding van het verslag i is onder nr. E toegevoegd aan wetsvoorstel 36378 - Energiewet i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Regels over energiemarkten en energiesystemen (Energiewet); Nota naar aanleiding van het verslag
Document­datum 31-10-2024
Publicatie­datum 31-10-2024
Nummer KST1167729
Kenmerk 36378, nr. E
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2024-2025

36 378    Regels over energiemarkten en energiesystemen (Energiewet)

E    NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 25 oktober 2024

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het door de vaste commissie voor Economische Zaken/Klimaat en Groene Groei (hierna ook: commissie) op 1 oktober 2024 uitgebrachte verslag over het voorstel van wet houdende regels over energiemarkten en energiesystemen (hierna ook: Verslag).

Ik ben de leden van de verschillende fracties erkentelijk voor hun inbreng en goed om te vernemen dat de fracties van BBB, SGP, 50PLUS, GroenLinks-PvdA, VVD, CDA, D66, SP, ChristenUnie, PvdD, JA21, OPNL met belangstelling of interesse hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Wel zijn er nog vragen en opmerkingen. De fractie van GroenLinks-PvdA juicht toe dat dat hiermee veel noodzakelijke wetgeving wordt geactualiseerd en dat gas en elektriciteit in samenhang worden gereguleerd; desalniettemin missen deze leden een integrale toekomstvisie op het energiesystem en stellen daar vragen over. De CDA-fractie merkt op dat het wetsvoorstel in nauwe samenwerking met betrokken stakeholders tot stand is gekomen en dringt aan op snelle behandeling. De SP heeft zorgen over verschillende aspecten van het wetsvoorstel, met name ten aanzien van de (markt)ordening in context van het Europeesrechtelijk kader, het vraagstuk van de consumentenbescherming, en het vraagstuk van de energieongelijkheid en de betaalbaarheid van energie.

In deze nota naar aanleiding van het verslag ga ik namens het kabinet in op de vragen en opmerkingen van de verschillende fracties in het Verslag. Echter, eerst wordt nog kort ingegaan op een extra vraag vanuit de commissie en enkele relevante ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan sinds de start van de wetsbehandeling in de Eerste Kamer.

Publicatie EMD-pakket (herziening Elektriciteitsrichtlijn en Elektriciteitsverordening) Ten aanzien van elektriciteit vond eind juni 2024 de publicatie plaats van een wijzigingspakket, namelijk de herziening van de ‘Electricity Market Design' (hierna ook: EMD-pakket). Hierin zijn wijzigingen opgenomen van onder andere de huidige Richtlijn 2019/944 (hierna ook: Elektriciteitsrichtlijn) en de huidige Verordening 2019/943 (hierna ook: Elektriciteitsverordening). Voor de implementatie van nieuwe voorschriften is een apart implementatietraject opgestart, deze zal op termijn de Energiewet (of de onderliggende regelgeving) gaan wijzigen. Inmiddels is een conceptversie van dit implementatiewetsvoorstel vrijwel gereed en deze zal naar verwachting komende maand worden geconsulteerd.

Publicatie van het Decarbonisatiepakket (nieuwe Gasrichtlijn en Gasverordening)

Half juli 2024 is ook het langverwachte 'Hydrogen and gas market decarbonisation package' (hierna ook: Decarbonisatiepakket) gepubliceerd. Dit pakket bevat onder andere een nieuwe Gasrichtlijn (Richtlijn 2024/1788, ter vervanging van Richtlijn 2009/73 i) en een nieuwe Gasverordening (Verordening 2024/1789, ter vervanging van Verordening 715/2009). Ook voor de implementatie van dit pakket is inmiddels een apart implementatietraject opgestart en ook hier geldt dat deze op termijn de Energiewet (of de onderliggende regelgeving) gaat wijzigen.

Voortgang van het concept Energiebesluit (AMvB Energiewet)

Tot slot is de voortgang van het concept Energiebesluit relevant, de algemene maatregel van bestuur onder de Energiewet. Nadat begin 2024 de internetconsultatie was gesloten is gewerkt aan de verwerking van de consultatiereacties. De herziene versie is op 27 juli 2024 voor een toets op de uitvoering en handhaving toegezonden aan de Autoriteit Consument en Markt (hierna ook: de ACM), het Staatstoezicht op de Mijnen en de Rijksinspectie voor Digitale Infrastructuur. Tevens zijn wetgevingsadviezen gevraagd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk, de Raad voor de Rechtspraak en de Autoriteit Persoonsgegevens. Inmiddels zijn de resultaten van de meeste toetsen en adviezen ontvangen en zal het Energiebesluit daarop worden aangepast. Wanneer dit gereed is, zal de volgende processtap de zogeheten 'voorhang' bij de Eerste en Tweede Kamer betreffen (in dit geval van het gehele Energiebesluit), gevolgd door een adviesaanvraag bij de Raad van State.

VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN/KLIMAAT & GROENE GROEP

Vastgesteld 1 oktober 2024

INLEIDING

De leden van de fracties van de BBB, SGP en 50PLUS hebben met belastingstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden spreken hun dank uit naar de ruim 20 ambtenaren die voortvarend vijf jaar gewerkt hebben aan dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel heeft deze fractieleden aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen. De fractieleden van de BBB dienen deze vragen in, mede namens de fractieleden van de SGP en 50PLUS.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van de veelomvattende Energiewet, en juichen het toe dat hiermee veel noodzakelijke wetgeving wordt geactualiseerd, en dat gas en elektriciteit in samenhang worden gereguleerd. Niettemin hebben deze leden een integrale toekomstvisie van de regering op het energiesysteem node gemist en zijn zeer geïnteresseerd naar de visie van de nieuwe minister. Daarover stellen zij dan ook een aantal algemene en specifieke vragen.

De fractieleden van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel heeft deze fractieleden aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van enkele vragen.

De fractieleden van de CDA hebben met belangstelling het wetsvoorstel betreffende de Energiewet gelezen. Een wet die in de plaats komt van de huidige elektriciteitswet en gaswet, waarin de Elektriciteitsrichtlijn is verwerkt en een aantal wensen in het kader van de energietransitie zijn verwerkt. Een wet die, zo is deze leden gebleken, tot stand is gekomen    in    nauwe    afstemming    met de betrokken stakeholders.    Vele    dringen    dan    ook    aan op snelle behandeling in onze Kamer. Toch heeft de CDA-fractie nog enkele vragen.

De fractieleden van D66 hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel aangaande de Energiewet. Deze wet actualiseert de regels omtrent gas en elektriciteit in Nederland, waardoor onze energievoorziening ook in de toekomst gewaarborgd blijft. Deze fractieleden hebben een aantal vragen over het wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel maar hebben ook zorgen ten aanzien van verschillende aspecten van de voorgestelde

1 Samenstelling:

Kemperman (BBB), Van Langen-Visbeek (BBB) (ondervoorzitter), Panman (BBB), Crone (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA) (voorzitter), Thijsssen (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Vos (GroenLinks-PvdA), Van Ballekom (VVD), Van de Sanden (VVD), Petersen (VVD), Bovens (CDA), Prins (CDA), Aerdts (D66), Dittrich (D66), Van Strien, (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Apeldoorn (SP), Holterhues (CU), Dessing (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

Energiewet en hebben op basis daarvan een aantal vragen. Deze hebben met name betrekking op het vraagstuk van de (markt)ordening van de energiesector in met name de context van het Europeesrechtelijk kader, het vraagstuk van de consumentenbescherming, en het vraagstuk van de energieongelijkheid en de betaalbaarheid van energie.

De fractieleden van de Christenunie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben daarover onderstaande vragen en opmerkingen.

De fractieleden van de PvdD hebben met belastingkennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben daarover vragen en opmerkingen.

De fractieleden van JA21 hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel betreffende de Energiewet. De technische briefing, alsook de expertmeetings waren zeer informatief en inzichtgevend. Ter voorbereiding op de plenaire behandeling van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer willen de fractieleden van JA21 de regering enkele vragen stellen.

Het lid van de OPNL-fractie heeft met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel betreffende de Energiewet en heeft naar aanleiding hiervan nog een aantal vragen en opmerkingen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie Vraag 1 - energiegemeenschappen en energie delen

  • 1. 
    Volgens de Wet implementatie EU-richtlijn hernieuwbare energie voor garanties van oorsprong1, mag een energiegemeenschap buiten de energiemarkt om werken, bijvoorbeeld door zelf direct de met eigen installaties opgewekte elektriciteit te delen met de leden. De Energiewet lijkt dit te beperken tot delen via de energiemarkt waar ook andere commerciële bedrijven actief zijn. De fractieleden van de BBB vragen of dit niet conflicteert met de voornoemde wet.

Mogelijk is sprake van een misverstand. Voor zover kon worden nagaan is in de Wet implementatie EU-richtlijn hernieuwbare energie voor garanties van oorsprong niet opgenomen dat energiegemeenschappen buiten de energiemarkt om mogen werken. Energiegemeenschappen worden niet genoemd in dit wetsvoorstel. Ook is in deze wet niets opgenomen over het delen van energie. In de Energiewet is juist wel opgenomen dat iemand die energie deelt, bijvoorbeeld een energiegemeenschap, geen marktdeelnemer is in de zin van deze wet. Hierdoor is de energiegemeenschap niet verantwoordelijk voor de afname van elektriciteit door de energieontvanger(s) en draagt hij ook geen balanceringsverantwoordelijkheid voor deze aansluitingen. Deze verantwoordelijkheid ligt bij de leverancier van deze aansluitingen (of allocatiepunten).

Vraag 2 - energie delen (verschillende leveranciers)

  • 2. 
    Met dit wetsvoorstel wordt energie delen mogelijk voor kleinverbruikers die bij dezelfde energieleverancier zijn aangesloten. Dit is een complicerende beperking voor mensen die energie willen delen. Is de regering voornemens om dit meteen mogelijk te maken voor kleinverbruikers die bij verschillende energieleveranciers zijn aangesloten, zo vragen de fractieleden van de BBB.

Op dit moment wordt gewerkt aan een wetsvoorstel waarin energiedelen met vrije leverancierskeuze (het delen van energie tussen afnemers met verschillende leveranciers) wordt uitgewerkt. Het gaat om het wetsvoorstel ter implementatie van de gewijzigde Elektriciteitsrichtlijn (de EMD-richtlijn). Deze richtlijn moet voor dit onderdeel rond 1 juli 2026 in onze nationale wetgeving (i.c. in de Energiewet) zijn geïmplementeerd (zie voor meer uitleg over deze termijn de uitleg op vraag 42). Het implementatiewetsvoorstel is in concept nagenoeg gereed en zal naar verwachting nog dit najaar van 2024 worden geconsulteerd. Na de consultatie wordt dit voorstel voorgelegd aan de uitvoerende instanties voor een Uitvoerings- en Handhavingstoets en vervolgens aan de Raad van State. Vervolgens wordt het voorstel toegezonden aan de Tweede Kamer voor de start van de parlementaire behandeling; beoogd wordt dit te doen voor de zomer van 2025.

Vraag 3 - privatiseringsverbod interconnectorsysteembeheerder

  • 3. 
    De fractieleden van de BBB vragen of er met betrekking tot artikel 3.89, het privatiseringsverbod interconnector-systeembeheerder, advies is ingewonnen bij de Afdeling advisering van de Raad van State. Deze leden vragen specifiek of er getoetst is aan de Europese wet- en regelgeving. Zo ja, wat zijn de uitkomsten van deze toetsing? Zo nee, waarom is er niet gekozen voor deze toetsing?

In een brief aan uw Kamer over de voortgang in de realisatie van windenergie op zee van 16 oktober 2023 (Kamerstukken II 2023/24, 33561, 59) kondigde de toenmalige minister voor Klimaat en Energie aan dat hij voornemens was om de aangewezen transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit (TenneT) exclusief bevoegd te maken voor de bouw, het beheer en het in eigendom hebben van interconnectoren, en dit wettelijk te willen verankeren in de Energiewet. Zoals uiteengezet in de toelichting bij de nota van wijziging (Kamerstukken II, 2023/24, 36 378, nr. 41) en ook in de antwoorden op de vragen van de Tweede Kamer bij de behandeling van de Energiewet, past de wijziging bij de door voorgaande kabinetten en uw Kamer gemaakte ordeningskeuze om de aanleg en het beheer van elektriciteits- (en gas) systemen (indirect) in publieke handen te houden. De bepaling is daarom coherent met bestaande wet- en regelgeving. Tevens is voor interconnectoren die onderdeel zijn van het transmissiesysteem reeds geregeld dat deze direct of indirect in eigendom van de Staat der Nederlanden zijn doordat 100% van de aandelen in de transmissiesysteembeheerder in de handen van de Staat moeten berusten.

In de toelichting bij de nota van wijziging is aangegeven waarom de wijziging verenigbaar is met het Verdrag betreffende de Europese Unie (VWEU). De fundamentele keuze van een lidstaat voor het private of publiek eigendom van een elektriciteitssysteem wordt door artikel 345 van het VWEU toegestaan. Ook de Verordening 2019/943 en de Elektriciteitsrichtlijn laten het over aan de lidstaten of het elektriciteitssysteem of de beheerders in overheidshanden moeten zijn en in welke mate. Verder is in de nota van toelichting aangegeven waarom de als gevolg van de wetswijziging optredende beperking van het vrij verkeer van kapitaal is toegestaan, en dat de wetswijziging onderhevig is aan notificatie bij de Europese Commissie in verband met eisen uit de Dienstenrichtlijn (richtlijn 2006/123/EG i betreffende diensten op de interne markt). Gezien het voorgaande en het lopende traject van de Energiewet met de beoogde inwerkingtreding hiervan, is de wetswijziging meegenomen in het traject van de Energiewet en is daarbij geen advies ingewonnen bij de Raad van State.

Vraag 4 en 5 - infrastructuurbedrijven in relatie tot marktactiviteiten gas

  • 4. 
    Het valt de fractieleden van de BBB op dat de verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor de gasinfrastructuur-verantwoordelijke (netbeheerders) anders gedefinieerd zijn dan voor de elektriciteitsinfrastructuur-verantwoordelijke. Bij gas krijgt de infrastructuur-verantwoordelijke de mogelijkheid om ook invoer-, opslag-, uitvoer-, doorvoer-, omzetting- of overslagactiviteiten te verrichten. Zeker als dit wordt gedaan door een publiek infrastructuurbedrijf, kan dit private initiatieven ontmoedigen waardoor nieuwe gasmarkten moeilijker gerealiseerd worden, zo stellen de fractieleden van de BBB. Dit kan volgens deze leden tevens leiden tot hogere kosten voor consumenten. Ook de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft dit erkend. Is de regering voornemens om bevoegdheden in marktverstorende activiteiten door de netbeheerder voor gas (bijvoorbeeld Gasunie) in te perken, zo vragen de fractieleden van de BBB.

Vooropgesteld: er geldt een onderscheid tussen de systeembeheerders en andere infrastructuurbedrijven die onderdeel uitmaken van dezelfde infrastructuurgroep. De transmissiesysteembeheerders (hierna ook: TSB's) en de distributiesysteembeheerders (hierna ook: DSB's) hebben exclusieve wettelijke taken die zij moeten uitvoeren en die niemand anders mag uitvoeren. Zo bepaalt artikel 3.25 Energiewet dat een TSB of DSB zijn systeem beheert, onderhoudt en ontwikkelt. Voor andere infrastructuurbedrijven in de infrastructuurgroep van de TSB of DSB geldt dat zij opereren als marktpartij in concurrentie met andere, ook private, marktpartijen. Echter, vanwege het feit dat zij onderdeel uitmaken van de groep van de TSB of DSB, mogen zij alleen de infrastructurele activiteiten verrichten die zijn opgesomd in artikel 3.19 Energiewet (handelingen en activiteiten infrastructuurgroep of infrastructuurbedrijf). Het wetsvoorstel legt daarbij (opnieuw) vast dat de infrastructuurbedrijven hun kennis en kunde primair moeten inzetten voor de uitvoering van hun kerntaken, namelijk het beheren en onderhouden van energie-infrastructuren. Daarbij beoogt het wetsvoorstel wel ruimte te houden voor synergiën en spin-offs: juist infrastructuurbedrijven zijn goed gepositioneerd om, naast de uitvoering van de kerntaken, in te spelen op ontwikkelingen en het op gang helpen van nieuwe markten. Voor deze opgenomen activiteiten geldt dat synergie met de taken en verplichtingen van de TSB of DSB het meest waarschijnlijk is. Dit kan breder zijn dan alleen energie-infrastructuur (zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.19 in Kamerstukken II 2022/23, 36378, nr. 3).

Zoals volgt uit artikel 3.19 zijn er infrastructurele activiteiten die zowel in een groep van een systeembeheerder voor elektriciteit als in een groep van een systeembeheerder voor gas mogen worden verricht (artikel 3.19, tweede lid). Aanvullend zijn er activiteiten die naar hun aard alleen goed passen in een groep van een systeembeheerder voor elektriciteit respectievelijk een groep van een systeembeheerder voor gas (artikel 3.19, derde, vierde en vijfde lid). Specifiek in een infrastructuurbedrijf van een systeembeheerder voor gas is het infrastructuurbedrijven toegestaan ook activiteiten te verrichten met betrekking tot waterstofopslagfaciliteiten, waterstofterminals en andere infrastructuur voor invoer, doorvoer, omzetting of overslag van waterstofgas of waterstofdragers. Overigens staat deze bepaling, die de toegestane activiteiten van infrastructuurbedrijven opsomt, er niet aan in de weg dat andere marktpartijen dan infrastructuurbedrijven deze activiteiten (ook) verrichten.

Gevraagd wordt naar voornemens om bevoegdheden verder in te perken. Juist om ongewenste inmenging van infrastructuurbedrijven op andere markten te voorkomen bevat het wetsvoorstel reeds diverse aanscherpingen ten opzichte van de huidige Gaswet en Elektriciteitswet 1998. Het pakket van toegestane handelingen en activiteiten van infrastructuurbedrijven (artikel 3.19) is op enkele punten herijkt, met name om beter aan te sluiten op nieuwe ontwikkelingen in de markt en het bredere energiesysteem. De artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.19 gaat hier in meer detail op in (Kamerstukken II 2022/23, 36378, nr. 3).

  • 5. 
    De fractieleden van de BBB vragen of de regering nog de mogelijkheid ziet om motie-Vermeer en Erkens3 (AMVB bevoegdheden van publieke infrastructuurbedrijven te beperken tot invoer, uitvoer en doorvoer van waterstofgas of waterstofdragers) uit te voeren.

De niet aangenomen motie-Vermeer/Erkens roept op om via een algemene maatregel van bestuur (hierna ook: AMvB) voorschriften te stellen aan de deelname van een publieke infrastructuurbedrijven aan de invoer, uitvoer en doorvoer van waterstofgas of waterstofdragers. Gelet op de onzekere ontwikkeling van de waterstofmarkt is dit te prematuur. Op dit moment zijn er door private partijen namelijk nog geen investeringsbeslissingen genomen voor de bouw van waterstofterminals. Desalniettemin wil ik, in lijn met de motie en de Kamerbrief over de voortgang van het waterstofbeleid van 30 mei jl. (Kamerstukken II 2023/24, 32813, nr. 1395), vooral private initiatieven de ruimte geven om importterminals voor waterstof en waterstofdragers te ontwikkelen. Daarom zijn onder het Klimaatfonds ook middelen vrijgemaakt om de totstandkoming van private initiatieven voor waterstofterminals te ondersteunen.

Vraag 6 - verlaging Energiebelasting

  • 6. 
    Met de afschaffing van de salderingsregeling komt er ongeveer 717 miljoen euro per jaar binnen in de staatskas aan energiebelasting en BTW. De fractieleden van de BBB vragen of de regering daarmee een verdere verlaging van de energiebelasting voorziet dan voorgesteld in de Miljoenennota van 20244 om het verschil met andere EU-landen, die een lagere energiebelasting en/of brandstofaccijns hebben, te verkleinen. Andere suggesties door de fractieleden van de BBB zijn de dubbele energiebelasting bij opslag, ook bij een kleinverbruik-aansluiting, af te schaffen, nettarieven te flexibiliseren en opslag te stimuleren.

De opbrengst van beëindiging van de saneringsregeling is al meegenomen en samen met de andere maatregelen in het Hoofdlijnenakkoord opgenomen in het inkomstenkader. Daarin zit onder andere de verlaging van de energiebelasting op aardgas tot een verbruik van 170.000 m3 per jaar opgenomen vanaf 2025, de verlaging van brandstofkosten voor agrarische ondernemers per 2027 en het verlengen van de verlaging van de brandstofaccijns in 2025. In het Hoofdlijnenakkoord en de Miljoenennota 2024 zijn geen andere maatregelen voor verlaging van de energiebelasting en brandstofaccijnzen voorzien.

Vraag 7 - recht op een aansluiting

  • 7. 
    In het wetsvoorstel wordt de positie van afnemers van energie verzwakt doordat een netbeheerder pas een aansluiting hoeft te realiseren als er zicht is op afname/invoeding-capaciteit, zo stellen de fractieleden van de BBB. Dit terwijl een aansluiting juist nodig is om de behoefte voor capaciteit expliciet te maken. De aanvragers voor een aansluiting worden belast met zwaardere onderbouwing van de noodzaak tot aansluiting. De fractieleden van de BBB vragen hoe de regering ervoor gaat zorgen dat dit nog uitvoerbaar blijft voor minder grote afnemers.

Een aansluitverzoek van een beoogd aangeslotene, inclusief een daarmee gepaard gaand verzoek tot transport, moet in beginsel altijd ingewilligd worden door een TSB of DSB. Als sprake is van onvoldoende transportcapaciteit, volgt uit een dergelijk verzoek een directe verplichting voor TSB's en DSB's om hun systemen zo snel mogelijk uit te breiden zodat het verzoek later alsnog kan worden ingewilligd. Dergelijke verzoeken moeten ook betrokken worden bij de totstandkoming van de investeringsplannen van TSB's en DSB's. Het is dus onjuist om te stellen dat “een aansluiting nodig is om de behoefte voor capaciteit expliciet te maken". De aanpassing van het aansluitrecht leidt derhalve niet tot een verzwakking van de positie van (beoogde) afnemers van energie.

Overigens heeft een aansluiting zonder een recht op transportcapaciteit (dus in een situatie met onvoldoende transportcapaciteit als hiervoor genoemd) geen toegevoegde waarde voor een (beoogd) aangeslotene. De aansluiting kan dan immers niet gebruikt worden. Aanleg en onderhoud van een niet-bruikbare aansluiting vraagt tegelijkertijd wel om inzet van schaarse middelen door TSB's of DSB's.

Vraag 8 - garanderen van de leveringszekerheid

  • 8. 
    Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat mensen in hun basisvoorziening -toegang tot energie- middels een betrouwbaar net worden voorzien van de verschillende energiebronnen en leveringsvormen (energie delen, cable pooling, buurtbatterij, etc.) naast de    niet-regelbare    energiebronnen    als    zon en    wind,    die    allen    gebruik    gaan maken van het netwerk en daarmee wellicht onbalans veroorzaken, zo vragen de fractieleden van de BBB.

Op zowel Europees niveau middels de European Resource Adequacy Assesment door ENTSO-E, het samenwerkingsverband van de Europese transmissiesysteembeheerders, als op nationaal niveau door de Monitor Leveringszekerheid van TenneT wordt jaarlijks de leveringszekerheid van elektriciteit tot circa tien jaar vooruit gemonitord. Daarbij wordt het geheel van vraag - en de flexibiliteit daarin - en aanbod uit wind, zon, regelbare centrales en opslag in batterijen en uitwisseling met landen om ons heen, beoordeeld.

Indien noodzakelijk kunnen ten behoeve van het borgen van de leveringszekerheid instrumenten uit de voorgestelde Energiewet worden ingezet, zoals de strategische reserve uit artikel 5.12.

Vraag 9 - stimuleren van buurtbatterijen

  • 9. 
    Een (buurt)batterij is voor mensen/bedrijven nog steeds (te) duur. Overweegt de regering consumenten/ondernemers hierin tegemoet te komen om ze daarmee een kans te bieden zelfvoorzienend te worden, zo vragen de leden van de BBB-fractie.

Thuis- en buurtbatterijen kunnen bijdragen aan een gevoel van autonomie door zonnestroom op te slaan en later zelf te gebruiken. In reactie op Eerste Kamervragen van de BBB en ChristenUnie is eerder aangegeven voorlopig geen regeling te overwegen om de aanschaf van thuis- en buurtbatterijen te stimuleren (Kamerstukken I 2024/25, 35594, nr. S). Tijdens het mondelinge Vragenuur van 1 oktober jl. heb ik aan het Kamerlid Vermeer (BBB) toegezegd nogmaals te gaan kijken naar een eventuele stimulering van thuis- en buurtbatterijen. In een Kamerbrief over netcongestie kom ik hierop voor het einde van dit jaar terug.

Vraag 10 - beperking doorberekening netbeheerkosten

  • 10. 
    In de Miljoenennota van 2024 heeft de regering een verlaging van de energiebelasting voorgesteld. De fractieleden van de BBB vragen of dit bij elektriciteit 4 cent per KwH is. Huishoudens zien deze verlaging teniet gedaan worden door de verhoging van de netbeheerkosten bij elektriciteit, zo stellen de fractieleden van de BBB. Is de regering voornemens om de doorberekening van netbeheerkosten aan kleinverbruikers te beperken?

Op basis van Europese regelgeving heeft de Autoriteit Consument en Markt (hierna ook: de ACM) de exclusieve taak om de nettarieven vast te stellen en daarmee om te besluiten over het doorberekenen van netbeheerkosten in deze tarieven. De ACM heeft op 4 oktober 2024 de tariefvoorstellen van de regionale netbeheerders (DSB's) gepubliceerd. De ACM heeft aangegeven dat een gemiddeld huishouden met elektriciteit en gas in 2025 gemiddeld circa € 60 per jaar meer betaalt aan netkosten ten opzichte van dit jaar. In de Miljoenennota is een jaarlijkse daling van de energiebelasting op elektriciteit tot 4 cent in 2029 voorgesteld. Voor 2025 geldt een verlaging van een kleine 1 cent per kWh (t.o.v. 2024). Dit betekent voor een huishouden met gemiddeld verbruik (1.920 kWh) een verlaging van iets minder dan € 20,- op de rekening.

Vraag 11 - rol en positie van de gegevensuitwisselingsentiteit

  • 11. 
    De randvoorwaarden voor data-uitwisseling lijken niet toereikend voor de beoogde functionaliteit die het wetsvoorstel mogelijk moet maken. Data-eigenaarschap, het beheer/organiseren, opslaan, beveiligen en onderhouden van gegevens moeten zo geregeld zijn dat data veilig, nauwkeurig, betrouwbaar, actueel en toegankelijk blijven. Zo is voorzien dat de gegevensuitwisselingsentiteit (GUE) zowel de regels en processen gaat bepalen, als dat ze zelf werkt met deze regels en processen in de uitvoering bij de gegevensverstrekkende activiteiten aan dienstverleners. De GUE draagt hierbij twee petten, aldus de fractieleden van de BBB. De fractieleden van de BBB vragen of de regering nog mogelijkheden ziet om zaken rondom gegevensuitwisseling aan te scherpen.

In de Energiewet worden de randvoorwaarden voor het beheer en de uitwisseling van gegevens juist veel explicieter en steviger neergezet dan thans het geval onder de Gaswet en Elektriciteitswet. De wetgever speelt nu ook een veel grotere rol in het stellen van deze randvoorwaarden. Deze rol is op wetsniveau reeds duidelijk zichtbaar, bijvoorbeeld door het stellen van eisen aan de betrouwbaarheid en volledigheid van gegevens (artikel 4.2), het beschermen van gegevens (artikel 4.3 en 4.4, 4.21 en 4.22), het opnemen van de doelen waarvoor gegevens moeten worden verzameld, geregistreerd, gebruikt en verstrekt (artikel 4.5 tot en met 4.14). In aanvulling op deze normen zullen via een ministeriële regeling (zie reeds in voorbereiding is) nadere regels worden gesteld, bijvoorbeeld welke gegevens precies moeten worden uitgewisseld, hoe snel dit moet worden gedaan, welke bewaartermijnen gelden, op welke manier gegevens kunnen worden gecorrigeerd, etc. Hierbij wordt nauw aangesloten op de Informatiecode elektriciteit en gas (Informatiecode), zie ook vraag 12 hierna. Deze ministeriële regeling biedt indien nodig de mogelijkheid om voorschriften rondom gegevensuitwisseling ook in de toekomst aan te scherpen.

Op grond van artikel 4.15 tot en met 4.25 krijgt de GUE de exclusieve wettelijke taak om "te zorgen voor toegang tot en uitwisseling van gegevens ten behoeve van de verschillende processed'. Hiervoor moet de GUE faciliteiten aanbieden, alsmede voorwaarden en procedures opstellen. De gesuggereerde 'twee petten' (namelijk regels en processen bepalen èn met deze regels en processen werken) vormen in mijn optiek de fundamentele kern waar de GUE voor in het leven wordt geroepen. Het wetsvoorstel legt dit nu bewust als wettelijke taak bij één partij neer. Dit is een belangrijke verbetering ten opzichte van het huidige regime onder de Gaswet en Elektriciteitswet 1998, waar het opstellen van soortgelijke regels (in de Informatiecode Elektriciteit en Gas) in zekere zin een onderhandeling is tussen verschillende partijen met verschillende marktrollen en partijen de besluitvorming ook kunnen blokkeren. De ACM heeft eerder verschillende beperkingen in het huidige datagovernance stelsel geconstateerd en gepleit voor verschillende herzieningen, waaronder een meer slagvaardige inspraak- en overlegstructuur en het tegengaan van belangenverstrengeling (ACM, 'visie datagovernance energie', d.d. 21 maart 2021). De Energiewet geeft daar onder meer door de exclusieve taak van de gegevensuitwisselingsentiteit concreet invulling aan. Overigens houdt de ACM toezicht op het functioneren van de GUE en de ACM kan handhaven wanneer dat nodig is.

Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel zijn tot slot waarborgen opgenomen die eventuele (gedrags-) risico's inperken die samenhangen met het feit dat de GUE opgericht en beheerd wordt door de gezamenlijke TSB's en DSB's. In het wetsvoorstel is dat ondervangen door (i) te vereisen dat de GUE een aparte rechtspersoon is, dus apart gezet van de TSB's en DSB's, (ii) de GUE exclusieve wettelijke taken te geven, waar de ACM ook op toeziet en op kan handhaven en (iii) specifieke voorschriften te nemen over de manier waarop de GUE haar wettelijke taken invult, bijvoorbeeld de eis dat de GUE "redelijk, transparant en niet-discriminerend handelt en een transmissie-of distributiesysteembeheerder niet boven andere partijen bevoordeelt" (artikel 4.16 lid 2).

Vraag 12 - omgang met de Informatiecode elektriciteit en gas

  • 12. 
    Momenteel is er de 'informatiecode elektriciteit en gas' die wordt vastgesteld door ACM.    Hoe    zal    hiermee    omgegaan    worden    als    GUE haar    rol krijgt zoals    bedoeld    in dit wetsvoorstel?

De Informatiecode elektriciteit en gas (Informatiecode) is gebaseerd op de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998. Een soortgelijke grondslag is niet meer opgenomen in het wetsvoorstel Energiewet, dus de Informatiecode Elektriciteit en Gas (Informatiecode) zal, met inachtneming van het overgangsrecht in artikel 7.53, op termijn moeten worden ingetrokken door de ACM. De inhoud van de Informatiecode zal daarom verschuiven naar ofwel (i) een ministeriële regeling onder de Energiewet ofwel (ii) naar voorwaarden/procedures die de GUE opstelt. In vergelijking met de Gaswet en Elektriciteitswet 1998 en de Informatiecode ligt het primaat voor het stellen van voorschriften over gegevensbeheer- en uitwisseling nu veel sterker bij het parlement (inhoud wetsvoorstel) en de betrokken minister (via de ministeriële regeling), veel minder bij de energiesector zelf.

Publiek rechtelijke kaders - Het wetsvoorstel legt kort samengevat vast (i) voor welke doelen gegevens moeten worden verzameld, geregistreerd, gebruikt en verstrekt, (ii) om welke gegevens het gaat en (iii) hoe met deze gegevens moet worden omgegaan. Er is een ministeriële regeling in voorbereiding die alle relevante details vastlegt. Hierbij wordt sterk aangesloten op de Informatiecode, zodat veel fundamentele gegevensprocessen ook ongewijzigd kunnen blijven doorlopen. Ter illustratie: de regeling legt in vrijwel dezelfde mate van detail als de Informatiecode vast welke specifieke gegevens een TSB of DSB dient te verzamelen en in zijn register dient op te nemen. De wetgever bepaalt hierbij dus vooral het 'wat' (welke gegevens, onder welke voorwaarden, etc.) en dit kan over de tijd worden bijgestuurd.

Technische uitvoering - De Informatiecode bevat ook veel (technische) voorschriften op welke manier de gegevens moeten worden beheerd en uitgewisseld, met een zeer hoge mate van detail. Geconcludeerd is dat het niet passend en uitvoerbaar is dat de wetgever daar een voorschrijvende rol in speelt. Daarom heeft de GUE de exclusieve wettelijke taak gekregen om het 'hoe' te regelen: de praktische en/of technische vormgeving van het beheer en de uitwisseling van gegevens (zie Energiewet artikel 4.17 e.v.). Zij moet hiervoor op grond van de Energiewet voorwaarden/procedures opstellen en (technische) faciliteiten aanbieden. Omdat hierbij grote belangen spelen van andere partijen in de dataketen, is de GUE verplicht met hen in overleg te treden met het specifieke doel te komen tot passende afspraken (artikel 4.25).

Het is te verwachten dat deze afspraken aanvankelijk voor een groot deel gebaseerd zullen zijn op de Informatiecode, maar zich over de tijd zullen verbreden. Indien op bepaalde onderwerpen geen afspraken tot stand komen, is het aan de GUE om toch invulling te geven aan haar wettelijke taak (artikel 4.16). Betrokken sectorpartijen zijn verplicht om de faciliteit van de GUE te gebruiken en te handelen in overeenstemming met de voorwaarden en procedures die de GUE hierbij hanteert. Mocht een partij zich hier niet aan houden, dan is hierop ook te handhaven door de ACM. Uitgangspunt hierbij is dat deze door de GUE gestelde voorwaarden en procedures in overeenstemming zijn met de gestelde 'gedragsregels' in het tweede lid van artikel 4.16. De ACM kan desgewenst handhavend optreden indien de GUE zich hier niet aan houdt.

Vraag 13 - overzicht qua facturatie

  • 13. 
    Met    de additionele mogelijkheden    die    voortkomen    uit    dit    wetsvoorstel,    wordt    het voor de consument lastiger goed overzicht te houden van de totale energiekosten. In de supermarkt reken je in één keer af voor verschillende producten. Met de Energiewet zouden mensen nu aparte facturen krijgen voor: netwerkkosten, basisenergie door huidige leverancier, energie delen met een ander persoon, etc. De fractieleden van de BBB vragen hoe de regering ervoor gaat zorgen dat mensen het overzicht houden.

Er komen door invoering van het wetsvoorstel Energiewet geen aparte facturen voor de verschillende componenten. Desalniettemin kan een energierekening voor consumenten onoverzichtelijk en niet begrijpelijk zijn. Een begrijpelijke en overzichtelijke energierekening helpt consumenten om grip te hebben op de eigen rekening. Veel energieleveranciers zijn actief bezig om de begrijpelijkheid te bevorderen. Zo passen velen het taalniveau aan. Sommigen bieden daarnaast een apart voorblad, waarin de verschillende componenten uitgelegd worden op een begrijpelijke manier.

In artikel 2.7 van het wetsvoorstel Energiewet staat de wettelijke grondslag voor de begrijpelijke energierekening. Deze zal bij ministeriële regeling nader worden uitgewerkt, waarbij er samen met maatschappelijke partijen gekeken zal worden waar er mogelijkheden zijn om de begrijpelijkheid te verbeteren, zonder afbreuk te doen aan het waarborgen van een volledige en transparante informatievoorziening voor de consument.

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer heeft de toenmalige minister voor Klimaat en Energie toegezegd ook met maatschappelijke organisaties hierover in gesprek te gaan. Er is inmiddels met verschillende energieleveranciers en maatschappelijke organisaties gesproken over wat zij nu al doen en hoe de begrijpelijkheid van de energierekening verder bevorderd kan worden. Deze gesprekken zullen de komende tijd worden voortgezet.

Vraag 14 - faciliterend kader voor energiegemeenschappen

  • 14. 
    De leden van de BBB-fractie vragen hoe de regering invulling gaat geven aan de wettelijke verankering van een faciliterend kader door de overheid (EU-beleid) bij bijvoorbeeld vorming energiegemeenschappen.

Energiecoöperaties is een onderwerp dat mijn aandacht heeft, zowel vanwege de maatschappelijke rol die energiecoöperaties kunnen spelen als de bijdrage aan de ontwikkeling van de decentrale kant van het energiesysteem. De Europese richtlijn 2018/2001 ter bevordering van gebruik van hernieuwbare bronnen (zie artikel 22 lid 4), vraagt lidstaten een faciliterend kader te scheppen ter bevordering en vergemakkelijking van de ontwikkeling van hernieuwbare-energiegemeenschappen. Dit doet het kabinet op verschillende manieren, die hierna worden toegelicht. Een uitgebreidere toelichting is ook te vinden in de Kamerbrief van de toenmalige minister voor Klimaat en Energie in reactie op de Initiatiefnota Kröger over 'Energie met Elkaar' (Kamerstukken II 2023/24 36532, nr. 3). Het kabinet is voornemens dit beleid voort te zetten.

Onder energiegemeenschappen verstaan we zowel energiecoöperaties als energiecollectieven, waaronder energiehubs. Binnen de Rijksoverheid en het ministerie (i) werken we aan een visie op energiecoöperaties en hun rol in de ontwikkeling van een duurzaam energiesysteem (ter uitvoering van de motie Thijssen; Kamerstukken II 2023/24, 36532, nr. 9), (ii) bieden we handelingsperspectieven aan gemeenten voor het benutten van energiecoöperaties en het stimuleren van lokaal eigendom, (iii) zorgen we dat de sector onder begeleiding van het NEN werkt aan kwaliteitseisen aan energiecoöperaties, (iv) werken we een wettelijk kader uit om het delen van energie verder uit te breiden en (v)

werken we interdepartementaal samen met het ministerie van BZK aan 'ruimte voor maatschappelijk initiatief'. Ook is er het Ontwikkelfonds Opwek voor energiecoöperaties en de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE) om energiecoöperaties te ondersteunen in hun oprichting en bij de opwek van hernieuwbare energie. Daarnaast wordt het stimuleringsprogramma energiehubs uitgewerkt waar opwek van lokale duurzame energie slim gekoppeld wordt met lokaal gebruik, via slimme sturing, flexibele opslag en integratie tussen verschillende energiedragers. Het zwaartepunt van het programma zal in eerste instantie vooral liggen bij bedrijventerreinen met netcongestieproblematiek, en vervolgens breder op systeemintegratie op decentraal niveau (Kamerstukken II 2023/24, 32813, nr. 1398).

Vraag 15 - bijdrage aan betrouwbare en betaalbare energievoorziening

  • 15. 
    De fractieleden van de BBB vragen hoe dit wetsvoorstel gaat bijdragen aan een betrouwbare en betaalbare energievoorziening voor Nederlandse huishoudens.

In het licht van de doelen van het generieke energiebeleid legt het wetsvoorstel Energiewet de nadruk op 'veilig, betrouwbaar en betaalbaar', wat ook goed aansluit op de originele beleidsdoelen vanuit de huidige Gaswet en Elektriciteitswet 1998 (zie ook: Kamerstukken II 2023/24 36378, nr. 10; zie met name de reactie op vraag 11-12). De thema's 'betrouwbaar' en 'betaalbaar' worden hier kort toegelicht.

Betrouwbaar - Het wetsvoorstel draagt op verschillende manieren bij aan een betrouwbare energievoorziening. Dat betreft ten eerste het voorzien in robuuste en betrouwbare systemen, met name de transmissie- en distributiesystemen voor gas en elektriciteit (op land en zee). Deze kerntaak van de beheerders van deze systemen is neergelegd in artikel 3.25 Energiewet. Verschillende voorschriften geven nadere invulling aan deze kerntaak, bijvoorbeeld voor het aanhouden van een storingsreserve (3.26), het investeren in de systemen (3.34 - 3.37), kwaliteitseisen aan het gas (3.48), (3.64), kwaliteitsborging (3.78), etc. Verder bevat het wetsvoorstel voorschriften om te waarborgen dat eindafnemers, uitzonderingen daargelaten, de beschikking hebben over elektriciteit en gas. Dit betreffen bijvoorbeeld voorschriften inzake de risicoparaatheid en leveringszekerheid van gas (3.62) en het garanderen van pieklevering in uitzonderlijke, koude omstandigheden (3.64), maar ook voorschriften die voorzien in een 'noodleverancier' als een leverancier failliet gaat (2.25) of maatregelen om het beëindigen van de levering als gevolg van wanbetaling zoveel mogelijk te voorkomen (2.26)

Betaalbaar - Het wetsvoorstel richt zich middels een breed scala aan generieke voorschriften op de 'betaalbaarheid', waarbij onderscheid gemaakt moet worden tussen systeemkosten en leveringskosten. Dit wetsvoorstel heeft verder geen invloed op de heffing van de Energiebelasting en btw, dat valt onder de fiscale wet- en regelgeving.

Q Systeemkosten: hiervoor geldt dat de TSB's en DSB's enkel in rekening mogen brengen wat hen door de ACM wordt toegestaan; op deze manier wordt voorkomen dat de partijen met een natuurlijk monopolie eenzijdig de tarieven voor gebruik van het publieke systeem bepalen;

Q Leveringskosten: Ten aanzien van de kosten van de levering van gas en elektriciteit geldt voor de hele Europese Unie het uitgangspunt dat er disciplinerende werking uitgaat van een goed concurrerende (interne) markt. Middels de huidige Gaswet en Elektriciteitswet 1998 en de voorgestelde Energiewet gelden voorschriften om deze effectieve concurrentie te waarborgen. Naast meerdere gedragsvoorschriften voor marktpartijen en toezicht door de ACM hoort daar ook druk vanuit een (prijs-)kritische consument bij. De wet- en regelgeving is er dan ook op gericht om het overstappen tussen leveranciers zo eenvoudig mogelijk te maken, met name door de regulering van de achterliggende processen voor administratie, gegevensuitwisseling en uiteindelijke afrekening. Leveranciers zullen willen voorkomen dat klanten overstappen

('overstapdreiging'), wat ook ten goede komt aan eindafnemers die niet of minder vaak overstappen.

Vraag 16 - verdwijnen bevoegdheid maximumprijs

  • 16. 
    De fractieleden van de BBB vragen waarom in dit wetsvoorstel de mogelijkheid voor het AFM om een maximumprijs te bepalen verdwijnt.

Voor de beantwoording van deze vraag wordt ervan uitgegaan dat met 'het AFM' de ACM wordt bedoeld.

De mogelijkheid voor de ACM om een maximumprijs voor levering te bepalen staat op gespannen voet met artikel 5 van de Elektriciteitsrichtlijn. Dat artikel bevat het uitgangspunt dat leveranciers vrij zijn om de prijs vast te stellen waartegen zij aan afnemers leveren. De Europeesrechtelijke kaders voorzien in de totstandkoming van prijzen door middel van de onderlinge concurrentie tussen aanbieders waarbij de consument kan overstappen naar een andere leverancier indien hij de tarieven te hoog vindt. Dit is ook de basis van de relevante bepalingen in het wetsvoorstel Energiewet.

Wel oefent de ACM toezicht uit op de redelijkheid van prijzen. Bij overtreding van het vereiste van redelijke prijzen door een leverancier kan de ACM handhaven door een sanctie in de vorm van een boete of een last onder dwangsom op te leggen. Dit kan oplopen tot 10% van de omzet van de overtreder.

Vraag 17 - onbedoelde neveneffecten in relatie tot de positie van de ACM

  • 17. 
    Met    dit    wetsvoorstel wordt    een    groter    beroep    gedaan op de    ACM.    De    ACM krijgt een stevige positie in de markt, wat onbedoelde neveneffecten kan hebben en kan zorgen voor marktverstoring, zo stellen de fractieleden van de BBB. Tevens stellen deze leden dat het ACM onvoldoende uitgerust blijkt te zijn om invulling te geven aan haar toebedachte taak. De fractieleden van de BBB vragen of de regering instrumenten voor ogen heeft om deze onbedoelde neveneffecten eventueel te signaleren en te mitigeren.

De ACM kan alleen handhavend optreden daar waar zij vanuit de wetgever expliciete bevoegdheden toegekend heeft gekregen in wet- en regelgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht en de Energiewet. Tegen het optreden van de ACM staan doorgaans bezwaar en beroep bij de rechter open. De rechter toetst onder andere of de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn voor de getroffen partij. De Energiewet brengt nieuwe taken en bevoegdheden voor de ACM met zich. De daarvoor benodigde capaciteit voor het toezicht is groter dan de huidige capaciteit. Hier is aandacht voor in het reguliere begrotingsproces (zie ook reactie op vraag 80).

Vraag 18 - bundeling met de Warmtewet

  • 18. 
    Met dit wetsvoorstel worden de Gaswet en Elektriciteitswet gebundeld in één wet. Met betrekking tot energie ontbreekt voor kleinverbruikers nog de Warmtewet.

Voorziet de regering dat deze ook wordt toegevoegd aan de Energiewet, zo vragen de fractieleden van de BBB.

Nee, dat is nu niet voorzien. De nieuwe regulering voor collectieve warmte loopt via een parallel wetstraject, namelijk het wetsvoorstel Wet collectieve warmtevoorziening (ook: Wcw). Dit wetsvoorstel is op 18 juni 2024 ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstuk 36576). Voor de bundeling van de wetsvoorstellen Energiewet en Wcw is niet gekozen vanwege de fundamentele verschillen tussen de marktordening van elektriciteit en gas enerzijds en collectieve warmte anderzijds. Kort samengevat geldt dat (i) de elektriciteits- en gasmarkt substantieel andere kenmerken heeft dan de warmtemarkt en dat (ii) deze markten zich in een hele andere ontwikkelingsfase bevinden. Dat alles vraagt om een ander soort marktregulering. Een meer gedetailleerde uitleg is te vinden in de eerdere reacties op vragen van de fracties van D66, de SGP en de ChristenUnie in de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2023/24 36378, nr. 10; zie met name de reactie op vraag 13-14, 24-26 en 197).

Vraag 19 - Bundeling Europese implementatie en nationaal beleid

  • 19. 
    Bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel is volgens de memorie van toelichting afgeweken van het uitgangspunt om "geen nationaal beleid ("nationale koppen") bij implementatiewetgeving mee te nemen"2 en van het uitgangspunt "de consumentenbescherming voor elektriciteit en gas zoveel mogelijk gelijk te houden, ondanks de ontstane verschillen tussen de Europese wetgevingspakket voor elektriciteit en gas".3 Ook heeft de regering aangegeven dat dit wetsvoorstel in de komende periode aanvullingen behoeft.4 Kan de regering aangeven of hier sprake is van precedentwerking of dat het blijft bij de huidige versie van het wetsvoorstel, zo vragen de fractieleden van de BBB.

Het is in beginsel inderdaad onwenselijk om (i) Europese implementatietrajecten te combineren met de uitwerking van nationale beleidskeuzes en (ii) in wetstrajecten vooruit te lopen aankomende Europese implementatietrajecten. Voor dit wetsvoorstel speelde echter een combinatie van verschillende gelijktijdige ontwikkelingen, op grond waarvan van eerder is besloten een en ander toch te combineren. Een uitgebreide motivering van deze keuzes is te vinden in het nader rapport in reactie op het advies van de Raad van State (Kamerstukken II, 2022/23 36378, nr. 4) en de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II, 2023/24 36378, nr. 10, zie reactie op vragen 16, 20, 21 en 27). Inderdaad zal het wetsvoorstel in de komende periode aanvullingen behoeven. Het gaat daarbij om twee Europese implementatietrajecten die u eerder aangekondigd zijn en waarvoor momenteel wijzigingen op de Energiewet worden voorbereid. Het gaat hier ten eerste om het ‘Hydrogen and gas market decarbonisation package' (ook: Decarbonisatiepakket) dat half juli 2024 gepubliceerd is en dat een nieuwe Gasrichtlijn en Gasverordening op het vlak van gas en waterstof bevat. Overigens maken veel van deze nieuwe voorschriften voor gas reeds onderdeel uit van het voorliggende wetsvoorstel Energiewet. Ten tweede gaat het om het eind juni 2024 gepubliceerde ‘Electricity Market Design’ (ook: EMD-pakket). Er zal naar gestreefd worden de komende Europese implementatietrajecten ‘zuiver’ te houden (dus gescheiden van nationaal beleid) en ook zal toegelicht worden op welke wijze het Europees recht geïmplementeerd wordt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

Vraag 20 - Visie van de regering op wijzigingen energiesysteem en ordening van de energiemarkt

Bij de vorige wetgeving, twee decennia geleden, ging het er -simpel gezegd- om marktwerking te introduceren vanuit de oude 'nutsmonopolies', waardoor huishoudens en bedrijven keuzevrijheid kregen in plaats van verplichte leverantie van één overheidsmonopolist. Toen spraken we vooral van een zogenaamde top down markt: enkele grote bedrijven leverden stroom vanuit overwegend grote energiecentrales, zoals gas, kolen en kernenergie, aangevuld met warmtekrachtkoppeling. Daar paste voor de netwerkinfrastructuur de gedachte bij van de 'koperen plaat', die ongeacht de afstand tegen dezelfde kosten overal productie en afname van stroom mogelijk moest maken. De energieleveranciers zorgden in concurrentie voor de opwek en levering, met netbedrijven die tegen gereguleerde netwerkkosten voor het transport zorgden. Het nieuwe wetsvoorstel is een stap vooruit waar meer ruimte wordt gemaakt voor decentrale opwekking en ketensamenwerking, meer ruimte voor overheidsregie en -sturing en toezicht en meer consumentenbescherming.

  • 20. 
    De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien ten opzichte van het verouderde simpele top down model een aantal fundamentele nieuwe decentrale mogelijkheden ontstaan, vooral ten aanzien van duurzaamheid, digitale afstemming en een mindere afhankelijkheid van import uit instabiele landen en regio’s. Het Expertteam Energie 2050 laat zien dat dit kan mits we naar omkering van het systeem (bottom up, decentraal) gaan: relatief heel veel meer gebruik van hernieuwbare elektriciteit (elektronen) en veel minder gebruik van moleculen (fossiel).5 6 Wie wijken en bedrijfsterreinen wil verduurzamen, zou moeten kijken naar de hele energievraag in de regio/wijk, zoals door het Expertteam beschreven. Daarbij valt te zien dat de vraag naar warmte zal dalen door isolatie en door klimaatverandering. De vraag naar koeling zal nog flink stijgen, zo stellen de fractieleden van GroenLinks-PvdA. Dat geldt ook    voor de    vraag    naar    elektriciteit.    Maar    ook    aan de    aanbodkant    verandert er veel. Er komt een nieuwe generatie zonnepanelen (PV en warmte) aan, die goedkoper en gemakkelijker toepasbaar zijn. Zon wordt waarschijnlijk een belangrijke gamechanger in de wijken. Dan is er heel erg veel heel goedkope zon, die lokaal kan worden opgeslagen als elektriciteit en als warmte. Dat voorkomt ook congestie, zo stellen de fractieleden van GroenLinks-PvdA. Ook batterijen voor elektriciteit worden goedkoper, daar een nieuwe generatie die congestie kan verlichten. Warmtepompen worden nu al veel goedkoper en efficiënter. Wat is er fijner en robuuster dan energie die dicht bij de gebruiker wordt opgewekt, als je integrale, lokale systemen hebt waar veel onderling wordt uitgewisseld. Dat is ook belangrijk in deze politiek onrustige tijden, waarin de kans bestaat dat onverlaten het voorzien hebben op de grote, centrale infrastructuren, zo stellen de fractieleden van GroenLinks-PvdA. De lokale, integrale energiesystemen, waarbij elektriciteit en warmte geïntegreerd zijn, kunnen bij uitval van het centrale netwerk nog in hoge mate doordraaien. Deze leden vragen een visie van de regering op de energietransitie bij deze fundamentele wijzigingen van het energiesysteem en een ordening van de energiemarkt die dit mogelijk maakt.

Het kabinet is het eens met de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat ons energiesysteem in het licht van de energietransitie een grote verandering zal (moeten) doormaken. Het regulerend kader voor de ordening van deze markt(en) zal daar ook een belangrijke rol in gaan spelen. Met het wetsvoorstel voor de Energiewet wordt een belangrijke stap gezet, zodat er een robuust wettelijk fundament ontstaat dat de energietransitie ondersteunt. Dan gaat het met name om de inbedding van nieuwe activiteiten en actoren in het wettelijk kader (peer-to-peer handel, vraagrespons, energiegemeenschappen, etc.), alsmede aan de herziening van het stelsel voor beheer en uitwisseling van gegevens. Dit is echter een startpunt en geen eindpunt. Het regulerend ordeningskader zal zich de komende jaren, parallel aan de voortgang van de energietransitie richting 2050, moeten blijven ontwikkelen. Hierbij zal de kabinetsvisie op het energiesysteem van de toekomst volgend uit het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) als belangrijke leidraad fungeren. Dit is, gelet op de vraag van de fractieleden, ook de meest concrete kabinetsvisie op de energietransitie die thans beschikbaar is. Het is mooi dat het NPE en de procedure daarvoor nu ook verankerd zijn in het wetsvoorstel (artikel 6.4 en 6.5), zodat hier continuïteit in bestaat.

Vraag 21 - decentrale afstemming en aansturing

  • 21. 
    Energiebesparing is de cruciale factor om de maatschappelijke doelen ten aanzien van klimaatverandering te kunnen halen, wat vooral decentraal, dus per huishouden en bedrijf en hun onderlinge afstemming, zal moeten gebeuren, zo stellen de fractieleden van GroenLinks-PvdA. Dit wetsvoorstel biedt hiervoor geen nieuwe instrumenten. De fractieleden van GroenLinks-PvdA vragen of de regering kan aangeven waarom dit zo is. Er is immers steeds meer opwekking, opslag en veel betere aansluiting en aansturing van vraag- en aanbod op decentraal niveau mogelijk en wenselijk: Van de zonnepanelen tot warmtepompen en opslag in batterijen en warmte/ koude boven en onder de grond. Het draait daarbij om minder gebruik van elektriciteit maar ook warmte (en koude) die immers nog de grootste inzet van energie vraagt, aldus de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie.

Er is al instrumentarium gericht op besparing, waaronder de plicht tot het verduurzamen van het energiegebruik (de energiebesparingsplicht) die van toepassing is op locaties van bedrijven en instellingen met een gebruik vanaf 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m3 aardgas(equivalenten). Dit is geregeld onder het regime van de Omgevingswet, niet de Energiewet (of de huidige Gaswet en Elektriciteitswet 1998). Daarnaast wordt met het Ontzorgingsprogramma's voor verduurzaming mkb en voor verduurzaming maatschappelijk vastgoed en het Programma verduurzaming bedrijventerreinen decentraal gewerkt aan de verduurzamingsopgave. Daarnaast is het voor groepen bedrijven en/of inwoners ook het mogelijk om samen te werken binnen energiehubs om de opwek, opslag, conversie (omzetten van energie) en het verbruik van energie met elkaar af te stemmen. Het Stimuleringsprogramma energiehubs is er op gericht om deze ontwikkeling te faciliteren en te versnellen. In een brief van 5 juni 2024 zijn beide Kamers hierover geïnformeerd (Kamerstukken II 2023/24, 32813, nr. 1398).

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA zien echter dat ook na de invoering van dit wetsvoorstel nog veel marktprikkels de foute kant op werken. Marktwerking kan veel dynamiek en verbetering opleveren om de doelen te halen, maar niet als de incentives verkeerd zijn. Dan is er marktfalen, aldus deze leden. Deze leden vragen commentaar van de regering op de volgende aspecten afzonderlijk en in hun samenhang:

Vraag 22 en 23 - Externe effecten: fossiele subsidies in relatie tot een gelijk speelveld

  • 22. 
    Ten eerste zijn de externe effecten nog steeds niet geïnternaliseerd. Er zijn bijvoorbeeld nog fossiele subsidies, waardoor fossiele energie ten onrechte wordt bevoordeeld en de maatschappelijke kosten worden afgewenteld op volgende generaties. Op macroniveau wordt energie niet goedkoper door te subsidiëren. Wie de subsidie krijgt wint, de rest betaalt, de maatschappij verarmt. De fractieleden van GroenLinks-PvdA vragen of de regering bereid is de fossiele subsidies af te schaffen en de baten aan te wenden voor de energietransitie en op welk tijdpad.
  • 23. 
    Deelt de regering de mening van deze leden dat mede om deze reden er geen gelijk speelveld is voor de nieuwe schone technologie en daardoor nog niet competitief kan zijn? Het speelveld moet financieel op orde komen door normering, beprijzen en subsidies, zo stelt de GroenLinks-PvdA-fractie. Welke voornemens heeft de nieuwe regering hiervoor?

Allereerst kan worden opgemerkt dat dit wetsvoorstel in het geheel niet ziet op subsidies in welke vorm dan ook; daar zijn andere instrumenten voor die buiten de reikwijdte van dit wetsvoorstel vallen. Het wetsvoorstel regelt primair de ordening van de elektriciteits- en gasmarkt en is in beginsel 'neutraal' ten opzichte van de energiebron waar de elektriciteit of het gas vandaan komt. Voor wat betreft het kabinetsstandpunt inzake fossiele subsidies verwijs ik u graag naar het regeerprogramma waarin het volgende is opgenomen: “Ook wordt ingezet op het in Europees verband afbouwen van de fossiele subsidies gericht op de energievoorziening, zodat klimaateffecten die gepaard gaan met het gebruik van fossiele brandstoffen Europees beprijsd worden. Het kabinet hecht aan duidelijke en stabiele marktprikkels die bedrijven stimuleren om duurzame energieoplossingen te ontwikkelen en toe te passen, en zo onafhankelijker te worden van het importeren van fossiele energie. Het kabinet zal het jaarlijks overzicht van de omvang van fossiele subsidies voortzetten". Dit overzicht is opgenomen in de Miljoenennota. Met deze afspraken in het regeerprogramma gaat het kabinet de komende periode aan de slag, buiten dit traject van de Energiewet.

Vraag 24 t/m 26 - Tegengaan van marktmacht

  • 24. 
    Ten tweede is de huidige energiemarkt niet competitief maar een oligopolie, zo stellen de fractieleden van GroenLinks-PvdA. Kan de regering een overzicht geven welk deel van de elektriciteitsmarkt in handen is van de vier grootste spelers (inclusief hun dochterondernemingen die zij aansturen)? ACM spreekt op zijn website over een aandeel van 80 procent voor de grootste vier spelers. Kan daarvan een overzicht worden gegeven?

Navraag bij de ACM leert dat, op basis van de Monitor Consumentenmarkt Energie van de ACM, de huidige marktaandelen van de vier grootste leveranciers inclusief dochterondernemingen als volgt zijn ( weergegeven in bandbreedtes): Essent: 25-30%, Vattenfall: 20-25%, Eneco: 15-20%, Budgetthuis: 5-10%.

  • 25. 
    Is de regering van plan om deze oligopoliemacht te doorbreken, bijvoorbeeld door 'competition engineering', waarover de voorzitter van de Raad van Bestuur van ACM onlangs sprak in de praktijk?7

De ACM heeft aangegeven dat een nieuw wettelijk instrument nodig is om concurrentieproblemen als stilzwijgende afstemming, informatie-asymmetrie of afhankelijkheidsrelaties aan te kunnen pakken. Voor de energiemarkt geldt dat de ACM met de Energiewet (en thans de Gaswet en Elektriciteitswet 1998) ook over sectorspecifieke bevoegdheden beschikt om consumenten te beschermen en concurrentieproblemen op de energiemarkt aan te pakken. De ACM zal op grond van de Energiewet bijvoorbeeld toezichthouden op de levering van elektriciteit of gas tegen concurrerende, eenvoudig en duidelijk vergelijkbare, transparante, redelijke en niet-discriminerende prijzen. Bij dit toezicht kan de ACM op basis van de Energiewet ten aanzien van een of meerdere leveranciers een bindende gedragslijn opleggen. Bij overtreding van het vereiste van redelijke prijzen door een leverancier kan de ACM tevens handhaven door een sanctie in de vorm van een boete of een last onder dwangsom op te leggen. Dit kan oplopen tot 10% van de omzet van de overtreder.

  • 26. 
    Nu kan de ACM slechts achteraf beoordelen of er misbruik is van marktmacht, zo stellen de fractieleden van GroenLinks-PvdA. Deelt de regering de opvatting van deze leden dat het slechts achteraf vaststellen of tarieven 'onredelijk' zijn, vrijwel nooit is toe te passen vanwege de zware bewijslast? Hoe bewijs je immers achteraf dat vergoeding voor zonne-energie te laag was, omdat alleen de spotmarktprijzen bekend zijn, maar niet de contracten buiten de spotmarkt (over the counter)?

Een leverancier is verplicht om redelijke tarieven te hanteren. Een prijs is niet redelijk indien die prijs onevenredig hoog is gezien de kosten van de leverancier, en niet concurrerend is. De ACM controleert tarieven achteraf en moet daarbij nauwkeurig onderzoek doen om vast te stellen dat een prijs of vergoeding niet redelijk is. De ACM vraagt daarbij op wat de kosten zijn die de leverancier maakt, bijvoorbeeld voor inkoop van geleverde elektriciteit. De ACM beschouwt deze kosten in beginsel als gegeven.

Vraag 27 - Prijsplafond

  • 27. 
    De fractieleden van GroenLinks-PvdA vragen waarom de regering niet de voorstellen van de ACMheeft overgenomen om bijvoorbeeld een prijsplafond voor energie in te stellen, wat consumenten een betere bescherming geeft.

Naast de leden van de GroenLinks-PvdA fractie, hebben ook de leden van de fracties D66 (vraag 94), SP (vraag 111) en PvdD (vraag 127) vragen gesteld over het niet opnemen van een prijsplafond ter bescherming van consumenten, specifiek voor kwetsbare afnemers. Bij de beantwoording van deze vraag van de GroenLinks-PvdA fractie wordt daarom tevens ingegaan op de vragen over het prijsplafond van de overige genoemde fracties.

Het prijsplafond voor energie was een crisismaatregel, steunende op een tijdelijke EU-Noodverordening (Verordening (EU) 2022/1854 van de Raad van 6 oktober 2022 betreffende een noodinterventie in verband met hoge energieprijzen). Ten tijde van deze energiecrisis, veroorzaakt door de inval van Rusland in Oekraïne, zijn ook andere koopkrachtmaatregelen genomen zoals het verhogen van toeslagen, de energietoeslag en de subsidie aan het Tijdelijke Noodfonds Energie.

De Europese richtlijn voor prijsinterventies vereist dat een wettelijke grondslag om in te grijpen in de prijs voor elektriciteit of gas tijdelijk is en zich beperkt tot een afgebakende groep energiearme of kwetsbare huishoudens. De energierekening is slechts een van de relevante factoren bij bestaanszekerheidsproblematiek. Het heeft daarom de voorkeur om met een bredere blik te kijken naar keuzes over koopkrachtvraagstukken. Daarnaast zou een invoering van een permanente vorm van het prijsplafond, bijvoorbeeld een sociaal tarief zoals voorgesteld door de ACM, een verstrekkende ingreep op de markt zijn.

Tot slot kent een prijsplafond net als de andere instrumenten die zijn ingezet in 2022 en 2023 voor- en nadelen. Indien een volgende crisis zich voordoet, zal de aard van een volgende crisis ook mede bepalen welk instrument op dat moment het meest geschikt is, waarbij doelmatigheid en doeltreffendheid leidend zullen zijn. Het is daarom wenselijk om ruimte te houden voor de keuze voor een instrument op het moment dat dit nodig is. In een brief aan de Tweede Kamer met aanvullende informatie over de Energiewet (Kamerstukken II, 2023/24, 36378, nr. 43) is de toenmalige minister voor Klimaat en Energie uitgebreid ingegaan op de overwegingen en Europeesrechtelijke randvoorwaarden omtrent het invoeren van een sociaal tarief.

Vraag 28 - Vergelijken van prijzen

  • 28. 
    Wat    gaat de regering    doen    om de    vergelijkbaarheid    van    tarieven,    inclusief    de nu ontstane chaos rondom kosten en opbrengsten van zonnepanelen op daken, voor consumenten transparant te maken?

Het is van belang dat consumenten het aanbod in energiecontracten goed kunnen vergelijken. Daarom moet ten eerste iedere energieleverancier die op de markt actief is, op grond van artikel 2.5 lid 1 wetsvoorstel Energiewet aan een eindafnemer leveren tegen transparante en redelijke prijzen alsmede onder transparante en redelijke voorwaarden. Daarnaast staat in het voorgestelde artikel 2.5 lid 3 wetsvoorstel Energiewet dat de leverancier, aan eindafnemers zijn prijzen en voorwaarden presenteert op een dusdanige wijze dat alle eindafnemers in staat worden gesteld om de prijzen en voorwaarden van verschillende leveranciers te vergelijken. Op grond van het voorgestelde artikel 5.2 lid 1 van het wetsvoorstel Energiewet ziet de ACM er als onafhankelijk toezichthouder onder meer er op toe dat huishoudelijk afnemers en micro-ondernemingen verzekerd zijn van de levering van elektriciteit of gas tegen eenvoudig en duidelijk vergelijkbare prijzen. Tot slot wordt het belang van vergelijkbaarheid van energiecontracten stevig verankerd in de wetgeving via het voorgestelde artikel 2.68 van het wetsvoorstel Energiewet, waarin het recht staat voor huishoudelijke afnemers en micro-ondernemingen op de kosteloze toegang tot ten minste één onafhankelijk vergelijkingsinstrument dat de gehele markt bestrijkt, of meerdere vergelijkingsinstrumenten die in voldoende mate de markt bestrijken, is opgenomen. Bij elkaar wordt hiermee met deze wetgeving dus zowel vereist van leveranciers dat zij een transparant aanbod aan contracten op de markt brengen als verzekerd dat iedere consument de mogelijkheid heeft om dit aanbod onderling te vergelijken om een bewuste keuze kunnen te maken die past bij zijn of haar voorkeuren en situatie. De Nederlandse energiemarkt kenmerkt zich in Europees verband door een relatief groot aanbod vanuit tientallen leveranciers en een relatief hoog percentage consumenten dat jaarlijks overstapt naar een nieuwe aanbieder. Hiermee is sprake van een gezonde concurrentie in het belang van de consument.

Specifiek voor wat betreft afnemers met zonnepanelen geldt ook dat er sprake is van expliciete verplichtingen voor leveranciers. Via het aangenomen amendement Erkens (Kamerstukken II 2023/24, 36378, nr. 54) zijn voornoemde regels ten aanzien van transparantie en vergelijkbaarheid van energiecontracten uit artikel 2.5 wetsvoorstel Energiewet ook van toepassing verklaard op actieve afnemers die te maken hebben met kosten en voorwaarden voor het terugleveren van elektriciteit.

Via het hiervoor benoemde amendement Erkens is daarnaast geregeld dat het modelcontract voor bepaalde tijd met vaste tarieven, dat gestandaardiseerde voorwaarden bevat en daardoor gemakkelijk vergelijkbaar is, ook ziet op invoeding van elektriciteit.

Vraag 29 - Beïnvloeding van de spotmarkt

  • 29. 
    Is het de regering bekend dat de grote spelers eenvoudig 'hun' grote wind- en zonneparken kunnen afschakelen als de prijzen op de spotmarkt dalen, om zo verdere daling te voorkomen? Dat is prijsmanipulatie als gevolg van marktmacht en de leden van deze fractie    vragen    zich    af of dat    geoorloofd    is. Kan    dit    worden    tegen    worden gegaan door van een day ahead planning over te gaan op een kortere planningsperiode?

De koers of prijs op de groothandelsmarkten voor energie komt tot stand in een wisselwerking tussen vraag en aanbod. Reageren op vraag en aanbod door wijziging in de inzet van productie-eenheden is in de regel geen marktmanipulatie, maar een legitieme reactie. Zeker als partijen bij negatieve prijzen moeten betalen voor productie is het waar mogelijk afschakelen daarvan een logische en wenselijke reactie. Indien er veel partijen productie afschakelen terwijl er voldoende vraag is, zal de prijs weer boven nul komen en wordt productie weer aangezet. Ook partijen die flexibel elektriciteit afnemen kunnen reageren op de (verwachte) prijzen (vraagrespons). Het aantal marktdeelnemers dat op de spotmarkt handelt is doorgaans groot. Deze handel vindt zowel via de beurzen als brokerplatforms en bilateraal plaats. De dagvooruitveilingen zijn hierin belangrijk, maar ook intraday is nog volop handel, tot zeer kort voor levering. Zolang er voldoende grenscapaciteit beschikbaar is, vindt de handel grensoverschrijdend plaats. De kans dat een marktdeelnemer marktmacht heeft is in de regel al beperkt, maar neemt door grensoverschrijdende handel alleen maar verder af. Sinds enige tijd is de allocatie van grenscapaciteit intraday bovendien verder verbeterd, door ook intraday marktkoppeling (Single Intraday Coupling - SIDC) te introduceren. Ook is er nu drie keer per dag een intraday veiling naast de continuhandel. Partijen die niet het risico van prijsschommelingen willen nemen, kunnen zich hiertegen indekken op de termijnmarkten. Op de elektriciteitsmarkt is sinds de liberalisering geen centrale planning van productie meer. Marktdeelnemers zijn - middels balanceringsverantwoordelijkheid - zelf verantwoordelijk voor het in evenwicht houden van afname en invoeding.

Vraag 30 - Financiering van duurzame projecten

  • 30. 
    Ten derde geldt voor bijna alle duurzame investeringen, van besparing tot duurzame energie, dat ten opzichte van fossiel de investeringen aan de voorkant (upfront costs) hoog zijn, waarna de operationele kosten veel lager zijn. Het Internationale Energie Agentschap (IEA) stelt echter dat: "Many clean and efficient technologies are already cost-competitive with the alternatives, but they need to be widely available and their lifetime benefits recognised".8 De maatschappelijke lange temijnkosten zullen lager zijn (total cost of ownership), maar de IEA zegt dat de (financiële) markten niet voorzien in de financiering, vanwege onder meer de langere termijn risico's. Het korte termijn financiële belang van de financiële sector, huishoudens en bedrijven staat dan in de weg van het bereiken van het maatschappelijk optimum. De fractieleden van GroenLinks-PvdA vragen wat de Nederlandse regering doet met de oproep van IEA om dit financieringsprobleem op te lossen,    gelijk    speelveld    te    creëren,    en te    zorgen    voor    meer    'geduldig'    kapitaal.

Het kabinet herkent het beeld dat in de transitie naar een klimaatneutraal energiesysteem investeringen nodig zijn die soms kapitaal intensiever zijn dan investeringen in energietechnologie waarmee fossiele energiedragers worden omgezet en gebruikt. Om een gelijk speelveld te creëren wordt in de eerste plaats nagestreefd een zo stabiel en voorspelbaar mogelijk investeringsklimaat te realiseren. Robuuste prijsprikkels zoals de Energiebelasting en de CO2-heffing met meerjarig vastgelegde tarieven spelen hierin een belangrijk rol. Daarnaast worden voor grootschalige energieprojecten die bijdragen aan de transitie naar klimaatneutraal energiesysteem gunstige financieringscondities gecreëerd door prijsrisico's grotendeels weg te nemen met de SDE++. De SDE heeft in de praktijk al voor zulke lage risico's gezorgd dat er zon en windprojecten gefinancierd zijn met veel vreemd vermogen en een zeer lage kapitaalskostenvoet (WACC). NU deze technologieën steeds goedkoper en concurrerender worden bereidt het kabinet de stap naar tweezijdige contracts for difference (CfD's) voor. Deze tweezijdige CfD's kunnen ook gezien worden als een verzekering voor prijsrisico's. Daarnaast zijn diverse subsidieregelingen beschikbaar waarmee investeringen in duurzame energie, energiebesparing en CO2-arme energietechnologie worden ondersteund en dus de benodigde kapitaaluitgaven worden verlaagd. Het gaat hierbij bijvoorbeeld over de Energie-investeringsaftrek (EIA), de regeling Versnelde Klimaatinvesteringen Industrie (VEKI). Voor investeringen in de gebouwde omgeving is bijv. het Nationaal Warmtefonds beschikbaar waarmee geld geleend kan worden lenen tegen een verlaagde rentetarieven om woningen te verduurzamen. Hiermee wordt voor de huishoudens met een lager besteedbaar inkomen het financieringsprobleem verkleind.

Om ook risico's rond investeringen in energie-innovaties te mitigeren zijn er regelingen zoals de regeling Missiegedreven Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie (MOOI), en de regeling Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+) en zijn er middelen beschikbaar gesteld voor opschaling van diverse technologieën vanuit het Klimaatfonds. Verder is in 2020 Invest-NL opgericht om bij te dragen aan het financieren en realiseren van maatschappelijke transities door het beschikbaar stellen van 'geduldig' kapitaal. Dit kabinet draagt daar verder aan bij door €250 miljoen beschikbaar te stellen voor Invest-NL om de mogelijkheid van blended finance uit te breiden en hiermee knelpunten in de in de doorgroei van innovatieve bedrijven te kunnen adresseren. Dit kan ook kan ten goede komen aan bedrijven die bijdragen aan verduurzaming.

Tot slot lopen er gesprekken met kennispartners hoe we zorg kunnen dragen de kennisbasis te verdiepen rond de benodigde investeringen, kosten en verdeling daarvan, om een goede informatiepositie te krijgen ten behoeve van toekomstige beleidskeuzes voor de transitie.

Vraag 31 - Financiering projecten kernenergie

  • 31. 
    Een ander voorbeeld is dat iedereen kleinschalig zon-op-dak prefereert boven grootschalige zon-in-wei, aldus de fractieleden van GroenLinks-PvdA. Toch krijgen investeerders in grootschalige parken via de SDE 15 jaar garantie op een redelijk rendement, terwijl huishoudens worden blootgesteld aan de grillen van de markt (en de wetgever) waardoor de terugverdientijd veel te lang wordt en huurders moeten bijbetalen in plaats van dat zij kunnen bijdragen aan de energietransitie. Erkent de regering dat deze problematiek ook bij kernenergie groot is, zo vragen de leden van de GroenLinks-PvdA fractie. Bij een recente aanbesteding in Tsjechië kostte een centrale van 1000 mWzo'n acht miljard Euro, met daarbovenop 100% financiering door de staat en voor 60 jaar een volledige afnamegarantie tegen een prijs die ver boven de marktprijs van andere elektriciteitsbronnen ligt.9 Hoe verhoudt zich dat tot de voorziene financiering van twee a vier centrales volgens het regeerprogramma?

Kerncentrales kunnen een constante en betrouwbare elektriciteitsvoorziening leveren voor een periode van minstens 60 jaar. Dit is van belang voor de stabiliteit van het elektriciteitsnet, wat steeds belangrijker wordt in een systeem waar er meer winden zonne-energie is. Deze stabiliteit helpt om de energiemix te diversifiëren en zorgt voor een betrouwbaarder aanbod, vooral tijdens periodes dat hernieuwbare bronnen minder elektriciteit produceren. Daarnaast kent kernenergie ook een andere toeleveringsketen waardoor Nederland minder afhankelijk wordt van individuele technologieën. Ook het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) houdt voor na 2035 al rekening met een groter aandeel kernenergie dan 2 grote kerncentrales (tot 7GW aandeel kernenergie in 2050) in Nederland vanwege de belangrijke toegevoegde waarde in het energiesysteem. Daarom kiest dit kabinet voor de bouw van nieuwe centrales en zijn er additionele middelen vrijgemaakt voor kernenergie in het Klimaatfonds om deze ambitie te realiseren.

De bouwperiode van een kerncentrale, en daarmee de terugverdientijd, is lang. De inhoud van de aanbesteding in Tsjechië en de financieringsstructuur die wordt gebruikt om de Tsjechische ambitie te realiseren is ook bekend. De Kamer wordt in november 2024 over de resultaten van een uitgebreide studie naar de financieringsmogelijkheden (een marktconsultatie) geïnformeerd. In 2025 verwacht het kabinet een eerste besluit te nemen over de rol van de Nederlandse overheid in de financieringsstructuur.

Vraag 32 en 33 - Verhouding tussen individueel belang en bredere samenwerking

  • 32. 
    Een vierde probleem waar de vrije markt geen oplossing voor heeft is dat de energietransitie veel samenwerking in de keten vereist: zowel horizontaal als verticaal, voor afstemming van vraag en aanbod (balans-verantwoordelijkheid, opslag, enz.), tussen verschillende energiedragers, zoals stroom, (groen) gas, waterstof, warmte/koude, opslag, op- en afschakeling, voor de energietransitie. In de vrije markt zal iedere individuele marktpartij echter alleen meedoen als er individueel profijt uit voort komt, zo stellen de fractieleden van GroenLinks-PvdA. Als bijvoorbeeld één van de tien partijen geen winst maakt, komt de ketensamenwerking dan niet tot stand? Erkent de regering deze spanning tussen individueel profijt en maatschappelijk optimum, en is zij bereid hierop in te grijpen door samenwerking toe te staan en soms af te dwingen waar dit maatschappelijk wenselijk is?

Dat er soms spanning kan zijn tussen de belangen van individuele spelers en de bredere maatschappelijke belangen wordt herkend; deze zullen niet altijd synchroon lopen. Waar noodzakelijk zal het kabinet zeker bereid zijn om ingrijpen te overwegen. In het wetsvoorstel voor de Energiewet vindt u rondom het verzamelen en uitwisselen van meetgegevens een mooie illustratie van afgedwongen samenwerking in de bredere 'meet- en dataketen'. Hoewel de taak om (meet-)gegevens te verzamelen aan specifieke partijen is opgedragen, hebben ook andere ketenpartners er een groot belang bij dat deze gegevens op een doelmatige en doeltreffende wijze hen ter beschikking worden gesteld, zodat zij deze gegevens ook weer kunnen gebruiken in hun eigen processen. Teneinde tegemoet te komen aan deze belangen dwingt artikel 4.25 tot enige mate van overleg en samenwerking om zo (bij voorkeur gezamenlijk) te komen tot “afspraken die nodig zijn voor een effectieve, efficiënte en betrouwbare elektronische uitwisseling van gegevens" tussen allerlei betrokken ketenpartijen.

  • 33. 
    Zal    ook    de    ACM zulke    samenwerking    toestaan,    tegen    de    natuurlijke    neiging samenwerking in de markt juist te verbieden?

Voor het antwoord op deze vraag is contact gezocht met de ACM. De ACM handhaaft onder meer bij overtredingen van de Mededingingswet. Een belangrijk onderdeel van deze wet is het verbod op afspraken die de concurrentie tussen ondernemingen beperken. Een gebrek aan concurrentie is schadelijk voor mensen en bedrijven die van een markt afhankelijk zijn. Sommige vormen van samenwerking tussen concurrenten kunnen de concurrentie echter bevorderen. Door samen te werken kunnen ondernemingen bijvoorbeeld actief worden op markten waar dat zonder samenwerking niet mogelijk zou zijn geweest. De ACM wil dat de concurrentieregels niet onnodig in de weg staan bij afspraken die bijdragen aan een duurzamere samenleving. Daarvoor heeft zij een beleidsregel toezicht duurzaamheidsafspraken vastgesteld (ACM, 'Beleidsregel Toezicht ACM op duurzaamheidsafspraken', 4 oktober 2023). Wanneer bedrijven aan de door ACM gestelde voorwaarden voldoen, kunnen zij bijvoorbeeld afspraken maken over het op een efficiënte manier bereiken van milieudoelen, zoals vermindering van CO2-uitstoot, als de consument een merkbaar en objectief aandeel van de voordelen ontvangt. Bedrijven kunnen vragen over duurzaamheidsafspraken stellen aan de ACM. In de beleidsregel staat hoe contact kan worden opgenomen met de ACM.

Zoals genoemd in reactie op vraag 32 is ook op het gebied van gegevensuitwisseling in de energiesector samenwerking tussen de verschillende partijen in de energiesector noodzakelijk. Daarbij zullen ook partijen die rechtstreekse concurrenten van elkaar zijn moeten samenwerken. Dit is vastgelegd in artikel 4.25 van de Energiewet. De ACM is aangewezen om op die samenwerking toezicht te houden. Overigens gebeurt deze samenwerking en het bijbehorende toezicht nu ook al op grond van de huidige wetgeving. Energieleveranciers hebben bijvoorbeeld afspraken gemaakt met elkaar en met DSB's over gegevensuitwisseling om een overstap van een klant naar een andere leverancier zonder problemen te laten verlopen. Op vergelijkbare manier kunnen op grond van artikel 4.25 van de Energiewet ook op het gebied van de energietransitie noodzakelijke gegevensuitwisselingen afgestemd worden tussen de partijen in de markt.

Vraag 34 t/m 36 - ingrijpen bij marktfalen

  • 34. 
    Het zijn deze vier aspecten van marktfalen die naar de mening van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie in het wetsontwerp onvoldoende zijn geadresseerd. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA spitsen de vier aspecten van marktfalen in de volgende vragen verder toe. Is de regering bereid waar nodig in te grijpen om marktfalen te voorkomen?

Het kabinet is zeker bereid in te grijpen wanneer sprake is van marktfalen. Hierna volgt, in reactie op uw vervolgvragen, antwoord op de verschillende situaties die door u worden aangedragen, namelijk (i) netwerkkosten, (ii) prijstoezicht, (iii) energiearmoede en (iv) reservecapaciteit/marktmanipulatie.

  • 35. 
    Als    de energietransitie    niet    slaagt    en het    marktfalen    leidt    tot    hoge energieprijzen, zijn de mensen met de laagste inkomen en slecht geïsoleerde huizen als eerste de dupe. Voor veel gezinnen beslaat de energierekening een te hoog aandeel van hun inkomen, zelfs bij het goedkoopste contract zijn de kosten nog hoog, zo stellen de fractieleden van GroenLinks-PvdA. Deze leden vragen of de regering wat betreft de netwerkkosten bereid is mensen met een kleine aansluiting c.q. weinig verbruik te ontzien door een lager tarief te hanteren en of dit in het nieuwe wettelijk kader kan worden opgenomen.

Vooropgesteld zij dat het kabinet het belangrijk vindt dat energie betaalbaar is en blijft. Daarom heeft het kabinet eerder ook koopkrachtmaatregelen genomen zoals het verhogen van toeslagen, de energietoeslag en de subsidie aan het Tijdelijke Noodfonds Energie (zie ook reactie op vraag 27). Op deze manier worden mensen met de laagste inkomens geholpen om hun energierekening te betalen.

De suggestie om in het wetsvoorstel Energiewet op te nemen dat kleinverbruikers met weinig verbruik een lager tarief betalen, is niet mogelijk. De regulering van de nettarieven is op grond van Europees recht de exclusieve bevoegdheid van de ACM als onafhankelijke toezichthouder. Het staat TSB's en DSB's vrij om een voorstel in te dienen bij de ACM voor een nieuwe nettariefstructuur, waarna de ACM daar onafhankelijk een besluit over neemt. De wettelijke uitgangspunten voor de nettariefstructuur zijn opgenomen in artikel 18 van de Elektriciteitsverordening.

Samengevat zijn de uitgangspunten dat de nettarieven kostenreftectief, transparant en non-discriminatoir moeten zijn de systeemefficiëntie moeten bevorderen (zie ook: ACM, 'Uitgangspunten voor de tariefstructuur elektriciteit en mogelijkheden tot aanpassing' d.d. 19 juli 2024). Mogelijke aanpassingen van de tariefstructuur worden door de ACM beoordeeld aan de hand van deze vier uitgangspunten. Ze kunnen daarnaast worden getoetst aan algemene rechtsbeginselen zoals zorgvuldigheid, evenredigheid en proportionaliteit.

Op 21 oktober 2024 hebben de regionale netbeheerders (DSB's) een onderzoek gepubliceerd naar een nieuwe structuur van het nettarief voor kleinverbruikers van elektriciteit (Berenschot, 'Verkenning alternatief nettariefstelsel kleinverbruik', d.d. 21 oktober 2024). De netbeheerders nemen dit onderzoek mee in de voorbereiding van een voorstel aan de ACM voor een nieuwe tariefstructuur.

  • 36. 
    Wat betreft de leveringskosten schiet de markttransparantie ernstig te kort.10 Het geïntroduceerde modelcontract help ook niet, omdat het hoge tarieven rekent. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen waarom de regering de mogelijkheid van een maximumtarief heeft geschrapt, waar de ACM en consumentenorganisaties wel om hadden gevraagd en in andere landen wel wordt toegepast.

Het instrument van het opleggen van een maximumtarief zoals in de huidige vangnetregeling in de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet maakt geen deel uit van het wetsvoorstel omdat dit - zoals de Raad van State in haar advies (Kamerstukken II 2022/23, 36378, nr. 4) ook opmerkt - niet strookt met het uitgangspunt van de vrije prijsvorming in artikel 5, eerste lid, van de Elektriciteitsrichtlijn. Ingrijpen in de prijsstelling voor de levering van energie (prijsregulering) is vanwege de verstoring van de effectieve werking van de markt in beginsel niet toegestaan. In andere landen wordt een vorm van prijsingrijpen toegepast welke onder de uitzonderingsbepalingen van artikel 5 van de Elektriciteitsrichtlijn alleen tijdelijk, proportioneel en onder specifieke omstandigheden en voor een afgebakende doelgroep toegestaan is.

Het kabinet deelt niet de inschatting dat de markttransparantie ernstig tekortschiet. Om het toezicht op een concurrerende markt voor de levering aan huishoudelijke afnemers en micro-ondernemingen verder te versterken is artikel 5.2 met betrekking tot generiek markttoezicht aan het wetsvoorstel toegevoegd. De ACM zal er door middel van monitoring van de energiemarkt op toe zien dat huishoudelijk eindafnemers en micro-ondernemingen verzekerd zijn van de levering van elektriciteit of gas tegen concurrerende, eenvoudig en duidelijk vergelijkbare, transparante, redelijke en niet-discriminerende prijzen. Ter verzekering hiervan zal de ACM kunnen ingrijpen door het opleggen van een bindende gedragslijn. Een bindende gedragslijn kan gericht zijn op één of meerdere leveranciers en zien op de factoren en oorzaken die prijsvorming in vrije concurrentie waarborgen. Daarmee kunnen leveranciers gestimuleerd worden bepaalde maatregelen te nemen, zodat eventueel marktfalen wordt voorkomen of ingeperkt. Ten opzichte van bestaande wetgeving is er voor gekozen om deze toezichthoudende taak te expliciteren opdat huishoudelijke eindafnemers van een effectieve concurrentie tussen energieleveranciers verzekerd zijn. Dit sluit aan op de intensivering van het toezicht die de ACM heeft ingezet op de consumentenmarkt en waarborgt het recht op universele dienstverlening als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Elektriciteitsrichtlijn.

Bij nota van wijziging is bovendien voorzien in een aanvulling op het wetsvoorstel door het toezicht op de redelijkheid van tarieven te handhaven. Bij overtreding van het vereiste van redelijke prijzen door een leverancier kan de ACM handhaven door een sanctie in de vorm van een boete of een last onder dwangsom op te leggen. Dit kan oplopen tot 10% van de omzet van de overtreder. Hiermee is de beleidsruimte binnen de Europese kaders met vrije prijsvorming als uitgangspunt maximaal benut met een bijbehorend handhavingsinstrumentarium voor de ACM.

Vraag 37 - Amendement energiearmoede (artikel 1.7 Energiewet)

  • 37. 
    Hoe gaat de regering het aan de wet toegevoegde doel van het tegengaan van energiearmoede vormgeven?11 Welke instrumenten zijn daarvoor?

Op dit moment wordt er gewerkt aan de vormgeving van het Energiebesluit onder het wetsvoorstel Energiewet, waar het aangenomen amendement met betrekking tot het tegengaan van energiearmoede (Kamerstukken II 2023/24, 36378, nr. 29) onderdeel van is. Er wordt onderzocht hoe deze bepaling vormgegeven kan worden, zodat deze bijdraagt aan de wens van de Tweede Kamer, zonder in te gaan tegen bestaande nationale en Europese wetgeving. Het opstellen van een nationale definitie van energiearmoede, op basis waarvan de ontwikkelingen op dit thema kunnen worden gemonitord, is hier onderdeel van. De Monitor Energiearmoede waarmee CBS en TNO jaarlijks de omvang van energiearmoede in kaart brengen door middel van de gerealiseerde cijfers over twee jaar geleden, is een belangrijk instrument om de omvang van de problematiek te kunnen beoordelen. Deze Monitor Energiearmoede biedt ook aanknopingspunten voor de definitie die in het genoemde Energiebesluit zal worden opgenomen. De kabinetsreactie op deze monitor is in voorbereiding en zal binnenkort naar het parlement worden gezonden. In de antwoorden op vraag 110 en 112 is toegelicht met welke type beleidsinstrumenten en in welke volgordelijkheid dit kabinet energiearmoede wil voorkomen en terugdringen.

Vraag 38 en 39- ingrijpen bij marktfalen

  • 38. 
    De fractieleden van GroenLinks-PvdA vragen welke maatregelen en bevoegdheden de regering voorziet voor het eigen beleid om dit op te lossen. Is de regering ook bereid om de ACM hiervoor meer bevoegdheden toe te kennen, zodat we niet achter de feiten aanlopen?

In de verschillende antwoorden wordt concreet ingegaan op enkele situaties van marktfalen die de fractieleden van GroenLinks-PvdA benoemen en op welke manier hiermee wordt omgegaan (zie reacties op vragen 35-37 en 39-41). Ook de rol van ACM komt hierin terug. Uit deze reacties blijkt dat het eventueel tegengaan van ongewenste ontwikkelingen veelal de inzet vraagt van meerdere beleidsinstrumenten, deels ook buiten het energiedomein. In dit kader kan worden gewezen op het meer generieke toezicht van de ACM vanuit (met name) de Mededingingswet maar ook het toezicht op oneerlijke handelspraktijken (geregeld in het Burgerlijk Wetboek). Voor het mededingingstoezicht geldt als bekend dat de kaders vastliggen in het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, maar daarbinnen bestaat op verschillende manieren ruimte om het generieke toezicht door ACM verder vorm te geven. In het regeerprogramma is in dit kader ook aangeven dat nieuwe gerichte mededingingsinstrumenten voor de ACM worden overwogen. Het sectorspecifieke ACM-toezicht op de energiemarkt zal naar verwachting echter in veel gevallen doeltreffender zijn. De voorgestelde versterking van het ACM-toezicht via het wetsvoorstel Energiewet is in ieder geval een concrete manier waarop het kabinet nu ingrijpt. Een opsomming van de uitbreiding van het ACM-toezicht is opgenomen in reactie op vraag 106a.

  • 39. 
    Deelt de regering met deze leden dat ook de toezichthouder bij het beoordelen van samenwerking, bundeling van marktpartijen en beoordelen van 'redelijke' tarieven de maatschappelijke belangen moet laten prevaleren. Bij dit soort maatschappelijke afwegingen hangt    veel af van de    ACM,    die    echter    een    grote    mate    van    autonomie    heeft en bovendien voor het minste of geringste naar de rechter moet om zich te verdedigen. Mag de ACM maatschappelijke afwegingen maken of is altijd het 'platte' kostenveroorzakingsprincipe leidend?

Het doel van het wetsvoorstel Energiewet is om de betrouwbaarheid, betaalbaarheid, duurzaamheid en veiligheid van de energievoorziening te beschermen en te bevorderen. De ACM is opgedragen het toezicht uit te oefenen op de behartiging van die belangen. Bij de besluiten die ACM neemt zoekt zij naar de juiste balans tussen deze publieke belangen en heeft daarbij oog voor andere maatschappelijke belangen. Tegen de besluiten van de ACM staat altijd een rechtsgang open zodat de rechter deze weging van belangen kan toetsen. De ACM werkt daarbij binnen het kader dat de wet biedt en geeft daarin uitvoering aan haar hierboven geformuleerde taak. Zo heeft zij onlangs nog een besluit gepubliceerd hoe om moet worden gegaan met de prioritering van transportverzoeken. De ACM heeft hier in samenwerking met diverse overheden, op basis van bestaande juridische kaders criteria in vastgesteld. Hierdoor kunnen maatschappelijk belangrijke partijen zoals politie en gezondheidszorg voorrang krijgen boven verzoeken van andere partijen. Dit wordt ook wel maatschappelijk prioriteren genoemd en is één van de manieren waarop de ACM uiting geeft aan haar taakopdracht.

Vraag 40 en 41- ingrijpen bij marktfalen: reservecapaciteit en marktmanipulatie

  • 40. 
    De elektriciteit- en energiemarkt zijn inherent instabiel omdat elektriciteit er altijd moet zijn (secondenwerk) en opslag en backup-productie duur zijn. Het opbouwen van duurzame productiecapaciteit kost tijd en geld. Naast instandhouding van de huidige capaciteit moet er capaciteit zijn voor de zogenoemde kalte dunkelflaute. Van verschillende kanten wordt bepleit dat er beleid, wellicht een markt voor reservecapaciteit moet worden gecreëerd12, aldus de fractieleden van GroenLinks-PvdA. De fractieleden van GroenLinks-PvdA vragen wat hiervoor de plannen zijn van de regering?

Allereerst wordt op zowel Europees niveau middels de European Resource Adequacy Assesment door ENTSO-E als op nationaal niveau door de Monitor Leveringszekerheid door TenneT jaarlijks de leveringszekerheid van elektriciteit tot circa tien jaar vooruit gemonitord. TenneT contracteert daarnaast diverse reserves om in de balans te kunnen voorzien. In het wetsvoorstel Energiewet is ten slotte een nieuw artikel 5.12 opgenomen waarmee TenneT opdracht geven kan worden om een strategische reserve aan te houden.

  • 41. 
    En hoe    wordt    voorkomen    dat    hierdoor    nog    meer    markmanipulatie    mogelijk    is,    zoals hiervoor genoemd, en ook in andere landen met een oligopolistische markt als probleem wordt gezien?

De belangrijkste manieren om de kans op marktmanipulatie te verkleinen zijn het vergroten van (i) de liquiditeit en (ii) het aantal actieve deelnemers op de markt. Hiervoor is het koppelen van markten, de beschikbaarheid van voldoende (grensoverschrijdende) transportcapaciteit en het laag houden van drempels voor toetreding belangrijk. Achteraf voeren ACER, het Europees Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators, en alle Europese energietoezichthouders -waaronder de ACM - toezicht op de elektriciteits- en gasmarkten uit, waar nodig samen met financiële toezichthouders. Marktdeelnemers moeten hiervoor al hun orders en transacties bij ACER rapporteren. Bij vermoedens van marktmanipulatie kunnen de bevoegde autoriteiten (ook gezamenlijk) onderzoek doen en zo nodig maatregelen treffen. Recent is de EU verordening voor marktintegriteit en transparantie (REMIT) aangescherpt om ook ACER meer onderzoeksbevoegdheden te geven in het gevat van mogelijke marktmaniputatie met grensoverschrijdende effecten.

Vraag 42 t/m 48 - energiedelen

  • 42. 
    De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie verwachten veel van de decentrale samenwerking, zoals in energiegemeenschappen, coöperaties, enzovoort. Waarom is in dit wetsvoorstel de samenwerking en energie delen beperkt tot bedrijven en huishoudens met dezelfde energieleverancier, terwijl de Europese richtlijn EMD energie delen voorschrijft zonder bij dezelfde energieleverancier te zitten? Kan Nederland op de vingers worden getikt, c.q. in gebreke worden gesteld door burgers en bedrijven die worden benadeeld?13

Energiedelen tussen afnemers die klant zijn bij dezelfde energieleveranciers is bij amendement opgenomen in dit wetsvoorstel (Kamerstukken II 2023/24, 36378 nr. 56).

Het delen van energie tussen eindafnemers die klant zijn bij dezelfde leverancier is relatief eenvoudig in te voeren. Energiedelen met vrije leverancierskeuze is administratief en procedureel een stuk complexer en hierover moeten zorgvuldige afspraken worden gemaakt. In overleg met DSB's, leveranciers, energiegemeenschappen en producenten van duurzame energie wordt momenteel gewerkt aan een wetsvoorstel waarin energiedelen met vrije leverancierskeuze wordt uitgewerkt. Zoals ook toegelicht in reactie op vraag 2 gaat het om het wetsvoorstel ter implementatie van de gewijzigde Elektriciteitsrichtlijn (EMD-richtlijn). Voor het onderdeel energiedelen geldt een implementatietermijn van 24 maanden na inwerkingtreding van deze richtlijn (16 juli 2024). Dit betekent dat het onderdeel energiedelen uiterlijk op 16 juli 2026 in nationale wetgeving moet zijn opgenomen. Pas na deze datum zou Nederland in gebreke kunnen worden gesteld voor het niet tijdig implementeren van deze richtlijn. Zoals eerder opgemerkt is het implementatiewetsvoorstel in concept gereed en zal het naar verwachting komende maand worden geconsulteerd.

  • 43. 
    Kan de regering deze vorm van energie delen alsnog mogelijk maken via AMvB's en experimenteerartikelen? En kan dit bij spoednota van wijziging per ommegaande aan de Tweede Kamer worden voorgelegd (om niet te vragen om een crisiswet) om zo integraal onderdeel van de Energiewet te worden, zo vragen de fractieleden van GroenLinks-PvdA.

Energiedelen met vrije leverancierskeuze kan niet bij AMvB of middels een experimenteerartikel worden ingevoerd. In het wetsvoorstel is hiervoor geen passende grondslag opgenomen (zie ook uitleg over experimenteren in Kamerstukken II, 2023/24 36378, nr. 10, met name de reactie op vraag 171 en 172). Energiedelen met vrije leverancierskeuze is nu in voorbereiding en wordt ingevoerd met het implementatiewetsvoorstel voor de gewijzigde Elektriciteitsrichtlijn. Zoals aangegeven in reactie op vraag 2 is het implementatiewetsvoorstel in concept nagenoeg gereed en zal naar verwachting nog dit najaar van 2024 worden geconsulteerd. Dit als eerste processtap richting indiening bij de Tweede Kamer, naar verwachting voor de zomer van 2025.

  • 44. 
    Energie delen wordt dus vooralsnog beperkt tot aansluitingen bij dezelfde energieleverancier. De vraag is of deze hier enthousiast aan zullen willen meewerken, omdat de decentrale productie, bijvoorbeeld zon-op-dak, rechtstreeks een concurrerende elektriciteitsbron is met hun eigen elektriciteitsbron en verdienmodel. Ook bij de postcoderoos is dit gebleken. Toen werden hoge bureaucratische drempels en kosten opgeworpen. De fractieleden van GroenLinks-PvdA

vragen welke    garanties de    regering    geeft    dat    dit    tegen    de    laagste    kosten zal gebeuren.

In Nederland is er al enkele energieleveranciers die meewerken aan het delen van energie, onder andere EnergieVanOns, Om l nieuwe energie, Agem en Powerpeers. Het gaat vaak om coöperatieve leveranciers die energiegemeenschappen ondersteunen bij het uitwisselen van energie. Dit is onderdeel van het verdienmodel van deze leveranciers. Het delen van energie tussen afnemers die klant zijn bij dezelfde leverancier veroorzaakt minder kosten dan het delen van energie met vrije leverancierskeuze. Dit heeft o.a. te maken met profiel- en onbalanskosten. Naar verwachting zullen afnemers die energie willen delen, ook wanneer energiedelen met vrije leverancierskeuze straks mogelijk is, goedkoper uit zijn wanneer zij dit doen bij dezelfde leverancier.

  • 45. 
    Bij de saldering van zon zien we ook een veelheid aan ontmoediging door hoge terugleveringskosten van zon-op-dak om dezelfde reden. Kan de regering ook voorzien in soepele regelingen voor consumenten en bedrijven om naar eenzelfde leverancier over te stappen om stroom te delen, en hoge afkoop van bestaande kosten?

Het kabinet is niet voornemens om de regels inzake het overstappen naar een andere leverancier te veranderen. Deze regels zijn uniform en gelden voor alle leveranciers. De ACM houdt hier toezicht op. Afnemers met een dynamisch of variabel energiecontract kunnen zonder kosten overstappen naar een andere leverancier. Afnemers met een leveringsovereenkomst met een vaste prijs en een vaste looptijd kunnen ook overstappen naar een andere leverancier, maar zullen hiervoor afhankelijk van de resterende looptijd van het contract en de geldende marktprijzen vaak een opzegvergoeding moeten betalen. Het uitgangspunt bij leveringsovereenkomsten met een vaste prijs en een vaste looptijd is immers dat de afnemer het contract uitzit, daar houdt de leverancier ook rekening mee bij de inkoop van energie.

  • 46. 
    De fractieleden    van    GroenLinks-PvdA    vragen    of de    data    verwerking    door    de    nieuwe

ESO mogelijk wordt en echt onafhankelijk en betaalbaar zal zijn. Deze leden vrezen dat anders de marktmacht van de huidige grote leveranciers een show stopper wordt en de energietransitie strandt.

De dataverwerking is een taak van de ESCP (Energy Sharing Calculation Provider) een rol die is toegewezen aan de systeembeheerders. Op grond van de gewijzigde Elektriciteitsrichtlijn kunnen actieve afnemers een organisator van energiedelen inschakelen om hen te ondersteunen bij het delen van energie. Het gaat dan onder andere om het sluiten van contracten en het opmaken van facturen. In de EMD-richtlijn (artikel 15 bis, derde lid) is bepaald dat de organisator van energiedelen transparante tarieven en voorwaarden hanteert. Dit zal ook in de Nederlandse regelgeving worden opgenomen. Het gebruik van een organisator voor het energiedelen is niet verplicht. Bovendien kunnen ook andere partijen dan leveranciers de rol van organisator van energiedelen vervullen. Van mogelijke marktmacht van leveranciers zal daarom niet snel sprake zijn.

  • 47. 
    Kan de ACM model-contracten van energiegemeenschappen met grote marktspelers ontwerpen, zodat er vertrouwen en zekerheid in de toekomst ontstaat?

Delen van energie vindt plaats tussen actieve afnemers, binnen VvE's of binnen energiegemeenschappen en dus niet met commerciële marktpartijen. Het voornemen is om de ACM te vragen om een voorbeeldovereenkomst inzake energiedelen met redelijke en transparante modelvoorwaarden ter beschikking te stellen ten behoeve van het delen van energie tussen actieve afnemers.

  • 48. 
    Waarom is voor ESO geen Nederlandse naam gekozen?

In het implementatiewetsvoorstel zal, net als in de Nederlandse vertaling van de gewijzigde Elektriciteitsrichtlijn (EMD-richtlijn), de Nederlandse naam 'organisator van energiedelen' worden gebruikt.

Vraag 49 t/m 51 - financiering van publieke infrastructuur

  • 49. 
    De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA zijn verheugd dat de Nederlandse net-infrastructuur niet is geprivatiseerd maar in publieke handen is. Is de regering bereid grootscheeps bij te dragen aan financiering van modernisering en uitbreiding van de netten om de decentrale omkering te faciliteren?

Op 28 november 2022 heeft het vorige kabinet aangegeven dat de Staat samen met de aandeelhouders van de DSB's een gezamenlijke verantwoordelijkheid voelt voor een adequate, doelmatige financiering van de regionale netwerkbedrijven, om zo de energietransitie verder te brengen (Kamerstukken II 2022/23, 32813, nr. 1147). Er is een Afsprakenkader overeengekomen, waarin is vastgelegd hoe de Staat een eventueel verzoek tot kapitaalstorting zal beoordelen en welke eisen de Staat zal stellen aan een dergelijk verzoek tot toetreding en aan een eventuele participatie als nieuwe aandeelhouder. Op 8 december 2022 is de Staat toegetreden als aandeelhouder (< 12%) van Stedin. Op dit moment liggen er geen andere verzoeken. Voor het landelijke hoogspanningsnet geldt dat de Staat de enige aandeelhouder is van de TSB (TenneT) en zorgt draagt voor voldoende kapitalisering.

  • 50. 
    Welke kostenverdeling gaat daarbij gelden? Nu geldt, zoals gezegd, de kosten-veroorzaking bij de grote koperen plaat. Alle kosten worden gesocialiseerd, zodat ook een klein huishouden in een flat met weinig stroomverbruik, meebetaalt aan de grote investeringen. Tegelijk moet deze voor de aanleg van een warmtenet de volle mep betalen, want die is niet gesocialiseerd. De fractieleden van GroenLinks-PvdA vragen of de regering het beleid beter kan toespitsen op zowel een integrale, in plaats van gescheiden kostentoedeling voor alle netwerken (elektriciteit, gas, warmte en koude), als het beginsel van nabijheid-is-goedkoper uitwerken, omdat dit de maatschappelijke voordelen (energietransitie) beter weerspiegelt dan het huidige regime met volledige socialisering.

Uit Europees recht volgt het uitgangspunt dat de kosten die een systeembeheerder maakt worden terugverdiend via de nettarieven die de systeembeheerder bij aangeslotenen in rekening brengt. Een systeembeheerder voor elektriciteit dekt zijn kosten dus door nettarieven in rekening te brengen bij aangeslotenen op het elektriciteitsnet en een systeembeheerder voor gas dekt zijn kosten door nettarieven in rekening te brengen bij aangeslotenen op het gasnet. Een systeem van integrale kostentoedeling voor alle netwerken (elektriciteit, gas, warmte en koude) is daardoor niet mogelijk.

Het klopt dat de huidige structuur van het nettarief voor kleinverbruikers een hoge mate van socialisatie kent. In het verleden verschilde het elektriciteitsverbruik niet veel tussen huishoudens onderling en daarom was het verdedigbaar dat alle huishoudens jaarlijks hetzelfde bedrag betalen aan de DSB's. Inmiddels is het elektriciteitsverbruik tussen huishoudens sterk gaan verschillen. Sommige huishoudens hebben alleen wat huishoudelijke apparatuur en verlichting, terwijl andere huishoudens een warmtepomp, thuislaadpaal en zonnepanelen hebben. Deze verschillen komen met de huidige nettariefstructuur niet tot uitdrukking in het nettarief dat zij moeten betalen. De DSB's werken aan een voorstel richting de ACM om het nettarief voor kleinverbruikers van elektriciteit meer te differentiëren. Zoals toegelicht in reactie op vraag 35 is het een exclusieve bevoegdheid van de ACM om hier uiteindelijk over te besluiten.

  • 51. 
    En kan op deze wijze invulling worden gegeven aan het aangenomen amendement Kroger14 over maatschappelijke afweging bij het beleid rondom infrastructuur?

De voetnoot in de vraag verwijst naar een motie die de regering oproept een gedetailleerde analyse uit te voeren van de prijsvorming, zowel voor consumenten als op de groothandelsmarkt voor zonne-energie, waarbij ook maatschappelijke baten en de mogelijkheden voor energieleveranciers om balanskosten te voorkomen, worden meegenomen. Deze motie heeft betrekking op zonne-energie. De vraag zelf lijkt te verwijzen naar een aangenomen amendement (nr. 50) bij de behandeling van het wetsvoorstel Energiewet in de Tweede Kamer.

Uit dat amendement (Kamerstukken II 2023/24, 36378, nr. 50) volgt onder andere dat het maatschappelijk belang van de investeringen centraal moet staan bij de wijze van het bepalen van de volgorde van de uitvoering van de noodzakelijke uitbreidingsinvesteringen in de investeringsplannen van systeembeheerders. Het amendement ziet daarmee op regels omtrent de investeringsplannen van systeembeheerders en biedt geen grondslag voor de invulling van regels omtrent tariefregulering.

Het amendement is aangenomen en vormt daarmee onderdeel van het wetsvoorstel. In de lagere regelgeving wordt nader uitgewerkt hoe het maatschappelijk belang van investeringen moet worden meegewogen bij het bepalen van de volgorde van de investeringen. Om extra gewicht en daarmee prioriteit te geven aan bepaalde noodzakelijke uitbreidingsinvesteringen, wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de investering een hogere prioriteit krijgt naar de mate waarin deze een bijdrage levert aan de transitie naar een duurzame energievoorziening. Hierbij valt te denken aan de aanlanding van wind op zee en projecten die onderdeel zijn van het nationale of provinciale Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK). In het MIEK kunnen projecten worden opgenomen uit allerlei sectoren, zoals de gebouwde omgeving, mobiliteit en industrie.

Vraag 52 en 53 - systematiek nettarieven; kosten net op zee

  • 52. 
    In de landen om ons heen betalen kleinverbruikers op een andere manier. In België tellen ook de hoeveelheid KwH en maximaal gebruikte capaciteit mee. Dus iemand met een    warmtepomp    en    elektrische    auto    betaalt meer    dan    wie    dit    niet    heeft.

Moeten we niet zo snel mogelijk naar nettarieven die de werkelijke kosten reflecteren, zo vragen de fractieleden van GroenLinks-PvdA. Dat betekent dat capaciteit, hoeveelheid KwH en het liefste ook bezetting van het netwerk (dreigende congestie), invloed hebben op de nettarieven. Dan kan congestie worden voorkomen.

In reactie op de vragen 35 en 50 is hier reeds kort op ingegaan. De DSB's werken aan een voorstel voor een tijdsafhankelijk tarief per afgenomen kWh per uur. Daarbij is op piekmomenten voor het elektriciteitsnet - zoals in de avonduren - het tarief duurder dan op dalmomenten - zoals overdag of in de nacht. Het prijsprofiel verschilt bovendien tussen de zomer en de winter, om rekening te houden met seizoens-effecten van zonnepanelen en warmtepompen. De kosten van het elektriciteitsnet weerspiegelen daarmee beter het daadwerkelijke gebruik van het elektriciteitsnet en het nettarief beloont slim netgebruik.

Besluitvorming over een nieuw nettarief voor kleinverbruikers is de bevoegdheid van de ACM. Een aanpassing van de tariefstructuur heeft voor DSB's en (groepen) kleinverbruikers hoe dan ook gevolgen die zorgvuldig moeten worden gewogen bij verdere uitwerking en implementatie. Tegelijkertijd geldt dit nieuw tariefsysteem als een belangrijk middel om overbelasting van het elektriciteitsnet te voorkomen en is snelheid dus ook van belang. DSB's noemen in het onderzoek naar een nieuw nettarief op basis van een eerste inventarisatie een verwachte imptementatietijd van vier tot zes jaar. Bekeken wordt waar de invoering van een nieuw tariefsysteem kan worden ondersteund en bespoedigd.

  • 53. 
    Een    andere    vraag    gaat    over    de infrastructuur en    export    van    elektriciteit,    die    nu al hoog    is maar met meer    wind    op zee    nog    sterk    zal    groeien,    en of deze    ook    is gesocialiseerd over de Nederlandse gebruikers. Zijn er gesprekken met de buurlanden om deze gezamenlijke infrastructuur eerlijker te verdelen?

Nederland kan via bestaande netwerken elektriciteit uitwisselen met België,

Duitsland, Denemarken, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk. De integratie van het Europese netwerk en de uitwisselingsmogelijkheden tussen landen leiden tot positieve welvaartseffecten, zoals lagere prijzen voor eindgebruikers en leveringszekerheid.

De kosten voor het elektriciteitsnet worden per netgebied doorberekend aan de gebruikers. Dus de Nederlandse gebruikers van het elektriciteitsnet betalen voor het Nederlandse elektriciteitsnet. Binnen de Europese kaders worden aanvullende bilaterale afspraken gemaakt over de verdeling van kosten van stroomkabels, zodat een buurland een bijdrage levert voor de investering in dergelijke infrastructuur. Nederland zet zich in Europa onder andere in voor kostendeling tussen lidstaten voor grootschalige offshore infrastructuurprojecten, zie ook Handelingen II 2023/24, 2226 (identifier: 2024Z09549 ah-tk-20232024-2226).

Vraag 54 t/m 57 - telemarketing

  • 54. 
    Naar aanleiding van het amendement Flach en het subamendement Postma15, met daaruit voortvloeiend een aanpassing in de Telecommunicatiewet, is er ongerustheid ontstaan bij organisaties die gebruik maken van telefonisch contact met (potentiële) klanten en bestaande eigen (klant)relaties over bijvoorbeeld verbeterde of aanvullende producten en diensten. De fractieleden van GroenLinks-PvdA vragen hoe de regering hier uitvoering aan zal geven.

Over dit onderwerp is afstemming geweest met de minister van Economische Zaken die verantwoordelijk is voor de Telecommunicatiewet. Door de genoemde amendementen voorziet het wetsvoorstel in een wijziging van de Telecommunicatiewet. Deze wijziging van de Telecommunicatiewet zal, als het wetsvoorstel wordt aanvaard, als gevolg hebben dat bestaande en voormalige klanten niet meer zonder voorafgaande toestemming ongevraagd mogen worden benaderd met een commercieel doeleinde. Voor ongevraagde communicatie voor ideële of charitatieve doeleinden, bepaalde goededoelenloterijen en uitgevers van kranten, weekbladen en tijdschriften gelden uitzonderingen van de nieuwe regels. Toezicht op en handhaving van de nieuwe regels geschiedt door de ACM.

Het kabinet vindt het belangrijk dat bedrijven voldoende tijd hebben om hun bedrijfsvoering in te richten op de nieuwe situatie. De regels uit het wetsvoorstel Energiewet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. In dat kader denkt het kabinet aan een overgangsstermijn van minimaal een jaar na publicatie van de Energiewet in het Staatsblad, waarbij het kabinet het beleid inzake de vaste verandermomenten voor regelgeving in acht wil nemen (inwerkingtreding op 1 januari of 1 juli). Daarmee komt het kabinet tevens tegemoet aan de wens van de indiener van het amendement om een redelijke, maar wel zo kort mogelijke invoeringstermijn te hanteren.

  • 55. 
    Zijn er nog conflicterende maatregelen met andere wetten en richtlijnen aangaande telemarketing en privacy?

Naar inschatting van het kabinet is dat niet het geval.

  • 56. 
    Welke verbetering van de consument verwacht de regering met dit amendement te realiseren en zijn ook andere maatregelen overwogen om nadelen van telemarketing te ondervangen?

De nieuwe regels zijn op initiatief van de Tweede Kamer onderdeel geworden van het wetsvoorstel. Het kabinet heeft geen inzicht of de indieners van de amendementen andere maatregelen hebben overwogen.

Een gevolg van de wijziging van de Telecommunicatiewet is dat huidige en voormalige klanten die geen prijs stellen op commerciële telefonische benadering niet langer op deze manier benaderd mogen worden, tenzij zij daar expliciet toestemming voor hebben gegeven. Het kabinet verwacht dat de ergernis bij consumenten over ongevraagde telemarketing en het aantal (achteraf) ongewenst gesloten overeenkomsten hierdoor zal afnemen.

In de Consumentenagenda die in juni 2023 naar de Tweede Kamer is gestuurd, heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat aangegeven dat het schriftelijkheidsvereiste bij telemarketing beter moet worden toegepast en dat de regels indien nodig verduidelijkt zouden worden. Mede naar aanleiding van gesprekken met de sector, is de zelfregulering rond het schriftelijkheidsvereiste in de Reclamecode Telemarketing aangescherpt.

  • 57. 
    Is er inmiddels een impact-analyse gemaakt en kan inzicht worden geven in welke bedrijven en instellingen, privaat of gericht op maatschappelijke doelen, hierdoor worden beïnvloed?

Er is geen impactanalyse gemaakt. Wel heeft het kabinet naar aanleiding van het wetsvoorstel en de aangenomen amendementen meerdere overleggen gevoerd met verschillende organisaties, waaronder toezichthouder ACM, organisaties die opkomen voor de rechten en belangen van consumenten en organisaties die de belangen behartigen van verzenders van ongevraagde communicatie voor commerciële doeleinden, zoals de energiesector. Organisaties die opkomen voor de rechten en belangen van consumenten pleitten ervoor het verbod zo snel mogelijk in werking te laten treden. Organisaties die de belangen behartigen van de verzenders wezen op de onlangs aangescherpte zelfregulering en vroegen aandacht voor de tijd die bedrijven nodig hebben om werkwijzen en processen aan te passen aan de nieuwe situatie. Dergelijke gesprekken blijft het kabinet voeren, ook als wetsvoorstel is aangenomen, om de praktische impact van de wijzigingen in beeld te houden. Het kabinet is in dit kader tevens van plan om, in samenwerking met de ACM, de ervaringen van consumenten met telemarketing te blijven monitoren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De fractieleden van de VVD kunnen zich vinden in het voorliggende wetsontwerp waarbij de Elektriciteitswet en de Gaswet worden samengevoegd tot een Energiewet.

Dit neemt niet weg dat er behoefte bestaat aan verduidelijking op bepaalde onderdelen.

Vraag 58 en 59 - telemarketing

  • 58. 
    Ter bescherming van de consument wordt terecht bepaald dat energiecontracten niet meer telefonisch mogen worden afgesloten, zo stellen de fractieleden van de VVD. Ook mogen potentiële nieuwe klanten, en straks ook bestaande klanten, niet meer telefonisch worden benaderd. De huidige Energiewet vergt dus een aanpassing van de Telecomwet. Nu er sprake is van een generiek verbod, is geen enkel telefonisch contact meer toegestaan zonder voorafgaande toestemming, ook niet wanneer een bepaald contract afloopt. Gaat dit generieke verbod niet te ver, zo vragen de fractieleden van de VVD.

Het kabinet heeft in haar brief van 24 april 2024 al aangegeven in te willen zetten op een verbod op bellen op grond van de klantrelatie (Kamerstukken II 2023/34,

27879, nr. 94). Deze inzet was mede ingegeven door aanhoudende signalen over ergernis en misstanden rondom telemarketing, onder meer vanuit de ACM. Het kabinet heeft aangegeven dat een generiek verbod duidelijker is voor consumenten en handelaren en beter handhaafbaar door de ACM en is dan ook van mening dat een generiek verbod op telemarketing op grond van de klantrelatie niet te ver gaat.

  • 59. 
    In essentie zou het zo moeten zijn dat energiecontracten altijd schriftelijk moeten worden afgesloten en dat wanneer een (potentiële) klant duidelijk heeft aangegeven niet telefonisch benaderd te willen worden dat ook gebeurt. Onderschrijft de regering deze visie, en is het bij de huidige bepalingen in de Energiewet mogelijk het op deze manier te regelen in de Telecomwet?

Voor energiecontracten die via telemarketing worden afgesloten, geldt een wettelijk schriftelijkheidsvereiste (artikel 6:230v lid 6 BW), tenzij sprake is van verlenging of vernieuwing van het al lopende contract. De energiesector schrijft in haar 'Kwaliteitsstandaard voor advies over aanbod energiecontract aan consumenten' een schriftelijkheidsvereiste bij telemarketing én bij verkoop buiten verkoopruimte (colportage), wederom tenzij sprake is van verlenging of vernieuwing van het al lopende contract. Het contract mag pas ondertekend worden na afloop van het gesprek. Alle energiemaatschappijen en hun intermediairs moeten zich houden aan deze Kwaliteitsstandaard. De ACM kan handhavend optreden als partijen die zijn aangesloten bij zelfregulering zich hieraan niet houden. Daarnaast geldt sinds de invoering van het opt-in-systeem voor telemarketing dat consumenten niet zonder voorafgaande toestemming gebeld mogen worden met een commercieel doeleinde. Mijns inziens is hiermee reeds voldaan aan de wens van de vragensteller.

Vraag 60 en 61 - netcongestie en energiedelen

  • 60. 
    Ter verlichting van de congestie op het energienetwerk wordt via de modernisering zoals neergelegd in dit wetsvoorstel het energie delen, al dan niet in een energiegemeenschap, gemakkelijker. Voorwaarde is wel dat alle deelnemers een contract hebben met dezelfde energieleverancier. De fractieleden van de VVD vragen zich hierbij af of het energie delen hiermee nu werkelijk bevorderd wordt omdat het slechts in uitzonderlijke gevallen zal voorkomen dat alle deelnemers dezelfde leverancier hebben. Wat is de precieze reden waarom deze beperking is opgenomen in de huidige wet, waardoor een belangrijke doelstelling met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet kan worden bereikt en wanneer is de aangekondigde reparatiewetgeving te verwachten?

Bij leden of aandeelhouders van een energiegemeenschap komt het vaker voor dat deelnemers in de energiegemeenschap klant zijn bij dezelfde (coöperatieve) leverancier. Deze leverancier ondersteunt de energiegemeenschap bij haar activiteiten en leden van de energiegemeenschap worden door de energiegemeenschap gewezen op de extra mogelijkheden en voordelen als zij klant worden van deze (coöperatieve) leverancier. De mogelijkheid van het delen van energie tegen bijvoorbeeld de kostprijs (met een kleine plus) van deze elektriciteit kan één van deze voordelen zijn waardoor leden van de energiegemeenschap er voor kiezen om klant te worden bij een door de energiegemeenschap aanbevolen leverancier. Zoals eerder (zie onder andere vraag 42) is opgemerkt, is het delen van energie tussen afnemers die zijn aangesloten bij dezelfde leverancier bij amendement opgenomen in het wetsvoorstel Energiewet (Kamerstukken II 2023/24, 36378, nr. 56). Het delen van energie tussen eindafnemers die klant zijn bij dezelfde leverancier is relatief eenvoudig in te voeren. Energiedelen met vrije leverancierskeuze is administratief en procedureel meer complex. Hierover moeten zorgvuldige afspraken worden gemaakt. Zoals aangegeven wordt op dit moment in overleg met DSB's, leveranciers, energiegemeenschappen en producenten van duurzame energie een wetsvoorstel voorbereid waarin energiedelen met vrije leverancierskeuze is uitgewerkt. Zoals aangegeven in reactie op vraag 2 is dit implementatiewetsvoorstel in concept nagenoeg gereed en zal naar verwachting nog dit najaar van 2024 worden geconsulteerd. Dit als eerste processtap richting indiening bij de Tweede Kamer, naar verwachting voor de zomer van 2025.

  • 61. 
    Is het hierbij een (partiële) oplossing wanneer het overschakelen naar een andere energieleverancier gemakkelijker wordt gemaakt om deelname aan een energiegemeenschap te vergemakkelijken?

Zoals eerder opgemerkt naar aanleiding van een vraag van de GroenLinks-PvdA-fractie beoogt het wetsvoorstel niet om de regels inzake het overstappen naar een andere leveranciers aan te passen. Dit zou ingrijpen op afspraken tussen afnemers en leveranciers en mogelijk leiden tot een hogere risico-opslag voor vaste leveringsovereenkomsten. Overigens is het overstappen naar een andere leverancier nu al zeer eenvoudig. Afnemers met een dynamisch of variabel energiecontract kunnen zonder kosten overstappen naar een andere leverancier. Afnemers met een leveringsovereenkomst met een vaste prijs en een vaste looptijd kunnen ook overstappen naar een andere leverancier, maar zullen hiervoor afhankelijk van de resterende looptijd van het contract en de geldende marktprijzen vaak een opzegvergoeding moeten betalen. Het uitgangspunt bij leveringsovereenkomsten met een vaste prijs en een vaste looptijd is immers dat de afnemer het contract uitzit, daar houdt de leverancier ook rekening mee bij de inkoop van energie.

Vraag 62 - netcongestie en thuis- en buurtbatterijen

  • 62. 
    Een andere mogelijkheid om de congestie te verminderen is het stimuleren van de aanschaf van thuis-of buurtbatterijen. Tijdens een deskundigenbijeenkomst werd dit ook geopperd.16 De fractieleden van de VVD vragen wat de visie van de regering hierop is en vragen of zij voornemens is dit te stimuleren en hiervoor een wettelijk inpassingskader voor te stellen. Mocht dat niet het geval zijn, dan zouden de leden van de VVD-fractie de onderliggende reden daarvan willen weten, omdat in de ons omringende landen daarop wel wordt ingezet.

Thuis- en buurtbatterijen kunnen mogelijk netcongestie verminderen, bijvoorbeeld door het opslaan van zonnestroom om later zelf te gebruiken. Deze inzet is echter niet rendabel, blijkt uit onderzoek van CE Delft en Witteveen+Bos (Kamerstukken II 2023/24, 29023, nr. 490). De onderzoekers adviseren om geen subsidie in te stellen op thuis- en buurtbatterijen voor het tegengaan van netcongestie gezien de beperkte rol voor het oplossen daarvan. In eerdere reactie op een Eerste Kamervraag van de BBB (Kamerstukken I 2024/25, 35594, Nr. S) is aangegeven dat de inzet van thuis- en buurtbatterijen voor uitgesteld gebruik van goedkope elektriciteit de lokale netcongestie op de wijktransformator juist kan versterken. Batterijen worden opgeladen op momenten met een lage elektriciteitsprijs - bijvoorbeeld op momenten dat er veel wind is. Batterijen leveren vervolgens de goedkoop opgenomen elektriciteit terug als de vraag, en daarmee ook de prijs, hoog is. Hierdoor wordt de stroom teruggeleverd op momenten dat de belasting op het net al hoog is. Gezien de toenemende congestie op laagspanningsnetten, en het risico dat thuis- en buurtbatterijen netcongestie verergeren, acht het kabinet de maatschappelijke baten beperkt en de kosten van een eventuele subsidie hoog. Om die reden wordt overwogen om voorlopig geen regeling op te zetten om de aanschaf van thuis- en buurtbatterijen te stimuleren. Tijdens het mondelinge Vragenuur van 1 oktober jl. heb ik aan het lid Vermeer (BBB) toegezegd nogmaals te kijken naar een eventuele stimulering van thuis-en buurtbatterijen. In een Kamerbrief over netcongestie voor het einde van dit jaar kom ik hierop terug. Een belangrijke randvoorwaarde voor eventuele stimulering is een netcongestie-neutrale inpassing. Momenteel begeleidt het ministerie van Klimaat en Groene Groei (hierna ook: KGG) een vervolgonderzoek naar onder andere de mogelijkheden om thuis- en buurtbatterijen op een netcongestie-neutrale wijze in te passen. De resultaten worden in het voorjaar van 2025 verwacht.

Vraag 63 en 64 - investeringen in het elektriciteitssysteem

  • 63. 
    Het spreekt voor zich dat er een goede balans dient te bestaan tussen reguleerbare en niet reguleerbare energie, niet alleen vanwege mogelijke congestieproblemen maar eveneens om de energiezekerheid en energieonafhankelijkheid zeker te stellen, zo stellen de fractieleden van de VVD. De fractieleden van de VVD vragen wat de meest actuele inschatting is van de investeringsomvang om het netwerk adequaat uit te breiden, eerdere schattingen lopen uiteen van 20 tot 60 miljard euro.

De regionale netbeheerders (DSB's) en TenneT hebben in 2023 gezamenlijk onderzoek laten doen naar hun gezamenlijke investeringsprognose door PwC (Netbeheer Nederland, 'De financiële impact van de energietransitie voor netbeheerders - Geactualiseerde prognose 2023'). De verwachting is dat de investeringen over de periode 2020 t/m 2030 in totaal € 70 miljard euro bedragen (in prijspeil 2023). Het onderzoek noemt geen getallen voor de investeringsbedragen voor de periode na 2030. De netbeheerders zijn momenteel bezig dit onderzoek te actualiseren. Het is de verwachting dat ook na 2030 jaarlijks hoge investeringen nodig blijven.

  • 64. 
    Worden hier particuliere investeerders bij betrokken, mochten die geïnteresseerd zijn? Heeft de regering aanwijzingen dat deze interesse bestaat, omdat ook tijdens de voorbereidingsgesprekken is komen vast te staan dat er slechts sprake is van overbelasting van het netwerk voor een periode van 250 tot 300 uur op jaarbasis?

Om voldoende kapitaal te hebben voor het doen van de noodzakelijke investeringen in infrastructuur hebben netbeheerders (TSB's en DSB's) zowel eigen vermogen als vreemd vermogen nodig. Het eigen vermogen wordt verstrekt door de publieke aandeelhouders, voor TenneT is dat voor 100% de Nederlandse Staat, voor regionale netbeheerders (DSB's) zijn dit hoofdzakelijk gemeenten en provincies. Daarnaast hebben zij vreemd vermogen dat zij lenen van banken en of obligatiehouders. Er bestaat voldoende animo bij private investeerders om vreemd vermogen aan de netbeheerders te verstrekken.

Vraag 65 - privatiseringsverbod interconnectorsysteembeheerder

  • 65. 
    De fractieleden van de VVD vragen of het zo is dat een deel van de congestieproblemen ook kan worden opgelost door een beter functioneren van de Europese interne markt. Het stimuleren van en investeren in energietransportsystemen tussen    landen    ligt    dan    voor de    hand    en is in lijn met    Europees    beleid.    In het voorliggende wetsontwerp is een privatiseringsverbod voor interconnectoren opgenomen. Kan de regering aangeven waarom dit noodzakelijk wordt geacht, zo vragen deze leden. Is een dergelijke belemmering vergelijkbaar met een publiek meerderheidsbelang bij collectieve warmtenetten, een discussiepunt bij de nog te behandelen Warmtewet? Is een dergelijke belemmering niet in strijd met het belang de netwetcongestie te verminderen? Staat een dergelijke belemmering niet op gespannen voet met Europese regelgeving?

Zoals aangegeven in reactie op vraag 3 heeft de toenmalige minister voor Klimaat en Energie in een brief aan de Kamer over de voortgang in de realisatie van windenergie op zee van 16 oktober 2023 (Kamerstukken II 2023/24, 33561, nr. 59) aangegeven dat hij voornemens was om de TSB voor elektriciteit exclusief bevoegd te maken - voor zover dit niet reeds het geval is - voor de bouw, het beheer en het in eigendom hebben van interconnectoren voor elektriciteit, en voornemens is dit wettelijk te verankeren in de Energiewet. Zoals uiteengezet in toelichting bij de nota van wijziging (Kamerstukken II, 2023/24, 36 378, nr. 41) en ook in de antwoorden op de vragen van de Tweede Kamer bij de behandeling van de Energiewet is deze bepaling noodzakelijk om de publieke belangen te borgen. Publiek eigendom van cruciale energie infrastructuren (waaronder interconnectoren) is de beste manier om de publieke belangen van de openbare veiligheid, waaronder voorzienings- en leveringszekerheid te waarborgen. Hiermee wordt eveneens de bescherming van de afnemer van systeembeheerdiensten zeker gesteld. Daarnaast betreft de voorgestelde bepaling in de Energiewet een nadere uitwerking op de door voorgaande kabinetten gemaakte ordeningskeuze om de aanleg en het beheer van elektriciteitssystemen (indirect) in publieke handen te houden.

De bepaling in de Energiewet maakt het tevens mogelijk om de TSB voor elektriciteit (TenneT), en als aandeelhouder ook de Staat der Nederlanden, zeggenschap te geven over de ontwikkeling van interconnectorsystemen op land en op zee. Dit is specifiek voor elektriciteit wenselijk omdat transmissiesystemen voor elektriciteit op land en op zee steeds meer vermaasd raken. TenneT kan de ontwikkeling van interconnectoren voor elektriciteit nauwkeurig afstemmen op de beschikbare (voorziene) transportcapaciteit op land en op zee. Dit bevordert tevens de integratie van wind op zee. De genoemde toewijzing is essentieel voor een doelmatige en gecoördineerde uitrol van een vermaasd net op zee.

De impact van de ontwikkeling van interconnectoren op netcongestie is afhankelijk van de te realiseren verbinding. Door de taak van ontwikkeling van interconnectoren exclusief bij TenneT te beleggen, is TenneT in staat de regie te houden over de ontwikkeling van het elektriciteitsnetwerk en de daaraan verbonden interconnectoren. Daarmee is het vanzelfsprekend dat TenneT ook de impact op netcongestie beschouwt.

Het eigendomsvereiste van een percentage van de aandelen van 50% van interconnectoren ligt voor de hand nu er in het geval van zelfstandige interconnectorsystemen in principe altijd sprake zal zijn van een transmissieleiding tussen twee lidstaten van de Europese Unie of Europese Economische Ruimte of tussen Nederland en een derde land. Dit is anders voor warmtenetten, welke nationaal zijn. Bovengenoemde overwegingen zijn gedeeltelijk in lijn met de overwegingen ten aanzien van de keuze voor een publiek meerderheidsbelang bij collectieve warmte, zoals opgenomen in de Wet collectieve warmte. Een volledig overzicht van de laatstgenoemde overwegingen is te vinden in de toelichting bij laatstgenoemde wet (Kamerstukken II 2023-24, 36576, nr. 3).

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie Vraag 66 en 67 - informatiepositie actieve afnemer

  • 66. 
    Deze wet zorgt voor een grote verandering in de elektriciteitsmarkt. Delen van energie wordt mogelijk, je kunt afnemer en leverancier (actieve afnemer) zijn, er zijn andere    wensen    van    gebruik namelijk    juist wel    overdag    als    de zon    schijnt je    auto opladen etc. De fractieleden van de CDA vragen de regering hoe zij de burgers in Nederland hierin meeneemt. Hoe maken we op heldere en toegankelijke wijze de nieuwe koers en de vele mogelijkheden duidelijk? Hoe wordt ervoor gezorgd dat ook de mensen met een lagere sociaal economische status weten wat er kan. Ziet de regering hier een rol voor de overheid? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
  • 67. 
    In dat kader maken de fractieleden van de CDA zich zorgen over de vele nieuwe begrippen en termen, waarmee de consument geconfronteerd wordt. Denk aan aggregatie-overeenkomsten, vraag-response overeenkomsten, balanceringsverantwoordelijke en dynamisch leveringstarief. De fractieleden van de CDA vragen wat de regering gaat doen om in ieder geval de modelcontracten helder en duidelijk te laten zijn. Wat betekent een en ander concreet voor een bewoner in de praktijk en hoe kan je invloed uitoefenen op je energieverbruik? De fractieleden van de CDA ontvangen hierop graag een reactie.

Genoemde veranderingen en de mogelijkheden die deze bieden zijn een direct gevolg van de energietransitie, waarin huishoudens en bedrijven niet alleen afnemer van energie zijn, maar ook steeds vaker producent (zonnepanelen) of flexibiliteitsleverancier (batterijen, elektrische auto's, warmtepomp). Er zijn ook afnemers die samen met anderen besluiten om zelf (lokaal) energie op te wekken in bijvoorbeeld een energiecoöperatie. De verschillende mogelijkheden die dit biedt zijn in de Elektriciteitsrichtlijn onderkend en benoemd en ter implementatie van deze richtlijn in de Energiewet opgenomen. Het gaat o.a. om actieve afnemers, energiegemeenschappen, meer leveranciers op een aansluiting, marktdeelnemers die aan aggregatie doen en vraagresponsdiensten. Daarnaast zijn er ook nieuwe contractvormen, zoals dynamische energieleveringscontracten, mogelijk. Het zijn allemaal mogelijkheden die de wet biedt. Afnemers hoeven hier echter geen gebruik van te maken. Actieve afnemers kunnen hier gebruik van maken en hiermee mogelijk besparen op hun energiekosten. Zij kunnen hiermee helpen om het energiesysteem verder te verduurzamen en het aanbod en verbruik van energie beter op elkaar te doen aansluiten. Het is wel belangrijk dat eventuele kosten die zij hiermee veroorzaken, ook (in redelijkheid) aan de actieve afnemers die deze kosten veroorzaken worden toegerekend en niet worden gesocialiseerd. Zo worden afnemers die niet actief kunnen of willen worden niet worden geconfronteerd met hogere energiekosten terwijl zij hier niet van profiteren.

Het aanbieden van genoemde mogelijkheden is in eerste instantie aan marktpartijen of iets waar eindafnemers zelf actief naar zoeken. Het voornemen is om in het implementatiewetsvoorstel voor de gewijzigde Elektriciteitsrichtlijn (EMD-richtlijn) toe te voegen dat leveranciers afnemer vooraf moeten informeren en moeten wijzen op de mogelijkheden, kosten en risico's van de aangeboden overeenkomst en bijvoorbeeld de noodzaak om een passende meetinrichting te laten installeren. Voor bepaalde onderdelen, zoals energiedelen, zal de ACM worden gevraagd om voorbeeldcontractovereenkomsten op te stellen waar actieve afnemers die energie willen delen gebruik van kunnen maken.

Vraag 68 en 69 - verdwijnen bevoegdheid maximumprijs

  • 68. 
    Ter bescherming van de burger en om ongewenst commercieel gedrag van de energieleveranciers tegen te gaan, is door verschillende stakeholders gepleit voor een maximumtarief, zo stellen de fractieleden van de CDA. Wat zijn de overwegingen geweest om geen maximumtarief in te stellen? Dat is optimale helderheid voor de consument stellen de fractieleden van de CDA en zij ontvangen hierop graag een reactie.

Een zo effectief mogelijk wettelijk instrumentarium voor de bescherming van de burger is belangrijk. Gestreefd wordt naar een gerichte, heldere en robuuste wettelijke basis voor de toezichthouder bij zowel de kaders waarop wordt getoetst als de handhavingsinstrumenten die er zijn om in te grijpen wanneer hier niet aan wordt voldaan. Belangrijk is dat dit kader wordt vormgegeven binnen de grenzen van het Europees recht. Het instrument van het opleggen van een maximumtarief maakt geen deel uit van het wetsvoorstel omdat deze - zoals de Raad van State in haar advies (Kamerstukken II 2022/23, 36378, nr. 4) ook opmerkt - niet strookt met het uitgangspunt van de vrije prijsvorming in artikel 5, eerste lid, van de Elektriciteitsrichtlijn. Ingrijpen in de prijsstelling voor de levering van energie (prijsregulering) is vanwege de verstoring van de effectieve werking van de markt in beginsel niet toegestaan. In dit kader zij opgemerkt dat amendement nr. 17 (lid Beckerman, SP) met een voorstel van gelijke strekking inzake de vangnetregulering, is verworpen door de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2023/24, 36378, nr. 17).

Het kabinet onderschrijft het belang van helderheid voor de consumenten over het aanbod op de markt waar zij uit kunnen kiezen. Een goed functionerende markt, waarin prijzen tot stand komen die transparant, niet-discriminatoir en concurrerend zijn, wordt in het wetsvoorstel Energiewet ondersteund door diverse verplichtingen voor leveranciers. Als voorbeeld kan worden gewezen op de voorschriften die een vrije toegang tot markt garanderen (de mogelijkheid van meerdere leveranciers op één aansluiting, het discriminatieverbod), transparantievoorschriften (onder meer transparantie van de tarieven en voorwaarden), voorschriften die het overstappen en opzeggen faciliteren (bijvoorbeeld het prijsvergelijkingsinstrument en de regeling van de opzegvergoeding) en - tot slot - voorschriften die het aanbod regelen (onder meer vaste en variabele modelcontracten, dynamische prijscontracten). Dit betreffen wettelijke voorschriften waarvoor de ACM bij overtreding handhavend kan optreden richting de overtredende leverancier. Om het toezicht op een concurrerende markt voor de levering aan huishoudelijke afnemers en micro-ondernemingen verder te versterken is daarnaast artikel 5.2 met betrekking tot generiek markttoezicht aan het wetsvoorstel toegevoegd. De ACM zal er door middel van monitoring van de energiemarkt op toe zien dat in voldoende mate wordt geconcurreerd en vanuit haar generieke toezicht op de markt kunnen ingrijpen door het opleggen van een bindende gedragslijn. Dit kan gericht zijn op een of meerdere leveranciers en zien op de factoren en oorzaken die prijsvorming in vrije concurrentie waarborgen. Daarmee kunnen leveranciers gestimuleerd worden bepaalde maatregelen te nemen, zodat eventueel marktfalen wordt aangepakt.

Bij nota van wijziging is bovendien voorzien in een aanvulling op het wetsvoorstel door het toezicht op de redelijkheid van tarieven te handhaven. Bij overtreding van het vereiste van redelijke prijzen door een leverancier kan de ACM handhaven door een sanctie in de vorm van een boete of een last onder dwangsom op te leggen. Dit kan oplopen tot 10% van de omzet van de overtreder. Hiermee is binnen de Europese kaders met vrije prijsvorming als uitgangspunt ontstane beleidsruimte maximaal benut met een bijbehorend passend handhavingsinstrumentarium voor de ACM.

  • 69. 
    Hoe bepaalt de ACM wat wel of niet een verantwoord tarief is, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Stelt de ACM geen grenzen? En kunnen die openbaar gemaakt worden? Zo ja, gebeurt dit dan ook? Zo nee, waarom niet?

De ACM beoordeelt of de prijs waartegen de consument elektriciteit of gas geleverd krijgt redelijk is. Gelet op het feit dat vrije prijsvorming het uitgangpunt is in beide richtlijnen wordt het vereiste van redelijke prijzen om consumenten effectief te kunnen beschermen inhoudelijk uitgewerkt als een verbod op excessief hoge prijzen. In beginsel dient van een goed functionerende en transparante markt voldoende disciplinerende werking uit te gaan om onredelijke prijzen te voorkomen.

De consument heeft immers de vrijheid om zelf een leverancier te kiezen en de mogelijkheid om leveranciers met elkaar te vergelijken. Als een leverancier hogere tarieven hanteert dan een concurrent, dan kunnen afnemers overstappen en zal deze leverancier marktaandeel verliezen. Met het vereiste van redelijke prijzen kan de ACM ingrijpen in gevallen wanneer de marktwerking en de bevordering van transparantie en mogelijkheden tot vergelijking onredelijke prijzen niet heeft kunnen voorkomen. Een prijs is niet redelijk indien die onevenredig hoog is in verhouding tot de kosten van de leverancier. Tevens moet er sprake zijn van een prijs die gelet op de markomstandigheden niet concurrerend en marktconform is.

De ACM kan dit invullen door middel van vergelijking van prijzen van verschillende marktpartijen. De ACM beoordeelt daarbij prijzen aan de hand van een beoordelingsmethodiek, waarbij volgens een vaste rekenformule verschillende prijzen worden vergeleken. Bij de beoordeling blijft de ACM scherp kijken naar de hoogte van de verschillende componenten in de prijs, zoals de inkoopkosten, risicopremies en de ingeprijsde brutomarge. Wanneer de ACM vaststelt dat het gaat om onredelijke prijzen, start de ACM een handhavingstraject. Het openbaar maken van vooraf bepaalde grenzen zou een marktverstorende en zelfs perverse werking kunnen hebben, doordat prijzen dan worden beïnvloed door buiten de markt opgelegde grenzen. Bij een vergelijking met het aanbod van andere marktpartijen dienen uiteraard eventuele verschillen in kenmerken en voorwaarden van de te vergelijken contracten in aanmerking worden genomen. Bij overtreding van het vereiste van redelijke prijzen door een leverancier kan de ACM, net als bij de handhaving van de overige tariefvereisten, handhaven door een sanctie in de vorm van een boete of een last onder dwangsom op te leggen.

Vraag 70 - waarborgsom

  • 70. 
    De fractieleden van de CDA vragen of een waarborgsom van vier maanden voor mensen met een    laag    inkomen    wel reëel    is,    als    je    elke    maand    moet    'buffelen' om rond te komen. De fractieleden van de CDA ontvangen hierop graag een reactie.

Op dit moment is de hoogte van de waarborgsom, die bij huishoudelijk eindafnemers en micro-ondernemingen in rekening kan worden gebracht, gemaximeerd op zesmaal het voorschotbedrag via de Algemene Voorwaarden die opgesteld zijn door brancheorganisatie Energie-Nederland. Daarbij geldt dat de hoogte van de waarborgsom redelijk moet zijn voor de situatie van de klant die de waarborgsom moet betalen. Er is dus ruimte voor maatwerk door de leverancier bij het vaststellen van de hoogte van de waarborgsom. De hiervoor genoemde Algemene Voorwaarden worden door nagenoeg alle energieleveranciers in Nederland gebruikt die leveren aan huishoudelijke eindafnemers en micro-ondernemingen.

Bij het opstellen van het wetsvoorstel Energiewet is ervoor gekozen om een nieuwe grondslag op te nemen om invulling te kunnen geven aan een redelijke hoogte van de waarborgsom. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Energiewet is het voornemen opgenomen om in lagere regelgeving de waarborgsom die energieleveranciers aan huishoudelijk eindafnemers en micro-ondernemingen in rekening kunnen brengen te maximeren op viermaal het voorschotbedrag. Dat betekent dat de maximale hoogte van de waarborgsom die nu geldt met twee termijnen verminderd wordt (van zes naar vier).

Ongeacht de nadere invulling van de hoogte van de maximering van de waarborgsom in de ministeriële regeling geldt de brede plicht dat een leverancier op grond van artikel 2.5 lid 1 wetsvoorstel Energiewet onder redelijke voorwaarden elektriciteit en gas moet leveren.

Door de waarborgsom die gevraagd kan worden door een leverancier te maximeren op viermaal het voorschotbedrag komt de maximale hoogte van de waarborgsom beter overeen met de tijdsspanne die in beslag genomen wordt door de procedures die een leverancier doorloopt om vast te stellen dat een klant definitief niet gaat betalen. Onder andere moet de leverancier een voorstel doen om een redelijke en passende betalingsregeling af te spreken en meerdere schriftelijke herinneringen sturen voordat deze in ultimo het energiecontract kan beëindigen op grond van wanbetaling. Met een duur van vier maanden blijft het risico op wanbetaling gedurende deze periode dus gedekt terwijl de ruimte om een hogere waarborgsom te vragen ingeperkt wordt. Hiermee wordt gestreefd naar een balans tussen enerzijds de proportionaliteit van de hoogte van de waarborgsom die een afnemer tijdelijk ter beschikking moet stellen en anderzijds het afdekken van een bedrijfsrisico voor de leverancier (betalingsproblemen bij de afnemer).

Vraag 71 t/m 73 - Definitie kwetsbare afnemer; ondersteuning en afsluitbeleid (Jilles)

  • 71. 
    De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de maatregelen om kwetsbare burgers te ontzien en om energie-armoede te voorkomen. Maar: wie is een kwetsbare burger, zo vragen de fractieleden van de CDA. Wat is de definitie?

In het wetsvoorstel Energiewet is voor de definitie van kwetsbare afnemers aangesloten bij de tekst uit de relevante bepaling uit de Elektriciteitsrichtlijn (artikel 28). Dit biedt ruimte om bij de vormgeving van beleid andere factoren te betrekken bij een nadere afbakening van kwetsbare afnemers. Hiervoor is gekozen zodat per maatregel een nadere afbakening van de doelgroep mogelijk is op bijvoorbeeld inkomen, energiegebruik, woningkenmerken en gezondheid. Elke maatregel vraagt om een eigen wijze van afbakening van de doelgroep aan de hand van daarbij relevante criteria, afhankelijk van de aard en het doel van de maatregel. Ook kan het wenselijk zijn om maatregelen te treffen die gericht zijn op een bredere groep burgers dan uitsluitend kwetsbare afnemers. Het wetsvoorstel Energiewet kent momenteel één grondslag voor de nadere uitwerking van beleid, waar de bescherming van kwetsbare afnemers van bijzonder belang is, aanvullend op de bescherming die voor alle consumenten geldt. Dit betreft de Regeling afsluitbeleid die extra bescherming biedt voor alle kleinverbruikers (waaronder huishoudens) met problemen bij het betalen van de energierekening.

  • 72. 
    En    hoe    gaat de regering    ervoor    zorgen    dat    juist    mensen    met lage en middeninkomens,    die    ook    vaak    in huurhuizen met    slechte    isolatie    wonen,    ook    gebruik kunnen maken van de mogelijkheden van deze wet: energie delen, energieverbruik verminderen, de juiste leverancier kiezen. Overweegt de regering bijvoorbeeld voor deze groepen een aanvullend plan van aanpak te maken? Het is immers noodzakelijk dat heel Nederland meewerkt aan de noodzakelijke energietransitie.

Het is belangrijk dat alle burgers kunnen meekomen in de energietransitie, ook zij die beperkte middelen beschikbaar hebben en/of wonen in een huurwoning. Via verschillende programma's zoals de Nationale Prestatieafspraken voor sociale huurwoningen, het Nationaal Isolatieprogramma (NIP) en het Warmtefonds worden huurders en eigenaren van koopwoningen met lage- en middeninkomens geholpen met het nemen van energiebesparende maatregelen. Dit zorgt vervolgens voor een verlaging van de energiekosten. Ook het op te richten Energiefonds zal inkomensondersteuning combineren met hulp bij verduurzaming voor kwetsbare huishoudens. Dit fonds valt onder het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Nieuwe Europese richtlijnen bieden mogelijkheden om het delen van energie toegankelijker te maken voor lage- en middeninkomens. Het kabinet is voornemens om deze richtlijnen volgend jaar te implementeren door middel van het wijzigen van de Energiewet. De eis voor transparante en toegankelijke informatie over contract en prijsinformatie, maar ook extra diensten zoals energiedelen, zullen bijdragen aan een lagere drempel om de gewenste keuzes te maken voor alle inkomensgroepen.

  • 73. 
    Energieleveranciers kunnen gemeenten waarschuwen als iemand zijn rekening niet betaalt. De    gemeente    moet    dan    deze    persoon uitnodigen    voor een    gesprek    voor    verdere ondersteuning. De fractieleden van de CDA vragen of als deze persoon dit weigert, de energieleverancier dan gerechtigd is de energielevering te staken.

Het proces alvorens een energieleverancier over mag gaan tot het opzeggen van het energiecontract wegens wanbetaling, is vastgelegd in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas. Deze maatregelen zullen worden omgezet naar een ministeriële regeling onder de Energiewet.

Het doel van de genoemde regeling is om afsluiting zoveel mogelijk te voorkomen door afnemers zo goed mogelijk te helpen hun betalingsachterstanden weg te werken.

Hiertoe bevat de genoemde regeling minimale vereisten van de (sociale) incassostappen waaraan de leverancier moet voldoen alvorens die mag overgaan tot einde levering wegens wanbetaling. Zo moet de leverancier minstens drie schriftelijke betalingsherinneringen sturen met ten minste 14 dagen nakomingstermijn, moet de leverancier een redelijke en passende betalingsregeling aanbieden en moet de leverancier op meerdere manieren proberen in contact te treden met de afnemer. Wanneer geen oplossing wordt gevonden moet de leverancier de gegevens van de klant delen met de gemeente in het kader van vroegsignalering. De gemeente moet dan de klant een hulpaanbod doen, zoals schuldhulpverlening, budget beheer of coaching.

Alvorens de leverancier zal overgaan tot het opzeggen van het contract, volgt er nog een signaal naar de gemeente. De gemeente heeft hierna nog 20 werkdagen de tijd om ondersteuning aan te bieden voordat het contract wordt stopgezet. Alleen als de klant niet reageert op de betalingsherinneringen en pogingen van de leverancier om een betalingsregeling te treffen, een betalingsregeling weigert of niet nakomt of geen gebruik wil maken van schuldhulpverlening, mag de energieleverancier overgaan tot het beëindigen van de levering. Daarbij geldt nog één uitzondering, namelijk als de klant aan kan tonen dat hij of zijn huisgenoten door afsluiting van energie ernstige gezondheidsrisico's lopen. In dat geval mag de leverancier niet overgaan tot eindelevering.

Vraag 74 t/m 76 - energiedelen

  • 74. 
    Het wetsvoorstel geeft de mogelijkheid tot het delen van energie. Een goede zaak, zo vinden de fractieleden van de CDA. Wel leven er nog enkele vragen: het wetsvoorstel biedt alleen de mogelijkheid tot delen van energie bij eenzelfde leverancier. Dit zal in de praktijk belemmerend werken. Op basis van welke overwegingen is deze keuze gemaakt, zo vragen de fractieleden van de CDA. Wenst de regering hieraan vast te houden.

Zoals bij het antwoord op vraag 42 en 43 ook is opgemerkt is de mogelijkheid van delen van energie bij dezelfde leverancier bij amendement in dit wetsvoorstel opgenomen. Het delen van energie met vrije leverancierskeuze is administratief en procedureel complex en hierover moeten zorgvuldige afspraken worden gemaakt. Het kabinet werkt op dit moment aan een wetsvoorstel waarin delen van energie met vrije leverancierskeuze mogelijk wordt gemaakt. Zoals aangegeven in reactie op vraag 2 is dit implementatiewetsvoorstel in concept nagenoeg gereed en zal naar verwachting nog dit najaar van 2024 worden geconsulteerd. Dit als eerste processtap richting indiening bij de Tweede Kamer, naar verwachting voor de zomer van 2025.

  • 75. 
    Het delen van energie betekent ook een digitale infrastructuur met vele knooppunten en verschillende eigenaren. Hierdoor is er een groter risico inzake cybersecurity. De fractieleden van de CDA vragen welke maatregelen er genomen zijn om de cybersecurity optimaal op niveau te brengen én te houden. Dat vraagt veel kennis en continue investeringen. De fractieleden van de CDA ontvangen hierop graag een reactie.

Het klopt dat het delen van energie met vrije leverancierskeuze complex is. Het beïnvloedt de positie van ten minste twee leveranciers en vraagt om de uitwisseling van actuele en gedetailleerde meetgegevens van verschillende aansluitingen. Wanneer energie wordt gedeeld tussen afnemers die klant zijn bij dezelfde leverancier kan dit achteraf administratief worden verrekend door de leverancier zelf. Bij energiedelen met vrije leverancierskeuze moet er veel informatie worden uitgewisseld en is voorspelbaarheid van de hoeveelheid gedeelde energie belangrijk om profiel- en onbalanskosten van de betrokken leveranciers te beperken. Dit vraagt om duidelijke afspraken en heldere procedures. Zoals eerder opgemerkt wordt nu in overleg met DSB's, leveranciers, energiegemeenschappen en leveranciers van duurzame energie gewerkt aan een wetsvoorstel om het delen van energie met vrije leverancierskeuze mogelijk te maken. Daarbij zal waar mogelijk gebruik worden gemaakt van bestaande meetinrichtingen en data-uitwisselingsprocessen.

  • 76. 
    In hoeverre is energie delen mogelijk bij bewoners van huurwoningen van corporaties die als eenheid zonnepanelen hebben aangebracht, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Het delen van energie gaat tussen aansluitingen (of allocatiepunten) en het maakt daarom niet uit of het gaat om een huurwoning of een koopwoning. Bewoners van coöperatiewoningen kunnen dus ook energiedelen. Wanneer er zonnepanelen zijn aangebracht op een flatgebouw kan deze energie ook gedeeld worden met verschillende appartementen binnen het wooncomplex. In dat geval wordt er energie gedeeld tussen de aansluiting van het zonnedak en de aansluitingen van de individuele appartementen.

Vraag 77 - Nettarieven en concurrentiepositie

  • 77. 
    Er wordt nu en de komende jaren hard gewerkt om de netwerkcongestie op te heffen en onze infrastructuur toekomstbestendig te maken, zo stellen de fractieleden van de CDA. Dit vergt zeer grote investeringen. Aangegeven wordt dat de tarieven voor energie dan ook verhoogd zullen worden. Tegelijkertijd geven onderzoeken zoals Aurora aan dat het bedrijfsleven in ons land wordt geconfronteerd met aanmerkelijk hogere    tarieven    dan    in    andere    landen    van    Europa.    Deze situatie is    slecht    voor    onze concurrentiepositie. Welke maatregelen neemt de regering om een gelijkwaardig speelveld voor het bedrijfsleven te realiseren, zo vragen de fractieleden van de CDA. In hoeverre loopt Nederland het risico dat de elektrificatie en verduurzaming van de energie-intensieve industrie door deze hogere tarieven in gevaar komen?

De hoge elektriciteitskosten in Nederland en in het bijzonder het feit dat deze kosten in Nederland hoger liggen dan in ons omringende landen hebben negatieve gevolgen voor het Nederlandse vestigingsklimaat in het algemeen en de verduurzaming middels elektrificatie van de energie-intensieve industrie in het bijzonder. De business case voor verduurzaming in Nederland verslechtert en dat kan tot gevolg hebben dat bedrijven in plaats van in Nederland in het buitenland investeringen in verduurzaming doen. Tegen deze achtergrond heeft het kabinet opdracht gegeven tot een interdepartementaal beleidsonderzoek. In dit IBO over de bekostiging van de elektriciteitsinfrastructuur wordt getracht meer inzicht in en grip te krijgen op de omvang van de investeringen in de elektriciteitsinfrastructuur en de bekostiging en financiering ervan. Dit onafhankelijke IBO zal eind februari worden opgeleverd en moet leiden tot beleidsopties die bijdragen aan de concurrentiepositie voor het bedrijfsleven en de betaalbaarheid. Het kabinet reageert spoedig na publicatie op de beleidsaanbevelingen uit dit IBO (voorzien bij Voorjaarsnota 2025).

Vraag 78 - Flexibilisering energieverbruik

  • 78. 
    Uit een onderzoek/advies van de Boston Consulting Group van begin september komt naar voren dat een van de meest impactvolle maatregelen om netcongestie te verminderen, is dat de industrie hun energieverbruik meer flexibel inzet.17 De fractieleden van de CDA vragen of de regering met het bedrijfsleven in gesprek gaat om dit te realiseren. Wellicht is een vorm van financiële tegemoetkoming een manier om tijdelijke netcongestie te verminderen om zelfs lagere investeringen in de infrastructuur. Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?

Ja, in samenwerking met het bedrijfsleven, de TSB en DSB's (voor elektriciteit) en de ACM wordt aan een meer flexibele inzet van het energieverbruik gewerkt. Dat is één van de belangrijkste punten van de aanpak van netcongestie sinds de totstandkoming van het Landelijk Actieprogramma Netcongestie in 2022. Om netcongestie zoveel mogelijk te verminderen is flexibel gebruik door alle netgebruikers wenselijk: zowel opwekkers van energie als afnemers en zowel grootverbruikers als kleinverbruikers. Het afgelopen jaar zijn diverse nieuwe, meer flexibele contractvormen voor het gebruik van elektriciteit mogelijk gemaakt. Om gebruik van deze nieuwe mogelijkheden te stimuleren gaan in 2025 diverse subsidieregelingen voor het bedrijfsleven open voor onder meer de uitvoering van flexibiliteitsscans. Om bedrijven en medeoverheden te ondersteunen bij het optimaal inzetten van de mogelijkheden en kansen wordt een centrale kennis- en communicatiefunctie ingericht bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Verder worden de mogelijkheden voor het sluiten van 'Sectordeals' onderzocht, om zo voor een aantal sectoren in beeld te krijgen welke technieken en mogelijkheden voor slim stroomverbruik kansrijk zijn.

Als een bedrijf een flexibel contract met een TSB of DSB's aangaat staat daar een financiële tegemoetkoming tegenover in de vorm van een forse korting op het nettarief ten opzichte van een vast contract.

Vraag 79 t/m 81 - Rijksbegroting; bekostiging toezichthouders en ministerie

  • 79. 
    In hoeverre hebben de voorgenomen bezuinigingen op het gebied van klimaat en energie impact op de uitvoering van deze Energiewet, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

In beginsel hebben deze voorgenomen bezuinigingen geen impact op de uitvoering van de Energiewet. Het wetsvoorstel voor de Energiewet regelt primair de ordening van de markten voor elektriciteit en gas. Deze materiële reikwijdte omvat kort samengevat de regulering van het beheer en de toegang tot de transmissie- en distributiesystemen, de regulering van allerlei diensten die middels deze systemen worden aangeboden (levering, vraagrespons, etc.), bescherming van de gebruikers en het bijbehorende toezicht. Met mogelijk uitzondering van het toezicht (maar zie ook reactie op vraag 80) zijn dit allemaal elementen waar eventuele bezuinigingen geen directe impact op hebben. Het wetsvoorstel bevat ook geen kaders voor de verstrekking van eventuele subsidies, fiscale stimulansen, etc.

  • 80. 
    De fractieleden van de CDA vragen in hoeverre de middelen en capaciteit van de betrokken instanties, zoals de ACM en de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur, toereikend zijn om de nieuwe verplichtingen en taken die voortvloeien uit het wetsvoorstel te kunnen uitvoeren.

Het kabinet hecht er aan dat de toezichthouders ook de komende jaren stevig en proactief moeten kunnen handelen waar zij dat nodig achten ter uitvoering van de taken en verplichtingen die voortvloeien uit het wetsvoorstel. Dit vraagt extra inzet, mensen en middelen. Voor de fase ter voorbereiding op de beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel zijn reeds aanvullende incidentele middelen toegekend. Over de benodigde structurele middelen wordt besloten bij de Voorjaarsbesluitvorming. Mocht in de toekomst blijken dat aanvullende middelen nodig zijn, zal hierover met de toezichthouders worden gesproken.

  • 81. 
    De fractieleden van de CDA vragen aanvullend of het ministerie van Klimaat en Groene Groei kwantitatief en kwalitatief voldoende toegerust is om regie te nemen in de uitvoering van deze wet. De ombouw van het hele systeem vergt enige honderden miljarden euro's. Er dient aandacht te zijn voor een goed internationaal netwerk, grote investeringen, energiebesparing, voldoende opslag, kaders voor de diverse vormen van energie en energiegemeenschappen, lagere wetgeving, etc. zo stellen de fractieleden van de CDA.

In aanvulling op het antwoord op vraag 79 geldt voor dit specifieke wetsvoorstel dat binnen het ministerie van Klimaat en Groene Groei primair de inzet van een groep beleidsmedewerkers en wetgevingsjuristen wordt vereist. De uitvoering van de voorschriften ligt immers bij sectorpartijen zoals de TSB's en DSB's (beheer systemen, uitbreidingsinvesteringen, etc.), gasopslagbeheerders, energieleveranciers, etcetera. De bezetting van wetgevings- en beleidstrajecten (zoals de Energiewet) heeft mijn aandacht.

Vraag 82 t/m 88 - groepsverbod in relatie tot mitigatie netcongestie

  • 82. 
    Ziet    de regering    als    gevolg    van de    gewijzigde wetsartikelen    3.10,    3.19 en    3.21 -

de uitwerking van het aangenomen amendement Kröger en Grinwis21 - een spanning tussen verdere uitbreiding van toegestane activiteiten van infrastructuurbedrijven en het Nederlandse groepsverbod en de Europese ontvlechtingsverplichtingen (o.a. artikel 36 lid 1 Richtlijn 2019/944 i), zo vragen de fractieleden van de CDA.

De inhoud van het aangenomen amendement, net als mijn voorganger de toenmalige minister voor Klimaat en Energie, wordt niet in strijd geacht met het Nederlandse groepsverbod en de Europese ontvlechtingsverplichtingen. De toelichting bij het amendement benadrukt dat het eerste onderdeel van het amendement, de uitbreiding van wetsartikel 3.10, een verduidelijking van de strekking van het groepsverbod betreft. Het tweede element van het amendement, de wijziging van artikelen 3.19 en 3.21 betreft een uitbreiding van de toegestane activiteiten van infrastructuurbedrijven. De wijziging maakt het mogelijk dat infrastructuurbedrijven in opdracht van derden een productie- of opslaginstallatie aanleggen, beheren en aan hen ter beschikking stellen. Zolang het infrastructuurbedrijf geen financieel belang heeft bij de exploitatie van de installatie, is dit eveneens niet in strijd met het groepsverbod of de Europese ontvlechtingsverplichtingen. Via een meldplicht voor dergelijke constructies is gewaarborgd dat ACM kan toezien op deze voorwaarde.

Verdere uitbreiding van de toegestane activiteiten van infrastructuurbedrijven is momenteel niet aan de orde. Voor eventuele, toekomstige uitbreidingen van dergelijke activiteiten is een wetsaanpassing nodig. Hierbij zal per uitbreiding vanzelfsprekend getoetst moeten worden hoe deze zich verhoudt tot bestaande en Europese juridische kaders, waaronder het groepsverbod en Europese ontvlechtingsverbod.

  • 83. 
    De fractieleden van de CDA vragen of de regering vindt dat met de gewijzigde artikelen het groepsverbod nog steeds de evenredigheidstoets kan doorstaan en niet in strijd is met het vrij verkeer van kapitaal. Kan de regering dit onderbouwen?

De wijzigingen van artikel 3.10 verduidelijken de strekking van het groepsverbod. In feite wordt expliciet gemaakt dat een aantal typen handelingen van DSB's en TSB's buiten het bereik van het groepsverbod valt. Voor de volledigheid wordt benadrukt dat in de Europese Elektriciteitsrichtlijn en Gasrichtlijn het groepsverbod - ook wel bekend als eigendomsontvlechting - een van de expliciet toegestane ontvlechtingsvarianten is. Deze richtlijnen beogen kruissubsidiëring in ruime zin tegen te gaan, waaronder de uitwisseling van strategische informatie, transparantie op de elektriciteits- en gasmarkt te bewerkstelligen en concurrentieverstoring te voorkomen. In de gevoegde zaken C 105/12 tot en met C 107/12 heeft het Europese Hof van Justitie uitgesproken dat het Koninkrijk der Nederlanden met het doortrekken van het groepsverbod voor TSB's naar DSB's de beoogde doelstellingen van de richtlijnen heeft nagestreefd. Daarmee zijn dwingende vereisten van algemeen belang aanwezig en is een beperking van de vrijheden binnen de Europese interne markt in de vorm van een groepsverbod voor DSB's gerechtvaardigd. De beperkingen moeten geschikt zijn om de doelstellingen te bereiken en mogen niet verder gaan dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de beoogde doelstellingen (proportionaliteit). Met de door het amendement aangebrachte aanscherpingen is de proportionaliteit van het verbod juist nog verder verbeterd.

  • 84. 
    Waarin schiet artikel 3.18 lid 2 sub 3 van de Energiewet tekort, dat het aanleggen en onderhouden van productie- of opslaginstallaties in opdracht van derden al mogelijk maakt, zo vragen de fractieleden van de CDA.
  • 85. 
    De fractieleden van de CDA vragen of de regering specifieke voorbeelden kan geven van activiteiten die onmogelijk waren zonder amendement Kröger en Grinwis22, en nu wel mogelijk zullen zijn. Waarom zou het in die specifieke gevallen nuttig zijn om de systeembeheerder daar een rol in te geven in plaats van de scheiding tussen markt en netbeheer te behouden?

De vraag betreft vermoedelijk artikel 3.19 van het wetsvoorstel Energiewet. Artikel 3.18 betreft de bescherming van vitale processen van systeembeheerders en bevat bovendien geen tweede lid, onderdeel 3.

Het oorspronkelijke wetsvoorstel zoals mijn voorganger de toenmalige minister voor Klimaat en Energie dat heeft ingediend bij de Tweede Kamer, bood in artikel 3.19, tweede lid, onderdeel 3, slechts de mogelijkheid om productie- en opslaginstallaties aan te leggen en te onderhouden. Het beheren, (in eigendom houden) en ter beschikking stellen van productie- en opslaginstallaties was daarmee uitgesloten. Hier bestond slechts een zeer beperkte exceptie voor onder artikel 3.21, derde tot en met vijfde lid. Gebruik van deze exceptie was beperkt tot productie- en opslaginstallaties voor waterstof en hernieuwbaar gas en vereiste de aanvraag van een specifieke ontheffing. Op grond van het amendement Kröger en Grinwis (Kamerstukken II 2023/24, 36378, nr. 60) wordt het ook mogelijk voor infrastructuurbedrijven om productie- en opslaginstallaties voor elektriciteit en gas aan te leggen, te beheren en ter beschikking te stellen aan derden, en bovendien zonder dat daar een ontheffing voor nodig is. Hierdoor wordt het bijvoorbeeld mogelijk voor een infrastructuurbedrijf om een marktpartij of energiegemeenschap vergaand te ontzorgen bij de bouw en het beheer van een batterijcentrale.

Voor de volledigheid zij opgemerkt dat infrastructuurbedrijven, in tegenstelling tot transmissie- en distributiesysteembeheerders, al hun activiteiten in concurrentie met marktpartijen uitvoeren en geen wettelijk monopolie op activiteiten kennen. Infrastructuurbedrijven voeren dus ook geen netbeheeractiviteiten uit en het bouwen of beheren van productie- en opslaginstallaties is vanzelfsprekend geen toegestane taak van de TSB of DSB.

Activiteiten van infrastructuurbedrijven zijn in de wet beperkt, omdat de toegestane activiteiten kunnen leiden tot oneigenlijke concurrentie op die markt vanwege de verbondenheid van infrastructuurbedrijven met TSB's of DSB's. Tegelijkertijd beschikken infrastructuurbedrijven over specifieke kennis die vaak ingezet kan worden voor aanpalende activiteiten in de energiesector en die wenselijke ontwikkelingen in de energiesector kan aanjagen.

  • 86. 
    Acht de regering de beoogde verruiming, als gevolg van het aangenomen amendement 60, in lijn met het strikte groepsverbod, zoals wij dat in Nederland kennen en waar ten tijde van de splitsing een hele argumentatie aan ten grondslag is gelegd, zo vragen de fractieleden van de CDA. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de zorg vanuit de energiesector herkent dat hiermee afbreuk wordt gedaan aan het structurele karakter van het groepsverbod en het daarmee beoogde hoge beschermingsniveau tegen oneerlijke concurrentie door systeembeheerders. Wat gaat de regering doen om deze zorg ongegrond te laten blijken?

De zorg van marktpartijen wordt herkend, maar die zorg is mijns inziens ongegrond.

De in het amendement voorgestelde aanpassing van artikel 3.10 van het wetsvoorstel Energiewet betreft een verduidelijking en niet een inperking van het groepsverbod.

Het kabinet acht deze verduidelijking volledig verenigbaar met het groepsverbod en de Europese ontvlechtingsvereisten. Zie voor beantwoording van deze vraag ook het antwoord op vragen 82 en 83.

  • 87. 
    De fractieleden van de CDA vragen wat redenen zouden kunnen zijn dat marktpartijen niet geïnteresseerd zijn in het ontwikkelen van installaties die congestie kunnen verhelpen, indien daar een marktconforme vergoeding tegenover staat. Zou    dit    ook    een    gevolg    kunnen    zijn van te lage    vergoedingen    of    door systeembeheerders gestelde voorwaarden?

Voordat marktpartijen een investeringsbesluit nemen voor het aanschaffen en gebruiken van installaties zullen zij onderzoeken of de investering tenminste zichzelf terugverdiend. Daarvoor zijn tal van factoren van belang. De investeringskosten, de operationele kosten, de verwachte opbrengsten, de tijdsduur waarin deze opbrengsten gegenereerd kunnen worden, alternatieve locaties en markten voor deze installaties etc. Zo kan de met een installatie aan te bieden flexibiliteit op meerdere manieren worden ingezet: om eigen processen te ondersteunen (bijvoorbeeld wanneer een marktpartij zelf niet voldoende transportcapaciteit beschikbaar heeft en met de nieuw verkregen flexibiliteit toch kan elektrificeren), om balanceringsdiensten te leveren aan de transmissiesysteembeheerder, of om netcongestiediensten te leveren aan de transmissie- en distributiesysteembeheerder.

Wanneer netbeheerders bijvoorbeeld via een flextender vragen om nieuwe flexibele capaciteit voor het oplossen van (afname)netcongestie, is het van belang dat zij marktpartijen zo precies mogelijk informeren. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het aantal megawatturen dat nodig is, de momenten waarop, de locatie, het verwachte aantal jaren dat van deze diensten gebruik zal worden gemaakt en de eventuele beperkingen die gelden buiten de uren die ten dienste staan van de netbeheerder.

Deze informatie draagt bij het kunnen nemen van een investeringsbeslissing, maar is niet altijd exact te geven. Immers hoe de vraag en het aanbod op een specifieke locatie zich in de tijd ontwikkelen is niet in beton gegoten. Dat bemoeilijkt het investeringsbesluit. Deze informatie is wel van belang om te kunnen bepalen welke verdienvermogen resteert om ook op andere markten actief te zijn.

Marktpartijen zijn samen met netbeheerders binnen het Landelijk Actieplan Netcongestie (LAN) in gesprek om hopelijk nog dit jaar te komen tot een landelijk kader waaraan aanbestedingen ten behoeve van netcongestie zouden moeten voldoen. De hierboven genoemde informatie, maar ook de wijze waarop prijzen tot stand komen zal daar een belangrijke plaats in krijgen. Zowel ACM als mijn ministerie zijn bij deze gesprekken betrokken.

  • 88. 
    De fractieleden    van de CDA    vragen    of de regering    bereid    is    erop    toe te    zien    dat systeembeheerders bij het uitschrijven van aanbestedingen voor flexibiliteit marktconforme voorwaarden opstellen waar marktpartijen ook aan kunnen voldoen. Op welke wijze gaat de regering er zorg voor dragen dat de inzichten vanuit de markt worden meegenomen bij deze marktuitvraag om zo het risico te ondervangen dat systeembeheerders al te gemakkelijk besluiten deze taken in eigen beheer uit te voeren? Ziet u hierin een rol voor de ACM?

Het eerder genoemde landelijk kader heeft als uitgagspunt dat aanbestedingen marktconform plaatsvinden. Transparantie vanuit de netbeheerders over wat, waar, wanneer en voor hoe lang gevraagd wordt is daarbij van groot belang. Daarbij zullen marktpartijen zo goed als mogelijk vooraf geconsulteerd en bevraagd worden over wat zij mogelijk te bieden hebben. Op die manier kunnen inzichten uit de markt worden meegenomen in de keuze voor de uiteindelijke oplossing. Techniekneutraliteit is daarbij het uitgangspunt, met die kanttekening dat de gevraagd oplossing niet altijd met alle beschikbare soorten technieken kan worden ingevuld. Mocht het vervolgens tot een daadwerkelijk aanbesteding komen dan zal deze gegund worden aan de partij die tegen de laagste prijs aan de gestelde technische vereisten kan voldoen. Zoals gezegd nemen zowel de ACM als het ministerie van KGG deel aan de gesprekken om tot het genoemde landelijk kader te komen.

Vraag 89 - de gegevens uitwisselingsentiteit in relatie tot de eindafnemer

  • 89. 
    De Gegevensuitwisselingsentiteit (hierna: GUE) is de verbinder tussen de registerbeheerders en de verschillende gebruikers van de gegevens. Zij geeft toegang tot en faciliteert de uitwisseling van gegevens vanuit de registers. De GUE dient dan ook zowel de marktbelangen als de belangen van de rechthebbenden, zoals de aangeslotene of eindafnemer, zo stellen de fractieleden van de CDA. De transmissiesysteembeheerders (TSB) en distributiesysteembeheerders (DSB) hebben de zeggenschap over deze rechtspersoon, teneinde het publieke belang van de gegevensuitwisseling te borgen. De leden van de CDA-fractie vragen zich dan wel af in hoeverre de GUE zich ook echt richt op een individuele eindafnemer, met minder kennis en    minder macht.    Hoe    wordt    juist    het belang    van    die    individuele    burger in deze geborgd en feitelijk en ook als zodanig ervaren door die burger?

In het wetsvoorstel Energiewet is het uitgangspunt dat het belang van de individuele eindafnemer vooral gewaarborgd wordt door de wetgever, ook omdat 'de eindafnemer' geen georganiseerde groep vormt die voor de betrokken belangen kan opkomen. Het wetsvoorstel besteedt daarom veel aandacht aan de randvoorwaarden waaronder het beheer en de uitwisseling van gegevens dient plaats te vinden, bijvoorbeeld door expliciet vast te leggen welke gegevens verzameld moeten worden en waar deze gegevens voor gebruikt en verstrekt mogen worden (artikel 4.5 tot en met 4.11 wetsvoorstel Energiewet). De belangen van de individuele burgers (en bedrijven) worden ook geborgd door partijen zoals de TSB's, DSB's en meetverantwoordelijke partijen te verplichten dat zij (de burgers en bedrijven) hun verbruiksgegevens op eenvoudige wijze in kunnen zien en desgewenst kunnen delen met een derde partij naar eigen keuze. Daarnaast zijn diverse andere voorschriften opgenomen, bijvoorbeeld om de betrouwbaarheid van de gegevens te garanderen (artikel 4.2), passende gegevensbeveiliging te borgen (artikel 4.3/4.4 en 4.21/4.22) en te voorzien in klachtenafhandeling (artikel 4.24). Via een ministeriële regeling zullen daarover nog nadere regels gesteld worden, ook om de zorgvuldige omgang met gegevens van individuele huishoudens, bedrijven en instellingen te borgen. De gegevensuitwisselingsentiteit speelt een belangrijke rol in de concrete uitvoering van deze voorschriften en verwacht mag worden dat zij, binnen alle voorschriften die de wetgever reeds stelt, ook richting de eindafnemer zorgvuldig handelt. Het wetsvoorstel vereist in dit licht bijvoorbeeld dat de gegevensuitwisselingsentiteit 'redelijk, transparant en niet-discriminerend handelt' (artikel 4.16).

Omdat de gegevensuitwisselingsentiteit rekening moet houden met verschillende belangen, is zij verplicht om in overleg te treden met betrokken partijen over de uitvoering van de betrokken gegevensprocessen (artikel 4.25). Om aan dit overleg structureel vorm te geven is inmiddels een vereniging opgericht, het Marktfaciliteringsforum (MFF). De rechtspersoon die invulling moet gaan geven aan de gegevensuitwisselingsentiteit (Beheerder Afsprakenstelsel, BAS B.V.) is hier nauw bij betrokken. MFF/BAS heeft reeds een aantal documenten gepubliceerd die invulling geven aan de wijze waarop het overleg (nu reeds) gevoerd wordt en hoe de verschillende belangen vertegenwoordigd zijn. Dit zit met name verwerkt in de stemverhouding van de Algemene ledenvergadering van het MFF (als vereniging), waarbij onderscheid gemaakt wordt naar verschillende rollen: (i) TSB's/DSB's, (ii) systeemmarktpartijen, zoals leveranciers en balanceringsverantwoordelijke partijen, (iii) niet-systeemmarktpartijen, (iv) representatie van de zakelijke eindafnemers en (v) representatie van de consumenten. Dit is na te lezen de oprichtingsakte van het MFF uit 2022 (https://www.mffbas.nl/custom/uploads/2022/04X4.-Oprichtingsakte-MFF.pdf, zie met name om de artikelen 5.2 en 5.3. Door op deze manier de governance te organiseren beoogt de sector tot een goede belangenvertegenwoordiging te komen.

Vraag 90 - telemarketing

  • 90. 
    Onderdeel van de Energiewet is amendement Flach en subamendement Postma.23 Juist dit subamendement regelt dat telemarketing voor ideële en charitatieve doelen wel mogelijk blijft. Ter nadere adstructie worden de loterijen die vallen onder artikel 3 van de Wet op de Kansspelen (WOK) benoemd. Echter diverse loterijen, die gelden afstaan aan goede doelen, zoals de Nederlandse Lotto of de Staatsloterij vallen onder enkele andere artikelen van de WOK. Kan de regering aangeven hoe zij dit amendement leest? Vanuit de genoemde intentie 'ideële of charitatieve doelen' of worden slechts de loterijen onder artikel 3 van de WOK toegestaan telemarketing in te zetten, zo vragen de fractieleden van de CDA.

Er lijkt een verschil te bestaan tussen de tekst en de toelichting van het (ontraden) subamendement Postma ten aanzien van een aantal loterijen. De tekst van het subamendement, en daarmee van het wetsvoorstel, is op dit punt echter mijns inziens heel duidelijk en concreet geformuleerd. Daarmee laat de tekst van het wetsvoorstel naar mijn mening geen ruimte voor een andere interpretatie: de uitzondering op de nieuwe regels geldt uitsluitend voor vergunninghouders als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de kansspelen, wier vergunning is verleend onder voorwaarde inzake afdracht van de opbrengst als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Wet op de kansspelen. Loterijen die niet aan deze voorwaarden voldoen kunnen geen beroep doen op de uitzondering. Uiteraard is dat oordeel uiteindelijk aan de ACM, als onafhankelijke toezichthouder, en de rechter.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat ongevraagde communicatie van loterijen die gelden afstaan aan goede doelen op zichzelf niet kunnen worden aangemerkt als ongevraagde communicatie voor ideële of charitatieve doeleinden. Eventuele uitbreiding van de uitzondering voor loterijen zou een separate wijziging van de Telecommunicatiewet vergen.

Vraag 91 en 92 - privatiseringsverbod interconnectorsysteembeheerder

  • 91. 
    Artikel 3.88a van de Energiewet bepaalt dat er een privatiseringsverbod interconnectoren (transportleidingen voor elektriciteit tussen Nederland en een ander land waarmee elektriciteitstransportsystemen gekoppeld kunnen worden) van kracht wordt. De fractieleden van de CDA vragen of de regering kan aangeven wat de overwegingen hiertoe zijn geweest. Er zijn omvangrijke investeringen nodig in de energie-infrastructuur om deze toekomstig bestendig te laten zijn. Private investeringen zouden daarbij een waardevolle aanvulling kunnen vormen, zo stellen de leden van de CDA-fractie.
  • 92. 
    In dat kader vragen de fractieleden van de CDA ook wat de overwegingen zijn geweest voor deze later ingebrachte aanvulling. En waarom is geen advies van de Raad van State gevraagd, zodat ook dit onderdeel getoetst kan worden aan nationaal en Europees recht?

Voor een reactie op vraag 91 en 92 wordt u terugverwezen naar vergelijkbare vragen van de BBB-fractie voor een nadere duiding op de relatie tot Europese regelgeving en advisering vanuit de Raad van State (reactie op vraag 3), alsmede vergelijkbare vragen van de VVD-fractie voor een nadere toelichting op de overwegingen en onderbouwing van het voorstel (reactie op vraag 65).

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

Vraag 93 - bijdrage wetsvoorstel aan bevorderen energietransitie

  • 93. 
    De Energiewet richt zich op het moderniseren van bestaande regels en het toepassen van Europese regelgeving op het Nederlandse energiesysteem. Hiermee maakt de wet de Nederlandse energievoorziening toekomstbestendig. Voor de fractieleden van D66 is het belangrijk dat de Nederlandse energie in de toekomst voor een groot deel afkomstig is uit duurzame bronnen. De fractieleden van D66 vragen hoe dit wetvoorstel bijdraagt aan het bevorderen van de energietransitie.

Het wetsvoorstel is in beginsel 'neutraal' ten opzichte van de energiebronnen waar gas of elektriciteit vandaan komt en heeft dus niet direct invloed op de toekomstige energiemix. Echter, het wetsvoorstel creëert wel de randvoorwaarden voor de levering vanuit (toekomstige) CO2-arme energiebronnen en draagt daarmee vooral indirect mee aan de generieke doelstelling van het Nederlandse energiebeleid, namelijk:

“toewerken naar een CO2-arme energievoorziening die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is (..).". In de memorie van toelichting is dit eerder ook met enkele voorbeelden toegelicht (Kamerstukken II, 2022/23 36378, nr. 3, zie paragraaf 3.6 'interventierationale'). De bijdrage komt ten eerste duidelijk naar voren in het regime rondom het aansluiten en transporteren van gas en elektriciteit: dit waarborgt dat ook gassen uit hernieuwbare bron (zoals groen gas) of de zonneproductie op huizen ingevoed en afgeleverd kunnen worden. Ten tweede kan ook het regime rond de aggregatieovereenkomsten (artikel 2.32 tot en met 2.39) gezien worden als voorbeeld omdat dit ruimte biedt om flexibeler om te gaan met vraag en aanbod van elektriciteit, waaronder uit hernieuwbare bron. Een derde voorbeeld betreft het gehele kader voor het transmissiesysteem op zee, waarmee gewaarborgd wordt dat de (CO2-arme) elektriciteitsproductie op de Noordzee getransporteerd kan worden en bij de eindverbruiker kan worden afgeleverd. Overige voorbeelden zijn de informatievoorziening over de energiebron (artikel 2.7), het regime rond de GvO's, artikel 2.57-2.61) en de mogelijkheid dat de aangeslotene zijn gegevens kan inzien of met een derde kan delen (artikel 4.1).

Vraag 94 - instellen prijsplafond

  • 94. 
    Het wetsvoorstel biedt geen mogelijkheden tot het invoeren van een prijsplafond. We hebben tijdens de energiecrisis gezien dat kwetsbare groepen snel in de problemen kunnen komen. De fractieleden van D66 vragen hoe de regering kan garanderen dat het feit dat de mogelijkheid tot het instellen van een plafond niet is opgenomen in de wet niet zal leiden tot oneerlijke energietarieven, bijvoorbeeld in het geval van schaarste.

Een toelichting op de keuze om geen bevoegdheid op te nemen in de wet ten aanzien van het prijsplafond is gegeven bij de beantwoording van vraag 27. Verder verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen 68 en 69 van de CDA-fractieleden, waarin wordt ingegaan op de nota van wijziging in aanvulling op het wetsvoorstel met betrekking tot de handhaving van de ACM op redelijke prijzen. De toezichthouder heeft met het wetsvoorstel Energiewet de bevoegdheid om de redelijkheid van prijzen te toetsen en in geval van excessief hoge prijzen te handhaven.

Vraag 95 - definities energiearmoede en kwetsbare afnemer, ondersteuning en afsluitbeleid

  • 95. 
    De leden van de D66-fractie vinden het belangrijk dat het tegengaan van energiearmoede in het wetsvoorstel is opgenomen. Echter, in het wetsvoorstel staat geen definitie van energiearmoede genoemd. Voor de definitie van 'kwetsbare afnemers' wordt verwezen naar een Europese richtlijn die ook geen definitie bevat.18 Hoe definieert de regering beide begrippen? Waarom is ervoor gekozen om deze definitie niet op te nemen in het wetsvoorstel zelf?

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u graag terug naar het antwoord op vraag 37 (definitie energiearmoede), alsmede het antwoord op vraag 71 (definitie kwetsbare afnemer).

Vraag 96 en 97 - telemarketing

  • 96. 
    Het wetsvoorstel bevat verschillende maatregelen om consumenten te beschermen.

Zo zorgt het amendement Flach en Postma25 op de Telecommunicatiewet ervoor dat de telefonische verkoop van energiecontracten en andere producten verboden wordt. Er wordt een uitzondering gemaakt voor verschillende goede doelen, waaronder een aantal loterijen. Het lijkt erop dat er waar het gaat om de goede doelen een verschil bestaat tussen de toelichting op het amendement en de daadwerkelijke amendering van de tekst. De fractieleden van D66 vragen hoe de regering dit beoordeelt. En wat zou hiervan de impact op de uitvoering zijn?

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 90 lijkt er een verschil te bestaan tussen de tekst en de toelichting van het (ontraadde) subamendement Postma ten aanzien van een aantal loterijen. Voor het volledige antwoord op deze vraag verwijs ik u graag terug naar het antwoord op vraag 90.

  • 97. 
    En hoe beoordeelt de regering de impact van het amendement als geheel, bijvoorbeeld als het gaat om het doen van statistisch onderzoek (waarvoor in de Telecomwet nadrukkelijk een uitzondering is gemaakt?

Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor het doen van statistisch onderzoek. Statistisch onderzoek is geen ongevraagde communicatie voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden als bedoeld in artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet.

De precieze impact van het amendement zal zich in de toekomst moeten uitwijzen. Geconstateerd kan worden dat het een wens van de Tweede Kamer is dat huidige en voormalige klanten niet langer ongevraagd te maken krijgen met telemarketinggesprekken. Verwacht wordt dat de ergernis bij consumenten over ongevraagde telemarketing en het aantal (achteraf) ongewenst gesloten overeenkomsten hierdoor zal afnemen. De betreffende bedrijven, met uitzondering van goede doelen, goededoelenloterijen en uitgevers van kranten, weekbladen en tijdschriften, zullen hun bedrijfsvoering hierop moeten aanpassen. Daar krijgen zij een minimaal een jaar voor na publicatie van de Energiewet in het Staatsblad. De betreffende bedrijven zullen mogelijk andere kanalen inzetten om huidige en voormalige klanten te bereiken.

Vraag 98 - energie delen (verschillende leveranciers)

  • 98. 
    Met deze Energiewet wordt het mogelijk voor individuen om het wettelijke recht om zelfopgewekte energie te delen met anderen uit te oefenen. Zij kunnen ervoor kiezen om deze energie te verkopen, of gratis weg te geven. De fractieleden van D66 zien dit als een goede ontwikkeling om het gebruik van duurzame energie te stimuleren en netcongestie aan te pakken. Echter, met deze wet wordt het alleen voor mensen met dezelfde energieleverancier mogelijk om energie te delen. De fractieleden van D66 vragen wat de regering eraan gaat doen om het ook mogelijk te maken om energie te delen met mensen met een andere energieleverancier.

Zoals eerder opgemerkt wordt momenteel gewerkt aan een wetsvoorstel waarmee energiedelen met vrije leverancierskeuze mogelijk wordt gemaakt. Dit implementatiewetsvoorstel is in concept nagenoeg gereed en zal naar verwachting nog dit najaar van 2024 worden geconsulteerd. Dit als eerste processtap richting indiening bij de Tweede Kamer, naar verwachting voor de zomer van 2025.

Vraag 99 - mitigeren netcongestie

  • 99. 
    Het wetsvoorstel bevat ook een aantal maatregelen om netcongestie aan te pakken. Een van deze maatregelen is het geven van de bevoegdheid aan netbeheerders om zelf, in extreme gevallen van netcongestie waarbij de stroom dreigt uit te vallen, energie op locatie op te wekken voor snelle distributie. Kan de regering aangeven welke andere door haar voorganger ingezette maatregelen zij zal voortzetten en mogelijk welke aanvullende maatregelen zij zal treffen om netcongestie tegen te gaan, zo vragen de leden van de D66-fractie.

Zoals aangegeven in het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma voert het kabinet stevig regie op netcongestieproblemen en het toekomstbestendig maken van het elektriciteitsnet. Het kabinet zet daartoe het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) door. In de Klimaatnota van 24 oktober jl. is een aantal concrete acties voor beperking van netcongestie benoemd waar de komende tijd in het bijzonder op wordt ingezet, samen met alle betrokken partners. Dit betreft onder meer het stroomlijnen en verkorten van (vergunning)procedures voor aanleg en verzwaring van elektriciteits-infrastructuur en stimulering van de toepassing van nieuwe flexibele contractvormen voor transportcapaciteit tussen bedrijven en de TSB en DSB's (voor elektriciteit), door middel van subdidieregelingen en een kennis- en communicatiefunctie voor het bedrijfsleven en mede-overheden. Hieronder valt ook een verkenning van de mogelijkheden om bestaand of nieuw regelbaar vermogen in te zetten om op piekmomenten tijdelijk bij te kunnen springen om structurele verduurzaming door middel van elektrificatie te faciliteren, waar in de vraag naar wordt verwezen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

Vraag 100 - verhouding publiek-privaat en marktwerking in wetsvoorstel

  • 100. 
    Sinds de Europese liberalisering van de energiesector in de jaren '90 is de balans tussen publiek en privaat in deze sector verregaand verschoven van publiek naar privaat. Sindsdien is er in de EU in beginsel een ééngemaakte Europese vrije markt waarin het vrije ondernemerschap en de vrije mededinging leidende principes zijn, zo stellen de fractieleden van de SP. De fractieleden van de SP vragen in hoeverre de voorgestelde Energiewet iets verandert aan deze op Europees niveau bepaalde balans tussen publiek en privaat. Krijgt Nederland met deze Energiewet meer of minder marktwerking in de energievoorziening? En krijgt Nederland meer of minder ruimte voor het vrije ondernemerschap en de vrije mededinging? Of blijft alles bij hetzelfde?

In het algemeen geldt dat het wetsvoorstel voor de Energiewet de huidige Gaswet en Elektriciteitswet 1998 volgt voor zover het gaat om eerdere principiële keuzes qua ordening van de markt en rollen van de verschillende actoren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de transmissie- en distributiesystemen in publieke handen moeten blijven (artikel 3.14, privatiseringsverbod), dat het groepsverbod blijft gelden voor TSB's en DSB's (artikel 3.10) en dat er een nevenactiviteitenverbod voor infrastructuurbedrijven blijft gelden (artikel 3.19). Hierbij is het groepsverbod herimplementatie van voorschriften uit de Elektriciteitsrichtlijn en zijn het privatiseringsverbod en nevenactiviteitenverbod historische, nationale keuzes. Daarnaast beoogt het wetsvoorstel, net als de huidige Gaswet en Elektriciteitswet 1998, een vrij en gelijk speelveld te creëren voor partijen die hun diensten willen aanbieden, zoals energieleveranciers, aanbieders van vraagresponsdiensten, meetverantwoordelijke partijen, etc. In de praktijk zijn dit veelal private partijen, maar het wetsvoorstel biedt ook alle ruimte voor publiek eigendom, zoals tot een aantal jaren geleden het geval was met enkele energieleveranciers (Nuon, Essent, Eneco). Op hoofdlijnen vinden er dus geen grote, principiële wijzigingen plaats, maar ten aanzien van de randvoorwaarden waarin marktpartijen moeten opereren worden er wel belangrijke aanpassingen en aanscherpingen gedaan, bijvoorbeeld rondom de vergunningseisen, leveringszekerheid, modelcontracten, etc. Zie de reactie op vraag 106a voor meer details. Daarnaast creëert het wetsvoorstel meer ruimte voor eindafnemers om actiever deel te gaan nemen, bijvoorbeeld via een energiegemeenschap of via nieuwe marktvormen zoals de peer-to-peer handelaar of aanbieder van vraagresponsdiensten. Daar energiegemeenschappen niet gericht mogen zijn op het maken van winst, wordt deze groep zeker gezien als een alternatief voor reguliere marktpartijen. Momenteel zijn er al ruim 700 energiecoöperaties actief, mogelijk zullen zij hun rol en positie de komende jaren vergroten.

Vraag 101 t/m 103 - Energie-Unie en positie van Nederland daarin

  • 101. 
    De fractieleden van de SP vragen of de regering kan toelichten in hoeverre het Clean Energy for all Europeans Package (CEP) dat mede met dit wetsvoorstel geïmplementeerd wordt een noodzakelijke stap is op weg naar een toekomstige Europese energie-unie.
  • 102. 
    De fractieleden van de SP vragen of de nieuwe regering de energie-unie een goed idee vindt en steunt zij dus het proces dat deze energie-unie in de toekomst moet realiseren. Zo ja, waarom? In hoeverre zal de energie-unie een verdere inperking van de Nederlandse soevereiniteit met zich meebrengen op een gebied dat zo rechtstreeks ingrijpt op het leven van Nederlandse burgers, namelijk hun dagelijkse energievoorziening?
  • 103. 
    De fractieleden van de SP vragen of het denkbaar zou zijn dat de (huidige of toekomstige Nederlandse) regering de mogelijkheid van een opt-out van de toekomstige energie-unie onderhandelt. Zo nee, waarom niet?

De energie-unie is een kaderstrategie van de Europese Unie voor een betaalbare, betrouwbare en schone energievoorziening, die de Europese Commissie in 2015 op verzoek van de Europese Raad heeft voorgelegd. De strategie is gericht op het koolstofarm maken van de economie, energiebesparing, energiezekerheid, de interne energiemarkt en onderzoek, innovatie en concurrentievermogen. In 2016 presenteerde de Commissie een pakket met diverse wetgevende voorstellen en mededelingen getiteld "Clean Energy for all Europeans Package", om deze strategie in de praktijk om te zetten. De fractieleden van de SP verwijzen hier ook naar. Het pakket omvatte o.a. voorstellen op het gebied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energie, het ontwerp van de elektriciteitsmarkt, leveringszekerheid en de regels voor de governance van de energie-unie. In mei 2019 waren alle onderdelen van het wetgevingspakket aangenomen. Onderdeel van dit pakket is de Richtlijn 2019/944 i (Elektriciteitsrichtlijn), die met dit wetvoorstel geïmplementeerd wordt.

Het belang van de energie-unie met betrekking tot het realiseren van de transitie naar een CO2-vrije, maar ook betrouwbare, betaalbare, en veilige energievoorziening in Europa wordt onderschreven. Het verder versterken van Europese samenwerking op de interne energiemarkt, een goed geïntegreerd Europees energiesysteem en voldoende grensoverschrijdende interconnectie zijn belangrijk om deze transitie te laten slagen. Het wordt daarom ook als onwenselijk gezien dat toekomstige Europese energieregelgeving niet zou gaan gelden voor Nederland. Los van de haalbaarheid van een dergelijke uitzonderingspositie, is het niet in het Nederlandse belang hiervoor te pleiten. Het is juist in het Nederlandse belang Europese samenwerking op de interne energiemarkt te versterken voor een goed geïntegreerd Europees energiesysteem, inclusief voldoende interconnectie om te zorgen voor (meer) leveringszekerheid en betaalbaarheid van het Nederlandse energiesysteem.

Vraag 104 t/m 106 - het CEP; 'consumer empowerment' en bescherming

  • 104. 
    In de memorie van toelichting lezen de leden van de SP-fractie dat de Europese Elektriciteitsrichtlijn (onderdeel van het CEP) gericht is op de verdere "versterking van de interne markt" en "activatie en versterking van de positie van de eindafnemer" als markt-deelnemer,26 De fractieleden van de SP vragen of het klopt dat daarmee de marktwerking in de energiesector nog verder wordt versterkt. In hoeverre wordt de consument hiermee ook in de eerste plaats gezien als een speler op de markt? Hoe verhoudt dit zich tot de consument als enkel afnemer van de markt, dus zonder er aan deel te nemen? En hoe verhoudt zich dit tot haar bescherming in die rol, dus enkel als afnemer en niet als deelnemer?
  • 105. 
    Vindt de regering het wenselijk dat de empowerment van eindafnemers en dus consumenten vooral via de markt moet lopen? Wat betekent dat voor de positie van consumenten die niet aan die markt kunnen of willen deelnemen?

In de nieuwe Elektriciteitsverordening en Elektriciteitsrichtlijn ligt inderdaad veel nadruk op het beter later functioneren van de interne markt voor elektriciteit. Daarmee wordt de lijn voortgezet die via de eerdere drie wetgevingspakketten sinds 1996 is ingezet. Echter, meer dan in het derde pakket (2009) ziet het CEP nu een belangrijke rol voor de consument op deze markt, namelijk als 'actieve afnemer'. De Elektriciteitsrichtlijn verwoordt dit als volgt: “Consumenten moeten een essentiële rol spelen in de totstandbrenging van de nodige flexibiliteit om het elektriciteitssysteem aan te passen aan variabele en gedistribueerde, hernieuwbare elektriciteitsproductie. (...) Door het de consument mogelijk te maken en hem de nodige instrumenten aan te reiken om, meer en op nieuwe manieren aan de energiemarkt deel te nemen, is het de bedoeling dat burgers in de Unie profiteren van de interne markt voor elektriciteit (...). “ Bij deze deelname van de consument aan de markt besteedt de Elektriciteitsrichtlijn ook veel aandacht aan de bescherming van deze consument, alsmede het markttoezicht (in Nederland vooral via de ACM). Belangrijk is dat het actief worden geen verplichting is, maar een mogelijkheid die consumenten geboden wordt.

Dit is ook zichtbaar in het wetsvoorstel voor de Energiewet: het wetsvoorstel introduceert weliswaar allerlei nieuwe marktvormen (actieve afnemer, energiegemeenschappen, vraagrespons, energie delen, etc.), maar het is verder de eigen keuze van de eindafnemer of hij hier gebruik van maakt. Veel voorschriften hebben daarom nog altijd betrekking op de bescherming van eindafnemers, waarvan een groot deel waarschijnlijk niet direct actief zal worden op de markt. In de nota naar aanleiding van verslag aan de Tweede Kamer is dit aan bod gekomen in reactie op vragen over de 'gemiddelde burger' en het doenvermogen (Kamerstukken II 2023/24 36378, nr. 10; zie met name de reactie op vraag 175). Hier is uitgebreid toegelicht dat het wetsvoorstel voor de reguliere leveringsovereenkomsten inzet op maximale ontzorging (zie tabel 2 bij vraag 175), terwijl voor de actieve marktvormen vooral beoogd is dit zonder onnodige belemmeringen mogelijk te maken (zie tabel 2-3-4 bij vraag 175). Voor consumenten die niet kunnen of willen deelnemen aan de markt gelden allerlei 'standaard' voorschriften die hun positie moeten beschermen. Gewezen kan hierbij worden op het regime van de leveranciersvergunning, de voorschriften inzake gedrag van leveranciers, het waarborgen van de leveringszekerheid (o.a. de faillissementsregeling), het leveranciersmodel, de inhoudelijke regels voor leveringsovereenkomsten, de verplichte modelcontracten, klachtenbehandeling en de regels rond de beëindiging van de levering. In geval van achterstallige betalingen en schulden zijn er voorschriften om de effecten te dempen en betrokkenen te koppelen aan (schuld-)hulp. Voor meer details zie paragraaf 11.2.2 in de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2022/23, 36378 nr. 3).

106a. De fractieleden van de SP vragen in hoeverre, in welke opzichten en op welke wijze de consumentenbescherming met het voorliggende wetsvoorstel wordt versterkt.

Het wetsvoorstel voor de Energiewet versterkt de consumentenbescherming, ten opzichte van de huidige Gaswet en Elektriciteitswet 1998, op verschillende manieren. De belangrijkste wijzigingen zijn hieronder kort samengevat, waarbij aangesloten is op de aan de commissie gegeven opsomming in de technische briefing op 25 juni 2024. Uitgebreidere toelichtingen zijn met name te vinden in de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2022/23, 36378 nr. 3, zie paragraaf 3.2 en 4.4) en de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2022/23, 36378 nr. 10).

Nieuwe onderdelen - uitbreiden toezicht retail- / consumentenmarkt Het wetsvoorstel bevat verschillende wijzigingen die het toezicht door de ACM op de consumentenmarkt versterkt en/of uitbreid. Het gaat hier met name om nationale keuzes, dus zonder directe relatie met de Europese regelgeving (deze volgt hierna).

Q Vergunningseisen voor leveranciers - Het wetsvoorstel scherpt de vergunningseisen aan waar leveranciers aan moeten voldoen; de meer gedetailleerde uitwerking hiervan komt in de gedelegeerde regelgeving. Zoals toegelicht in de nota naar aanleiding van het verslag (zie reactie op vraag 94) wordt er voortgebouwd op de Beleidsregel betrouwbare levering van elektriciteit of gas en continuïteit van energieleveranciers van de ACM welke strengere eisen stelt aan de financiële, technische en organisatorische kwaliteiten van de vergunninghoudende leveranciers. Daarnaast wordt het in het wetsvoorstel aanvullend hierop mogelijk gemaakt dat de ACM kan toetsen op deskundigheid en integriteit van de vergunningplichtige. Het gaat hierbij om het verplicht (periodiek) overleggen van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) bij aanvraag van een vergunning en de bevoegdheid van de ACM om op basis van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur onderzoek te kunnen doen naar de integriteit en betrouwbaarheid van de aanvrager (of vergunninghouder).

Q Vergunningseisen van toepassing op intermediairs - Middels amendement 52 van PVV-lid Kops (Kamerstukken II 2023/24, 36378, nr. 82) is in artikel 2.18 verankerd dat deze eisen ook gelden voor partijen die optreden namens de vergunninghoudende leveranciers ('intermediars').

Q Verruiming intrekkingsgronden vergunning - Het wetsvoorstel verruimt de grondslagen op basis waarvan een vergunning kan worden ingetrokken (zie artikel 2.19 en 2.20). Dat betreft bijvoorbeeld de toets op de Wet Bibob, maar ACM kan nu ook het begaan van oneerlijke handelspraktijken zoals agressieve of misleidende wervingen hierbij betrekken.

Q Mogelijkheid wervingsstop - Middels amendement nr. 66 (lid Grinwis,

Christenunie) is nu geregeld dat de ACM de mogelijkheid heeft om een zogeheten 'wervingsstop' op te leggen (Kamerstukken II 2023/24, 36378, nr. 66). Dit is vastgelegd in artikel 2.19 tweede lid.

Q Modelcontracten - Het wetsvoorstel verruimt het verplicht aanbod van modelcontracten (artikel 2.23). De ACM stelt dit modelcontract vast voor bepaalde tijd, namelijk ten minste 12 maanden (eventueel dus ook langer), met vaste tarieven, alsmede een modelcontract voor onbepaalde tijd met variabele tarieven. Middels amendement 54 van lid Erkens (VVD) is tevens geregeld dat deze modelcontracten zowel afname als invoeding omvatten (Kamerstukken II 2023/24, 36378, nr. 54).

Q Aanscherping monitoring/toezicht ACM - Het toezicht door de ACM is op verschillende punten aangescherpt (zie Kamerstukken II 2023/24, 36378, nr. 10, met name reactie op vraag 38 tot en met 41). Het generiek markttoezicht wordt onder meer versterkt door artikel 5.2: de ACM zal er door middel van monitoring van de energiemarkt op toe zien dat in voldoende mate wordt geconcurreerd en vanuit haar generieke toezicht op de markt kunnen ingrijpen door het opleggen van een bindende gedragslijn. Dit kan gericht zijn op een of meerdere leveranciers en zien op de factoren en oorzaken die prijsvorming in vrije concurrentie waarborgen. Via de eerste nota van wijziging is tevens het inhoudelijk vereiste opgenomen dat de tarieven voor de levering van elektriciteit en gas 'redelijk' moeten zijn.

Q Overige aanpassingen - Daarnaast bevat het wetsvoorstel nog diverse andere aanpassingen, bijvoorbeeld op vlak van het 'leveranciers-model', regels rondom afsluiten bij wanbetaling en regels rondom opzegvergoedingen.

Nieuwe onderdelen - positie consument

Naast de wijzigingen die het toezicht door de ACM op de consumentenmarkt versterken en/of uitbreiden, bevat het wetsvoorstel ook diverse aanpassingen die meer zien op de positie van de consument zelf.

Q Implementatie Elektriciteitsrichtlijn - Ter (her)implementatie van de Elektriciteitsrichtlijn bevat het wetsvoorstel verschillende nieuwe of gewijzigde elementen. Dit omvat ten eerste een verbreding van de bescherming van eindafnemer, bijvoorbeeld door de toekenning van rechten/bescherming aan een bredere groep van eindafnemers en de introductie van alternatieve geschilbeslechting. Daarnaast wordt meer ruimte geboden voor het zelf actief worden op de markt, bijvoorbeeld door de verkoop van eigen elektriciteitsproductie of de deelname aan flexibiliteits- en vraagresponsregelingen. In aansluiting hierop zorgt het wetsvoorstel ook voor de inbedding van nieuwe marktvormen, zoals de betrokkenheid van energiegemeenschappen, het (geaggregeerd) opkopen van elektriciteit, peer-to-peer handel en vraagrespons.

Q Leveringszekerheid bij faillissement - Het wetsvoorstel past (via de gedelegeerde regelgeving) de procedure die gevolgd wordt bij faillissement van een energieleverancier aan. Beoogd is meer duidelijkheid te verschaffen over regels rondom een eventuele overname (1e vensterperiode) en de eventuele restverdeling (2e vensterperiode) beter te verankeren. Een uitgebreide uitleg is te vinden in de reactie op vraag 62 in de nota naar aanleiding van het verslag (Tweede Kamer).

Q Diverse overige elementen - Tot slot zijn er nog diverse overige aanpassingen die raken aan de positie van de consument, zoals de beperkingen die via de amendementen nr. 85 (lid Flach, SGP) en 86 (lid Postma, NSC) gesteld zijn aan de inzet van telemarketing, alsmede het verbod op een negatief bedrag voor de redelijke vergoeding via amendement nr. 59 (lid Postma, NSC). Zie Kamerstukken II 2023/24, 36378, nr. 85, 86 en 59.

106b. In hoeverre vormt het Europees rechtelijk kader - dat stelt dat energie een vrije markt    moet    zijn -    grenzen    aan de    mate    waarin    consumenten    beschermd    kunnen worden, met name ook kwetsbare huishoudens? In hoeverre worden hun belangen geborgd tegenover diezelfde vrije markt en de grote bedrijfsbelangen die daarin spelen?

Het Europeesrechtelijk kader ziet concurrerende elektriciteitsmarkten als middel om verschillende publieke doelen te bereiken, waaronder keuzevrijheid, economische groei, concurrerende tarieven, etc. (zie overweging 2 in de Elektriciteitsrichtlijn). In dat licht bevat de Elektriciteitsrichtlijn verschillende 'algemene regels' voor de organisatie van de elektriciteitssector, zoals het waarborgen van een gelijk speelveld (artikel 3), vrije leverancierskeuze (artikel 4), marktgebaseerde leveringstarieven (artikel 5), derdentoegang (artikel 6) etc. Deze Europese afspraken liggen vervolgens ook ten grondslag aan de Energiewet en bepalen daarmee ook haar reikwijdte. Ter illustratie: een (fictief) voorschrift dat een energieleverancier dient te leveren tegen een door de overheid bepaald tarief zou dan ook in strijd zijn met het uitgangspunt van marktgebaseerde leveringstarieven en het verbod op overheidsingrijpen in de prijsstelling in artikel 5. Wel bevat de Elektriciteitsrichtlijn specifieke uitzonderingen op deze uitganspunten, juist om bepaalde groepen eindafnemers te beschermen. Zo is er de ruimte voor lidstaten voor overheidsingrijpen in de prijsstelling voor de levering van elektriciteit aan energiearme of kwetsbare huishoudelijke afnemers (zie artikel 5, derde lid). Dit kan echter enkel onder strikte voorwaarden, zoals uitgewerkt in het vierde en vijfde lid van dit artikel. Daarnaast bevat de Elektriciteitsrichtlijn nog tal van andere voorschriften die het gedrag van marktpartijen jegens consumenten reguleren, bijvoorbeeld ten aanzien van contractuele basisrechten (artikel 10), het recht om over te stappen (artikel 12), eisen aan facturen en factureringsinformatie (artikel 18), het recht op toegang tot gegevens (artikel 23), etc. Op deze manier beoogt de Elektriciteitsrichtlijn een balans te vinden tussen de belangen van consumenten en (energie-)bedrijven op een concurrerende markt.

Vraag 107 en 108 - verdwijnen bevoegdheid maximumprijs

  • 107. 
    De leden van de SP-fractie constateren met zorg dat de bepaling in de huidige Gaswet en Elektriciteitswet die elke leverancier verplicht te leveren «tegen redelijke tarieven en voorwaarden» en de daarmee samenhangende «vangnetregulering» welke de ACM in staat stelde hierop toe te zien komt te vervallen met de voorgestelde Energiewet. De tarieven hoeven nu niet langer redelijk maar enkel "transparant" zijn.19 Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat dit een wezenlijke verslechtering betekent voor de positie van de consument, dat wil zeggen voor de bescherming van haar belangen binnen de markordening?
  • 108. 
    En in hoeverre moest de huidige bepaling verdwijnen vanwege het Europeesrechtelijk kader? Of was hier nog ruimte om af te wijken van het Europese kader? Met andere woorden, hoe dwingend was dat kader in dat opzicht?

De wens van een zo effectief mogelijk wettelijk instrumentarium voor de bescherming van de consument wordt gedeeld. Ik ben het echter niet met de leden van de SP-fractie eens dat er sprake is van een verslechtering van de positie van de consument. Bij nota van wijziging is namelijk voorzien in een aanvulling op het wetsvoorstel waarmee de ACM niet alleen toeziet op de transparantie van prijzen, maar ook of de prijzen redelijk zijn. Dit is daarmee dus wel onderdeel van de Energiewet. De ACM kan hiermee ter bescherming van de belangen van de consument ingrijpen, doordat bij overtreding van het vereiste van redelijke prijzen door een leverancier de ACM kan    handhaven door een sanctie    in de vorm van    een boete of    een last onder dwangsom op    te leggen. Dit kan oplopen    tot 10% van de    omzet van de overtreder.

Het instrument van het    opleggen van een maximumtarief maakt geen    deel uit van    het wetsvoorstel omdat deze - zoals de Raad van State    in haar advies    (Kamerstukken II

2022/23, 36318, nr. 4) ook opmerkt - niet strookt met het uitgangspunt van de vrije prijsvorming in artikel 5, eerste lid, van de Elektriciteitsrichtlijn. Ingrijpen in de prijsstelling voor de levering van energie (prijsregulering) is vanwege de verstoring van de effectieve werking van de markt in beginsel niet toegestaan. In dit kader zij opgemerkt dat amendement nr. 11 van lid Beckerman (SP) met een voorstel van gelijke strekking inzake de vangnetregulering is verworpen door de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2023/24, 36318, nr. 11).

Vraag 109 - effect wetsvoorstel op consumentenbescherming

  • 109. 
    Kan de regering in het licht van het bovenstaande onderbouwen of per saldo de consumentenbescherming met dit wetsvoorstel wordt versterkt of niet, zo vragen de fractieleden van de SP.

Ja, gelet op het bovenstaande is het kabinet van mening dat dit wetsvoorstel een significante verbetering betekent ten opzichte van de huidige Gaswet en Elektriciteitswet 1998. Ten eerste bevat het wetsvoorstel op allerlei vlakken verbeteringen en nieuwe voorschriften die momenteel geen onderdeel zijn van het beschermingsregime onder de Gaswet en Elektriciteitswet 1998. In reactie op vraag 106a zijn deze verbeteringen op een rijtje gezet. Dit omvat ook toezicht op de prijzen, zoals uitgelegd in reactie op vraag 106a en 107/108. Ten tweede biedt het wetsvoorstel, in navolging van de Elektriciteitsrichtlijn, ruimte om actief te worden op markt. Dit is echter een vrije keuze. Zoals toegelicht in reactie op vraag 105 zet het wetsvoorstel zet voor de reguliere leveringsovereenkomsten in op maximale ontzorging, terwijl voor de actieve marktvormen vooral beoogd is dit zonder onnodige belemmeringen mogelijk te maken.

Vraag 110 t/m 113- aanpak energiearmoede; prijsplafond

  • 110. 
    De leden van de SP-fractie hebben zorgen over de geringe aandacht voor het vraagstuk van de energiearmoede en -ongelijkheid in de voorgestelde Energiewet. Is de regering het met de voornoemde leden eens dat het wetsvoorstel geen concrete instrumenten bevat om de energieongelijkheid en -armoede aan te pakken? Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de beleidsopties die geschetst zijn door de ACM in een notitie van april jongstleden over de aanpak van energiearmoede.20 De voornoemde leden constateren dat geen van deze opties zijn weerslag vindt in het voorliggende wetsvoorstel. Welke politieke keuzes en (beleids)overwegingen liggen er aan ten grondslag dat een en ander niet concreter is uitgewerkt in het wetsvoorstel?

Energiearmoede is een complex probleem en de oplossing vraagt om een interdepartementale aanpak. De energetische kwaliteit van de woning bepaalt mede de hoogte van de energierekening en het besteedbaar inkomen van een huishouden bepaalt mede of deze rekening dragelijk is. Het kabinet blijft zich op verschillende manier inzetten om ervoor te zorgen dat mensen (met een laag of middeninkomen) en kleine ondernemers grip houden op hun energierekening (in het Regeerprogramma is dit toegelicht in hoofdstuk 5). Hierdoor blijft de energietransitie draagbaar voor iedereen. Juist door het ondersteunen bij verduurzamen van woningen van huishoudens in een kwetsbare positie, zorgt het kabinet ervoor dat zoveel mogelijk huishoudens kunnen meekomen in de transitie.

De ACM heeft eerder dit jaar een drietal categorieën beleidsopties voor de aanpak van energiearmoede benoemd (ACM, 'Beleidsopties voor aanpak energiearmoede bij kwetsbare huishoudens', d.d. 4 april 2024), namelijk: 1. algemeen koopkrachtbeleid, 2. sociaal tarief, 3. verduurzaming. Het kabinet zet stevig in op de verduurzaming van de gebouwde omgeving. Dit kan zitten in het elektrificeren van de woning, maar een belangrijk onderdeel is ook het realiseren van energiebesparing. Dit levert immers een directe verlaging van de energierekening op. Voorbeelden hiervan zijn de Nationale Prestatieafspraken met woningcorporaties, de ISDE- subsidie en de mogelijkheden om tegen gunstige voorwaarden te lenen bij het Warmtefonds.

Ook worden de energieuitgaven meegenomen in de integrale afweging bij algemeen koopkracht beleid. Met een verhoging van onder meer de huurtoeslag, het kindgebonden budget en aanpassingen in de inkomstenbelasting zorgt dit kabinet voor een meer bestedingsruimte voor huishoudens met een kleine beurs. Deze instrumenten vallen buiten het bereik van het wetsvoorstel Energiewet. Het huidige kabinet heeft daarnaast voor de komende jaren tweemaal 60 miljoen gereserveerd om huishoudens met een laag inkomen en hoge energie uitgaven te ondersteunen via een energiefonds.

Het sociaal tarief is door mijn voorganger, de toenmalige minister voor Klimaat en Energie, uitgebreid onderzocht tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer. Dit instrument is onvoldoende doelmatig en doeltreffend bevonden. Dit heeft geleid tot het ontraden van het amendement (Kamerstukken II, 2023/24, 36378, nr. 43) dat voorzag in het opnemen van dit instrument in de wet, welke vervolgens is verworpen door de Tweede Kamer. Ook in eerdere verkenningen naar gerichte compensatie voor huishoudens kwetsbaar voor hoge energieprijzen (Kamerstukken II, 2022/23, 36200, nr. 182) zijn meerdere instrumenten binnen het energiedomein negatief beoordeeld.

Het compenseren of doen van prijsinterventies, zoals tijdens de energiecrisis in 2022 en 2023 is wat het kabinet betreft een sluitstuk in bijzondere omstandigheden. Het heeft de voorkeur om de koopkracht te verhogen en de betaalbaarheid voor iedereen te borgen door te verduurzamen en besparen en om de voorwaarden voor een goed aanbod op een concurrerende markt te realiseren.

Vraag 111: Wettelijke verankering crisismaatregel

  • 111. 
    Klopt het dat het wetsvoorstel niet de mogelijkheid biedt om in het geval van een energiecrisis die de energie onbetaalbaar maakt maatregelen zoals een prijsplafond te nemen, zo vragen de leden van de SP-fractie. Waarom is ervoor gekozen een dergelijk instrument niet te verankeren in het voorliggende wetsvoorstel? Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat een dergelijke verankering in de Energiewet in beginsel goed gekund had?

Ja dit klopt. Het is mogelijk om maatregelen zoals een prijsplafond te nemen zonder de Energiewet te wijzigen, wanneer de situatie hierom vraagt. Een prijsplafond heeft voor- en nadelen en de aard van een eventuele volgende crisis zal ook mede bepalen welk instrument op dat moment het meest geschikt is, waarbij doelmatigheid en doeltreffendheid leidend zullen zijn. Het is daarom wenselijk om ruimte te houden voor de keuze voor een instrument op het moment dat dit nodig is. Verder verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 27.

  • 112. 
    Is de regering het met voornoemde leden eens dat het ontbreken van structurele maatregelen in de voorgestelde Energiewet om de betaalbaarheid van energie, voor met name kwetsbare huishoudens met bijvoorbeeld een wettelijk verankerd energieplafond, kan leiden tot afhankelijkheid van incidentele maatregelen om energiearmoede en -ongelijkheid in de toekomst aan te pakken?
  • 113. 
    Is de regering het met voornoemde leden eens dat het draagvlak voor de energietransitie onder druk komt te staan door het uitblijven van een duurzame aanpak van de energiearmoede en -ongelijkheid? Hoe denkt de regering dit te kunnen voorkomen?

Voor een reactie op deze vragen verwijs ik u graag naar de beantwoording van vraag 110.

Vraag 114 en 115- wetsvoorstel en relatie tot betaalbaarheid en deelname energietransitie

  • 114. 
    Is de regering het met de voornoemde leden eens dat juist met het oog op de energietransitie de betaalbaarheid van energie (en van die transitie) van groot belang is? In hoeverre biedt de nieuwe Energiewet volgens de regering meer of minder handvatten om de betaalbaarheid van energie te borgen dan de huidige wetgeving?
  • 115. 
    De fractieleden van de SP vragen in hoeverre er in dit wetsvoorstel rekening wordt gehouden met de noodzaak dat alle huishoudens mee moeten kunnen in de energietransitie, ook als we bijvoorbeeld in toekomst naar andere vormen van energie overstappen zoals groene waterstof.

Ja, het kabinet is het met de SP-fractie eens dat betaalbaarheid van groot belang is. Het wetsvoorstel Energiewet is daarbij één van de instrumenten die bijdraagt aan deze betaalbaarheid. Graag verwijs ik u terug naar de reactie op vraag 15, waar kort uiteengezet is op welke manier het wetsvoorstel Energiewet al dan niet van invloed is op de drie kernelementen van de prijs die eindafnemers betalen: (i) systeemkosten, (ii) leveringskosten en (iii) belastingen en heffingen.

Voor wat betreft de betaalbaarheid in meer generiek zin zet dit kabinet in op diverse maatregelen. Het kabinet kiest ervoor om de energiebelasting op aardgas tot 170.000 m3 te verlagen omdat het kabinet het belangrijk vindt dat energie voor alle huishoudens betaalbaar blijft. Dit sluit aan op het streven van het kabinet om de bestaanszekerheid voor huishoudens te vergroten. Aanvullend heeft het kabinet besloten om voor het de jaren 2025 en 2026, twee maal € 60 miljoen te reserveren voor een energiefonds. Via dit fonds kunnen specifiek huishoudens met lage inkomens en een hoge energierekening worden ondersteund met het betalen van de rekening. Tot slot, speelt de energetische kwaliteit van de woning een sleutelrol in de hoogte van de energierekening van een individueel huishouden. Met het doorzetten bijvoorbeeld de Nationale Prestatieafspraken met woningcorporaties en de energiefixers zet dit kabinet zich in voor een gerichte aanpak voor huishoudens met een lager inkomen en daarmee kwetsbaarder voor energiearmoede. Overige maatregelen die structureel bijdragen aan de verlaging van energiekosten, zoals het verduurzamen van de woning, worden vanuit het ministerie van VRO bekostigd. Middels deze maatregelen wordt gewaarborgd dat iedereen mee kan komen in de energietransitie.

Vraag 116 en 117 - hoofdlijnenakkoord in relatie tot verduurzaming energiesysteem

  • 116. 
    De leden    van de SP-fractie blijven    zich    ook    zorgen    maken    over    de    degressieve structuur van energiebelastingtarieven, en hoe dit schuurt met een rechtvaardig klimaatbeleid. Waar de vorige regering plannen had om de degressiviteit te verminderen zijn deze teruggedraaid in het hoofdlijnenakkoord, met als argument dat "verbetering van het vestigingsklimaat" prioriteit moet hebben.21 Kan de regering aangeven hoe dit zich verhoudt tot klimaatrechtvaardigheid en de betaalbaarheid van energie en energietransitie?
  • 117. 
    Hoe verenigt de regering de voorgenomen lastenverlichtingen voor het bedrijfsleven, zoals het terugdraaien van de energiebelastingverhogingen, met de ook in het voorliggende wetsvoorstel benadrukte belang van de verduurzaming van het energiesysteem, en voor de betaalbaarheid van die verduurzaming en daarmee voor het draagvlak, met name onder huishoudens met een kleinere portemonnee?

In het hoofdlijnenakkoord beoogt het kabinet een passende balans te vinden tussen verschillende maatschappelijke belangen, waaronder het vestigingsklimaat, energietransitie, betaalbaarheid, etc. Deze belangenafweging vertaalt zich ook naar de manier waarop de overheidsfinanciën worden vormgegeven. Het wetsvoorstel voor de Energiewet staat daar in beginsel geheel los van, ook omdat dit wetsvoorstel niets regelt op het vlak van belastingen en subsidies. Zoals toegelicht in reactie op vraag 114 en 115 werkt het kabinet via andere instrumenten aan een betaalbare energierekening voor iedereen, bijvoorbeeld door het verlagen van de energiebelasting en door alle bewoners en verhuurders in staat te stellen om woningen te isoleren en verduurzamen middels regelingen zoals de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH), de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE), en de Subsidieregeling verduurzaming voor verenigen van eigenaars (SVVE).

Vragen en opmerkingen van de leden van de Christenünie-fractie Vraag 118 - bekostiging toezichthouders

  • 118. 
    De fractieleden van de Christenunie vragen welke maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de toezichthouder voldoende middelen en expertise heeft haar taken effectief te kunnen uitvoeren. Welke obstakels voorziet de regering en hoe denkt zij deze te adresseren?

De uitvoering van de taken en verplichtingen die voortvloeien uit het wetsvoorstel Energiewet vragen extra inzet, mensen en middelen bij de betrokken toezichthouders. Voor de fase ter voorbereiding op de beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel zijn reeds aanvullende incidentele middelen toegekend. Over de benodigde structurele middelen wordt besloten bij de Voorjaarsbesluitvorming (2025). In afstemming met de toezichthouders wordt bekeken hoe de benodigde capaciteit zo efficiënt en effectief mogelijk kan worden ingezet. Mocht in de toekomst blijken dat aanvullende middelen nodig zijn, dan zal hierover met de toezichthouders worden gesproken.

Vraag 119 - energiearmoede; definitie kwetsbare afnemer

  • 119. 
    Ondanks de aandacht voor energiearmoede en kwetsbare afnemers zijn deze begrippen niet expliciet gedefinieerd in de wetgeving, zo stellen de fractieleden van de ChristenUnie. Kan de regering toelichten waarom ervoor is gekozen om deze termen niet nader te omschrijven. Welke overwegingen spelen hierbij een rol?

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u graag terug naar de reactie op vraag 37, alsmede de reactie op vraag 71.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

Vraag 120 - relatie tot energiebesparing

  • 120. 
    De Energiewet speelt een belangrijke rol in de energietransitie. Succesvolle implementatie van de wet en de transitie staat of valt met het besparen van energie. Zo blijft de transitie betaalbaar voor iedereen; door minder energie te produceren wordt de impact op het milieu verminderd (minder uitstoot van broeikasgassen, minder gebruik van grondstoffen, minder afval); minder energie hoeft te worden getransporteerd waardoor investeringen in het systeem lager uitvallen, zo stellen de fractieleden van de PvdD. Deelt de regering deze analyse? Zo ja, welk beleid wordt voorbereid of geïmplementeerd op het gebied van energiebesparing? Zo nee, waarom niet?

Het kabinet deelt deze analyse. Ik neem samen met mijn collega's binnen het kabinet uiterlijk met de Voorjaarsnota 2025 een besluit over streefwaarden per sector voor energiebesparing en de sturing op de energiebesparingsdoelen inclusief eventuele nieuwe maatregelen. Daarnaast wordt op dit moment gewerkt aan de implementatie van de Energie-Efficiëntie Richtlijn (EED), de verhoging van de terugverdientijd van de plicht tot het verduurzamen van het energiegebruik (de energiebesparingsplicht) in 2027 van vijf naar zeven jaar en loopt een onderzoek naar het opzetten van een energiebesparingsloket voor het financieren van energiebesparende maatregelen om het mkb zo goed mogelijk te ondersteunen bij het voldoen aan deze plicht. Tot slot wordt gewerkt aan de uitbreiding van het ontzorgingsprogramma om mkb bedrijven beter te ondersteunen bij het maken en uitvoeren van energiebesparings- en verduurzamingsplannen. De ondersteuning op energiebesparingsplannen ziet toe op ondersteuning bij maatregelen die niet vallen onder de energiebesparingsplicht.

Met de aanscherping van de energiebesparingsplicht vorig jaar is de doelgroep uitgebreid naar bedrijven en instellingen die vergunningsplichtig zijn, glastuinbouwbedrijven en bedrijven die deelnemen aan het Europese emissiehandelssysteem (EU-ETS). Voor bedrijven met een jaarlijks energiegebruik vanaf 10.000.000 kWh elektriciteit of 170.000 m3 aardgas(equivalent) is de onderzoeksplicht geïntroduceerd. Bedrijven moeten hierbij een onderzoek uitvoeren naar alle mogelijke maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik binnen hun activiteiten en processen. Daarnaast werken ook mijn collega's verantwoordelijk voor de gebouwde omgeving, mobiliteit en landbouw aan beleid op het gebied van energiebesparing. Zo is op 15 oktober 2024 de subsidieregeling emissieloze touringcars geopend.

Vraag 121 - relatie tot economisch en industriebeleid

  • 121. 
    Om de Energiewet en de energietransitie doelmatig en doeltreffend te implementeren is het van belang om de transitie te bezien in relatie met andere transities, beleidsterreinen en sectoren, bijvoorbeeld het industriebeleid: wat voor soort economie    en bedrijvigheid    Nederland    wil    behouden    en    ontwikkelen,    ook    gezien    de noodzaak van energiebesparing, zo stellen de fractieleden van de PvdD. Hoe ziet de regering de relatie tussen de energietransitie en het economisch en industriebeleid?

Bij de oprichting van het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) (Kamerstukken II, 2022/23, 29826, nr. 176) is door het kabinet aangegeven dat er een zeer sterke relatie is tussen de verduurzaming van de industrie en de energie-klimaattransitie, plus de circulaire transitie. In al deze transities speelt de industrie een centrale rol. Een moderne, economisch en maatschappelijk toekomstbestendige industrie met een sterke internationale concurrentiepositie biedt nieuwe verdienkansen, is goed voor onze nationale energie-leveringszekerheid en versterkt strategische waardeketens in Nederland en Europa.

Het kabinet streeft naar het behoud van basisindustrie, ook als deze energie-intensief is en gebruikt deze veel grondstoffen, in het belang van Europese strategische autonomie. De verduurzaming van de industrie zal dus zoveel mogelijk hier plaats moeten vinden, vanzelfsprekend binnen de grenzen van wat er kan in Nederland. Die grenzen worden niet alleen bepaald door productie, transport, opslag en betaalbaarheid van groene energiedragers, maar door onder meer het fysieke ruimtebeslag en het effect op de leefomgeving. Het belang van energiebesparing is onlosmakelijk verbonden met verduurzaming. Voor sommige industrietakken in Nederland zal de mondiale energietransitie een overstap naar import van energie-intensieve halffabrikaten betekenen, omdat deze elders met een hogere efficiëntie en tegen lagere kosten geproduceerd kunnen worden.

Door flexibel te elektrificeren maakt de industrie de snelle uitrol van met name Wind op Zee mogelijk. De andere sectoren uit het Klimaatakkoord profiteren hier ook van, in de vorm van meer beschikbare duurzame energie en de duurzame producten die daarmee worden geproduceerd. Door de schaalgrootte van de industrie kunnen andere sectoren waarschijnlijk ook tegen lagere kosten meeprofiteren van het vliegwiel van een verduurzaamde industrie. Bij elektrificatie van de industrie is flexibiliteit randvoorwaardelijk, omdat zo netcongestie landinwaarts wordt voorkomen en daarmee gepaard gaande systeemkosten worden geminimaliseerd.

Vraag 122 - toelichting op groen gas

  • 122. 
    De relatie met het landbouwbeleid is van bijzonder belang. Mest en slachtafval uit de vee-industrie wordt onder de noemer 'groen gas' onderdeel van de energietransitie. De fractieleden van de PvdD stellen dat dit haaks staat op de noodzaak en wenselijkheid om de vee-industrie af te bouwen. Wordt productie en gebruik van 'groen' gas door de regering gestimuleerd? Zo ja, hoe en waarom? Hoe groot is het budget voor deze ondersteuning? Kan de regering dit uitsplitsen over de verschillende soorten 'groen' gas?

Het kabinet stimuleert de opschaling van groen gas via verschillende instrumenten, waaronder de SDE++, de DEI en de voorziene bijmengverplichting groen gas. Deze ondersteuning is van belang om de bijdrage van vergisting en vergassing aan hernieuwbare energieproductie en het verduurzamen van de landbouwsector mogelijk te maken (zie ook Kamerstukken II, 2022/23, 32813, nr. 1146). Er is geen gereserveerd budget specifiek voor groen gas productie als geheel of voor individuele soorten van groen gas. Via de DEI+ wordt ondersteuning gegeven aan innovatieprojecten waarbij vergassingstechnologie gedemonstreerd en opgeschaald wordt, waarbij groen gas een eindproductie kan zijn. Vanuit het Klimaatfonds is er € 600 miljoen beschikbaar voor meerjarige DEI+-rondes.

Vraag 123 - energiedelen

  • 123. 
    Het wetsvoorstel regelt maar tot op zekere hoogte de mogelijkheid tot energie delen. De fractieleden van de PvdD vragen of de regering voorziet in aanvullende maatregelen en wet- en regelgeving om deze mogelijkheid verder te bewerkstelligen.

Zo ja, hoe zien deze maatregelen eruit? Zo nee, waarom niet?

Zoals eerder in antwoord op eerdere vragen is opgemerkt, wordt momenteel gewerkt aan een wetsvoorstel waarmee energiedelen met vrije leverancierskeuze mogelijk wordt gemaakt. Dit implementatiewetsvoorstel is in concept nagenoeg gereed en zal naar verwachting nog dit najaar van 2024 worden geconsulteerd. Dit als eerste processtap richting indiening bij de Tweede Kamer, naar verwachting voor de zomer van 2025.

Vraag 124 t/m 126 - definitie energiearmoede; instrumentarium

  • 124. 
    Het wetsvoorstel omvat geen definitie van energiearmoede. De fractieleden van de PvdD vragen welke definitie de regering hanteert van de term energiearmoede?
  • 125. 
    Is de regering van plan deze definitie te verankeren in beleid, zo vragen de leden van de PvdD-fractie. Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

In reactie op vraag 37 is ingegaan op het proces rondom het Energiebesluit, waarin invulling wordt gegeven aan het aangenomen amendement inzake energiearmoede. Ik verwijs u graag naar dit antwoord terug.

  • 126. 
    De fractieleden van de PvdD vragen hoe de regering waarborgt dat de energietransitie geen energiearmoede met zich meebrengt? Denkt de regering hierbij ook aan fiscale maatregelen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

In de beantwoording van vraag 110 is ingegaan op diverse maatregelen die genomen kunnen worden binnen en buiten het energiedomein om energiearmoede tegen te gaan. Op dit moment doet het kabinet onderzoek, ter beantwoording van de motie Postma (Kamerstukken II 2023/24, 32813, nr. 1324), naar hoe te voorkomen dat de energietransitie leidt tot een toename van de energiearmoede. Bij dit traject zijn diverse ministeries (KGG, SZW, VRO, I&W, FIN) en adviesinstanties betrokken. Hierin wordt breed gekeken naar alle mogelijke maatregelen, zowel sociale-, fiscale-, verduurzamings-, als energie(markt) gerelateerde maatregelen. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek, maar in algemene zin kan wel worden aangeven dat er bij voorkeur gekeken wordt naar gericht beleid om middelen zo doelmatig mogelijk in te zetten.

Vraag 127 - instellen prijsplafond

  • 127. 
    Het wetsvoorstel verankert het energieplafond niet, zo stellen de fractieleden van de PvdD. Waarom is hiervoor gekozen? Is de regering voornemens om dit alsnog te integreren in beleid? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

Het kabinet is niet voornemens om te voorzien in de bevoegdheid om maatregelen zoals een structureel prijsplafond in te stellen. Een uitgebreide toelichting op de afweging die hierbij is gemaakt, is gegeven bij de beantwoording van vraag 27; ik verwijs u graag naar dit antwoord terug.

Vraag 128 - evalueren effecten

  • 128. 
    De fractieleden van de PvdD vragen of de regering bereid is om bij aanname van dit wetsvoorstel snel te evalueren om zodoende eventuele hiaten en onvoorziene effecten te adresseren. Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?

Deze vraag sluit aan op een van de aanbevelingen in de wetenschapstoets, welke eerder op verzoek van de Tweede Kamercommissie is uitgevoerd (Kamerstukken II 2023/24, 36378, nr. 10; zie bijlage I, aanbeveling 14). In reactie daarop heeft de toenmalige minister voor Klimaat en Energie indertijd toegelicht dat de huidige Gaswet en Elektriciteitswet 1998 vanaf de eerste inwerkingtreding evaluatiebepalingen hebben gekend, maar dat beide Kamers er eerder mee hebben ingestemd dat deze evaluatiebepalingen per 1 augustus 2014 vervielen. De meerwaarde van evalueren werd circa 15 jaar na inwerkingtreding van de Gaswet en Elektriciteitswet 1998 gering geacht. Gelet op het feit dat het wetsvoorstel Energiewet voor het overgrootste deel een overzetting betreft van de Gaswet en Elektriciteitswet 1998, geldt de rationale voor opheffing uit die periode nog altijd. Dat neemt niet weg dat het wetsvoorstel nieuwe onderdelen bevat waarbij het zeker waardevol kan zijn na enige termijn de bedoelde en onbedoelde effecten in kaart te brengen. De toenmalige minister voor Klimaat en Energie gaf de voorkeur aan (ad-hoc) onderzoeken naar of evaluaties van specifieke onderdelen van het wetsvoorstel, boven een meer generieke evaluatiebepaling. Ik sluit me daar bij aan.

Vraag 129 - toerusting toezichthouders

  • 129. 
    De fractieleden van de PvdD vragen of de regering van mening is dat de ACM voldoende is toegerust voor haar toezichtsrol. Is de regering bereid hierover de vinger aan de pols te houden? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

De uitvoering van de taken en verplichtingen die voortvloeien uit het wetsvoorstel vragen extra inzet, mensen en middelen bij de ACM. Voor de fase ter voorbereiding op de beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel zijn reeds aanvullende incidentele middelen toegekend. Om het toezicht op de energiemarkt te versterken heeft de ACM aangegeven behoefte te hebben aan meerjarige uitbreiding van haar capaciteit. Bij de begroting voor 2024 zijn de extra middelen toegekend om onder andere extra toezicht op de tarieven en de intensivering van toezicht op de financiële positie van de energieleveranciers in te vullen. Hiermee kan de ACM uitvoering geven aan de in 2022 aangescherpte beleidsregel voor betrouwbare levering van elektriciteit of gas en continuïteit van energieleveranciers. De ACM heeft reeds laten zien hiermee een flinke extra inspanning te kunnen leveren, zo is de invulling van het tarieftoezicht en monitoring van de energiemarkt versterkt. De beoordeling van aanvullende structurele middelen voor de uitvoering van de taken die volgen uit het wetsvoorstel Energiewet in den brede is onderdeel van de Voorjaarsbesluitvorming (2025). In afstemming met de ACM wordt bekeken hoe de benodigde capaciteit zo efficiënt en effectief mogelijk kan worden ingezet. Mocht in de toekomst blijken dat aanvullende middelen nodig zijn, dan zal hierover met de toezichthouders worden gesproken.

Vraag 130 - waarborgen regie regering op energietransitie

  • 130. 
    De fractieleden van de PvdD vragen hoe de regering voorziet in regie op de energietransitie.

Het voorzien in regie op de energietransitie vraagt allereerst duidelijkheid over waar we uit willen komen en de weg daar naartoe. Het Nationaal plan energiesysteem (NPE) zal daar een centrale rol in spelen. In het NPE legt het kabinet in een vijfjaarlijkse cyclus de visie op de energietransitie en het energiesysteem vast en bevat de hoofdlijnen van het rijksbeleid, gericht op de transitie naar een klimaatneutraal, robuust, betaalbaar en betrouwbaar energiesysteem in Nederland, waarmee tevens de strategische onafhankelijkheid van het aanbod van bronnen van energie, van dragers van energie en van grondstoffen buiten Nederland wordt bevorderd. Het NPE fungeert daarmee als overkoepelende beleidsvisie voor de transitie van het energiesysteem naar klimaatneutraliteit, als onderdeel van de transitie naar een klimaatneutraal Nederland in Europa en bevat de hoofdlijnen van het rijksbeleid om ruim voor 2050 een klimaatneutraal energiesysteem te bereiken. Hierin prioriteert het kabinet in zijn beleidsinzet, die voortbouwt op de langetermijnvisie op het energiesysteem. Het kabinet signaleert belangrijke ontwikkelingen en reflecteert op de voortgang van de energietransitie en de eventuele noodzaak om extra maatregelen en acties in te zetten. Deze eerste energienota gaat bovendien in op hoe dit kabinet streeft naar meer energieonafhankelijkheid, door het verminderen van risicovolle afhankelijkheden van onbetrouwbare landen; dit vormt hiermee het specifieke thema dat in deze eerste Energienota is uitgelicht. De Energienota bevat tot slot inzicht in de stand van de ontwikkeling van het energiesysteem via de Monitor energiesysteem en in aankomend beleid middels de onderliggende beleidsagenda voor het energiesysteem. Met deze producten wordt, samen met de klimaatcyclus, jaarlijks verantwoording afgelegd over het gevoerde beleid en inzicht gegeven in het voorgenomen beleid.

Vraag 131 - bouw energieneutrale woningen

  • 131. 
    De nieuwe regering heeft de ambitie uitgesproken om op korte termijn een groot aantal woningen bij te bouwen in Nederland, zo stellen de fractieleden van de PvdD. Hoe waarborgt de regering dat de nieuw te bouwen woningen energieneutraal worden opgeleverd?

Het kabinet heeft in het recente regeerprogramma het voornemen geuit om meer passende en betaalbare woningen te bouwen. Zoals in het betreffende hoofdstuk 3a te lezen is, zal worden aangesloten op de eisen in de bouwregelgeving voor woningen zoals deze thans geldt. Die regelgeving kent op dit moment geen eis voor energieneutrale gebouwen, wel voor BENG (bijna energieneutrale gebouwen). De bouw van nieuwe woningen valt verder geheel buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel Energiewet.

Vraag 132 t/m 134 - stimuleren van buurtbatterijen

  • 132. 
    De leden van de PvdD-fractie vragen hoe de regering de mogelijkheden om thuisgebruik van zelf opgewekte energie c.q. van energie delen via het stimuleren van thuisaccu's beoordeelt.

Thuisbatterijen kunnen bijdragen aan een gevoel van autonomie door zonnestroom op te slaan en later te gebruiken. Deze inzet is echter niet rendabel. Daarom worden thuisbatterijen nu vooral voor andere doeleinden ingezet zoals het balanceren van vraag en aanbod (en dus niet ingezet voor thuisgebruik).

  • 133. 
    De leden van de PvdD-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe de ons omringende landen het gebruik van thuisaccu's stimuleren en welke rol dat kan spelen in het beperken van netcongestie. Welke lessen kunnen we leren van het thuis-accugebruik in de ons omringende landen?

In Duitsland is er een subsidie voor de combinatie van zonnepanelen, een laadpaal voor een elektrische auto en een thuisbatterij van maximaal 10.200 euro. Deze regeling heeft als doel om het eigen gebruik van zonnestroom te vergroten.

Vlaanderen had tot voor kort een subsidieregeling voor thuisbatterijen. Hiermee werd afhankelijk van het vermogen van de batterij een vast bedrag per beschikbare kWh uitgekeerd, met een maximum van €1725 in 2022, en een maximum van €850 in 2023. De subsidieregeling werd jaarlijks geëvalueerd en uit de meest recente evaluatie is gebleken dat subsidie niet nodig lijkt om in een thuisbatterij te investeren. Ook met een langere terugverdientijd investeren consumenten volgens minister Demir massaal in thuisbatterijen (Nieuwsblad, oktober 2022). De middelen voor deze subsidie konden volgens de minister beter en efficiënter ingezet worden.

In Oostenrijk liep tot en met 2023 een subsidie voor thuisbatterijen van €200 per kWh. De subsidie is na 2023 niet verlengd, waarna de markt voor thuisbatterijen onverminderd door is blijven groeien. Dit werd gedreven door een sterke toename van zonnepanelen bij huishoudens. In het Verenigd Koninkrijk zijn thuisbatterijen tot en met 31 maart 2027 vrijgesteld van btw (20%).

De eerste les die hieruit getrokken kan worden is dat in met name in Duitsland en België de inzet van thuisbatterijen expliciet is gericht op het verhogen van eigen gebruik van zonnestroom. In Duitsland is de terugleververgoeding veel lager dan momenteel in Nederland, en België staat teruglevering überhaupt niet meer toe. Hiermee wordt eigen gebruik van de (opgeslagen) zonnestroom sterk gestimuleerd en wordt het stroomnet niet of minder zwaard belast door teruglevering. Verder worden in de omliggende landen subsidies niet gestart of weer stopgezet omdat de markt organisch groeit zonder subsidie. Dit sluit aan bij het recentelijk gepubliceerde Nationaal Smart Storage Trend Rapport 2024, waaruit blijkt dat er al bijna 40.000 thuisbatterijen in Nederland zijn gerealiseerd. In 2023 alleen al groeide het aantal thuisbatterijen met bijna 150%. Voor dit kabinet is het belangrijk om te borgen dat het toenemende aantal thuisbatterijen in Nederland netcongestie niet verergert.

  • 134. 
    Is de regering bereid een stimuleringsprogramma te ontwikkelen om gebruik van thuisaccu's te bevorderen, zo vragen de fractieleden van de PvdD.

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u graag terug naar het antwoord op vraag 9.

Vraag 135 - terugleververgoeding

  • 135. 
    De leden van de PvdD-fractie vragen of de regering bereid is te voldoen aan het verzoek van de Tweede Kamer om teruglevering van zelf opgewekte energie nooit tegen negatief tarief toe te staan (in elk geval een billijke terugleververgoeding te eisen van de energiemaatschappijen) en ook de, nu weinig transparante, terugleverboetes die energiemaatschappijen daarbij in grote diversiteit in rekening brengen te betrekken zodat transparantie in het energie-aanbod gegarandeerd wordt.22 Is de regering bereid terugleverboetes te verbieden?

In het wetsvoorstel Energiewet is in artikel 2.31, derde lid, opgenomen dat de redelijke vergoeding voor hernieuwbare elektriciteit niet kan worden vastgesteld op een negatief bedrag.

Het verbieden van het in rekening brengen van daadwerkelijke kosten die verband houden met terugleveren is een ingrijpen in de markt (totstandkoming van elektriciteitsprijzen door vraag en aanbod) en de vrije prijsvorming voor marktdeelnemers (leveranciers en marktdeelnemers die terugleveringsovereenkomsten of andere aggregatieovereenkomsten aanbieden). Dit staat op gespannen voet met artikel 3, gelezen in samenhang met artikel 5, van de Elektriciteitsrichtlijn. Ook de Richtlijn hernieuwbare energie heeft als uitgangspunt een vergoeding voor teruggeleverde hernieuwbare elektriciteit die een afspiegeling is van de marktwaarde van de elektriciteit en biedt geen ruimte om af te wijken van de Elektriciteitsrichtlijn. Het uitgangspunt van de Elektriciteitsrichtlijn is dat een concurrerende markt bescherming biedt tegen (leverings)prijzen of een vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit die niet in verhouding staat tot de kosten en baten voor de leverancier of marktdeelnemer die terugleveringsovereenkomsten of andere vormen van aggregatieovereenkomsten aanbiedt.

Het geheel verbieden van het in rekening brengen van terugleverkosten zou bovendien negeren dat er bepaalde kosten aan teruglevering zijn verbonden voor de marktdeelnemer die de zelfopgewekte elektriciteit afneemt van de actieve afnemer.

Dit heeft de ACM ook in haar onderzoek23 vastgesteld. In ieder geval zijn er kosten verbonden aan het feit dat de marktdeelnemer die de elektriciteit afneemt van de actieve afnemer ook balanceringsverantwoordelijke is voor de teruglevering op de aansluiting van de actieve afnemer en zijn er profielkosten voor de teruglevering.

Met het beëindigen van de salderingsregeling zullen de kosten of gederfde opbrengsten van levering voor leveranciers, die samenhangen met de salderingsregeling, per 2027 vervallen. Deze hoeven en kunnen dan ook niet meer in rekening worden gebracht, mede gelet op het wettelijk vereiste dat de in rekening gebrachte kosten voor zowel levering als teruglevering transparant en redelijk moeten zijn.

Vraag 136 t/m 138 - datacenters en Artificiële Intelligentie

  • 136. 
    De fractieleden van de PvdD vragen hoeveel procent van het landelijk elektriciteitsverbruik in 2023 ging naar datacenters. Om hoeveel miljard kilowattuur ging dat?

Ten behoeve van de Staat van de Digitale Infrastructuur (Kamerstukken II 2023/24 26643, nr. 1119) is onderzoek gedaan naar de ecologische footprint van de digitale infrastructuur. Het elektriciteitsverbruik voor de gehele digitale infrastructuur was in 2020 ongeveer 5 miljard kWh per jaar. In dat jaar kwam ongeveer twee derde van het energiegebruik van de Nederlandse digitale infrastructuur voor rekening van datacentra. Afgezet tegen een totale elektriciteitsverbruik in Nederland in 2020 van 122 miljard kWh was het percentage circa 2,7%. Het ministerie van Economische Zaken beschikt niet over integrale actuelere cijfers. Met de implementatie van artikel 12 van de herziene Europese Energie-Efficiëntie Richtlijn (EED) in 2024 zijn datacenters met een geïnstalleerd IT-vermogen van ten minste 500 kilowatt, verplicht om jaarlijks te rapporteren over de energie-efficiëntie. Deze gegevens worden door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland openbaar gemaakt. De Europese Commissie werkt aan een database waarmee deze gegevens, geaggregeerd per lidstaat, toegankelijk worden gemaakt.

  • 137. 
    De leden van de PvdD-fractie vragen hoeveel nieuwe datacenters de regering verwacht de komende periode. Klopt het dat er geen nieuwe hyperscale datacenters gebouwd zullen worden?

De overheid beschikt niet over een overzicht van de verwachte nieuwe datacenters. Concrete plannen voor nieuwe hyperscale datacenters bestaan momenteel niet. Met de wijziging van het Besluit kwaliteit leefomgeving in verband met een instructieregel voor hyperscale datacenters (Staatsblad, jrg. 2023, nr. 492) is de uitbreiding van nieuwe hyperscale datacenters beperkt tot twee gebieden in Nederland (Hollands Kroon en Hogeland). In één van die gebieden (Hogeland) is nieuwvestiging in beginsel mogelijk.

  • 138. 
    Hoe verhoudt een verwachte stijging van het elektriciteitsverbruik door toegenomen gebruik van AI zich tot de Energiewet, zo vragen de fractieleden van de PvdD.

In lijn met de Europese wet- en regelgeving is het uitgangspunt in het wetsvoorstel dat de TSB's en DSB's voor elektriciteit waarborgen dat hun systeem op de korte en lange termijn kan voldoen aan een redelijke vraag naar transport van elektriciteit (artikel 3.25). Toekomstige uitbreidingsinvesteringen leggen de TSB's en DSB's periodiek vast in een investeringsplan, waarbij op basis van scenario's ook inschattingen gemaakt worden van het toekomstig elektriciteitsverbruik. In deze analyses dient rekening gehouden te worden met allerlei ontwikkelingen, waaronder de opkomst van AI.

Hoe groot die toename is kan niet worden gezegd. Er zijn niet genoeg cijfers beschikbaar om de duurzaamheidsimpact van AI-modellen in Nederland representatief en concreet te meten. Om meer inzicht te krijgen in de duurzaamheidsaspecten van verschillende AI-modellen, hoe die zich tot elkaar verhouden en hoe wij deze ontwikkelingen kunnen monitoren, laat het ministerie van Economische Zaken op een onderzoek doen over dit onderwerp. Dit is naar verwachting in mei 2025 gereed. Dit onderzoek is één van de 44 acties uit het Actieplan Duurzame Digitalisering.

Vragen en opmerkingen van de leden van de JA21-fractie

Vraag 139 - effecten van niet in behandeling nemen

  • 139. 
    De fractieleden van JA21 vragen wat er concreet 'mis' gaat indien het onderhavige wetsvoorstel niet in behandeling wordt genomen. Wie en wat heeft hier dan last van? En hoe groot en langdurig is dan de impact? En welke problemen zullen zich dan voordoen?

Het niet in behandeling nemen van het wetsvoorstel heeft met name tot gevolg dat de huidige verouderde Gaswet en Elektriciteitswet 1998 van kracht blijven. Het wetsvoorstel bevat namelijk allerlei voorschriften en maatregelen die ruimte moeten geven aan ontwikkelingen en oplossingen voor actuele vraag- en knelpunten in de in de elektriciteits- en gasmarkt. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel is hier reeds uitgebreid op in gegaan (kamerstukken II, 2022/23 36378, nr. 3, zie met name paragraaf 3.2-3.4). Kort samengevat gaat het om het volgende:

Q Herziening kader voor taken van TSB's en DSB's - Dit wetsvoorstel beoogt verschillende wijzigingen aan te brengen in het takenpakket van de TSB's en DSB's en met name het takenpakket van TSB's en DSB's voor elektriciteit. De belangrijkste wijzigingen vloeien voort uit de herziene Elektriciteitsrichtlijn en uit de wens om de schaarste aan transportcapaciteit op elektriciteitssystemen aan te pakken (netcongestie). Dit betreft bijvoorbeeld de uitbreiding van cable pooling (artikel 1.4), de inkoop van congestie- of systeembeheersdiensten (artikel 3.29) en het door TSB's en DSB's zelf tijdelijk voorzien in congestie-of systeembeheersdiensten (artikel 3.10 lid 6), meer transparantie bij TSB's en DSB's over de actuele en verwachte beschikbaarheid van transportcapaciteit en de termijnen waarbinnen een TSB of DSB in staat is om aansluitingen op te leveren en transport aan te bieden (artikel 3.46 en 3.47), aanvullende eisen aan de investeringsplannen (artikel 3.34-3.36), etc.

Q Uitbreiding bescherming eindafnemers (EU voorschriften en nationaal) - het wetsvoorstel bevat verschillende aanpassingen die de positie van eindafnemers versterken. Het gaat dan bijvoorbeeld om het aanscherpen van de eisen voor het verkrijgen en hebben van een leveranciersvergunning (artikel 2.17-2.18), verruiming van de mogelijkheid een vergunning in te trekken (artikel 2.19-2.20), verbreding van de eis modelcontracten aan te bieden (artikel 2.23), verbetering van de maatregelen in het kader van leveringszekerheid (artikel 2.25), etc.

  • Van afnemer naar 'actieve afnemer' (elektriciteit) - Teneinde de positie van de actieve afnemer te versterken regelt het wetsvoorstel, ter implementatie van de Elektriciteitsrichtlijn, diverse noodzakelijke randvoorwaarden, waaronder: meer marktdeelnemers op een aansluiting (artikel 2.2), de mogelijkheid van (onafhankelijke) aggregatie, waaronder vraagrespons (artikel 2.32 en 2.39), het recht van eindafnemers om zelfopgewekte elektriciteit te verkopen zonder te worden onderworpen aan onevenredige eisen of voorschriften (artikel 2.4), en het aanbieden van leveringsovereenkomsten op basis van een dynamische elektriciteitsprijs (artikel 2.9).
  • Inbedding nieuwe marktinitiatieven in wet- en regelgeving - Ter implementatie van de Europese bepalingen bevat het wetsvoorstel voorschriften ten aanzien van zogeheten 'nieuwe marktinitiatieven', namelijk de energiegemeenschap en verschillende vormen van aggregatie (vraagrespons, peer-to-peer, etc.).
  • Energiedata: meten en gegevensuitwisseling - Een belangrijk onderdeel van dit wetsvoorstel betreft de beoogde herijking van de meetketen, alsmede een herziening van het huidige stelsel van gegevensbeheer en -uitwisseling binnen de energiesystemen voor gas en elektriciteit. Deze stelselherziening dient verschillende doelen, waaronder (i) het verduidelijken van rollen en verplichtingen binnen het stelsel, (ii) het vergroten van de beschikbaarheid van gegevens, mede in het licht van de veranderende markt en toekomstige CO2-vrije energievoorziening en (iii) het versterken van de omgang met gegevens binnen het energiesysteem, alsmede het kunnen delen met derden.

In aanvulling hierop kan worden opgemerkt dat het niet in behandeling nemen van het wetsvoorstel ook voor vertraging zal zorgen bij aankomende Europese implementatietrajecten. Zo richten de eerder genoemde trajecten voor het EMD-pakket en Decarbonisatiepakket zich op wijziging van de Energiewet en niet meer van de Gaswet en Elektriciteitswet 1998.

Tot slot moet worden opgemerkt dat het wetsvoorstel voor de Energiewet ook opgenomen is als één van de structurele hervormingen in het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP). De Energiewet beoogt een gemoderniseerd en geactualiseerd ordeningskader te bieden voor de energiesystemen van zowel gas als elektriciteit en draagt met specifieke onderdelen ook bij aan de REPowerEU-doelstellingen. De deadline voor deze hervorming is eerder bepaald op het eerste kwartaal van 2025 en is daarmee gekoppeld aan het derde betaalverzoek. Op dit moment is de verwachting dat publicatie van de Energiewet uiterlijk 1 juni 2025 plaatsvindt; het derde betaalverzoek wordt daardoor mogelijk wel behaald. Eventuele vertraging in de behandeling kan een negatieve impact hebben op de uitbetaling van het derde betaalverzoek en kan leiden tot een korting van de Europese Commissie. De omvang van de korting hangt af van verschillende factoren. De basiswaarde is vastgesteld op € 40 miljoen en kan oplopen tot maximaal € 600 miljoen.

Vraag 140 - relevante wetsvoorstel voor keuze energiebronnen

  • 140. 
    De fractieleden van JA21 vragen in hoeverre de Energiewet de keuze van energiebronnen beïnvloedt. Worden in wet- en regelgeving bepaalde energiebronnen, zoals kernenergie of fossiele brandstoffen, al beperkt of juist gestimuleerd? Zo niet, waarom niet? Zo wel, kan de regering dit toelichten met argumenten?

Het wetsvoorstel Energiewet heeft geen directe invloed op de samenstelling van de toekomstige energiemix. In beginsel is de Energiewet '(techniek)neutraal' voor de invoeding van elektriciteit en gas (mits het gas aan de gestelde specificaties voldoet), ongeacht de energiebron. Het wetsvoorstel maakt daarbij dus geen keuze voor of tegen een bepaalde technologie of energiebron. Dit betekent dat er ruimte is voor een brede range aan toepassingen. Dit betreft zowel de opwek van elektriciteit via bijvoorbeeld zon en wind, maar ook gas en kernenergie, alsmede opties (technieken) die bijdragen aan meer flexibiliteit en regelbaar vermogen, zoals interconnectoren, vraagrespons, batterijopslag en naar waterstof omgebouwde gascentrales (zie ook Kamerstukken II, 2023/24, 36378, nr. 10, vraag 45). Sommige toepassingen zijn op grond van andere regelgeving wel aan beperkingen gebonden, zoals geldt voor het gebruik van kolen.

Vraag 141 - waarborgen keuzevrijheid bij grootschalige marktuittreding

  • 141. 
    Het wetsvoorstel gaat ervan uit dat er voldoende energieleveranciers actief blijven op de Nederlandse markt, opdat er keuze blijft voor consumenten. Echter, de leveranciers worden opgezadeld met extra regels en toezicht, zo stellen de fractieleden van JA21. Welke opties heeft de overheid, indien leveranciers zich en masse terugtrekken van de Nederlandse markt, om toch voldoende keuzevrijheid voor consumenten te garanderen?

Het is niet de verwachting dat het wetsvoorstel een dergelijk effect zal hebben op de markt. Mochten er toch leveranciers zijn die om de gesuggereerde redenen de markt verlaten, dan ontstaat er voor de groep leveranciers die actief blijven juist een ruimer klantenpotentieel en kansen voor de uitbreiding van hun dienstverlening. Daarnaast is de Nederlandse energiemarkt nog altijd een zeer open en dynamische markt, dus bij eventuele uittreding mag ook nieuwe toetreding tot de markt verwacht worden (mogelijk ook van buitenlandse spelers). De ervaring leert dat er altijd weer nieuwe spelers opstaan die innoveren en de concurrentie aan gaan met reeds aanwezige spelers op de markt.

Vraag 142 - waarborgen gelijk speelveld; effecten subsidies

  • 142. 
    Is de regering het met de fractieleden van JA21 eens dat er op de energiemarkt een level playing field moet zijn tussen aanbieders, onafhankelijk van de herkomst van de energie van de aanbieder? En vindt de regering subsidie dienaangaande onwenselijk vanwege de marktverstoring, bijvoorbeeld voor windenergie?

Uitganspunt in het wetsvoorstel is inderdaad dat er een gelijk speelveld is tussen de verschillende actoren op de markt. Om deze reden wordt in het wetsvoorstel gewaarborgd dat er voor marktpartijen (producenten, leveranciers) en eindafnemers toegang is tot de verschillende systemen, met name de transmissie- en distributiesystemen. Op deze manier wordt ervoor gezorgd dat een producent van gas of elektriciteit zijn product kwijt kan op de markt en kan een eindafnemer beleverd worden door zijn leveranciers. Zoals opgemerkt in reactie op vraag 140 is het wetsvoorstel hierin '(techniek)neutraal' voor de invoeding van elektriciteit en gas, mits het gas aan de gestelde specificaties voldoet. Opmerkt kan worden dat eventuele subsidiering van technieken buiten de scope van dit wetsvoorstel valt. Het standpunt van het kabinet omtrent (fossiele) subsidies en windenergie is opgenomen in het recente regeerprogramma, maar raakt verder niet aan het wetsvoorstel voor de Energiewet.

Vraag 143 - relatie wetsvoorstel en Wet Gemeentelijke instrumenten Warmtetransitie

  • 143. 
    De fractieleden van JA21 vragen of het wetsvoorstel op enige wijze conflicterend is met of een wederzijdse afhankelijkheid kent van de Wet Gemeentelijke instrumenten Warmtetransitie.24

Het wetsvoorstel Wet Gemeentelijke Instrumenten Warmtetransitie (hierna ook: WGIW) wijzigt de Gaswet, Omgevingswet en de Warmtewet om gemeenten instrumenten te geven om de warmtetransitie in de gebouwde omgeving van aardgas naar duurzame alternatieve tot uitvoering te kunnen brengen. In dit wetsvoorstel zijn samenloopbepalingen voorzien met betrekking tot het wetsvoorstel Energiewet. Bij inwerkingtreding van de Energiewet vervalt namelijk de Gaswet. De samenloopbepalingen zorgen ervoor dat wanneer de WGIW wordt aangenomen, de voorgestelde wijzigingen van de Gaswet ook worden opgenomen in de Energiewet. De voorgestelde instrumenten uit het de WGIW worden alleen onderdeel van de Energiewet als de WGIW in werking treedt.

Vraag 144 - wetsvoorstel in relatie tot toekomstige netwerkkosten

  • 144. 
    Bevat het voorliggende wetsvoorstel maatregelen om de aanzienlijke toekomstige netwerkkosten, veroorzaakt door de fluctuerende stroomvoorziening aan zowel de aanbod- als de vraagzijde, te voorzien en te beperken, zo vragen de leden van de JA21-fractie.

Het wetsvoorstel bevat een aantal voorstellen die kunnen bijdragen aan het beperken van de kosten van de elektriciteitsinfrastructuur. Ten eerste biedt het systeembeheerders voor elektriciteit een nieuw instrument om al dan niet fluctuerende vraag naar en aanbod van elektriciteit te accommoderen door inkoop van congestiebeheersdiensten. De inkoop van dergelijke diensten kan in bepaalde situaties de noodzaak voor investeringen in netuitbreiding verlichten. Het wetsvoorstel verplicht systeembeheerders voor elektriciteit om hier rekening bij te houden bij het ontwerpen van hun investeringsplannen. Daarnaast bevat het wetsvoorstel een verruiming van de mogelijkheden voor het delen van aansluitingen, ook wel bekend als “cablepooling". Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat een elektriciteitsopslaginstallatie of verbruiker gecombineerd met een productie-installatie gebruik kan maken van éénzelfde aansluiting. Deze constructie maakt het mogelijk voor marktpartijen om te voordelen van afstemming van vraag en aanbod van elektriciteit achter de meter te verzilveren. Hierdoor wordt het elektriciteitsnet minder snel belast en hoeven systeembeheerders minder snel te investeren in de uitbreiding van het elektriciteitsnet. Ten derde bevat het wetsvoorstel een duidelijke grondslag voor ACM om nieuwe tariefstructuren, aansluit- en transportvoorwaarden te ontwikkelen. Daarbij wordt vooral gekeken naar nieuwe voorstellen die efficiënter netgebruik stimuleren, waardoor de noodzaak tot investeringen bij netbeheerders kan afnemen. Zo is bijvoorbeeld in 2023 al een aanpassing ontwikkeld die inhoudt dat aangeslotenen vrijwillig kunnen kiezen voor een nieuw transportcontract, waarmee zij in ruil voor een nettariefskorting op specifieke tijdstippen hun gebruik van het stroomnet te reduceren, wanneer dat helpt om congestieproblematiek op te lossen of te voorkomen.

Het onderwerp van de stijgende netwerkkosten van de elektriciteitsinfrastructuur heeft breder de aandacht van het kabinet. Los van dit wetsvoorstel heeft het kabinet dit jaar opdracht gegeven tot een interdepartementaal beleidsonderzoek. In dit IBO over de bekostiging van de elektriciteitsinfrastructuur wordt getracht meer inzicht in en grip te krijgen op de omvang van de investeringen in de elektriciteitsinfrastructuur en de bekostiging en financiering ervan. Dit onafhankelijke IBO zal eind februari 2025 worden opgeleverd en moet leiden tot beleidsopties die bijdragen aan de concurrentiepositie voor het bedrijfsleven en de betaalbaarheid van de elektriciteitsvoorziening. Het kabinet reageert spoedig na publicatie op de beleidsaanbevelingen uit dit IBO (voorzien bij Voorjaarsnota 2025).

Vragen en opmerkingen van de leden van de OPNL-fractie

Vraag 145 - herstellen inzichtelijkheid

  • 145. 
    De Energiewet beoogt onder andere de deels verloren inzichtelijkheid van de Elektriciteitswet en Gaswet te herstellen. Is de regering van mening dat deze doelstelling is behaald? Is de wet ook inzichtelijker geworden vanuit het perspectief van de burger, zo vraagt het lid van de OPNL-fractie.

Inzichtelijkheid van de wet is een belangrijke doelstelling. Het wetsvoorstel kent nu weer een systematische opbouw van hoofdstukken, afdelingen en paragrafen en artikelen staan mijn inziens nu weer op een logische plaats. Voor een individuele burger zal het lezen van een juridisch document zoals een wet, lastig blijven. Wel is het zo dat deze individuele burger de artikelen die zijn positie beschermen en vormgeven, direct kan vinden aan het begin van hoofdstuk 2. Gedacht kan dan worden aan het recht op levering (artikel 2.1), het recht op meerdere leveranciers op zijn aansluiting (2.2), de voorschriften aan de leveringsovereenkomst (2.6), de klachtenprocedure (2.8), het recht op een dynamisch leveringstarief (2.9), extra bescherming via het vergunningsregime (2.17), maatregelen in het kader van leveringszekerheid (2.25), het voorkomen van beëindiging levering als gevolg van wanbetaling (2.26), etc. Ter illustratie: in de huidige Elektriciteitswet 1998 zijn de voorschriften inzake 'consumentenbescherming' opgenomen in hoofdstuk 8, getiteld 'overgangs- en slotbepalingen' (zie artikel 95m e.v.). In de Gaswet is de 'consumentenbescherming' te vinden in hoofdstuk 5, getiteld 'overige bepalingen'

(zie artikel 52b e.v.). In beide gevallen niet direct een logische en toegankelijke plaats voor een individuele burger.

Vraag 146 t/m 148 - wetsvoorstel in relatie tot rol decentrale overheden

  • 146. 
    Gemeenten kunnen een waardevolle rol spelen in het stimuleren en ondersteunen van energie delen, energiegemeenschappen en energiecoöperaties. Het fractielid van de OPNL-fractie vraagt of de regering van mening is dat de Energiewet een voldoende faciliterend kader biedt. Zo ja, kan de regering dit toelichten? Zo nee, is de regering bereid hier alsnog zorg voor te dragen?
  • 147. 
    Het fractielid van de OPNL-fractie vraagt of de regering nog onbenutte kansen ziet voor decentrale overheden om energie delen, energiegemeenschappen en energiecoöperaties te bevorderen. Zo ja, kan de regering deze nader toelichten?

Het kabinet is het eens met het fractielid van de OPNL-fractie dat bijvoorbeeld gemeenten een belangrijke rol kunnen spelen. Echter, dat speelt met name buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel Energiewet. Het wetsvoorstel betreft een ordeningswet, waarin hoofdzakelijk Europese voorschriften worden geïmplementeerd. Deze richten zich specifiek op actoren in de markt, zoals de TSB's, DSB's, actieve afnemers, energieleveranciers, energiegemeenschappen, balanceringsverantwoordelijke partijen, gasopslagen, etc. Het wetsvoorstel biedt de kaders waarbinnen zij kunnen acteren; gelet hierop is niet noodzakelijk gebleken om ook gemeenten (of provincies) een specifieke rol te geven. Het eventueel stimuleren van initiatieven en verstrekken van subsidies valt buiten de scope van dit wetsvoorstel. Wat het wetsvoorstel in artikel 6.12 wel regelt is de mogelijkheid dat dat decentrale overheden (i) regels stellen in het belang van de energietransitie, binnen door een AMvB vast te leggen kaders (lid 2) en (ii) lokale participatie in de productie uit hernieuwbare bronnen stimuleren (lid 3). Op dit moment loopt een eerste verkenning of en op welke manier hier invulling aan gegeven kan worden.

  • 148. 
    Het fractielid van de OPNL-fractie vraagt of de Energiewet zal leiden tot een verandering in de uitvoeringslasten voor gemeenten, zowel financieel als qua uitvoeringscapaciteit, in vergelijking met de Elektriciteitswet en Gaswet. Zo ja, kan de regering dit toelichten?

Nee, het wetsvoorstel Energiewet heeft in beginsel geen effect op de uitvoeringslasten van gemeenten. Zowel onder de Gaswet en Elektriciteitswet 1998 als de Energiewet is hun formele rol zeer beperkt; dit afgezien van de ruimte die het hiervoor genoemde artikel 6.12 biedt (zie reactie op vraag 146 en 147).

Vraag 149 - aanpak gemeenten inzake energiearmoede

  • 149. 
    Voor gemeenten is het vaak lastig om grip te krijgen op energiearmoede, mede doordat ondeconsumptie van energie moeilijk te detecteren is, zo stelt het fractielid van OPNL. Welke rol ziet de regering voor gemeenten, die vaak het eerste aanspreekpunt voor inwoners zijn, bij het aanpakken van energiearmoede?

Gemeenten spelen een belangrijke en waardevolle rol bij de aanpak van energiearmoede. Bijvoorbeeld door de lokale aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma en de manier waarop zij de SPUK aanpak energiearmoede inzetten en de doelgroep met een laag inkomen, een hoge energierekening en/of een lage energetische kwaliteit woning bereiken en ondersteunen. Het Landelijk onderzoeksprogramma energiearmoede van TNO biedt gemeenten en andere partijen hierbij nuttige inzichten, bijvoorbeeld over het aantal huishoudens met verborgen energiearmoede, de problematiek die daarbij hoort en de bredere halfjaarlijkse monitoring bij gemeenten over de uitvoering van energiearmoedebeleid. Om energiearmoede tegen te gaan zetten veel gemeenten energiefixers en andere energiehulpdiensten in. Zij kunnen bewoners helpen met het nemen van kleine en grote energiebesparende maatregelen.

Vraag 150 - wetsvoorstel in relatie tot rol provincies in belangenafweging

  • 150. 
    Ook provincies hebben een belangrijke rol in het realiseren van een efficiënt energiesysteem. Zo is er voor grote infrastructurele vraagstukken, zoals de aanleg van een energienet, een regionale belangenafweging nodig. In deze regionale belangenafweging worden factoren als mobiliteit of natuur- en landschapswaarden zorgvuldig meegewogen. Het fractielid van OPNL vraagt of de regering kan toelichten hoe de Energiewet en het huidige regeringsbeleid voldoende ruimte laat voor de provincies om deze rol effectief op te pakken.

Het kabinet onderschrijft de belangrijke rol die provincies hebben in het realiseren van een efficiënt energiesysteem. Voor een deel behelst deze rol de ruimtelijke inpassing van concrete energie-infrastructuurprojecten, waarbij een regionale belangenafweging onderdeel uitmaakt van de projectprocedure. Ook werken provincies momenteel bijvoorbeeld aan het opstellen van provinciale energievisies, die in veel gevallen input vormen voor de provinciale omgevingsvisies. De provinciale energievisies vormen ook de basis voor het selecteren van de energie-infrastructuurprojecten van regionaal schaalniveau die van groot maatschappelijk belang zijn. Deze projecten worden in elke provincie opgenomen in het provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (het pMIEK). In de Energiewet wordt geborgd dat pMIEK-projecten na vaststelling door Gedeputeerde Staten moeten worden opgenomen in de investeringsplannen van de systeembeheerders en dat bij het bepalen van de volgorde van investeringen het maatschappelijk belang van de investeringen moet worden meegewogen. Op deze manier kunnen provincies invloed uitoefenen op de projecten welke projecten met extra prioriteit moeten worden gerealiseerd.

Vraag 151 - netcongestie en rol markt in energieopslag

  • 151. 
    Het fractielid van OPNL stelt dat de Energiewet berust op de aanname dat de markt zelf het initiatief neemt voor energieopslag. Het IPO waarschuwt echter dat, als de markt hier niet op inspeelt, dit de druk op de transportcapaciteit zal verhogen. Kan de regering toelichten welke alternatieve oplossingen zij ziet voor het probleem van onvoldoende transportcapaciteit? Hoe worden deze alternatieve oplossingen financieel gestimuleerd?

Voor oplossingen waaraan gewerkt wordt, kan gerefereerd worden naar de periodieke voortgangsrapportages die de Kamer gestuurd worden over het Landelijk Actieprogramma Netcongestie. De laatste voortgangsrapportage dateert van 11 juni 2024 (Kamerstukken I 2023/24, 35594, nr. R en Kamerstukken II 2023/24, 29023, nr. 515).

Vraag 152 - invloed wetsvoorstel op salderingsregeling

  • 152. 
    Het fractielid van OPNL vraagt of de Energiewet invloed heeft op de salderingsregeling - zolang deze nog in werking is. Zo ja, welke?

De salderingsregeling is opgenomen in artikel 2.31, eerste en tweede lid, en verandert niets aan de huidige systematiek. Het wetsvoorstel voor beëindiging van de salderingsregeling brengt hier verandering in en ligt momenteel ter behandeling voor in de Tweede Kamer. Indien het wetsvoorstel voor beëindiging van de salderingsregeling wordt aangenomen, wordt daarmee de Energiewet gewijzigd op de relevante punten.

Vraag 153 - wetsvoorstel in relatie tot grensoverschrijdende handel en opslag

  • 153. 
    Het fractielid van OPNL vraagt of de regering kan toelichten hoe de Energiewet grensoverschrijdende energiehandel en -opslag verandert.

Het wetsvoorstel Energiewet verandert de grensoverschrijdende handel en opslag van energie niet. Veel ligt vast in de Europese wet- en regelgeving (met name verordeningen) en deze wordt niet aangepast.

Sophie Hermans

Minister van Klimaat en Groene Groei

72

1

35814.

2

   Kamerstukken II 2022/23, 36 378, nr. 3, p. 4.

3

   Ibidem.

4

   Kamerstukken II 2022/23, 36 378, nr. 5, p. 10.

5

   Ter Haar namens Expert Energieteam 2050, position paper bij deskundigenbijeenkomst Energiewet

6

   september 2024 bij de Eerste Kamer, geraadpleegd op:

https://www.eerstekamer.nl/commissievergadering/20240910_ezk; Huygen namens TNO en UU, position paper bij deskundigenbijeenkomst Energiewet 10 september 2024 bij de Eerste Kamer, geraadpleegd op: https://www.eerstekamer.nl/commissievergadering/20240910_ezk.

7

Jongsma, 'ACM baas bevecht nieuwe vijanden: Het gaat om een betere werking van de markt', FD, 21 juni 2024, geraadpleegd op: https://fd.nl/bedrijfsleven/1520740/acm-baas-bevecht-nieuwe-vijanden-het-gaat-om-een-betere-werking-van-de-markt.

8

IEA, 'Strategies for Affordable and Fair Clean Energy Transition', mei 2024, geraadpleegd op: https://iea.blob.core.windows.net/assets/86f2ba8c-f44b-494a-95cc-e75863cebf95ZStrategiesforAffordableandFairCleanEnergyTransitions.pdf

9

Turkenburg namens UU, bij deskundigenbijeenkomst Energiewet 10 september 2024 bij de Eerste Kamer, geraadpleegd op: https://www.eerstekamer.nl/commissievergadering/20240910_ezk.

10

Woldring namens Gaslicht.com, position paper bij deskundigenbijeenkomst Energiewet 10 september 2024 bij de Eerste Kamer, geraadpleegd op: https://www.eerstekamer.nl/commissievergadering/20240910_ezk.

11

Artikel 1.7 Energiewet.

12

Visser, 'Antibiotica of olie?', geraadpleegd op https://mail.energiepodium.nl/artikel/antibiotica-of-olie.

13

Koers e.a., 'Energie dat regelen we zelf wel', Trouw, 25 augustus 2024, geraadpleegd op https://www.trouw.nl/opinie/opinie-energie-dat-regelen-we-zelf-wel~b9363af3/.

14

Kamerstukken II 2023/24, 36 378, nr. 76.

15

Kamerstukken II 2023/24, 36 378, nr. 85-86.

16

Deskundigenbijeenkomst Energiewet 10 september 2024 bij de Eerste Kamer, geraadpleegd op: https://www.eerstekamer.nl/commissievergadering/20240910_ezk.

17

Venema, e.a. 'Haal de kink uit de kabel', Boston Consulting Group, 12 september 2024, geraadpleegd op: https://web-assets.bcg.com/f3/0f/b2c90d5a4157b7ac7fa3de0b95c7/haal-de-kink-uit-de-kabel.pdf

18

Artikel 28 van richtlijn 2019/944 i.

19

Artikel 2.5 Energiewet.

20

ACM, 'Beleidsopties voor aanpak energiearmoede bij kwetsbare huishoudens', 4 april 2024, geraadpleegd op: https://www.acm.nl/system/files/documents/notitie-acm-eerlijke-concurrentie-biedt-geen-garantie-voor-betaalbaarheid_0.pdf.

21

PVV, VVD, NSC en BBB, 'Hoop, lef en trots', Hoofdlijnenakkoord 2024 - 2028.

22

Kamerstukken II 2023/24, 36 378, nr. 76, item 13, p. 16; Kamerstukken II 2023/24, 36 378, nr. 76, item 8.

23

ACM (2024). Meerkosten vanklanten met zonnepanelen voor energieleveranciers.

24

36387.


3.

Bijlagen

 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.