Wetsvoorstel

1.

Kerngegevens

Document­datum 22-10-2024
Publicatie­datum 25-10-2024
Externe link originele PDF
Originele document in PDF

2.

Tekst

Wet tot wijziging van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen in verband onder andere met de toevoeging van een verplichting voor gemeenten om ten minste één volwaardige bibliotheekvestiging in stand te houden, alsmede tot wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met onder andere de toevoeging van een regeling voor een leenrechtvergoeding bij uitleningen door schoolbibliotheken

Voorstel van wet

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat bibliotheken een essentiële maatschappelijke en culturele voorziening zijn; dat alle inwoners van Nederland binnen een redelijke afstand toegang dienen te hebben tot een volwaardige openbare bibliotheekvestiging; dat het daarom wenselijk is het bibliotheekstelsel structureel te verstevigen door te voorzien in een verplichting voor gemeenten om te zorgen dat er in elke gemeente een openbare bibliotheekvestiging is en dat het nodig is daartoe de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen te wijzigen; dat het tevens wenselijk is de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten te wijzigen om onder andere te voorzien in een leenrechtvergoeding bij uitleningen door schoolbibliotheken;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel I. Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen

De Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Onderdeel a wordt verletterd tot a1.
  • 2. 
    Voor onderdeel a1 (nieuw) wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
  • a. 
    bibliotheekvestiging: een voor een ieder toegankelijke vaste fysieke locatie van een lokale bibliotheek;.

B

In artikel 3 wordt "15 en 16" vervangen door "en 15".

In artikel 5 wordt "Een voor een ieder toegankelijke openbare bibliotheekvoorziening omvat" vervangen door "De lokale bibliotheek en de Koninklijke Bibliotheek, voor wat betreft haar taak tot het in stand houden van de landelijke digitale bibliotheek, vervullen".

D

In artikel 6, tweede lid, wordt "de lokale bibliotheekvoorziening" vervangen door "de lokale bibliotheek" en wordt na "gemeenten" toegevoegd "dan wel de financierende openbare lichamen".

E

Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a. Zorgplicht

  • 1. 
    Het college van burgemeester en wethouders dan wel het bestuurscollege heeft tot taak het in de gemeente dan wel het openbaar lichaam in stand houden van ten minste één bibliotheekvestiging:
  • a. 
    met een fysieke collectie; en
  • b. 
    die voor ten minste een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen aantal openingsuren met professionele personeelsbezetting geopend is.
  • 2. 
    Het college van burgemeester en wethouders dan wel het bestuurscollege stelt met het oog op de taak, bedoeld in het eerste lid, iedere vier jaar een meerjarenplan vast. Het college van burgemeester en wethouders dan wel het bestuurscollege betrekt de lokale bibliotheek bij het opstellen van het meerjarenplan.
  • 3. 
    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden met betrekking tot de inhoud van het meerjarenplan.

F

Aan artikel 8 wordt, onder vervanging van "; en" aan het slot van onderdeel e door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door "; en" een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. 
    werkt samen met de andere deelnemers aan innovaties ten behoeve van openbare bibliotheekvoorzieningen.

G

In artikel 9, onderdeel b, wordt na "de landelijke digitale bibliotheek" ingevoegd "en het ontwikkelen en in stand houden van de landelijke digitale infrastructuur, in afstemming met de andere deelnemers aan het netwerk".

H

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Het opschrift komt te luiden:

Artikel 10. Gezamenlijk collectieplan

  • 2. 
    In het eerste lid wordt na "elke vier jaar" ingevoegd ", in overeenstemming met vertegenwoordigers van de lokale bibliotheken en provinciale ondersteuningsinstellingen,".
  • 3. 
    In het tweede lid wordt "Het collectieplan" vervangen door "Het gezamenlijk collectieplan".
  • 4. 
    Het derde lid vervalt.

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het eerste lid vervalt "voor de landelijke digitale bibliotheek".
  • 2. 
    In het tweede lid wordt "de desbetreffende openbare bibliotheekvoorziening" vervangen door "de desbetreffende bibliotheekvoorziening".

J

Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16. Provinciale ondersteuningstaken

  • 1. 
    Gedeputeerde staten zorgen dat er een provinciale ondersteuningsinstelling ten behoeve van de lokale bibliotheken in de provincie werkzaam is.
  • 2. 
    Een provinciale ondersteuningsinstelling:
  • a. 
    verricht ondersteunende activiteiten ten behoeve van de lokale bibliotheken in de provincie;
  • b. 
    biedt kennis en advies over de inrichting, exploitatie en doorontwikkeling van lokale bibliotheken;
  • c. 
    is verantwoordelijk voor de distributie van fysieke werken door middel van het interbibliothecaire leenverkeer binnen de provincie of provincies waarbinnen zij werkzaam is; en
  • d. 
    is samen met de andere provinciale ondersteuningsinstellingen verantwoordelijk voor de distributie van fysieke werken door middel van het interbibliothecaire leenverkeer tussen alle provincies.
  • 3. 
    Onze Minister kan, in afstemming met de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, één provinciale ondersteuningsinstelling aanwijzen die de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, verricht ten behoeve van de lokale bibliotheken in de openbare lichamen. De activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdelen c en d, hoeven niet door deze instelling in de openbare lichamen te worden verricht.
  • 4. 
    De aanwijzing, bedoeld in het derde lid, vindt telkens voor een periode van vijf jaar plaats.
  • 5. 
    Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over:
  • a. 
    de procedure voor de aanwijzing van een provinciale ondersteuningsinstelling, bedoeld in het derde lid; en
  • b. 
    de verstrekking van subsidie aan de aangewezen provinciale ondersteuningsinstelling. K

Aan het opschrift van hoofdstuk 4 wordt toegevoegd "en de landelijke digitale infrastructuur".

L

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het eerste lid vervalt onderdeel a, onder verlettering van de onderdelen b tot en met e tot a tot en met d.
  • 2. 
    Het tweede lid vervalt.

M

Na artikel 17 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 17a. Landelijke digitale infrastructuur

  • 1. 
    De landelijke digitale infrastructuur, bedoeld in artikel 9, onderdeel b, omvat alle landelijk aangeboden digitale voorzieningen die nodig zijn voor het functioneren van het netwerk.
  • 2. 
    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 17b. Het beheerplan

  • 1. 
    De Koninklijke Bibliotheek gaat in een apart onderdeel van het instellingsplan, bedoeld in artikel 2.2a van de WHW, in op de wijze waarop zij de landelijke digitale bibliotheek en de landelijke digitale infrastructuur in stand houdt. Dit onderdeel van het instellingsplan heet beheerplan en is afgestemd met de andere deelnemers aan het netwerk. Het beheerplan bevat ten minste:
  • a. 
    een toelichting op de wijze waarop de Koninklijke Bibliotheek de landelijke digitale bibliotheek in stand houdt aan de hand van de onderdelen, bedoeld in artikel 17, eerste lid; en
  • b. 
    een ontwikkelagenda ten behoeve van de integrale digitale netwerkinfrastructuur, die bestaat uit landelijke, regionale en lokale voorzieningen.

N

In artikel 29 wordt "binnen vijf jaar" vervangen door "elke vijf jaar".

Artikel II. Auteurswet

De Auteurswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 15d wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Na de eerste zin wordt een zin toegevoegd, die luidt: De besluiten van deze stichting worden in de Staatscourant gepubliceerd.
  • 2. 
    Aan de derde zin (nieuw) wordt toegevoegd "voor een periode van ten hoogste drie jaren".
  • 3. 
    Na de derde zin (nieuw) worden vier zinnen toegevoegd, die luiden: De voorzitter kan na afloop van deze periode aansluitend tweemaal worden herbenoemd voor een periode van telkens ten hoogste drie jaren. In het benoemingsbesluit wordt de hoogte van de beloning van de voorzitter geregeld. De in artikel 15f bedoelde rechtspersoon draagt de kosten van de in eerste zin bedoelde stichting. Bij algemene maatregel van bestuur, op voordracht van de Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, kunnen daaromtrent nadere regels worden gesteld.

B

Na artikel 15d wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 15da

In afwijking van het in artikel 15c, tweede lid, bepaalde zijn scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1.1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 en artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, instellingen als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, alsmede de aan die scholen of instellingen verbonden bibliotheken ten behoeve van de maker of zijn rechtverkrijgende een billijke vergoeding verschuldigd voor het uitlenen, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder 3°, van een exemplaar van een werk of een verveelvoudiging daarvan dat door of met toestemming van de maker of zijn rechtverkrijgende in het verkeer is gebracht. De verplichting tot betaling van deze vergoeding rust op de Staat. Bij algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, worden nadere regels gesteld over de wijze waarop de hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld.

In artikel 15e wordt na "artikel 15c, eerste lid," ingevoegd: "of artikel 15da".

D

In artikel 15f, eerste lid, wordt na "artikel 15c" ingevoegd "en artikel 15da".

E

Artikel 16e wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In de eerste zin wordt na "de in artikel 16c bedoelde vergoeding" ingevoegd "en de voorwerpen ten aanzien waarvan die vergoeding verschuldigd is," en wordt "wordt vastgesteld" vervangen door "worden vastgesteld".
  • 2. 
    Na de eerste zin wordt een zin toegevoegd, die luidt: De besluiten van de stichting worden in de Staatscourant gepubliceerd.
  • 3. 
    In de derde zin (nieuw) wordt toegevoegd "voor een periode van ten hoogste drie jaren".
  • 4. 
    Na de derde zin (nieuw) worden vier zinnen toegevoegd, die luiden: De voorzitter kan na afloop van deze periode aansluitend tweemaal opnieuw worden herbenoemd voor een periode van telkens ten hoogste drie jaren. In het benoemingsbesluit wordt de hoogte van de beloning van de voorzitter geregeld. De in artikel 16d bedoelde rechtspersoon draagt de kosten van de in de eerste zin bedoelde stichting. Bij algemene maatregel van bestuur, op voordracht van de Minister van Justitie en Veiligheid, kunnen daaromtrent nadere regels worden gesteld.

F

In artikel 17d wordt na "artikelen" ingevoegd: "15da,".

Artikel III. Wet op de naburige rechten

Artikel 15b van de Wet op de naburige rechten wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Na de eerste zin wordt een zin toegevoegd, die luidt: De besluiten van deze stichting worden in de Staatscourant gepubliceerd.
  • 2. 
    Aan de derde zin (nieuw) wordt toegevoegd "voor een periode van ten hoogste drie jaren".
  • 4. 
    Na de derde zin (nieuw) worden vier zinnen toegevoegd, die luiden: De voorzitter kan na afloop van deze periode aansluitend tweemaal opnieuw worden herbenoemd voor een periode van telkens ten hoogste drie jaren. In het benoemingsbesluit wordt de hoogte van de beloning van de voorzitter geregeld. De in artikel 15a bedoelde rechtspersoon draagt de kosten van de in de eerste zin bedoelde stichting. Bij algemene maatregel van bestuur, op voordracht van de Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, kunnen daaromtrent nadere regels worden gesteld.

Artikel IV. Overgangsrecht Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen

In afwijking van artikel 6a, tweede lid, van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen publiceert het college van burgemeesters en wethouders dan wel het bestuurscollege het eerste meerjarenplan uiterlijk op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel V. Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Memorie van toelichting Algemeen deel 1. Inleiding

Achtergronden en context

Op 1 januari 2015 is de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (hierna: de Wsob) in werking getreden.1 De Wsob geeft het Nederlandse openbare bibliotheekwerk een inhoudelijk en bestuurlijk kader in de vorm van een stelsel van samenwerkende bibliotheekvoorzieningen en overheden. De stelselverantwoordelijkheid berust bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister). De Wsob geeft invulling aan het begrip openbare bibliotheek en deelt bepaalde taken toe aan de partijen die deel uitmaken van het stelsel.

De Wsob is in 2020 geëvalueerd.2 Uit de evaluatie blijkt dat de openbare bibliotheken vanaf circa 2010 hun maatschappelijke functies succesvol hebben verbreed en hun impact hebben vergroot. Deze verbreding is bijvoorbeeld zichtbaar in de vijf wettelijke bibliotheekfuncties: het ter beschikking stellen van kennis en informatie, het bieden van mogelijkheden tot ontwikkeling en educatie, het bevorderen van het lezen en het laten kennismaken met literatuur, het organiseren van ontmoeting en debat, het laten kennismaken met kunst en cultuur.3 De bibliotheken verrichten deze functies vanuit publieke waarden zoals onafhankelijkheid, betrouwbaarheid en pluriformiteit.4

Het beeld van de evaluatie van de Wsob is echter tweeledig. In dezelfde periode waarin de bibliotheken hun functies hebben verbreed, is het fysieke bibliotheeknetwerk verschraald. Over de periode 2012-2021 is het aantal bibliotheekvestigingen met honderd afgenomen van 844 naar 744. Er zijn gemeenten en wijken zonder openbare bibliotheekvestiging en gemeenten waar wel een bibliotheek aanwezig is, maar deze onvoldoende is toegerust (bijvoorbeeld qua gebouw, personeel, collectie, openingstijden, of activiteiten) om de maatschappelijke functies te kunnen vervullen.

Het uitgangspunt van de Wsob is dat alle inwoners van Nederland binnen een redelijke afstand toegang hebben tot een volwaardige openbare bibliotheekvestiging. Blijkens de evaluatie wordt dit niet overal waargemaakt. Met name in niet-stedelijke regio's en in wijken van grote gemeenten. Daar hebben de inwoners onvoldoende toegang tot het aanbod aan dat de bibliotheken bieden, zoals ondersteuning bij basisvaardigheden. Oorzaken daarvoor liggen in het feit dat gemeentelijke budgetten onder druk staan en de taken van gemeenten en provincies ten aanzien van bibliotheken in de Wsob als bevorderingstaken zijn geformuleerd. Gemeenten en provincies zijn bestuurlijk en financieel verantwoordelijk voor het bibliotheekwerk, maar zij zijn vrij in de wijze waarop zij deze verantwoordelijkheid invullen. Dat kan tot gevolg hebben dat er geen of slechts een beperkte bibliotheek is.

Korte termijn: repareren en versterken van het stelsel, lange termijn: zorgplicht De openbare bibliotheek heeft zich ontwikkeld van een plek voor het lenen van boeken naar een plek voor informatie, educatie en cultuur en een ontmoetingsplaats van de wijk, de stad of het dorp. Soms als onderdeel van een multifunctionele sociaal-culturele voorziening. De openbare bibliotheek is hiermee een essentiële maatschappelijke voorziening die bijdraagt aan basisvaardigheden en brede ontwikkeling. Vanwege het grote algemene maatschappelijke belang van de openbare bibliotheek is in het coalitieakkoord van het kabinet Rutte IV 'Omzien naar elkaar, vooruitzien naar de toekomst van 15 december 2021 vastgelegd te 'streven naar een toekomstgerichte bibliotheek(voorziening) in elke gemeente'.5 In de kabinetsbrief 'Een abonnement op de hele wereld’ van 4 november 2022 is het voornemen uit het coalitieakkoord uitgewerkt in plannen voor de korte en voor de lange termijn.5 6 Het kabinet Schoof zet deze lijn voort.

Voor de korte termijn (2023 tot en met 2025) wordt het netwerk van fysieke bibliotheken door middel van een specifieke uitkering aan gemeenten gericht gerepareerd en versterkt.7 Dit gebeurt met name in die gemeenten waar dit het hardst nodig is. Dat zijn gemeenten zonder bibliotheek, gemeenten waar de afstand tot de bibliotheek te groot is geworden en gemeenten met grote maatschappelijke opgaven. In drie aanvraagrondes voor specifieke uitkeringen is in totaal € 65,7 miljoen aan gemeenten beschikbaar gesteld voor de versterking van het bibliothekennetwerk. Daarvoor worden 46 nieuwe vestigingen opgericht en 100 beperkte voorzieningen doorontwikkeld naar een volwaardige vestiging. Daarnaast worden van 196 bibliotheken de bemande openingsuren verruimd. In twee gemeenten is het aantal sta-uren van de bibliobus verruimd. In totaal hebben 244 van de 342 Nederlandse gemeenten één of meer specifieke uitkeringen ontvangen. In totaal zijn 344 specifieke uitkeringen toegekend.

Voor de langere termijn worden de beschikbaarheid en de bereikbaarheid van de fysieke bibliotheek structureel gewaarborgd door een wettelijke zorgplicht voor gemeenten en provincies. Dit wetsvoorstel dient daartoe. Hiermee wordt tevens uitvoering gegeven aan de motie Mohandis c.s., die de regering verzoekt voor iedere inwoner de toegang tot een volwaardige bibliotheek te garanderen.8 Het wetsvoorstel sluit aan op het advies dat de Raad voor cultuur naar aanleiding van de evaluatie van de Wsob heeft uitgebracht.9

Naast de wijziging van de Wsob bevat dit wetsvoorstel ook een wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten. Hiermee wordt voorzien in een regeling voor leenrechtvergoedingen voor uitleningen door scholen en mbo-instellingen. Over deze voorgenomen wijziging is de Tweede Kamer eerder geïnformeerd bij brief van 24 november 2023.10 Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de regeling voor de Stichting onderhandelingen leenrechtvergoeding en de Stichting onderhandelingen thuiskopievergoeding aan te scherpen. De voorgestelde wijzigingen strekken ertoe de geldende regels te verduidelijken en de governance en bekostiging te verbeteren en professionaliseren.

Deze memorie van toelichting is mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

Als gezegd wijzigt dit wetsvoorstel ten eerste de Wsob, met als doel om de beschikbaarheid en de bereikbaarheid van de fysieke bibliotheek structureel te waarborgen door middel van een wettelijke zorgplicht voor gemeenten en provincies. In paragraaf 2.1 worden de wijzigingen van de Wsob nader toegelicht. De voornoemde wijzigingen in de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten worden nader toegelicht in paragraaf 2.2.

2.1 Wijziging Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen

Zorgplicht

Dit wetsvoorstel beoogt een solide en structurele basis te leggen voor de aanwezigheid van een openbare bibliotheek in alle gemeenten en de drie openbare lichamen Bonaire, St. Eustatius en Saba. Het betreft uitdrukkelijk een ondergrens. In iedere gemeente en openbaar lichaam moet ten minste één volwaardige bibliotheekvestiging aanwezig zijn, die beschikt over een fysieke collectie en die ten minste een bepaald aantal uren per week professioneel bemand geopend is.11 Deze minimumnorm wordt bij algemene maatregel van bestuur (hierna: AMvB) nader uitgewerkt. Het voornemen is om het minimumaantal openingsuren vast te stellen op 15 uur. Dit betekent dat de bestaande bevorderingstaak voor gemeenten, openbare lichamen en provincies wordt omgezet in een zorgplicht.

Van gemeenten en de openbare lichamen wordt verwacht dat zij na overleg met de lokale bibliotheek in een meerjarenplan beschrijven op welke manier zij, rekening houdend met de lokale situatie, invulling geven aan de zorgplicht. De zorgplicht geeft de ruimte in het bibliotheekbeleid rekening te houden met lokale behoeften en mogelijkheden. Het plan onderbouwt de lokale keuzen in het bibliotheekbeleid in relatie tot onderwerpen als de omvang, de dichtheid en samenstelling van de bevolking, de lokale maatschappelijke opgaven en de positie van de bibliotheek te midden van andere sociaal-culturele voorzieningen en het onderwijs.

Het Hoofdlijnenakkoord geeft voor het onderwijs landelijk prioriteit aan de verbetering van basisvaardigheden als lezen en schrijven. Het regeringsprogramma beschrijft dat de bibliotheken daar een belangrijke rol bij spelen, zowel in de voorschoolse periode als in de schoolgaande leeftijd. Het gemeentelijke meerjarenplan waarborgt de samenhang binnen het bibliotheeknetwerk en verbindt het gemeentelijke bibliotheekbeleid met het nationale beleid van het Rijk op het gebied van basisvaardigheden en digitale inclusie.12

Provincies dragen zorg voor de ondersteuning van lokale bibliotheken door de zogeheten provinciale ondersteuningsinstellingen, en houden interbestuurlijk toezicht op de uitvoering van de zorgplicht door gemeenten. In Caribisch Nederland wordt de ondersteuning verzorgd door een provinciale ondersteuningsinstelling uit Europees Nederland, die daartoe door de minister wordt aangewezen en gesubsidieerd.

De zorgplicht voor bibliotheken is een verzwaring van de bestaande wettelijke taak voor gemeenten. Voor het uitvoeren van deze taak ontvangen zij via het gemeentefonds structureel aanvullende middelen. Hiervoor is een bedrag van in totaal circa € 58,8 miljoen beschikbaar. Dit aanvullende budget is bedoeld als aanvulling op de bestaande gemeentelijke middelen voor openbare bibliotheken van circa € 490 miljoen om de aangescherpte wettelijke taken uit te kunnen voeren en het bibliotheekstelsel duurzaam te versterken.13 De omvang van de rijksbijdrage is gebaseerd op twee uitgangspunten. Ten eerste stelt het gemeenten zonder volwaardige bibliotheek financieel in staat aan de wettelijke ondergrens te gaan voldoen. Daarnaast ondersteunt het de overige gemeenten bij de doorontwikkeling van de openbare bibliotheek als sociaal-culturele en educatieve voorziening die bijdraagt aan de lokale maatschappelijke opgaven, zoals de verbetering van de basisvaardigheden.

Omdat het Nederlandse bibliotheeklandschap een grote diversiteit vertoont, zal de wijze van inzet van de middelen variëren. Het budget biedt gemeenten de mogelijkheid de reparaties en versterkingen die in de periode 2023-2025 met de specifieke uitkering zijn gerealiseerd - waaronder nieuw geopende vestigingen - te continueren. Tevens biedt het budget de mogelijkheid voor een verbetering van het bibliotheekwerk ten opzichte van de situatie voor de invoering van deze wetswijziging. Verbeteringen kunnen afhankelijk van de lokale situatie bijvoorbeeld bestaan uit een vergroting van het publieksbereik, een uitbreiding van het aantal educatieve en culturele activiteiten, of een intensivering van de samenwerking met het onderwijs. De activiteiten sluiten bij voorkeur zoveel mogelijk aan op de maatschappelijke opgaven die bibliotheekpartijen en overheden in het actuele bibliotheekconvenant zijn overeengekomen.14 Deze maatschappelijke opgaven zijn voor de lopende convenantsperiode: een geletterde samenleving, participatie in de informatiesamenleving, en een leven lang ontwikkelen.

Een aantal onderdelen van dit wetsvoorstel wordt bij AMvB nader ingevuld. Dat betreft ten eerste het minimumaantal openingsuren van een bibliotheekvestiging (15 uur). Daarnaast kunnen bij AMvB nadere regels worden gesteld over de inhoud van het meerjarenplan (de onderdelen die het meerjarenplan in ieder geval moet bevatten). Ten slotte kan bij AMvB een nadere invulling worden gegeven van de inhoud van de landelijke digitale infrastructuur.

De fysieke en de digitale bibliotheek

De Wsob biedt de juridische en financiële basis voor het lenen van digitale werken door bibliotheekgebruikers. De omvang en het gebruik van de landelijke digitale bibliotheek hebben sinds de invoering van de Wsob in 2015 een grote vlucht genomen. In 2023 omvatte de online bibliotheek circa 50.000 titels (e-books en luisterboeken), die door circa 390.000 actieve gebruikers circa 78 miljoen keer werden geleend. 15

Een klantvriendelijke digitale bibliotheek met relevante content is een onderdeel van elke openbare bibliotheek. Het doel is een integraal en gebruiksvriendelijk fysiek en digitaal aanbod voor de gebruiker. Daarvoor hebben de Koninklijke Bibliotheek (hierna: KB) en de lokale bibliotheken verschillende stappen gezet, zoals toegang tot de online omgeving van de lokale bibliotheek en de landelijke digitale bibliotheek met gebruikmaking van één toegangsprofiel.16 De praktijk laat echter zien dat de samenhang tussen de landelijke digitale bibliotheek en de lokale fysieke bibliotheek verder kan worden versterkt. Uitgangspunt daarbij is het behoud van de bestaande wettelijke rolverdeling tussen partijen.

Op grond van de Wsob is de KB verantwoordelijk voor de landelijke digitale infrastructuur en voor de collectie en infrastructuur van de landelijke digitale bibliotheek.17 De gemeenten en lokale bibliotheken zijn verantwoordelijk voor de lokale fysieke bibliotheek en voor de lokale digitale infrastructuur, die onder andere op de bedrijfsvoering en uitleenadministratie betrekking heeft. In de praktijk zijn de provinciale ondersteuningsinstellingen met regelmaat betrokken op regionaal niveau, omdat zij, bijvoorbeeld, innovaties ontwikkelen. Afstemming tussen de KB en de andere deelnemers aan het netwerk is nodig om het geheel als één digitaal bibliotheeknetwerk te laten functioneren. Voor de inkoop van digitale content is dit wettelijk geregeld.18 De KB koopt content in op voordracht van de lokale bibliotheken. Zij hebben daarmee zeggenschap over de samenstelling van de digitale collectie. 19 Ook worden de fysieke en digitale collecties en de collectievorming in samenhang beschouwd door middel van het gezamenlijke collectieplan.20 De bepalingen in de Wsob over het collectieplan geven de KB de opdracht om het plan op te stellen in overeenstemming met de andere deelnemers aan het netwerk.

Om het digitale bibliotheeknetwerk geschikt te houden voor toekomstige digitale ontwikkelingen is het noodzakelijk dat de landelijke en lokale digitale infrastructuur op elkaar zijn afgestemd en besluiten daarover in onderling overleg worden genomen. Dit betreft bijvoorbeeld besluiten over de inhoud en het toepassen van een referentiearchitectuur en over het ontwikkelen en implementeren van nieuwe digitale diensten. Artikel 8, onderdeel d, van de Wsob regelt in algemene zin de samenwerking tussen partijen in het bibliotheeknetwerk bij de digitale infrastructuur. De praktijk laat echter zien dat voor een effectieve samenwerking meer nodig is. In dit wetsvoorstel is daarom een bepaling opgenomen voor de besluitvorming over de landelijke en lokale digitale infrastructuur, waarbij wordt aangesloten bij de bestaande Wsob-rolverdeling en netwerkstructuur.21

Caribisch Nederland

De Wsob is, met uitzondering van enkele artikelen,22 ook van toepassing in Caribisch Nederland. Een extra inspanning is nodig om het bibliotheekwerk in Caribisch Nederland te versterken. Daarvoor wordt een afzonderlijk maatwerktraject opgezet. In dit wetsvoorstel wordt daarnaast voorzien in ondersteuning voor Caribisch Nederland door een Nederlandse provinciale ondersteuningsinstelling. De minister wijst in afstemming met Caribisch Nederland een provinciale ondersteuningsinstelling aan die ondersteuning biedt aan de bibliotheken in Caribisch Nederland.

2.1 Wijziging Auteurswet en de Wet op de naburige rechten

Leenrechtvergoeding voor uitlening van boeken via scholen en mbo-instellingen Veel scholen verbeteren de kwaliteit van hun schoolbibliotheken. Zij breiden de collecties uit en voegen actuele titels toe. Deze activiteiten zijn onderdeel van het beleid om het lezen onder de jeugd te stimuleren. Vaak gebeurt dat in samenwerking met de lokale openbare bibliotheek, bijvoorbeeld via het programma 'de Bibliotheek op School'. De Auteurswet staat het uitlenen van auteursrechtelijk beschermde werken zoals boeken, tijdschriften en andere geschriften toe. Reguliere bibliotheken die uitleningen verrichten, zijn daarvoor aan de rechthebbenden een billijke vergoeding verschuldigd. Die vergoeding wordt geïnd door een door de Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangewezen rechtspersoon, te weten: de Stichting Leenrecht. Die Stichting keert de vergoeding uit aan rechthebbenden via zogeheten verdeelorganisaties. De Stichting Leenrecht en de verdeelorganisaties staan daarbij onder toezicht van het College van Toezicht Auteursrechten , bedoeld in de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten (CvTA).

Op grond van de Auteurswet zijn scholen - net als andere 'instellingen van onderwijs' en 'instellingen van onderzoek' - echter vrijgesteld van de afdracht van leenrechtvergoedingen bij de uitlening van werken.23 In de praktijk blijkt onder andere door het voornoemde programma ^e Bibliotheek op School' sprake te zijn van een verschuiving van uitleningen van kinder- en jeugdboeken door lokale bibliotheken (tegen betaling van een billijke vergoeding) naar schoolbibliotheken (die zijn vrijgesteld van het betalen van betaling van een billijke vergoeding). De rechthebbenden krijgen daardoor steeds vaker geen billijke vergoeding.

Schrijvers van kinder- en jeugdboeken vormen een essentiële schakel bij leesbevordering. Zij zorgen voor een rijke en actuele collectie kinder- en jeugdliteratuur. Fair pay is een belangrijke pijler in het cultuurbeleid. Het is van belang dat deze schrijvers evenals andere daarbij betrokken rechthebbenden, zoals illustratoren en uitgevers, een billijke vergoeding kunnen krijgen wanneer hun kinder- en jeugdboeken worden uitgeleend. Het moet blijven lonen om kinder- en jeugdboeken te schrijven en daarin te investeren, en het moet worden voorkomen dat de schoolbibliotheek daar onbedoeld afbreuk aan doet. Daarom heeft de toenmalige Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2022 afspraken gemaakt met rechthebbenden over leenrechtvergoedingen bij uitleningen door scholen. De afspraken betreffen een tijdelijke regeling voor compensatie voor leenrechtvergoedingen die vanwege de vrijstelling niet worden afgedragen, en het voornemen om te komen tot een structurele wettelijke regeling via een wijziging van de Auteurswet.24 Met dit wetsvoorstel wordt in die structurele wettelijke regeling voorzien.

Voorgesteld wordt de vrijstelling op te heffen voor uitleningen door scholen in het primair, voortgezet en (voortgezet) speciaal onderwijs en instellingen in het middelbaar beroepsonderwijs, en door de aan die scholen verbonden bibliotheken (hierna kortheidshalve: scholen en mbo-instellingen), waarbij de billijke vergoeding voor de uitleningen door deze scholen en mbo-instellingen rechtstreeks door de Staat wordt betaald. De vergoeding komt daarbij ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Als scholen en mbo-instellingen betalingsplichtig zouden worden gemaakt, dan zou dit er mogelijk toe kunnen leiden dat zij de boeken niet mee naar huis zouden geven. Als de boeken namelijk op school blijven, is er geen sprake van uitlenen in de auteursrechtelijke betekenis van het woord en is er dus ook geen vergoeding verschuldigd. De regering wil echter juist stimuleren dat boeken mee naar huis gaan om scholieren en mbo-studenten ook thuis in de gelegenheid te stellen te lezen. Het vorenstaande laat uiteraard onverlet dat er onder omstandigheden goede redenen kunnen zijn boeken niet mee te geven, zoals het risico op het zoekraken en het beschadigen ervan.

Bij AMvB worden nadere regels gegeven over de wijze waarop de hoogte van de billijke vergoeding voor het uitlenen van werken door de scholen en mbo-instellingen wordt vastgesteld. Gelet op de strekking van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 juni 2011 in zaak C-271/10 tussen Vewa tegen de Belgische Staat (ECLI:EU:C:2011:442) zal de billijke vergoeding te allen tijde verband moeten houden met het uitlenen. In de AMvB zal worden geregeld dat de vergoeding wordt bepaald aan de hand van de formule P x Q, waarbij P staat voor de vergoeding per uitlening en Q voor het aantal uitleningen. Wat de P betreft, ligt het voor de hand aan te haken bij de door de Stichting Onderhandelingen Leenvergoeding vastgestelde en in de loop van de jaren geïndexeerde vergoeding.

De Q kan worden benaderd door bijvoorbeeld periodiek onderzoek te laten verrichten naar welke werken door de scholen en mbo-instellingen worden uitgeleend en hoe vaak dat gebeurt. Zo'n onderzoek zal door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden verzorgd. Scholen en mbo-instellingen worden er niet toe verplicht een uitleenadministratie bij te houden vanwege de daarmee gepaard gaande administratieve rompslomp en kosten. Scholen en mbo-instellingen kunnen wel worden gevraagd om op vrijwillige basis gegevens aan te leveren over het aantal uitleningen in algemene zin.

Aanscherping wettelijke regeling Stichting onderhandelingen leenrechtvergoeding en de Stichting onderhandelingen thuiskopievergoeding

In dit wetsvoorstel is tevens een aanscherping van de wettelijke regeling voor de Stichting onderhandelingen leenrechtvergoeding (hierna: StOL) en (op gelijke wijze) de Stichting onderhandelingen thuiskopievergoeding (hierna: SOnT). Daartoe worden de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten gewijzigd.

De voorgestelde wijzigingen strekken ertoe de regels rondom de StOL te verduidelijken en de governance en bekostiging te verbeteren en professionaliseren. Geregeld wordt in de eerste plaats dat de voorzitters van de StOL en de SOnT, recht krijgen op een beloning voor hun werkzaamheden en dat deze beloning in het benoemingsbesluit wordt geregeld. In de tweede plaats wordt geregeld dat dat de voorzitters voor een termijn van ten hoogste drie jaren worden benoemd en maximaal twee keer kunnen worden herbenoemd voor opnieuw telkens een termijn van drie jaren.

Daarnaast wordt geregeld dat Stichting Leenrecht en de Stichting de Thuiskopie de kosten van de StOL, onderscheidenlijk de SOnT gaan dragen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen daaromtrent, zo nodig, nadere regels worden gesteld. De Stichting Leenrecht en de Stichting de Thuiskopie heeft er profijt van dat de leenrechttarieven op een goede wijze worden vastgesteld. Om die reden is het billijk dat deze stichtingen de kosten dragen die door de onderhandelingsstichtingen moeten worden gemaakt om naar behoren te kunnen functioneren. Het gaat hierbij om een betrekkelijk gering bedrag, dat voor de StOL op een paar duizend euro per jaar, en voor de SOnT op ongeveer € 50.000 per jaar wordt geraamd. Ten slotte wordt geregeld dat de door de StOL en SOnT vastgestelde tarieven voortaan worden gepubliceerd in de Staatscourant om de kenbaarheid ervan te vergroten.

3.    Gevolgen

Doel van dit wetsvoorstel is dat iedere gemeente en de openbare lichamen structureel beschikken over ten minste één volwaardige bibliotheekvestiging. Het netwerk van openbare bibliotheken wordt door middel van het wetsvoorstel versterkt. In potentie kunnen daarmee alle inwoners binnen een redelijke afstand gebruik maken van de diensten en activiteiten van de lokale bibliotheek. Het wetsvoorstel voorziet in de daarvoor noodzakelijke bestuurlijke, financiële en organisatorische randvoorwaarden.

4.    Uitvoering

Het wetsvoorstel is opgesteld na een cyclus van ambtelijke en bestuurlijke overleggen met de betrokken overheden en bibliotheekpartijen: de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) en de KB. Dit overleg startte direct bij de uitwerking van de voorstellen in het coalitieakkoord en twee bibliotheekbrieven.25 Vervolgens heeft het overleg zich met name gericht op de afstemming over een mogelijke wettelijke zorgplicht en op de invulling van het begrip 'volwaardige bibliotheek'. De uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel, inclusief handhaafbaarheid en toezicht, was hierbij een belangrijk aandachtspunt. Daarbij speelde de vraag welke onderwerpen op het niveau van de wet moeten worden geregeld en welke onderwerpen partijen in onderling overleg kunnen regelen. Op basis hiervan is ervoor gekozen in de wet de hoofdcriteria van de zorgplicht vast te leggen. Deze zijn: in iedere gemeente minimaal een bibliotheekvestiging met een fysieke collectie, een minimumaantal uren per week geopend met professionele bemanning en het opstellen van een meerjarenplan. Voorschriften voor het meerjarenplan worden op niveau van lagere regelgeving nader uitgewerkt. Ook het financiële kader en de verdeling van middelen over gemeenten via het gemeentefonds waren onderwerpen van ambtelijk en bestuurlijk overleg. Het wetsvoorstel handhaaft de hoofdstructuur van de Wsob en de bestaande verdeling van verantwoordelijkheden tussen de overheden en tussen de bibliotheekvoorzieningen. De toename van de administratieve lasten blijft beperkt tot het opstellen van het meerjarenplan door de gemeenten en openbare lichamen en de toezichtstaken van de provincie.

Tot slot is met betrokken overheden en bibliotheekpartijen gesproken over werkbare termijnen van inwerkingtreding wat betreft het meerjarenplan, de zorgplicht en het toezicht. Gemeenten hebben voldoende tijd nodig om na publicatie van de wet een meerjarenplan op te stellen en te voldoen aan de zorgplicht. Het voornemen is dat gemeenten hun meerjarenplannen uiterlijk een jaar na publicatie van deze wet publiceren en dat de zorgplicht drie jaar na publicatie van deze wet in werking treedt, waardoor gemeenten uiterlijk op dat moment aan de zorgplicht moeten voldoen.

Daarmee krijgen ook provincies voldoende tijd zich voor te bereiden op om de nieuwe toezichtstaak.

[PM - uitvoeringstoetsen]

5.    Toezicht en handhaving

Toezicht en de handhaving vinden plaats volgens het bestaande stelsel van het generieke interbestuurlijke toezicht, zoals geregeld in de Gemeentewet en de Provinciewet.26 Toegepast op het beleidsterrein van de openbare bibliotheken betekent dit het volgende. De huidige bevorderingstaak van gemeenten wordt verzwaard naar een zorgplicht. Het betreft een taak die in medebewind wordt uitgevoerd. Volgens de principes van het generiek interbestuurlijke toezicht houdt de provincie toezicht op de uitvoering van deze taak. Het gemeentelijk meerjarenplan en de jaarlijkse monitorgegevens van de KB zijn bronnen waarop de provincies zich kunnen baseren. Het toezicht op de naleving van de zorgplicht is een nieuwe provinciale toezichtstaak. Voor de uitvoering daarvan zal het Rijk budget beschikbaar stellen. Het Rijk houdt toezicht op de uitvoering van de zorgplicht door de provincies. Doordat in Caribisch Nederland het provinciale niveau ontbreekt, zal de minister daar het toezicht uitvoeren. In een periodiek bestuurlijk overleg bespreken de minister, de VNG, het IPO, de VOB, de KB en de gezamenlijke provinciale ondersteuningsinstellingen de ontwikkelingen in het bibliotheekstelsel. Daarbij betrekken zij onder andere de bevindingen van het toezicht door de provincies, de jaarlijkse gegevens van de KB over de ontwikkelingen in het bibliotheekstelsel en de gegevens uit de certificering van bibliotheken.

6.    Financiële gevolgen

Gemeenten en de openbare lichamen krijgen de wettelijke taak het bibliotheekaanbod ten minste op het niveau van dit wetsvoorstel te brengen. Dat is een verzwaring van de huidige bevorderingstaak van gemeenten. Een beperkt aantal gemeenten zonder bibliotheek zal een nieuwe bibliotheekvestiging moeten realiseren. Van gemeenten waar het bibliotheekaanbod het in dit wetsvoorstel beschreven minimumniveau al heeft, wordt verwacht dat zij de openbare bibliotheek op basis van lokale maatschappelijke opgaven doorontwikkelen conform de onder paragraaf 2 beschreven lijnen. Voor het geheel hiervan is een structureel budget van circa € 58,8 miljoen per jaar beschikbaar. Uit dit budget wordt ten eerste aan gemeenten een bedrag ter beschikking gesteld via het gemeentefonds. De uitkering per gemeente wordt berekend op basis van een bedrag per inwoner in combinatie met een bedrag dat tenminste benodigd is om een vestiging te exploiteren. Het bedrag per inwoner bedraagt € 2,90 waarbij het totale bedrag per gemeente nooit lager is dan € 100.000. Deze berekeningswijze stelt kleinere gemeenten in staat een vestiging te exploiteren.

Ten tweede zal het Rijk uit dit budget een bedrag beschikbaar stellen voor het interbestuurlijk toezicht van provincies op de zorgplicht. [PM - uitkomsten uitvoeringstoets IPO]. Om het bibliotheekwerk in Caribisch Nederland te versterken, worden de openbare lichamen in eerste instantie gefinancierd door middel van individuele tijdelijke intensiveringen via de bijzondere uitkering. Hiervoor is in totaal een bedrag van € 385.000 per jaar beschikbaar, als volgt verdeeld: Bonaire € 150.000, St. Eustatius € 125.000 en Saba € 110.000. Het streven is dit budget voor de openbare lichamen uiteindelijk beschikbaar te stellen via de vrije uitkering in het BES-fonds.

7.    Evaluatie

De Wsob bevat de bepaling dat de wet binnen vijf jaar na inwerkingtreding, dus binnen vijf jaar na 1 januari 2015, wordt geëvalueerd. Die evaluatie heeft plaatsgevonden in 2019-2020. Dit wetsvoorstel regelt dat de wet, gerekend vanaf het moment van inwerkingtreding, elke vijf jaar wordt geëvalueerd. Daarmee komt een periodiek beeld beschikbaar van de resultaten van de wet en van de ontwikkelingen in de bibliotheeksector.

8.    Advies en consultatie

[PM - resultaten van de internetconsultatie, consultatie CN en uitvoeringstoetsen].

9.    Regeldruk

Het wetsvoorstel heeft merendeels betrekking op de taken van gemeenten en provincies. Hierbij is geen sprake van regeldruk, omdat de gemeenten en provincies publiekrechtelijke organisaties zijn. Deze effecten van het wetsvoorstel zijn vanzelfsprekend wel onderwerp van de verschillende uitvoeringstoetsen.

Voor burgers heeft het wetsvoorstel geen regeldrukeffecten. Voor de POI's zijn de regeldrukeffecten beperkt: de wijzigingen met betrekking tot de taken van de POI's expliciteren de bestaande praktijk. Wel is regeldruk gemoeid met de procedure op basis waarvan door de minister een POI voor Caribisch Nederland wordt aangewezen. Deze regeldrukeffecten zullen nader in beeld worden gebracht bij de uitwerking van deze procedure in de genoemde ministeriële regeling.

De wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten brengt geen regeldruk met zich mee.

Artikelsgewijs deel

Artikel I, onderdeel A (artikel 1 Wsob)

In het kader van de invoering van de zorgplicht is ervoor gekozen om het begrip "bibliotheekvestiging" te definiëren in de wet. Hiermee wordt beoogd te verduidelijken dat een bibliotheekvestiging een voor een ieder toegankelijke, vaste fysieke locatie van een lokale bibliotheek is. Met "vast" wordt bedoeld: niet mobiel en niet tijdelijk. Een bibliobus, pop-upbibliotheek of andere niet-vaste locaties vallen dus niet onder dit begrip. Het feit dat een bibliotheekvestiging voor eenieder toegankelijk moet zijn, betekent niet dat geen lidmaatschapsgelden of contributie kunnen worden geheven.

Artikel I, onderdeel B (artikel 3 Wsob)

Artikel 3 van de Wsob bepaalt dat de wet mede van toepassing is in Caribisch Nederland, waarbij een aantal artikelen zijn uitgezonderd. Artikel I, onderdeel B, doet de uitzondering van artikel 16 van de Wsob vervallen. Omdat in het nieuwe artikel 16 een bijzonder regime voor Caribisch Nederland is opgenomen, is het niet langer nodig om de toepassing van dit artikel expliciet uit te zonderen in artikel 3.

Artikel I, onderdeel C (artikel 5 Wsob)

Dit betreft een technische wijziging van artikel 5 van de Wsob, waarmee verduidelijkt wordt dat de verplichtingen uit dat artikel enkel gelden voor de lokale bibliotheken en de KB, voor zover het haar taak tot het in stand houden van de landelijke digitale bibliotheek betreft. Materieel wordt geen verandering van het artikel beoogd.

Artikel I, onderdeel D (artikel 6 Wsob)

Dit onderdeel bevat een tweetal technische wijzigingen in artikel 6, tweede lid, van de Wsob.

Artikel I, onderdeel E (artikel 6a (nieuw) Wsob)

Met dit onderdeel wordt een nieuw artikel 6a in de Wsob ingevoegd. In dit artikel is de zorgplicht voor gemeenten en openbare lichamen vastgelegd. Het eerste lid geeft nadere invulling aan de zorgplicht. Op grond van artikel 6a, eerste lid, van de Wsob mag de vestiging niet uitsluitend een digitale collectie aanbieden. Bovendien moet de vestiging minimaal een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal uur per week met professionele personeelsbezetting geopend zijn. Met "professioneel" wordt bedoeld: bezoldigd personeel met passende kennis en kunde ten behoeve van hun werk in de bibliotheek. Het enkel beschikken over vrijwilligers is daarmee onvoldoende om te voldoen aan de zorgplicht.

De urennorm wordt bij AMvB vastgesteld. Er is voor delegatie gekozen omdat de zorgplicht, en daarmee ook de urennorm, een nieuwe verplichting wordt voor gemeenten. In dat licht kan het wenselijk zijn om de urennorm na enige tijd bij te stellen, waardoor delegatie naar een AMvB wenselijk is. Het voornemen is om het aantal uur aanvankelijk op 15 uur te stellen.

Het tweede lid van artikel 6a van de Wsob verplicht het college van burgemeester en wethouders dan wel het bestuurscollege een meerjarenplan vast te stellen en te publiceren. Bij het opstellen van het meerjarenplan moet de lokale bibliotheek betrokken worden. Het is aan het college van burgemeester en wethouders dan wel het bestuurscollege om deze betrokkenheid vorm te geven binnen de lokale context. Op grond van het derde lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de inhoud van het meerjarenplan.

Artikel I, onderdeel G (artikel 9 Wsob)

Dit betreft enkele technische wijzigingen in artikel 9 van de Wsob, waarmee wordt verduidelijkt dat de landelijke digitale infrastructuur geen onderdeel is van de landelijke digitale bibliotheek, maar een bredere set voorzieningen die de KB verzorgt. Deze uitleg komt reeds overeen met de praktijk, maar was in de huidige wettekst onvoldoende duidelijk opgenomen.

Artikel I, onderdeel F (artikel 8 Wsob)

Artikel I, onderdeel F, voegt een nieuw onderdeel g toe aan artikel 8 van de Wsob. Op grond van onderdeel g zijn deelnemers aan het netwerk van openbare bibliotheekvoorzieningen verplicht om samen met de andere deelnemers te werken aan innovaties ten behoeve van openbare bibliotheekvoorzieningen.27 In de huidige Wsob is het werken aan innovaties uitsluitend een taak van de provinciale ondersteuningsinstellingen (artikel 16, tweede lid, onderdeel b, Wsob). Omdat het echter wenselijk is dat alle deelnemers aan het netwerk in onderlinge samenwerking bijdragen aan innovaties van openbare bibliotheekvoorzieningen, is deze taak verplaatst naar artikel 8.

Artikel I, onderdeel H (artikel 10 Wsob)

In het opschrift en het tweede lid van het artikel wordt het begrip "collectieplan" vervangen door het begrip "gezamenlijk collectieplan", zoals dat al in het eerste en derde lid werd gehanteerd. Dit betreft een technische wijziging om de gehanteerde begrippen binnen het artikel te uniformeren. Het eerste en derde lid worden samengevoegd ter verduidelijking van het artikel.

Artikel I, onderdeel I (artikel 11 Wsob)

Dit betreft een tweetal technische aanpassingen, waarmee geen inhoudelijke wijzigingen worden beoogd.

Artikel I, onderdeel J (artikel 16 Wsob)

Met dit wijzigingsartikel wordt artikel 16 van de Wsob opnieuw gestructureerd. De belangrijkste wijziging betreft het toevoegen van een zorgplicht voor gedeputeerde staten om ervoor te zorgen in elke provincie ten minste één provinciale ondersteuningsinstelling werkzaam is. Dit betekent echter niet dat in elke provincie een andere provinciale ondersteuningsinstelling werkzaam moet zijn. Zoals ook de huidige praktijk is, kan een provinciale ondersteuningsinstelling in meerdere provincies werkzaam zijn.

De taken van de provinciale ondersteuningsinstellingen worden verduidelijkt. Hierbij is van belang dat de provinciale ondersteuningsinstellingen de in het tweede lid genoemde taken reeds uitvoerden op grond van het voorgaande artikel 16 van de Wsob. Het betreft dus enkel een verduidelijking van de wettekst. Inhoudelijk is wel van belang dat de taak van provinciale ondersteuningsinstellingen om te zorgen voor de ontwikkeling van innovaties ten behoeve van de lokale bibliotheken is verplaatst naar artikel 8. Daarmee is deze taak niet langer alleen op de provinciale ondersteuningsinstellingen van toepassing, maar wordt het een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor alle deelnemers aan het netwerk van openbare bibliotheekvoorzieningen (te weten: de lokale bibliotheken en de KB). Zie over deze wijziging nader de toelichting bij artikel I, onderdeel F.

Het derde lid regelt de aanwijzing van een provinciale ondersteuningsinstelling in Caribisch Nederland. De openbare lichamen zijn geen provincies en vallen dus niet onder het bereik van het eerste lid. Op grond van artikel 16, derde lid, van de Wsob wijst de minister een provinciale ondersteuningsinstelling aan die werkzaam is ten behoeve van Caribisch Nederland. De bekostiging van deze ondersteuningsinstelling vindt plaats via subsidieverlening door de minister. De aanwijzingsperiode bedraagt vijf jaar en de aanwijzingsprocedure zal bij ministeriële regeling nader worden uitgewerkt.

Artikel I, onderdeel K, L en M (artikelen 17 en 17a (nieuw) Wsob)

Om de verhouding tussen de landelijke digitale bibliotheek en de landelijke digitale infrastructuur te verduidelijken, worden de bepalingen omtrent de landelijke digitale infrastructuur met artikel I, onderdeel N, ondergebracht in een apart artikel 17a van de Wsob. Het eerste lid van artikel 17a bevat een open norm voor omvang en inhoud van de landelijke digitale infrastructuur. De invulling van deze norm kan nader worden uitgewerkt bij AMvB, zoals bepaald in het tweede lid. Hoewel het vooralsnog niet de bedoeling is de omvang en inhoud van de landelijke digitale infrastructuur te wijzigen ten opzichte van de huidige praktijk, is delegatie wenselijk zodat de invulling van de norm indien nodig sneller kan worden bijgesteld, bijvoorbeeld naar aanleiding van technologische ontwikkelingen. De KB wordt bij de uitwerking betrokken.

De reeds bestaande verplichting voor de KB om een beheerplan op te stellen als onderdeel van het instellingsplan wordt verplaatst naar een zelfstandig artikel (artikel 17b van de Wsob). Met deze technische wijziging wordt de verhouding tussen de landelijke digitale bibliotheek en de landelijke digitale infrastructuur binnen het beheerplan verduidelijkt in navolging van de eerdergenoemde aanpassing aan artikel 17. De voorgeschreven onderdelen van het beheerplan blijven echter hetzelfde als voor de inwerkingtreding van deze wet. Er wordt enkel toegevoegd dat de KB het beheerplan afstemt met de andere deelnemers aan het netwerk. Hiermee wordt gehoor gegeven aan de wens van de sector.

Omdat de bepalingen over de landelijke infrastructuur nu in artikel 17a zijn opgenomen, vervalt artikel 17, eerste lid, onderdeel a (artikel I, onderdeel L, onder 1). Het tweede lid van artikel 17 komt te vervallen, omdat dit is ondergebracht in artikel 17b. Artikel I, onderdeel K, brengt het onderscheid tussen de landelijke digitale bibliotheek en de landelijke digitale infrastructuur tot uitdrukking in het opschrift van hoofdstuk 4 van de Wsob.

Artikel I, onderdeel N (artikel 29 Wsob)

Met dit wijzigingsartikel wordt de eenmalige evaluatie van de Wsob omgezet in een vijfjaarlijkse evaluatiecyclus.

Artikel II, onderdeel A (artikel 15d van de Auteurswet)

Het uitlenen van werken door openbare bibliotheken is toegestaan, indien daarvoor een billijke vergoeding wordt betaald. Op basis van artikel 15d van de Auteurswet is de Stichting onderhandelingen leenrechtvergoeding (StOL) aangewezen om de hoogte van die billijke vergoeding of leenrechttarieven vast te stellen. De voorgestelde wijzigingen in artikel 15d van de Auteurswet strekken ertoe de regels rondom de StOL te verduidelijken en de governance en bekostiging te verbeteren en professionaliseren.

Geregeld wordt in de eerste plaats dat de voorzitter van de StOL, die door de Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt benoemd, recht krijgt op een beloning voor zijn werkzaamheden en dat deze beloning in het benoemingsbesluit wordt geregeld. De Wet normering topinkomens is van toepassing en bepaalt de maximale hoogte van de vergoeding. In de tweede plaats wordt geregeld dat dat de voorzitter van de StOL voor een termijn van ten hoogste drie jaren wordt benoemd en maximaal twee keer kan worden herbenoemd voor opnieuw telkens een termijn van drie jaren. Deze termijn sluit aan bij de geldende statuten van de StOL.

In de derde plaats wordt geregeld dat Stichting Leenrecht de kosten van de StOL, waaronder de beloning van de voorzitter gaat dragen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen daaromtrent, zo nodig, nadere regels worden gesteld. De Stichting Leenrecht heeft er profijt van dat de leenrechttarieven op een goede wijze worden vastgesteld. Om die reden is het billijk dat Stichting Leenrecht de kosten draagt die de StOL maakt om naar behoren te kunnen functioneren. De kosten worden op een paar duizend euro per jaar geraamd. In de vierde plaats wordt geregeld dat de door de StOL vastgestelde tarieven voortaan worden gepubliceerd in de Staatscourant om de kenbaarheid ervan te vergroten.

Artikel II, onderdeel B (artikel 15da van de Auteurswet)

Er wordt een nieuw artikel 15da in de Auteurswet ingevoegd, waarin een regeling wordt getroffen voor het uitlenen van werken van letterkunde, wetenschap of kunst door scholen en mbo-instellingen. Deze onderwijsinstellingen en daaraan verbonden bibliotheken kunnen niet langer profiteren van de vrijstelling van het betalen van een billijke vergoeding voor het uitlenen ingevolge artikel 15d, tweede lid, van de Auteurswet. Zij zijn een billijke vergoeding verschuldigd. De plicht tot betaling van deze vergoeding rust echter op de Staat en drukt op de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Bij algemene maatregel van bestuur, op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop de hoogte wordt vastgesteld van de billijke vergoeding voor het uitlenen van werken door scholen. In het algemeen deel is al toegelicht wat daarin op hoofdlijnen zal worden geregeld.

Artikel II, onderdeel C (artikel 15e Auteurswet)

Dit onderdeel regelt dat geschillen over de billijke vergoeding voor het uitlenen van werken van letterkunde, wetenschap of kunst door scholen uitsluitend worden beslecht door de rechtbank Den Haag die over bijzondere expertise dienaangaande beschikt. Hiermee wordt aangesloten bij al bestaande zaaksconcentratie van auteursrechtelijke geschillen over billijke vergoedingen voor gebruik van werken van letterkunde, wetenschap of kunst bij de rechtbank Den Haag.

Artikel II, onderdeel D (artikel 15f, eerste lid, Auteurswet)

Op grond van artikel 15da komt de verplichting tot betaling van de billijke vergoeding voor het uitlenen van werken van letterkunde, wetenschap of kunst door scholen op de Staat te rusten. Het onderhavige onderdeel regelt dat de Staat die vergoeding rechtstreeks (dus zonder tussenkomst van de scholen die de uitleningen feitelijk verrichten) betaalt aan Stichting Leenrecht. Die stichting is eerder al door de Minister van Justitie in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangewezen als representatieve rechtspersoon die met uitsluiting van anderen is belast met de inning en verdeling van de vergoeding voor uitlenen. Over de meer praktische aspecten van de betaling van de billijke vergoeding (zoals het precieze moment en de wijze van uitbetalen) worden afspraken gemaakt tussen Stichting Leenrecht en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Stichting Leenrecht staat onder toezicht van het CvTA, bedoeld in de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten. De verdeling van de vergoeding onder rechthebbenden geschiedt via verdeelorganisaties overeenkomstig een door de stichting opgesteld en door het CvTA goedgekeurd reglement. Het ligt voor de hand dat de uitkering van de billijke vergoeding voor uitleningen door scholen via dezelfde reglementen gaat verlopen. De verdeelorganisaties staan bij de verdeling van de vergoeding onder toezicht van het CvTA.

Artikel II, onderdeel E (artikel 16e van de Auteurswet)

De wijzingen die worden doorgevoerd met betrekking tot de StOL (zie nader de toelichting bij artikel II, onderdeel A) worden ook op gelijke wijze en op gelijke gronden doorgevoerd voor de SOnT. Stichting de Thuiskopie draagt de kosten van de SOnT, waaronder de beloning van de voorzitter en zijn secretariële ondersteuning. De totale kosten daarvan bedroegen in de periode 2022-2024 ongeveer € 20.000 per jaar. Verder wordt in de wet verduidelijkt dat de SOnT niet alleen de hoogte van de vergoeding vaststelt, maar ook de vergoedingsplichtige voorwerpen.

Artikel II, onderdeel F (artikel 17d Auteurswet)

Op de algemene maatregel van bestuur die de billijke vergoeding regelt voor het uitlenen van werken van letterkunde, wetenschap en kunst door scholen en mbo-instellingen, is de zogenaamde nahangregeling van toepassing. De algemene maatregel van bestuur treedt bijgevolg niet eerder dan acht weken na publicatie in het Staatsblad in werking zodat de Eerste en Tweede Kamer de primair verantwoordelijke minister daarover desgewenst nog vragen kunnen stellen om extra controle uit te oefenen.

Artikel III (artikel 15b van de Wet op de naburige rechten)

De wijzigingen die worden voorgesteld met betrekking tot de StOL voor het auteursrecht worden met dit artikel - op gelijke wijze en op gelijke gronden - ook verwerkt in artikel 15b van de Wet op de naburige rechte (zie hierover nader de toelichting bij artikel II, onderdeel A).

Artikel IV (Overgangsrecht)

Om te borgen dat de eerste meerjarenplannen voor een uniform tijdstip worden opgeleverd, wordt bij wijze van overgangsrecht bepaald dat deze plannen uiterlijk op een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip worden gepubliceerd. Bij het bepalen van dit tijdstip wordt rekening gehouden met de uitvoerbaarheid van deze verplichting voor gemeenten.

Artikel V (Inwerkingtreding)

In het kader van dit wetsvoorstel is gekozen voor gedifferentieerde inwerkingtreding. Hiermee wordt ruimte geboden om de inwerkingtreding van het wetsvoorstel aan te passen aan de behoefte van de betrokken sector.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Eppo Bruins

W14607.K-1 20

1

   Stb. 2014, 471.

2

   Kamerstukken II 2019/20, 33846, nr. 57.

3

   Artikel 5 Wsob. Deze bibliotheekfuncties sluiten aan bij de missie en visie voor openbare bibliotheken in het Public Library Manifesto 1994 en 2022 van IFLA-Unesco. Te raadplegen via https://repository.ifla.org/items/a534bffe-ba82-4e8a-af8a-a32061e10a00, onderscheidenlijk https://repository.ifla.org/items/25ed361c-9e71-4f46-a53d-42856c61fa6f.

4

   Artikel 4 Wsob.

5

   Te raadplegen via

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2022/01/10/coalitieakkoord-omzien-naar-

elkaar-vooruitkijken-naar-de-toekomst.

6

   Kamerstukken II 2022/23, 33846, nr. 70.

7

   Stcrt. 2023, 9297.

8

   Kamerstukken II 2021/22, 32820, nr. 474.

9

   Een bibliotheek voor iedereen (advies Raad voor cultuur van 11 februari 2020), bijlage bij Kamerstukken II 2019/20, 33846, nr. 56.

10

   Kamerstukken II 2023/24, 33846, nr. 71.

11

   Voor de omschrijving van een bibliotheekvestiging is aansluiting gezocht bij de definities van de bibliotheekmonitor van de KB.

12

   Het plan past daarmee binnen de kaders, opgenomen in artikel 111, eerste lid, onderdeel a, van de Gemeentewet.

13

   CBS Statline, 2023. Cijfers over het jaar 2022.

14

   Bibliotheekconvenant 2024-2027, Stcrt. 2024, PM.

15

   Bibliotheek in zicht, KB, 18 september 2024.

16

   Ook wel 'single identity' genoemd.

17

   De landelijke digitale infrastructuur bestaat o.a. uit de nationale bibliotheekcatalogus, het datawarehouse, website as a service, authenticatie en registratie.

18

   Artikel 18 Wsob.

19

   Artikel 18, derde lid, Wsob.

20

   Artikel 10 Wsob.

21

   Artikel 9, onderdeel b, Wsob.

22

   Vgl. artikel 3 Wsob.

23

   Artikel 15c, tweede lid, Auteurswet.

24

Kamerstukken II 2023/24, 33846, nr. 71.

25

Kamerstukken II 2022/23, 33846, nr. 70 en 71.

26

Wet revitalisering generiek toezicht, Stb. 2012, 233.

27

Het netwerk van openbare bibliotheekvoorzieningen bestaat op grond van artikel 7 van de Wsob uit de lokale bibliotheken, de provinciale ondersteuningsinstellingen en de Koninklijke Bibliotheek.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.