Verslag van een schriftelijk overleg met de minister van KGG over kabinetsreactie evaluatie klimaatbeleid - Tijdelijke regels inzake de instelling van een Klimaatfonds (Tijdelijke wet Klimaatfonds)

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. L toegevoegd aan wetsvoorstel 36274 - Tijdelijke wet Klimaatfonds i en wetsvoorstel 36410 XIII - Vaststelling begroting Economische Zaken en Klimaat 2024.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Tijdelijke regels inzake de instelling van een Klimaatfonds (Tijdelijke wet Klimaatfonds); Verslag van een schriftelijk overleg met de minister van KGG over kabinetsreactie evaluatie klimaatbeleid
Document­datum 04-10-2024
Publicatie­datum 04-10-2024
Nummer KST1159828
Kenmerk 36274; 36410 XIII, nr. L
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2024-2025

36 274    Tijdelijke regels inzake de instelling van een Klimaatfonds

(Tijdelijke wet Klimaatfonds)

36 410 XIII    Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van

Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2024

L1

VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 27 september 2024

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken/Klimaat en Groene Groei1 2 hebben kennisgenomen van de toenmalige minister voor Klimaat en Energie van 14 juni 2024 over de kabinetsreactie evaluaties naar doeltreffendheid en doelmatigheid van het klimaatbeleid en het overzicht bij klimaatuitgaven.3

Naar aanleiding hiervan is op 10 juli 2024 een brief gestuurd aan de minister van Klimaat en Groene Groei.

De minister heeft op datum 23 september 2024 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken/Klimaat en Groene Groei, Karthaus

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de minister van Klimaat en Groene Groei Den Haag, 10 juli 2024

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat hebben met belangstelling kennisgenomen van de toenmalige minister voor Klimaat en Energie van 14 juni 2024 over de kabinetsreactie evaluaties naar doeltreffendheid en doelmatigheid van het klimaatbeleid en het overzicht bij klimaatuitgaven.4 De leden van de fracties van BBB, Christenunie en PvdD hebben naar aanleiding daarvan een aantal vragen en opmerkingen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van BBB

De fractieleden van de BBB stellen dat rechtvaardigheid als een expliciet uitgangspunt voor (uitkomst van) beleid kan worden gezien, naast doelmatigheid en doeltreffendheid. Zo wordt ook duidelijk dat er op basis van rechtvaardigheidsoverwegingen beleidskeuzes gemaakt kunnen worden die vanuit doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid minder effectief zijn. De band van recht met rechtvaardigheid is in de praktijk vaak minder groot dan men zou verwachten. De wetten en regels van het recht zijn immers vaak de uitkomst van (politieke) compromissen. U overweegt rechtvaardigheid te gaan hanteren als uitgangspunt van beleid, naast doeltreffendheid en doelmatigheid. Lagere uitvoeringskosten en regeldruk worden echter niet genoemd als mogelijk uitgangspunt.

Waar de één strengere stikstofregels rechtvaardig vindt, zal de ander een gelijk speelveld in Europa als rechtvaardig beoordelen. Kortom, er leven uiteenlopende politieke opvattingen over rechtvaardigheid. De fractieleden van de BBB vragen wat uw definitie van rechtvaardigheid is in relatie tot klimaatbeleid en klimaatuitgaven. Hoe gaat u rechtvaardigheid straks meten c.q. beoordelen? De fractieleden van de BBB ontvangen graag een toelichting hierop.

Vanuit doelmatigheid kan de bijdrage van klimaatsubsidies aan duidelijkere criteria worden gekoppeld om zogenaamde “free riding" zoveel mogelijk te voorkomen, aldus de fractieleden van de BBB. Het kabinet tekent hierbij aan dat daarbij zal moeten worden voorkomen dat dit resulteert in hoge uitvoeringskosten en complexe regelingen voor gebruikers.5 De fractieleden van de BBB vragen wat u concreet gaat doen om te voorkomen dat de regels nog complexer worden dan dat ze nu al zijn.

De fractieleden van de BBB zouden lagere uitvoeringskosten en het verminderen van regeldruk graag zien als expliciet uitgangspunt voor toekomstig klimaatbeleid. Bent u bereid dit te overwegen? Zo nee, waarom niet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van Christenunie De fractieleden van de Christenunie stellen dat uw voorganger in de kabinetsreactie van 14 juni 2024 schreef: “Ik heb op basis van het evaluatieonderzoek of anderszins geen signalen dat sprake is van concurrentie of conflictering van maatregelen. Uit het evaluatieonderzoek blijkt dat de instrumenten complementair zijn aan elkaar en aangrijpen aan op verschillende knelpunten".6

In de schriftelijke ronde rond de tijdelijke wet Klimaatfonds hebben de fractieleden van de Christenunie vragen gesteld bij de hoeveelheid van maatregelen die er thans zijn rond klimaatadaptie en klimaattransitie.7 Uw voorganger verwees in de beantwoording naar een brief van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van 18 oktober 2022 waarin de dienst aangeeft “dat stapeling van programma's en regelingen bij ondernemers leidt tot een complex geheel. Daarnaast zijn er soms ook regelingen die, onbedoeld, met elkaar conflicteren of concurreren. Dit werkt belemmerend voor ondernemers. Doel is juist dat programma's en regelingen toegankelijk zijn, voorzien in de behoeften en goed op elkaar aansluiten".8

De beantwoording van uw voorganger in de schriftelijke ronde lijkt te conflicteren met de kabinetsreactie van 14 juni 2024. Dit terwijl in het Syntheseonderzoek Klimaatbeleid (bijlage 2 van de brief) weldegelijk voorbeelden worden genoemd van negatieve synergiën, waaronder die van koolstofmarkten en technische standaarden (waarbij technische standaarden kunnen leiden tot een vermindering van de flexibiliteit van koolstofmarkten, met een lager gecombineerd effect van beide instrumenten als gevolg). Een ander voorbeeld van een negatieve synergie dat naar voren komt, is de combinatie van koolstofmarkten en adaptatie-subsidies, waarbij financiële steun aan bedrijven om zich te kunnen aanpassen aan klimaatverandering kan leiden tot een afname in motivatie om emissies te verminderen. Dergelijke conflicten kunnen de effecten van in dit geval de koolstofmarkten als beleidsmaatregel ondermijnen.9 Daarnaast luidt één van de aanbevelingen uit het Syntheseonderzoek op het gebied van beleidsevaluatie als volgt: Onderzoek interactie van instrumenten (...). Er zijn relatief weinig ex-postevaluaties uitgevoerd naar de interactie van verschillende type beleidsinstrumenten met elkaar.10

De fractieleden van de Christenunie vragen u hierop te reageren. Is er volgens u op dit moment voldoende inzicht in hoe klimaatmaatregelen met elkaar conflicteren, ook in de praktische uitvoering? En zo ja; op welke manier worden deze inzichten gebruikt om toekomstig klimaatbeleid te verbeteren als het gaat om doeltreffendheid en doelmatigheid?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van PvdD

De fractieleden van de PvdD vragen wat de definitie van systeemvraagstukken is die wordt gehanteerd in de brief.

De fractieleden van de PvdD stellen dat er naast systeemvraagstukken ook maatschappij-brede factoren zijn die de klimaattransitie beïnvloeden, zoals de politieke economie (brede welvaart als welzijnsindicator in plaats van BNP, bijvoorbeeld) en de waarden die ten grondslag liggen aan de samenleving (individualisme versus gemeenschapszin, bijvoorbeeld, of waarden ten aanzien van de relaties tussen de mens en natuur). Het syntheserapport van CE Delft adviseert ook om deze bredere economische veranderingen in gang te zetten voor (onder meer) het klimaatbeleid, aldus deze leden.11 De fractieleden van de PvdD vragen hoe deze maatschappij-brede factoren worden meegenomen in het klimaatbeleid (en andere duurzaamheidstransities), en met name in het aankomende klimaatplan, verwacht aan het einde van 2024.

De fractieleden van de PvdD vragen of negatieve invloeden uit andere beleidsterreinen op de klimaattransitie worden meegenomen (bijvoorbeeld subsidies op niet-duurzame landbouw) in de huidige en toekomstige evaluaties. Dus is het stopzetten van tegenstrijdig beleid - dat de klimaatdoelen in de weg zit - onderdeel van het klimaatbeleid, en met name het aankomende klimaatplan? Zo ja, hoe, en zo nee, waarom niet?

In het rapport van CE Delft wordt de conclusie gedeeld dat het afbouwen van (het ondersteunen van) niet-duurzame activiteiten dient te worden geïntensiveerd en dat de landbouwtransitie beter dient te worden geïntegreerd in het klimaatbeleid om zodoende ook in die sector effectiever aan klimaatbeleid te werken, aldus de fractieleden van de PvdD.12 In de beleidskaarten van CE worden verschillende sectoren genoemd, maar het stoppen van het door de overheid ondersteunen van niet-duurzame productie en consumptie wordt hier niet of nauwelijks genoemd, terwijl dit niet alleen de effectiviteit van het klimaatbeleid in de weg staat maar ook slecht is voor de overheidsfinanciën.

Uw stelt dat er geen tegenstrijdig beleid wordt gevoerd.13 De fractieleden van de PvdD vragen hoe deze conclusie zich verhoudt tot fossiele subsidies?

De fractieleden van de PvdD vragen of u puntsgewijs kunt reageren op de adviezen in het synthese rapport van CE Delft (aanpassingen beleidstheorie, aanbevelingen voor beleid, en aanbevelingen voor beleidsevaluatie)14 die bedoeld zijn om de doelmatigheid en doeltreffendheid van het klimaatbeleid te verbeteren. Welke adviezen gaat u overnemen in het aankomende klimaatplan? In welke mate en hoe gaat u deze adviezen overnemen? En zo nee, waarom niet?

De fractieleden van de PvdD vragen of u puntsgewijs kunt reageren op de adviezen uit de samenvatting van de lerende evaluatie van het PBL ('klimaatbeleid richten op maatschappelijke transformatie')15. Gaat u deze adviezen overnemen in het aankomende klimaatplan? In welke mate en hoe gaat u deze adviezen integreren? En zo nee, waarom niet?

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 4 september 2024.

S.M. Kluit

Voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat

131, 133, 147, 155.

BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaat Den Haag, 23 september 2024

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de leden van de fracties van BBB, ChristenUnie en PvdD over de kabinetsreactie evaluatie en overzicht klimaatbeleid (Kamerstuk 32813, nr. 1401), ingezonden op 10 juli 2024.

Sophie Hermans

Minister van Klimaat en Groene Groei

1

U overweegt rechtvaardigheid te gaan hanteren als uitgangspunt van beleid, naast doeltreffendheid en doelmatigheid. Er leven uiteenlopende politieke opvattingen over rechtvaardigheid. De fractieleden van de BBB vragen wat uw definitie van rechtvaardigheid is in relatie tot klimaatbeleid en klimaatuitgaven. Hoe gaat u rechtvaardigheid straks meten c.q. beoordelen?

Antwoord

Het kabinet zal in het ontwerp-Klimaatplan een aantal principes formuleren dat de komende jaren als uitgangspunt in het klimaatbeleid zal worden meegenomen. Dit zal mede gebaseerd zijn op adviezen en onderzoeken van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) en het Nationaal Klimaatplatform (NKP). Volgens de WRR en het NKP vinden de meeste Nederlanders het overwegend rechtvaardig als klimaatbeleid zo effectief mogelijk is in het tegengaan van klimaatverandering, als mensen naar draagkracht bijdragen, ze niet door een ondergrens zakken en als degenen die het meest vervuilen ook het meest betalen.

Komende jaren zal in de besluitvorming over en evaluaties van het klimaatbeleid dit uitgangspunt worden betrokken, naast overwegingen over de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid.

2

Vanuit doelmatigheid kan de bijdrage van klimaatsubsidies aan duidelijkere criteria worden gekoppeld om zogenaamde “free riding' zoveel mogelijk te voorkomen. Het kabinet tekent hierbij aan dat daarbij zal moeten worden voorkomen dat dit resulteert in hoge uitvoeringskosten en complexe regelingen voor gebruikers. De fractieleden van de BBB vragen wat u concreet gaat doen om te voorkomen dat de regels nog complexer worden dan dat ze nu al zijn. De fractieleden van de BBB zouden lagere uitvoeringskosten en het verminderen van regeldruk graag zien als expliciet uitgangspunt voor toekomstig klimaatbeleid. Bent u bereid dit te overwegen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het spreekt voor dit kabinet voor zich dat lage uitvoeringskosten en het verminderen van regeldruk voor burgers en ondernemers zeer belangrijk zijn. Dat is dus ook een belangrijk aandachtspunt bij de vormgeving van het klimaatbeleid in de komende jaren. Ik wijs er daarbij op dat uitvoeringsaspecten en regeldruk reeds een integraal onderdeel vormen van het Rijksbrede Beleidskompas, dat ook op het klimaatbeleid en hieruit voortvloeiende wet- en regelgeving van toepassing is. Het Beleidskompas16is de centrale werkwijze voor het maken van beleid bij de Rijksoverheid met verplichte kwaliteitseisen voor beleid en regelgeving. Het Beleidskompas bevat ook voorschriften voor het in kaart brengen van regeldrukeffecten17 en een toets gericht specifiek op de effecten voor het mkb (mkb-toets)18.

Bij nieuw beleid of wetgeving moet een uitvoeringsanalyse worden gemaakt om de effecten van de regelgeving op uitvoerende instanties en het doenvermogen van de doelgroep in te schatten, en worden de uitvoerende instanties daarover geraadpleegd. Met uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid wordt bedoeld dat wetten en regelingen werkbaar moeten zijn voor iedereen die ermee te maken heeft. Dit geldt voor de burgers en bedrijven die zich aan de regels moeten houden, en voor de organisaties binnen de overheid die de regels moeten uitvoeren en handhaven. Daarnaast moet de toelichting bij nieuwe/wijzigende regelgeving een beschrijving en kwantificering van de regeldrukeffecten voor bedrijven, burgers en professionals bevatten.

Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) beoordeelt in de toetsing van het voorstel of de regeldrukkosten van een voorstel goed en volledig in beeld zijn. Als de verwachting is dat de verplichtingen in een nieuwe regeling tot substantiële regeldrukeffecten kunnen leiden, moet daarnaast ook een mkb-toets worden gedaan. Bij een mkb-toets wordt een panel van mkb-ondernemers gevraagd om in een vroeg stadium van het wetgevingsproces mee te denken over de uitvoerbaarheid en de regeldruk.

3

Uw voorganger schreef in de kabinetsreactie van 14 juni 2024: “Ik heb op basis van het evaluatieonderzoek of anderszins geen signalen dat sprake is van concurrentie of conflictering van maatregelen. Uit het evaluatieonderzoek blijkt dat de instrumenten complementair zijn aan elkaar en aangrijpen aan op verschillende knelpunten". Ook verwees uw voorganger in de beantwoording van schriftelijke vragen over de tijdelijke wet Klimaatfonds naar een brief van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van 18 oktober 2022 waarin de dienst aangeeft “dat stapeling van programma's en regelingen bij ondernemers leidt tot een complex geheel. Daarnaast zijn er soms ook regelingen die, onbedoeld, met elkaar conflicteren of concurreren." De beantwoording van uw voorganger in de schriftelijke ronde lijkt te conflicteren met de kabinetsreactie van 14 juni 2024. Dit terwijl in het Syntheseonderzoek Klimaatbeleid (bijlage 2 van de brief) weldegelijk voorbeelden worden genoemd van negatieve synergiën, waaronder die van koolstofmarkten en technische standaarden en de combinatie van koolstofmarkten en adaptatiesubsidies. Daarnaast luidt één van de aanbevelingen uit het Syntheseonderzoek op het gebied van beleidsevaluatie als volgt: Onderzoek interactie van instrumenten (...). Er zijn relatief weinig ex-postevaluaties uitgevoerd naar de interactie van verschillende type beleidsinstrumenten met elkaar.

De fractieleden van de Christenunie vragen u hierop te reageren. Is er volgens u op dit moment voldoende inzicht in hoe klimaatmaatregelen met elkaar conflicteren, ook in de praktische uitvoering? En zo ja; op welke manier worden deze inzichten gebruikt om toekomstig klimaatbeleid te verbeteren als het gaat om doeltreffendheid en doelmatigheid?

Antwoord

U wijst op de brief van RVO van 18 oktober 2022 waarin een stapeling van programma's en conflictering en concurrentie van maatregelen wordt gesignaleerd. Deze brief heeft echter betrekking op alle regelingen die RVO uitvoert en niet alleen het klimaatmitigatiebeleid.

Volgens mij is er voldoende inzicht in eventuele concurrentie of conflictering van klimaatmaatregelen. De kabinetsreactie van mijn voorganger van 14 juni 2024 heeft betrekking op alle instrumenten voor het klimaatmitigatiebeleid. Hierin is geen conflictering of concurrentie aangetroffen. De instrumenten uit verschillende categorieën, waaronder normerende, beprijzende en subsidiërende instrumenten, zijn complementair aan elkaar en grijpen aan op verschillende knelpunten.

Soms zijn maatregelen ogenschijnlijk tegenstrijdig, maar dit betekent niet dat ze met elkaar conflicteren of concurreren. U wijst erop dat in het Syntheseonderzoek Klimaatbeleid een voorbeeld van een negatieve synergie wordt genoemd tussen subsidies gericht op de adoptie van koolstof reducerende technologieën en de effectiviteit van koolstofbeprijzing. Als de subsidies voor de adoptie van een nieuwe technologie leiden tot lagere emissies zal de prijs van emissierechten dalen, waardoor de prikkel om emissies te reduceren zal verminderen. Echter speelt hier dat dit een bewuste afweging is bij het beleid en niet zo dat deze maatregelen elkaar tegen werken. Beschikbare emissierechten worden in de loop van de tijd namelijk ook verminderd, waardoor de prijspikkel even sterk blijft. Minder subsidiëren zou betekenen dat ook het tempo waarmee emissierechten uit de markt worden gehaald, verlaagd zou moeten worden.

Tegelijkertijd constateer ik wel dat het klimaatmitigatiebeleid mogelijk eenvoudiger vormgegeven zou kunnen worden, onder andere met het oog op ondernemers. Voornemen is om (evaluatie)onderzoek te doen naar de beleidsmix van verschillende sectoren en instrumenten. In de verdere besluitvorming over het klimaatbeleid zal moeten worden bezien waar aanpassing van de beleidsmix nodig is. Er wordt altijd gekeken naar een combinatie van subsidiëren, normeren en beprijzen.

4

De fractieleden van de PvdD vragen wat de definitie van systeemvraagstukken is die wordt gehanteerd in de brief.

Antwoord

Systeemvraagstukken zijn vraagstukken die sector overstijgend zijn en bijdragen aan de verandering van een systeem (transitie) zoals het energiesysteem, de lokale warmtetransitie en het grondstoffenbeleid. Dit is conform de definitie van systeemvraagstukken in de lerende evaluatie klimaatbeleid. Bij de aanpak van systeemvraagstukken wordt een aantal bevorderende randvoorwaarden in samenhang aangepakt wat interactie tussen sectoren vergt.

5

De fractieleden van de PvdD stellen dat er naast systeemvraagstukken ook maatschappij-brede factoren zijn die de klimaattransitie beïnvloeden, zoals de politieke economie (brede welvaart als wel-zijnsindicator in plaats van BNP, bijvoorbeeld) en de waarden die ten grondslag liggen aan de samenleving (individualisme versus gemeenschapszin, bijvoorbeeld, of waarden ten aanzien van de relaties tussen de mens en natuur). Het syntheserapport van CE Delft adviseert ook om deze bredere economische veranderingen in gang te zetten voor (onder meer) het klimaatbeleid, aldus deze leden. De fractieleden van de PvdD vragen hoe deze maatschappij brede factoren worden meegenomen in het klimaatbeleid (en andere duurzaamheidstransities), en met name in het aankomende klimaatplan, verwacht aan het einde van 2024.

Antwoord

Klimaatverandering en het beleid om de negatieve effecten daarvan tegen te gaan hangen inderdaad samen met andere belangrijke opgaven. Zo heeft klimaatverandering negatieve gevolgen voor onze gezondheid, de kwaliteit van leven en het functioneren van ecosystemen. Voor de transitie naar een klimaatneutrale samenleving in 2050 zijn volgens het advies van de WKR in ieder geval drie deeltransities nodig: energie-, grondstoffen- en voedseltransitie. Algemeen uitgangspunt daarbij is dat er gezocht wordt naar maatregelen waarmee meerdere opgaven versterkt kunnen worden en maatregelen die positief uitpakken voor de ene transitie maar juist negatief voor de andere worden vermeden. In het ontwerp-Klimaatplan zullen de transities binnen Klimaatbeleid (de energie-, grondstoffen- en voedseltransitie) in samenhang bezien worden.

6

De fractieleden van de PvdD vragen of negatieve invloeden uit andere beleidsterreinen op de klimaattransitie worden meegenomen (bijvoorbeeld subsidies op niet-duurzame landbouw) in de huidige en toekomstige evaluaties. Dus is het stopzetten van tegenstrijdig beleid - dat de klimaatdoelen in de weg zit - onderdeel van het klimaatbeleid, en met name het aankomende klimaatplan? Zo ja, hoe, en zo nee, waarom niet?

Antwoord

In het klimaatbeleid wordt rekening gehouden met beleid dat mogelijk een tegengesteld effect heeft met het oog op het bereiken van de CO2-reductiedoelen. Zoals ook in het antwoord op vraag 3 is toegelicht, is ogenschijnlijk tegenstrijdig beleid soms onvermijdelijk omdat in een transitie zowel beleid gericht op het (deels) in stand houden van huidige voorzieningen nodig is als beleid gericht op stimulering van nieuwe voorzieningen. In de landbouw kunnen subsidies op niet-duurzame landbouw niet zomaar worden afgebouwd omdat hier andere belangen mee gemoeid zijn. Er is samenhang met andere opgaven ten aanzien van water, natuur, mest, stikstof, dierenwelzijn en een duurzaam economisch perspectief voor de sector, die zoveel mogelijk tegelijk aangepakt worden. Het kabinet stuurt op het bereiken van de CO2-reductiedoelen en neemt in het Klimaatplan een ontwerp van de beleidsagenda op dat een overzicht geeft van de beleidsacties om deze doelen te behalen. Zie ook antwoord op vraag 7.

7

In het rapport van CE Delft wordt de conclusie gedeeld dat het afbouwen van (het ondersteunen van) niet-duurzame activiteiten dient te worden geïntensiveerd en dat de landbouwtransitie beter dient te worden geïntegreerd in het klimaatbeleid om zodoende ook in die sector effectiever aan klimaatbeleid te werken, aldus de fractieleden van de PvdD. In de beleidskaarten van CE worden verschillende sectoren genoemd, maar het stoppen van het door de overheid ondersteunen van niet-duurzame productie en consumptie wordt hier niet of nauwelijks genoemd, terwijl dit niet alleen de effectiviteit van het klimaatbeleid in de weg staat maar ook slecht is voor de overheidsfinanciën.

8

U stelt dat er geen tegenstrijdig beleid wordt gevoerd. De fractieleden van de PvdD vragen hoe deze conclusie zich verhoudt tot fossiele subsidies?

Antwoord

In de brief van 14 juni 2024 licht mijn voorganger naar aanleiding van de motie Holterhues c.s. toe geen conflictering of concurrentie in de regelingen voor het klimaatmitigatiebeleid te zien. Bij het beleid ten aanzien van fiscale voordelen voor fossiele brandstoffen geldt dat het kabinet hier een bewuste afweging in het beleid heeft gemaakt omdat in de transitie naar een duurzame energievoorziening, zolang deze niet gerealiseerd is, ondersteuning van de huidige energievoorziening in meer of mindere mate nodig blijft. Het kabinet kijkt echter mede naar aanleiding van de maatschappelijke discussie kritisch naar deze regelingen of die het tot stand komen van duurzame alternatieven niet te veel belemmeren. Het kabinet geeft in de Miljoenennota 2024 een overzicht van al deze regelingen (dat jaarlijks zal worden geactualiseerd) en heeft de afgelopen jaren al enkele van deze regelingen afgebouwd. Verdere afbouw van deze regelingen dient zorgvuldig te worden afgewogen, waarbij rekening wordt gehouden met onder andere (stapeling van) lasten en lastenverdeling, weglekeffecten en het effect op nieuwe bedrijvigheid. Ook wordt ingezet op het in Europees verband afbouwen van de fossiele subsidies gericht op de energievoorziening, zodat klimaateffecten die gepaard gaan met het gebruik van fossiele brandstoffen Europees beprijsd worden.

9

De fractieleden van de PvdD vragen of u puntsgewijs kunt reageren op de adviezen in het synthese rapport van CE Delft (aanpassingen beleidstheorie, aanbevelingen voor beleid, en aanbevelingen voor beleidsevaluatie) die bedoeld zijn om de doelmatigheid en doeltreffendheid van het klimaatbeleid te verbeteren. Welke adviezen gaat u overnemen in het aankomende klimaatplan? In welke mate en hoe gaat u deze adviezen overnemen? En zo nee, waarom niet?

De fractieleden van de PvdD vragen of u puntsgewijs kunt reageren op de adviezen uit de samenvatting van de lerende evaluatie van het PBL ('klimaatbeleid richten op maatschappelijke transformatie')19. Gaat u deze adviezen overnemen in het aankomende klimaatplan? In welke mate en hoe gaat u deze adviezen integreren? En zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het kabinet neemt alle aanbevelingen van de evaluatoren ter harte en betrekt deze bij de voorbereiding en besluitvorming over het Klimaatplan en over het klimaatbeleid in de jaren daarna. Het kabinet beoogt met een ontwerp van de beleidsagenda die onderdeel is van het nieuwe Klimaatplan zo volledig als mogelijk te beantwoorden aan de inzichten over beleid (adviezen 2 t/m 7 uit het syntheseonderzoek) uit de twee uitgevoerde evaluaties. De inzichten over beleidsevaluaties (adviezen 1 en 9 t/m 11 van het syntheseonderzoek) worden meegenomen in de opzet van de strategische evaluatie agenda (incl. de beleidstheorie en datastrategie) voor de aankomende jaren, die ook onderdeel is van het Klimaatplan.

10

1

   De letter L heeft alleen betrekking op 36 274.

2

   Samenstelling:

Kemperman (BBB), Van Langen-Visbeek (BBB) (ondervoorzitter), Panman (BBB), Crone (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA) (voorzitter), Thijsssen (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Vos (GroenLinks-PvdA), Van Ballekom (VVD), Van de Sanden (VVD), Petersen (VVD), Bovens (CDA), Prins (CDA), Aerdts (D66), Dittrich (D66), Van Strien, (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Apeldoorn (SP), Holterhues (CU), Dessing (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

3

   Kamerstukken I 2023/24, 36274 / 36410 XIII, K.

4

   Kamerstukken    I    2023/24,    36274    /    36410    XIII,    K.

5

   Kamerstukken    I    2023/24,    36274    /    36410    XIII,    K,    p.    3.

6

   Kamerstukken    I    2023/24,    36274    /    36410    XIII,    K,    p.    6.

7

   Kamerstukken I 2023/24, 36 274, B, p. 8.

8

   Kamerstukken I 2023/24, 36 274, C, p. 32.

9

   CE Delft, april 2024, 'Syntheseonderzoek klimaatbeleid', p. 91.

10

   CE Delft, april 2024, 'Syntheseonderzoek klimaatbeleid', p. 9.

11

   CE Delft, april 2024, 'Syntheseonderzoek klimaatbeleid', p. 92.

12

   CE Delft, april 2024, 'Syntheseonderzoek klimaatbeleid', p. 84, p.

13

   Kamerstukken I 2023/24, 36274 / 36410 XIII, K, p. 6.

14

   CE Delft, april 2024, 'Syntheseonderzoek klimaatbeleid', p. 6-9.

15

   CE Delft, april 2024, 'Syntheseonderzoek klimaatbeleid', p. 7.

16

   Beleidskompas | Kenniscentrum voor beleid en regelgeving (kcbr.nl)

17

   Regeldruk | Kenniscentrum voor beleid en regelgeving (kcbr.nl)

18

   MKB-toets | Kenniscentrum voor beleid en regelgeving (kcbr.nl)

19

CE Delft, april 2024, 'Syntheseonderzoek klimaatbeleid', p. 7.


3.

Bijlagen

 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.