Onderwijsbepalingen (1985-1990) - Hoofdinhoud
Op 14 juli 1985 werd het grondwetsvoorstel ingediend om de onderwijsbepalingen te herzien door de minister van algemene zaken Lubbers i, de minister van Binnenlandse Zaken Rietkerk i en de minister van Onderwijs en Wetenschappen Deetman i over het openbaar en bijzonder onderwijs.
Het ging om een voorstel tot wijziging van artikel 23. Het hoofddoel van deze wijziging was om de inhoud van het artikel te verduidelijken door de terminologie van de bevoegdheid van de wetgever tot het opstellen van gedelegeerde wetgeving aan te laten sluiten bij de rest van de Grondwet.
Het voorstel werd op 10 april 1990 tijdens de behandeling in de Tweede Kamer in de eerste lezing ingetrokken, omdat de Kamer het niet eens kon worden over de inhoud van het voorstel.
Het voorstel ging over de artikel 23 i van de Grondwet, waarvan het vijfde en zevende lid zouden moeten worden gewijzigd.
Het vijfde en zevende lid zouden komen te luiden:
Artikel 23
-
5.De eisen van deugdelijkheid, aan het geheel of ten dele uit de openbare kas te bekostigen onderwijs te stellen, worden bij de wet of bij vanwege het Rijk gegeven algemeen verbindende voorschriften krachtens de wet vastgesteld, met inachtneming, voor zover het bijzonder onderwijs betreft, van de vrijheid van richting.
-
7.Het bijzonder algemeen vormend lager onderwijs dat voldoet aan de voorwaarden vastgesteld bij de wet of bij vanwege het Rijk gegeven algemeen verbindende voorschriften krachtens de wet, wordt naar dezelfde maatstaf als het openbaar onderwijs uit de openbare kas bekostigd. Bij de wet of bij vanwege het Rijk gegeven algemeen verbin-
In 1983 werd de Grondwet ingrijpend herzien. De hoofdstukindeling werd gewijzigd, teksten werden gemoderniseerd, overbodig geachte artikelen werden geschrapt, en er kwamen bepalingen over sociale grondrechten en een algemene antidiscriminatiebepaling. In deze herziening werd artikel 208 over het openbaar en bijzonder onderwijs niet gewijzigd, maar kreeg wel een nieuwe plaats in de Grondwet, artikel 23.
Tijdens de herziening van de Grondwet tussen 1976 en 1980 was het dus niet gelukt om een inhoudelijke wijziging van artikel 23 te bewerkstelligen. Daarom werd er in 1985 met dit grondwetsvoorstel een nieuwe poging gedaan, om artikel 23 ook inhoudelijk meer overeen te laten komen met de rest van de herziene Grondwet. Het hoofddoel was dat de vrijheid van het bijzonder onderwijs en de financiële gelijkstelling tussen het openbaar en bijzonder onderwijs even goed zou worden gewaarborgd als bij de terminologie van de rest van de nieuwe Grondwet het geval was. Daarmee moest worden voorkomen dat delegatie van regelgeving naar lagere overheden over het bijzonder onderwijs mogelijk werd. De uitvoering door lagere overheden zou middels decentralisatie in de praktijk juist zoveel mogelijk worden bevorderd.
In de praktijk bleken er in 1985 in het parlement nog evenveel meningsverschillen te zijn als in de periode voor de grondwetsherziening van 1983. Dit bleek al uit de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer. Om die reden bleek verdere behandeling van het wetsvoorstel geen zin te hebben. In het regeerakkoord van kabinet-Lubbers II werd daarom de intrekking van het wetsvoorstel vastgelegd. Ter vervanging van het voorstel werd in het regeerakkoord vastgelegd dat voor het bijzonder onderwijs geen beleidsbepalende of bestuurlijke bevoegdheden zou worden gegeven aan lagere overheden.