VERSLAG VAN DE COMMISSIE JAARVERSLAG 2020 OVER DE TOEPASSING VAN DE BEGINSELEN VAN SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID EN OVER DE BETREKKINGEN MET DE NATIONALE PARLEMENTEN

1.

Tekst

EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 23.7.2021

COM(2021) 417 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE

JAARVERSLAG 2020

OVER DE TOEPASSING VAN DE BEGINSELEN VAN SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID EN OVER DE BETREKKINGEN MET DE NATIONALE PARLEMENTEN

JAARVERSLAG 2020

OVER DE TOEPASSING VAN DE BEGINSELEN VAN SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID EN OVER DE BETREKKINGEN MET DE NATIONALE PARLEMENTEN

  • 1. 
    inleiding

Dit is het 28e verslag over de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid dat wordt gepresenteerd overeenkomstig artikel 9 van Protocol nr. 2 bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Net als in het 26e en het 27e verslag, wordt in dit verslag een overzicht gegeven van de betrekkingen tussen de Europese Commissie en de nationale parlementen, die een belangrijke rol spelen bij de toepassing van deze beginselen.

In 2020 bleef de Commissie de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid in alle stadia van haar beleidsvorming integreren, waarbij zij verschillende nieuwe maatregelen aannam. Ook bleef zij de nationale parlementen helpen hun subsidiariteitscontrole uit te voeren in de context van de COVID-19-pandemie.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft de toepassing van het beginsel van evenredigheid verduidelijkt in verschillende arresten, waarbij in een ervan de geldigheid van de richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers werd bevestigd.

Ondanks verstoringen vanwege de pandemie, was er in 2020 een nauwere samenwerking met de nationale parlementen dan tijdens het institutionele overgangsjaar 2019. De Commissie ontving 255 adviezen van de nationale parlementen, waarvan een kwart betrekking had op de respons op de pandemie. Het initiatief waarover de nationale parlementen zich het meest hebben uitgesproken, was het voorstel voor een Europese klimaatwet. De Commissie is blijven deelnemen aan interparlementaire vergaderingen, zelfs in hogere mate dan voorheen dankzij de mogelijkheden van videoconferenties. Bovendien nam de voorzitter van de Commissie voor het eerst sinds 2013 deel aan de Conferentie van in communautaire aangelegenheden gespecialiseerde organen (Cosac).

  • 2. 
    toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid door de instellingen

2.1.     De Commissie

Betere regelgeving

Het werkprogramma van de Commissie voor 2020, het eerste van de Commissie-Von der Leyen, werd in januari 2020 goedgekeurd en in mei 2020 aangepast in het licht van de COVID-19-pandemie 1 . In het werkprogramma werd nogmaals gewezen op de verbintenis van de Commissie tot empirisch onderbouwde voorstellen die zijn toegesneden op de behoeften van burgers en bedrijven, geen onnodige lasten meebrengen en gemakkelijk uit te voeren zijn.

De Commissie bleef gedurende het hele jaar haar agenda voor betere regelgeving toepassen en de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid integreren in alle stadia van haar beleidsvorming. Zij evalueerde bestaande wetgeving en beleidskaders alvorens met herzieningsvoorstellen te komen. In deze evaluaties werd onder meer beoordeeld of bestaande beleidsmaatregelen nog geschikt waren voor hun doel en in hoeverre zij nog steeds beantwoordden aan de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.

De website “Geef uw mening” 2 blijkt een nuttig toegangspunt te zijn voor de deelname van burgers en belanghebbenden aan de totstandkoming van beleidsvoorstellen van de Commissie. Om de kwaliteit van de voorstellen van de Commissie te waarborgen, is het essentieel om rekening te houden met de meningen van burgers, bedrijven en andere belanghebbenden. Aangezien gebruikers vanwege de pandemie misschien praktische moeilijkheden konden ondervinden met de website, breidde de Commissie de openbare raadplegingen uit en bood zij meer feedbackmogelijkheden voor initiatieven die in 2020 of begin 2021 moesten worden gerealiseerd door waar mogelijk de raadplegingsperiode te verlengen met maximaal zes weken. Ook vernieuwde zij de website om het vinden van en zoeken naar initiatieven te vergemakkelijken. De website brengt nu ook duidelijker de meningen van nationale, regionale en lokale overheden in kaart, zodat er in effectbeoordelingen en evaluaties uitgebreid verslag van kan worden gedaan.

De taskforce inzake subsidiariteit, evenredigheid en “minder en efficiënter optreden” 3 (hierna “de taskforce” genoemd) beval aan om in het kader van het Programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit) 4 meer te doen om de praktische, reële effecten van wetgeving, waaronder gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, te beoordelen. Ook beval de taskforce aan om meer vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden op te nemen in de deskundigengroep ter ondersteuning van deze werkzaamheden. Dit bracht de Commissie er in mei 2020 toe het Fit for Future-platform op te richten, een deskundigengroep op hoog niveau die de Commissie advies geeft over het onderhoud van bestaande wetgeving, het beperken van de lasten en het waarborgen van toekomstbestendige wetgeving. De aanwezigheid van lokale en regionale overheden in de deskundigengroep wordt steeds groter door de deelname van drie vertegenwoordigers van het Comité van de Regio’s en zijn netwerk van regionale hubs ter beoordeling van de uitvoering van Uniebeleid, RegHub 5 genaamd. In het kader van het jaarlijkse werkprogramma van de deskundigengroep zal worden vastgesteld welke wetgeving moet worden beoordeeld, waarbij ook de door de taskforce opgestelde lijst 6 in overweging zal worden genomen. Daarnaast zal de dichtheid van wetgeving aan de orde worden gesteld.

Krachtens de richtsnoeren voor betere regelgeving en de toolbox 7 moet de Commissie een analyse van de subsidiariteit uitvoeren bij de beoordeling van de blijvende relevantie en de Europese meerwaarde van bestaande beleidsmaatregelen en wanneer nieuwe initiatieven worden overwogen. De Commissie onderzoekt de subsidiariteit en evenredigheid voor zowel wetgevings- als niet-wetgevingsinitiatieven. In alle effectbeoordelingen, evaluaties en geschiktheidscontroles moet een dergelijke analyse worden opgenomen.

Effectbeoordelingen

De Commissie houdt in de effectbeoordelingen van haar beleidsvoorstellen altijd rekening met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. Volgens de toolbox voor betere regelgeving moet er een routekaart of een initiële effectbeoordeling worden opgesteld voor wetgevingsvoorstellen, waaronder voorstellen voor gedelegeerde en uitvoeringshandelingen die als “politiek gevoelig/belangrijk” worden bestempeld. Deze handelingen worden alleen ondersteund door een effectbeoordeling als de verwachte economische, milieu- of sociale effecten van Unieoptreden naar verwachting aanzienlijk zullen zijn en de Commissie over een beoordelingsmarge ten aanzien van de inhoud van de handeling beschikt. Als er geen effectbeoordeling wordt uitgevoerd, worden subsidiariteit en evenredigheid behandeld in de toelichting, en in voorkomend geval in het bij het voorstel gevoegde analytische werkdocument van de diensten van de Commissie.

De Raad voor regelgevingstoetsing 8 voert een onafhankelijke kwaliteitscontrole van alle effectbeoordelingen uit. In 2020 bracht de raad 41 adviezen over effectbeoordelingen uit.

Een van deze adviezen had betrekking op de effectbeoordeling van het voorstel voor een richtlijn betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie 9 . De raad vroeg om een betere onderbouwing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid in het voorstel.

In zijn eerste advies stelde de raad dat de effectbeoordeling onvoldoende duidelijkheid verschafte over de wijze waarop in de probleemanalyse de ontoereikendheid van minimumlonen in de lidstaten was beoordeeld en onvoldoende onderbouwing bood van de wijze waarop het wetgevingsinitiatief in overeenstemming was met de gekozen rechtsgrondslag en de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.

De effectbeoordeling werd vervolgens herzien om beter tegemoet te komen aan deze aspecten. In de effectbeoordeling wordt beschreven dat optreden op Unieniveau doeltreffender is voor het versterken van systemen voor de vaststelling van minimumlonen dan optreden op nationaal niveau. Dergelijk optreden zal helpen om een gelijk speelveld in de interne markt te waarborgen door het terugdringen van grote verschillen in de dekking en toereikendheid van minimumlonen die niet gerechtvaardigd zijn door onderliggende economische omstandigheden, een doelstelling die niet voldoende kan worden verwezenlijkt door ongecoördineerd optreden van de lidstaten.

Wat evenredigheid betreft, wordt in de effectbeoordeling toegelicht dat het voorstel traditionele nationale praktijken voor het vaststellen van minimumlonen eerbiedigt, met volledige inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten en de sociale partners voor het bepalen van de hoogte van hun minimumlonen en waarbij zoveel mogelijk ruimte wordt gelaten voor nationale beslissingen. De Commissie diende samen met de herziene effectbeoordeling een “subsidiariteitsschema” 10 in bij de Raad voor regelgevingstoetsing.

Evaluaties en geschiktheidscontroles

In 2020 heeft de Commissie 33 evaluaties afgerond, waaronder één geschiktheidscontrole, terwijl de Raad voor regelgevingstoetsing in 2020 13 grote evaluaties heeft onderzocht, waaronder twee geschiktheidscontroles. Deze beoordelingen hadden betrekking op talloze aspecten, waarvan sommige zeer relevant waren wat betreft subsidiariteit en evenredigheid. In de evaluatie 11 van de richtlijn inzake industriële emissies 12 , het belangrijkste instrument van de Unie voor het bestrijden en beperken van de milieueffecten en de effecten op de menselijke gezondheid van industriële emissies in de Unie, werd bijvoorbeeld gewezen op de aanzienlijke voordelen van optreden op Unieniveau vergeleken met optreden op alleen nationaal en subnationaal niveau. Unieoptreden heeft bijvoorbeeld gezorgd voor een consistentere benadering van de vaststelling van uit milieu-oogpunt doeltreffende normen voor industriële emissies met relatief beperkte verschillen tussen de lidstaten onderling.

Subsidiariteitscontrolemechanisme 13

De Commissie heeft uitvoering gegeven aan de toezegging die zij had gedaan in reactie op de aanbeveling van de taskforce om de periode tussen 20 december en 10 januari niet mee te tellen bij de acht weken voor het indienen van gemotiveerde adviezen door de nationale parlementen. Dit heeft zij voor het eerst gedaan tijdens het kerst- en nieuwjaarsreces in 2019-2020 en daarna tijdens dezelfde periode in 2020-2021. Wat betreft haar toezegging om gecombineerde antwoorden te geven op gemotiveerde adviezen van de nationale parlementen die volgens het subsidiariteitscontrolemechanisme minimaal zeven stemmen vertegenwoordigen, heeft geen van de wetgevingsvoorstellen van de Commissie het aantal gemotiveerde adviezen opgeleverd dat nodig was om die drempel te bereiken 14 .

In een schrijven aan de nationale parlementen van 8 april 2020 heeft vicevoorzitter Šefčovič erkend dat het vanwege de COVID-19-crisis moeilijk voor de nationale parlementen was om binnen de in Protocol nr. 2 bij de Verdragen vastgestelde termijn van acht weken na te gaan of wetgevingsvoorstellen het subsidiariteitsbeginsel eerbiedigen. Daarbij zegde hij toe om dit op twee manieren te vergemakkelijken.

·Ook als adviezen van de nationale parlementen waarin subsidiariteitsgerelateerde bezwaren omtrent wetgevingsvoorstellen aan de orde worden gesteld (gemotiveerde adviezen) na de termijn werden ontvangen, zou de Commissie rekening met die adviezen houden door ze onder de aandacht te brengen van het relevante lid van de Commissie en door een uitvoerig openbaar antwoord te geven. Hiervan hebben drie nationale parlementen gebruikgemaakt, steeds met betrekking tot de Europese klimaatwet 15 .

·Ook zou de Commissie de nationale parlementen onmiddellijk op de hoogte stellen van de goedkeuring door de Commissie van een wetgevingsvoorstel voor het beperken van de gevolgen van de COVID-19-crisis, aangezien de vaststelling ervan door de Europees Parlement en de Raad mogelijk binnen minder dan acht weken diende plaats te vinden, overeenkomstig de in artikel 4 van Protocol nr. 1 bij de Verdragen vastgestelde spoedprocedure. De Commissie stuurde in 2020 zeven keer een dergelijke melding naar de nationale parlementen.

2.2. Europees Parlement

In 2020 ontving het Europees Parlement officieel 134 adviezen van de nationale parlementen op grond van Protocol nr. 2 over de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid 16 . Deze bestonden uit 13 gemotiveerde adviezen 17 en 121 bijdragen (adviezen waarin geen bezwaren omtrent subsidiariteit werden geuit). Ter vergelijking: in 2019 werden 62 adviezen ingediend, waarvan er niet één gemotiveerd was 18 .

Krachtens bijlage VI bij het Reglement van het Europees Parlement is het de Commissie juridische zaken (JURI) die volledige verantwoordelijkheid draagt voor de naleving van het subsidiariteitsbeginsel. Op basis van een toerbeurtsysteem tussen de fracties benoemt zij telkens voor een periode van zes maanden een van haar leden tot permanente rapporteur voor subsidiariteit. Gilles Lebreton (Identiteit en Democratie) was de permanente rapporteur in de eerste helft van 2020, gevolgd door Karen Melchior (Renew Europe) in de tweede helft van het jaar. De ontvangen en door de commissie als zodanig bevestigde gemotiveerde adviezen worden ter informatie opgenomen in de agenda voor haar volgende vergadering.

De Commissie JURI stelt tevens regelmatig een verslag op over de jaarverslagen van de Europese Commissie over subsidiariteit en evenredigheid. Het volgende verslag, waarvoor Mislav Kolakušić (niet-ingeschreven lid) tot rapporteur is benoemd, zal betrekking hebben op de jaren 2017, 2018 en 2019 19 . De Commissie JURI draagt ook bij aan de halfjaarlijkse verslagen van Cosac 20 over kwesties in verband met subsidiariteit en evenredigheid.

De Onderzoeksdienst van het Europees Parlement bleef het Europees Parlement bijstaan bij het in aanmerking nemen van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid in zijn werkzaamheden:

·door systematisch de subsidiariteits- en evenredigheidsaspecten van effectbeoordelingen van de Commissie te onderzoeken en de aandacht te vestigen op geuite bezwaren, met name door de nationale parlementen en het Comité van de Regio’s;

·door ervoor te zorgen dat deze beginselen ten volle in acht worden genomen in de eigen werkzaamheden van het Europees Parlement, bijvoorbeeld door het uitvoeren van effectbeoordelingen naar eigen ingrijpende amendementen of door het beoordelen van de meerwaarde van de voorstellen van het Europees Parlement voor nieuwe wetgeving op grond van artikel 225, VWEU en van de kosten van niet optreden op het niveau van de Europese Unie;

·door subsidiariteits- en evenredigheidsaspecten te onderzoeken bij het opstellen van effectbeoordelingen, met een focus op de meerwaarde voor de Europese Unie.

In 2020 produceerde de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement 5 eerste evaluaties van effectbeoordelingen van de Commissie, 1 effectbeoordeling, 13 Europese effectbeoordelingen achteraf, 3 documenten over “Uitvoering in actie”, 2 andere evaluaties achteraf, 2 doorlopende controlelijsten, 2 verslagen over de kosten van een niet-verenigd Europa, 9 beoordelingen van de Europese meerwaarde, 5 documenten over de meerwaarde van bestaand Uniebeleid, 1 analyse van de Europese meerwaarde en 6 uitvoeringsevaluaties. Om inzicht te geven in de wijze waarop de nationale parlementen zijn gestructureerd en hoe zij Uniewetgeving verwerken, toetsen en daarmee omgaan, kwam de Onderzoeksdienst met een nieuwe reeks publicaties over de nationale parlementen en Europese zaken en publiceerde de dienst de eerste twee briefings van deze reeks 21 .

2.3. Raad

In zijn conclusies van 27 februari 2020 over betere regelgeving “voor concurrentievermogen en duurzame, inclusieve groei” 22 benadrukte de Raad van de Europese Unie (hierna “de Raad” genoemd) “dat, om de efficiëntie te vergroten, de in nieuwe voorstellen vervatte maatregelen altijd moeten voldoen aan de grondrechten en gelijkheid voor de wet, alsook aan de beginselen subsidiariteit, evenredigheid en rechtszekerheid, en in het bijzonder rekening moeten houden met de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), inclusief micro-ondernemingen”.

Wat het beginsel van evenredigheid betreft, benadrukte de Raad voorts “het belang van kmo’s, met inbegrip van micro-ondernemingen, als een belangrijke motor van innovatie, groene transitie, digitalisering, werkgelegenheid, duurzame en inclusieve groei en sociale cohesie in onze samenlevingen”. Daar voegde de Raad aan toe dat “in alle fasen van het besluitvormingsproces op EU-niveau [...] de belangen en behoeften van kmo’s, met inbegrip van micro-ondernemingen, beter in kaart [moeten] worden gebracht om ervoor te zorgen dat de wetgeving duidelijk en voorspelbaar is tegen minimale kosten en in verhouding staat tot de omvang van de ondernemingen”.

Op 16 november 2020 heeft de Raad zijn goedkeuring gehecht aan conclusies over “testomgevingen voor regelgeving en experimenteerbepalingen als instrumenten voor een innovatievriendelijk, toekomstbestendig en veerkrachtig regelgevingskader dat ontwrichtende uitdagingen in het digitale tijdperk in goede banen leidt” 23 , waarin de Raad erop wees dat de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid alsook het voorzorgsbeginsel te allen tijde moeten worden geëerbiedigd en bevorderd en herinnerde aan zijn eerdere conclusies van mei 2016 24 over deze beginselen.

Naast zijn verdragsverplichtingen houdt de Raad de lidstaten op de hoogte van de adviezen van de nationale parlementen over wetgevingsvoorstellen van de Commissie. In 2020 bezorgde het secretariaat-generaal van de Raad de delegaties 99 adviezen die waren uitgebracht in het kader van de politieke dialoog. Het ontving negen gemotiveerde adviezen op grond van Protocol nr. 2 25 .

2.4. Comité van de Regio’s

Op 8 mei 2020 heeft het Comité van de Regio’s (hierna “het Comité” genoemd) een verklaring afgelegd over de respons op de COVID-19-crisis 26 , waarin het opriep tot meer steun voor regionale en lokale overheden en tot een gezamenlijke evaluatie van de bevoegdheden op het gebied van gezondheidszorg overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel. Het Comité benadrukte dat noodmaatregelen, ook tijdens de COVID-19-pandemie, evenredig, beperkt in de tijd en aan democratische controle onderworpen moesten zijn en de beginselen van subsidiariteit en bestuur op verschillende niveaus moesten eerbiedigen.

Op 2 juli 2020 stelde het Comité zijn prioriteiten voor de periode 2020-2025 vast in de resolutie “Europa dichter bij de mensen via de dorpen, steden en regio’s” 27 , waarin het verklaarde vastbesloten te zijn om “de kwaliteit van de Europese regelgeving [te] blijven verbeteren, beter [te] blijven anticiperen op de territoriale gevolgen ervan en het beginsel van actieve subsidiariteit verder [te] bevorderen” 28 . Ook benadrukte het Comité dat “[de] pandemie [aantoont] hoe belangrijk het is dat het actieve subsidiariteitsbeginsel naar behoren wordt toegepast en hoe essentieel de rol van lokale en regionale overheden enerzijds en de behoefte aan coördinatie en ondersteuning op Europees niveau anderzijds zijn”. Vooruitkijkend naar 2021 kondigde het Comité aan dat het nieuwe beleidsinitiatieven van de Unie zou onderzoeken om ervoor te zorgen dat die een territoriale dimensie bevatten en voldoen aan de vereiste van Europese meerwaarde, overeenkomstig de aanbevelingen van de taskforce inzake subsidiariteit, evenredigheid en “minder en efficiënter optreden” en de richtsnoeren voor betere regelgeving.

Op 12 oktober 2020 publiceerde het Comité zijn eerste editie van de jaarlijkse regionale en lokale barometer van de EU 29 , die met name is gericht op de impact van de COVID-19-pandemie. Uit het verslag blijkt dat regionale en lokale overheden in de Unie in de voorhoede stonden bij de aanpak van de gezondheidscrisis en ook een essentiële rol te vervullen hebben bij een succesvol economisch herstel. In zijn belangrijkste bevindingen roept het Comité op tot een grotere betrokkenheid van regionale en lokale overheden bij de governance van Europese en nationale herstelplannen, en beveelt het aan om in het Europees Semester – als het governancemechanisme van de Faciliteit voor herstel en veerkracht – een gedragscode voor het bij de besluitvorming betrekken van regionale en lokale overheden op te nemen, in overeenstemming met het beginsel van actieve subsidiariteit. In het verslag wordt ook opgeroepen tot nauwe betrokkenheid van regio’s en steden bij de voorbereiding van nationale plannen om hun complementariteit met regionale en lokale herstelstrategieën te waarborgen. Tot slot wordt, als een praktische toepassing van het beginsel van actieve subsidiariteit, voorgesteld dat het Comité en de Commissie een jaarlijks forum voor herstel en veerkracht organiseren om na te gaan of het herstelplan voor steden en regio’s werkt.

Op 2 juli 2020 heeft het Comité een resolutie over het werkprogramma van de Commissie voor 2021 goedgekeurd 30 . Hierin moedigde het de Commissie aan om de samenwerking bij het bevorderen van het concept “actieve subsidiariteit” voort te zetten, met name via het netwerk van regionale hubs van het Comité ter beoordeling van de uitvoering van EU-beleid, RegHub 31 , en door het Comité te steunen bij de ontwikkeling van RegHub 2.0 om feedback te leveren op basis van de gebruikerservaringen met de uitvoering van Uniebeleid op lokaal en regionaal niveau. In oktober 2020 keurde het Comité de voortzetting van dit project goed en verwelkomde het nieuwe leden van het netwerk 32 . RegHub wordt door het nieuwe Fit for Future-platform 33 van de Commissie rechtstreeks geïntegreerd in zijn structuur, als een netwerk van deskundigen, terwijl het Comité zelf door drie van zijn leden wordt vertegenwoordigd in de governancegroep van het platform. Dit vergroot de rol van het Comité aanzienlijk en waarborgt tevens beter dat het beginsel van actieve subsidiariteit wordt toegepast in de gehele wetgevingscyclus 34 .

Het Comité beoordeelde of de acht wetgevingsvoorstellen waarover het in 2020 een advies had uitgebracht, in overeenstemming waren met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid 35 . Deze adviezen bevatten een directe beoordeling van de naleving van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid of concrete aanbevelingen om de naleving te verbeteren.

In 2020 heeft het Comité het werkprogramma subsidiariteit uitgevoerd als een praktisch instrument voor jaarlijks subsidiariteitstoezicht. De stuurgroep voor subsidiariteit, voorgezeten door de voormalige voorzitter van het Comité, Karl-Heinz Lambertz, identificeerde vijf prioritaire initiatieven voor het werkprogramma subsidiariteit 2020: digitale diensten, de Europese Green Deal, de bescherming van ons milieu, sociaal Europa en een nieuw pact inzake migratie en asiel.

Het Comité nam een resolutie aan over de “Green Deal in partnerschap met de lokale en regionale overheden” 36 , waarin het erop aandrong om “op het terrein tastbare resultaten [te] behalen door gebruik te maken van multilevel governance en actieve subsidiariteit”. Het Comité hechtte zijn goedkeuring aan een advies 37 over het voorstel voor een verordening tot vaststelling van een kader voor de totstandbrenging van klimaatneutraliteit (Europese klimaatwet) 38 , waarin het wees op het belang dat “alle maatregelen van de Unie voldoen aan het beginsel dat ze niet schadelijk zijn, en dat in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel alle overheidsniveaus ten volle worden erkend als deelnemers aan het Europese besluitvormingsproces, en niet als belanghebbende partijen”. Ook keurde het Comité een advies over het Europees klimaatpact 39 goed, dat volgens het Comité “een uitstekende gelegenheid [biedt] om het beginsel van actieve subsidiariteit ten uitvoer te leggen, aangezien de doelstellingen van het pact grotendeels samenvallen met het belangrijkste doel van de actieve subsidiariteitsbenadering: het ontwikkelen van een inclusieve en constructieve manier van werken waarbij het potentieel van het meerlagige democratische governancekader van de Unie ten volle wordt benut”.

In 2020 werden 18 bijdragen over subsidiariteit en evenredigheid ingediend bij Regpex, het subnetwerk van het netwerk voor subsidiariteitstoezicht 40 , dat openstaat voor parlementen en regeringen van regio’s met wetgevende bevoegdheden om hun deelname in de eerste fase van het wetgevingsproces (subsidiariteitscontrole) te ondersteunen. Details van deze bijdragen en links naar de voorstellen van de Commissie waarop zij betrekking hebben, zijn te vinden op de website van Regpex 41 .

2.5.    Hof van Justitie van de Europese Unie

In 2020 hoefde het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna “het Hof” genoemd) geen uitspraak te doen over vermeende schendingen van het beginsel van subsidiariteit 42 .

In verschillende zaken waarin een beroep werd gedaan op het beginsel van evenredigheid om Uniewetgeving aan te vechten, bracht het Hof in herinnering dat de Uniewetgever over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt op gebieden waarop van hem politieke, economische en sociale keuzen worden verlangd en waarop hij ingewikkelde beoordelingen en afwegingen moet maken. De wettigheid van een op die gebieden getroffen maatregel kan alleen worden aangetast als de maatregel kennelijk ongeschikt is voor het nagestreefde doel 43 .

Het Hof heeft de geldigheid van Richtlijn 2018/957 tot wijziging van de richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers 44 in het licht van het evenredigheidsbeginsel derhalve bevestigd bij het afwijzen van de verzoeken tot nietigverklaring van twee lidstaten 45 . Het Hof herinnerde eraan dat volgens het evenredigheidsbeginsel de in Uniewetgeving opgenomen maatregelen passend moeten zijn voor het behalen van de legitieme doelstellingen ervan en niet verder mogen gaan dan daarvoor noodzakelijk is 46 .

Wat betreft de beoordelingsbevoegdheid waarover de wetgever van de Unie moet beschikken bij het reguleren van de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, oordeelde het Hof dat het er niet om gaat of een op een dergelijk gebied vastgestelde maatregel de enige of de best mogelijke maatregel was, aangezien alleen de kennelijke ongeschiktheid daarvan ter bereiking van het nagestreefde doel de rechtmatigheid van die maatregel kan aantasten 47 .

Het Hof stelde dat de ruime beoordelingsbevoegdheid van de wetgever van de Unie niet slechts geldt voor de aard en de draagwijdte van de betwiste maatregel, maar tot op zekere hoogte ook voor de vaststelling van de basisgegevens. Maar ook wanneer er sprake is van een ruime beoordelingsbevoegdheid, moet de Uniewetgever zijn keuze baseren op objectieve criteria en moet hij onderzoeken of de met de gekozen maatregel nagestreefde doelstellingen negatieve economische gevolgen – zelfs als die aanzienlijk zijn – voor bepaalde marktdeelnemers rechtvaardigen.

Bij ontwerpen van wetgevingshandelingen moet er rekening mee worden gehouden dat de lasten voor marktdeelnemers tot een minimum moeten worden beperkt en in verhouding moeten staan tot het te bereiken doel 48 . Het Hof oordeelde dat de twee lidstaten die de wettigheid van de richtlijn betwistten, niet hadden aangetoond dat de bij Richtlijn (EU) 2018/597 aangebrachte wijzigingen verder gingen dan wat nodig was om de doelstellingen ervan te behalen, te weten het waarborgen van de vrijheid om diensten op billijke basis te verlenen en het beter beschermen van werknemers.

Het Hof hield niet alleen rekening met de juridische context waarin de bestreden richtlijn werd goedgekeurd. Het wees er ook op dat de Uniewetgever geen kennelijke fout had begaan, aangezien rekening was gehouden met alle factoren en omstandigheden met betrekking tot de situatie die de richtlijn diende te reguleren 49 .

  • 3. 
    toepassing van het subsidiariteitscontrolemechanisme door de nationale parlementen

De Commissie ontving in 2020 negen gemotiveerde adviezen van de nationale parlementen 50 . Dat zijn er meer dan in 2019, toen er voor het eerst sinds de invoering van het subsidiariteitscontrolemechanisme geen enkel gemotiveerd advies was ontvangen. Maar het zijn er minder dan in voorgaande jaren, zowel in absolute cijfers 51 als in verhouding tot het totale aantal door de nationale parlementen ingestuurde adviezen 52 of tot het totale aantal adviezen over voorstellen van de Commissie die onder het subsidiariteitscontrolemechanisme vallen 53 (zie ook de figuur “Soorten adviezen” in punt 4).

Van de negen gemotiveerde adviezen die in 2020 werden ontvangen, hadden er drie, namelijk van de Oostenrijkse Bundesrat, de Franse Sénat en de Nederlandse Eerste Kamer, betrekking op het voorstel voor een verordening tot vaststelling van een kader voor de totstandbrenging van klimaatneutraliteit (Europese klimaatwet) dat op 4 maart 2020 door de Commissie was aangenomen 54 .

Dit voorstel beoogde i) de doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2050 van de Europese Green Deal in wetgeving te verankeren, ii) een beleidskoers op lange termijn vast te stellen, iii) voorspelbaarheid voor investeerders te verschaffen en iv) transparantie en verantwoordingsplicht te waarborgen. Het voorstel bevatte maatregelen om de vorderingen bij te houden en acties dienovereenkomstig aan te passen, evenals het traject om de doelstelling van 2050 te behalen en een tussentijds streefdoel voor 2030 dat moest worden vastgesteld op basis van een uitgebreide effectbeoordeling.

De Commissie ontving 9 adviezen van 7 kamers 55 over dit oorspronkelijke voorstel, waaronder de 3 gemotiveerde adviezen, en vervolgens 3 adviezen van 3 andere kamers 56 over het gewijzigde voorstel 57 dat in september werd ingediend om de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030 vast te stellen op een nettoreductie van de uitstoot van broeikasgassen van ten minste 55 % ten opzichte van het niveau van 1990. Een andere kamer 58 reageerde op de openbare raadpleging over het ambitieniveau van de doelstelling van 2030 die van maart tot en met juni werd gehouden.

Alle drie de kamers die gemotiveerde adviezen indienden, verwierpen het voorgestelde gebruik van gedelegeerde handelingen om het traject tussen het streefdoel voor 2030 voor het reduceren van broeikasgasemissies en het streefdoel van klimaatneutraliteit tegen 2050 uiteen te zetten. Bovendien was de Nederlandse Eerste Kamer van mening dat het gebruik van artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (de gewone wetgevingsprocedure), en niet artikel 192, lid 2 (unanimiteit), niet in overeenstemming was met het belang en het toepassingsgebied van het voorstel.

In de meeste adviezen die waren uitgebracht in het kader van de politieke dialoog, die de doelstellingen van het voorstel grosso modo ondersteunden, werden de punten van zorg in de gemotiveerde adviezen over het gebruik van gedelegeerde handelingen om het traject 2030-2050 uit te stippelen, gedeeld. Sommige kamers verzochten ook om rekening te houden met de specifieke energiemix en het aanpassingspotentieel van elke lidstaat 59 , of om de manier en het tijdstip van het bereiken van de doelstellingen van 2050 over te laten aan de lidstaten 60 . Andere kamers drongen erop aan het traject naar het bereiken van de streefdoelen te baseren op het gebruik van hernieuwbare energie in plaats van kernenergie 61 , of om nog een tussentijds streefdoel voor 2040 vast te stellen 62 . Een ander verzoek 63 was om de financiële steun van de Unie toe te snijden op de financiële capaciteit van elke lidstaat.

In haar antwoorden legde de Commissie uit dat zij het traject zou gebruiken als instrument om de vooruitgang bij het bereiken van de doelstelling van klimaatneutraliteit te beoordelen en de doeltreffendheid van bestaand beleid te evalueren. De begin- en eindpunten van dit traject, alsook de criteria voor de vaststelling ervan, dienden door de medewetgevers te worden vastgesteld, zodat de delegatie er geen “essentieel element” in de zin van artikel 290, VWEU in opnam. De Commissie wees er ook op dat in het licht van de doelstellingen van het voorstel artikel 192, lid 1, VWEU de juiste rechtsgrondslag was. Zij herinnerde eraan dat voor de wetgevingsprocedure de rechtsgrondslag van artikel 192, lid 2, een uitzondering is op het algemene geval van artikel 192, lid 1, en dus beperkt moet worden geïnterpreteerd overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof.

De Commissie verduidelijkte ook dat de ontwikkeling van een grotendeels op hernieuwbare bronnen gebaseerde energiesector een belangrijk aspect was van de Europese Green Deal, maar dat het voorstel – door geen specifiek traject voor het bereiken van de doelstelling van klimaatneutraliteit vast te stellen – het recht van de lidstaten om hun energiemix te bepalen volledig eerbiedigde. Daarbij wees zij nadrukkelijk op de grote steun die klimaatdoelstellingen zullen ontvangen via de toekomstige langetermijnbegroting van de Unie, die tijdelijk zal worden verhoogd met het nieuwe herstelinstrument NextGenerationEU. De Commissie benadrukte tevens dat het mechanisme voor een rechtvaardige transitie gerichte steun zal verlenen aan de regio’s en sectoren die het hardst worden getroffen door de transitie naar de groene economie, zodat de transitie op billijke en inclusieve wijze kan plaatsvinden, waarbij niemand wordt achtergelaten.

Twee andere gemotiveerde adviezen, van de Deense Folketing en de Zweedse Riksdag, hadden betrekking op het voorstel voor een richtlijn betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie dat op 28 oktober 2020 door de Commissie is aangenomen 64 . Zowel de Folketing als de Riksdag meenden dat het voorstel bevoegdheden van de Unie op dit gebied overschreed en dat maatregelen voor loonvorming het best op nationaal niveau konden worden geregeld. Volgens hen kon de doelstelling van het voorstel om te waarborgen dat werknemers toegang hebben tot minimumlonen waardoor zij een redelijke levensstandaard kunnen genieten, ongeacht hun werkplek in de Europese Unie, voldoende worden verwezenlijkt op nationaal niveau. De Folketing meende dat het voorstel de contractuele vrijheid van de sociale partners niet eerbiedigde, terwijl er betere resultaten in de vorm van hogere lonen of een kleiner aantal laagbetaalde werknemers werden behaald wanneer nationale autoriteiten niet betrokken zijn bij het bepalen van de criteria voor collectieve arbeidsovereenkomsten en het handhaven ervan. De Riksdag was van mening dat er geen duidelijke grensoverschrijdende dimensie was, aangezien voorwaarden en systemen voor loonvorming aanzienlijk verschilden tussen de lidstaten onderling, en dat optreden van de Unie op dit gebied geen meerwaarde had.

De Tsjechische Senát stuurde geen gemotiveerd advies in, maar deelde de zorgen van de Folketing en de Riksdag over de bevoegdheden van de Unie en had twijfels bij de evenredigheid van het voorstel, aangezien een aanbeveling van de Raad volgens hem geschikter zou zijn dan een richtlijn.

De Commissie antwoordde dat het voorstel beoogde de collectieve loononderhandelingen in alle lidstaten te bevorderen zonder de specifieke kenmerken van nationale systemen en tradities ter discussie te stellen. De Commissie eerbiedigde nationale bevoegdheden en de autonomie van de sociale partners ten volle, zonder te trachten het niveau van minimumlonen in de Unie te harmoniseren of een uniform mechanisme voor het vaststellen van minimumlonen in alle lidstaten in te voeren. De Commissie hield zich dan ook aan de grenzen die zijn vastgelegd in de rechtsgrondslag ervan, namelijk artikel 153, VWEU. De Commissie legde ook uit dat een richtlijn doeltreffender was dan een aanbeveling, aangezien een richtlijn zekerheid bood over de bindende aard van door de lidstaten toe te passen vereisten, terwijl de lidstaten tegelijkertijd ruimte werd geboden om te beslissen over de uitvoeringsvormen en -methoden, waaronder het toevertrouwen van de uitvoering aan de sociale partners, indien die daar gezamenlijk om verzoeken.

De vier andere gemotiveerde adviezen hadden betrekking op het gewijzigde voorstel voor een besluit betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie, dat op 28 mei 2020 door de Commissie is aangenomen (gemotiveerd advies ingestuurd door de Zweedse Riksdag), het voorstel tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie, dat op 14 januari 2020 door de Commissie is aangenomen (gemotiveerd advies ingestuurd door de Tsjechische Poslanecká sněmovna), het gewijzigde voorstel voor een herschikking van de verordening inzake de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim, dat op 22 september 2020 door de Commissie is aangenomen (gemotiveerd advies ingestuurd door de Maltese Kamra tad-Deputati) en het nieuwe pact inzake migratie en asiel van de Commissie, dat op 23 september 2020 door de Commissie is aangenomen (gemotiveerd advies ingestuurd door de Hongaarse Országgyűlés).

Wat eigen middelen 65 betreft, was de Riksdag van mening dat hoewel de economische maatregelen van de Unie in reactie op de COVID-19-crisis tijdelijk, goed gericht en evenredig zouden moeten zijn, het voorstel van de Commissie aanzienlijke leningen op de markten met zich meebracht om de begrotingen van Unieprogramma’s te verhogen zonder duidelijk te maken of deze fondsen hoofdzakelijk zouden worden gebruikt om de gevolgen van de COVID-19-crisis te beperken. Voor de Riksdag waren de maatregelen daarom veel te uitgebreid om de doelstellingen van het voorstel te verwezenlijken en had de Commissie geen duidelijke motivering gegeven waarom deze leningen zouden moeten plaatsvinden op Unieniveau in plaats van op nationaal niveau.

De Commissie antwoordde dat het herstelplan NextGenerationEU een eenmalig noodinstrument was dat tijdelijk was ingevoerd en uitsluitend werd gebruikt voor maatregelen voor crisisrespons en -herstel. Bovendien is het gezien de aard van de crisis passend om gebruik te maken van artikel 122, VWEU, dat voorziet in de mogelijkheid om in een geest van solidariteit tussen de lidstaten bij besluit de voor de economische situatie passende maatregelen vast te stellen. De door het herstelplan van de Commissie nagestreefde doelstellingen konden vanwege de omvang van de nodige maatregelen niet voldoende door de lidstaten afzonderlijk worden bereikt. De Commissie voegde hieraan toe dat een groot deel van de buitengewone steun door middel van subsidies aan de lidstaten moest worden verstrekt, aangezien landen met een zware schuldenlast met alleen leningen niet in staat zouden zijn de hervormingen door te voeren en de cruciale investeringen te doen die absoluut nodig waren voor een snel Uniebreed herstel en de opbouw van een veerkrachtigere economie.

Wat het Fonds voor een rechtvaardige transitie 66 betreft, beschouwde de Poslanecká sněmovna het voorschrijven dat de lidstaten uitvoerige territoriale plannen voor een rechtvaardige transformatie moesten voorbereiden, met een uitvoerige beschrijving van de geplande steun voor grote bedrijven, als micromanagement en een inmenging in hun bevoegdheden bij gedeeld beheer. Bovendien waren vereisten voor het rechtvaardigen van investeringen, zoals “de bescherming van een aanzienlijk aantal banen” of “een aanzienlijke vermindering van de broeikasgasemissies”, niet duidelijk omschreven.

De Commissie antwoordde dat het niet nieuw was dat de lidstaten werd voorgeschreven om details van plannen te verstrekken teneinde haar in staat te stellen na te gaan of de toepasselijke voorwaarden voor het in aanmerking komen voor steun waren vervuld, aangezien dat een kenmerk was van vorige programmakaders en ook het subsidiariteitsbeginsel eerbiedigde. De lidstaten konden besluiten om productieve investeringen te ondersteunen in andere bedrijven dan kleine en middelgrote ondernemingen indien de voorgestelde investeringen aan bepaalde voorwaarden voldeden, met name indien zij banen schiepen. Ook moest per geval worden bekeken of werd voldaan aan de vereisten om de broeikasgasemissies aanzienlijk te verminderen en een aanzienlijk aantal banen te beschermen, gezien het grote aantal toepasselijke benchmarks in het Europees emissiehandelssysteem en de noodzaak om rekening te houden met de specifieke situatie van de regionale arbeidsmarkt en het relatieve belang van de betrokken sector.

Wat het gemeenschappelijk Europees luchtruim 67 betreft, was de Kamra tad-Deputati het niet eens met de uitbreiding van de verschillende verantwoordelijkheden van de Commissie en het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA). De kamer wees erop dat luchtverkeersdiensten op de luchthaven van Malta volledig onder beheer van de overheid stonden en was daarom van mening dat structurele veranderingen, waaronder de mogelijkheid voor het EASA om als prestatiebeoordelingsorgaan corrigerende maatregelen op te leggen, zoals het delegeren van deze diensten aan een andere aanbieder, zouden indruisen tegen nationaal veiligheids- en defensiebeleid 68 . Naar haar mening zou moeten worden gekozen voor minder ingrijpende instrumenten die de specifieke territoriale kenmerken van elke lidstaat eerbiedigden om de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim te versnellen.

In haar antwoord beklemtoonde de Commissie dat het Europese luchtverkeer functioneert als een netwerk. Daardoor kunnen de doelstellingen van het gemeenschappelijk Europees luchtruim alleen worden verwezenlijkt door middel van Unieoptreden, op grond waarvan de positie, het gedrag en de samenwerking van diverse belanghebbenden in alle lidstaten, zoals Europese luchtruimgebruikers, verleners van luchtvaartnavigatiediensten en luchthavens, worden geregeld. De Commissie verduidelijkte dat voor de exclusieve verlening van luchtverkeersdiensten na aanwijzing door een lidstaat volgens de huidige prestatieregeling al regelgeving geldt inzake de economische, veiligheids- en milieuprestaties van aangewezen dienstverleners. Daartoe wordt de Commissie bijgestaan door een adviesorgaan, en de beoogde aan het EASA te verlenen taken bestaan niet uit het nemen van politieke beslissingen. De Commissie wees er ook op dat het prestatiebeoordelingsorgaan met het oog op effectief bindende prestatiedoelen en -plannen corrigerende maatregelen moest kunnen opleggen als plannen niet werden uitgevoerd of doelen niet werden behaald.

Wat het pact inzake migratie en asiel 69 betreft, had de Hongaarse Országgyűlés 70 twijfels over de rechtsgrondslag van vier van de voorstellen 71 en over het in het vijfde voorstel voorgelegde mechanisme voor toezicht op de mensenrechten 72 . De kamer waarschuwde dat de voorstellen, indien zij werden goedgekeurd, de lidstaten verplichtingen zouden opleggen zonder voldoende rekening te houden met specifieke nationale kenmerken en besluitvormingsbevoegdheden. De Országgyűlés twijfelde aan de algehele noodzaak van deze verplichtingen en vreesde dat de voorgestelde bepalingen nationale grensprocedures die bijdragen aan migratiebeheer, zoals transitzones, onuitvoerbaar zouden maken. Ook zette de kamer vraagtekens bij de evenredigheid van het pakket, aangezien het de lidstaten onevenredige verplichtingen zou opleggen en het asielstelsel van de Unie ingrijpend zou wijzigen.

In haar antwoord rechtvaardigde de Commissie de rechtsgrondslag voor haar voorstellen. Zij legde uit dat Unieoptreden vereist was om onevenredige migratiedruk op een afzonderlijke lidstaat te voorkomen en dat het voorstel betreffende asiel- en migratiebeheer zeer flexibel was, aangezien de lidstaten zelf konden kiezen hoe ze wilden bijdragen. De Commissie onderstreepte dat het voorgestelde toezichtsmechanisme geen klachtenmechanisme was, maar een ingebouwd controlemechanisme dat was bedoeld om nationale autoriteiten te ondersteunen. De lidstaten konden ervoor kiezen om het toezicht over te laten aan reeds bestaande onafhankelijke toezichtsorganen. De Commissie benadrukte tevens dat het huidige rechtskader het gebruik van de grensprocedure van de Unie beperkte tot een aantal duidelijk omschreven gevallen. Deze procedure kon daarom niet worden beschouwd als de algemene asielprocedure in een lidstaat.

  • 4. 
    politieke dialoog met nationale parlementen

Algemene opmerkingen

De nationale parlementen hebben in 2020 255 adviezen aan de Commissie gericht. Dat zijn er meer dan in 2019 (159), maar minder dan in voorgaande jaren (576 in 2017 en 569 in 2018).

Van die 255 adviezen hadden er 99 (39 %), inclusief de 9 gemotiveerde adviezen (3 %), betrekking op wetgevingsvoorstellen van de Commissie die onder het subsidiariteitscontrolemechanisme vallen 73 . De overige 156 adviezen (61 %) hadden betrekking op niet-wetgevingsinitiatieven, zoals mededelingen, dan wel op initiatiefadviezen die niet direct betrekking hadden op een initiatief van de Commissie. Dit ligt tussen de procentuele verhouding van 2019, toen de meeste adviezen niet betrekking hadden op wetgevingsvoorstellen, en die van voorgaande jaren, toen het merendeel van de adviezen betrekking had op initiatieven die onder het subsidiariteitscontrolemechanisme vallen 74 .

Deelname en toepassingsgebied

Net als in de vorige jaren, verschilde het aantal aan de Commissie gerichte adviezen aanzienlijk van het ene nationale parlement tot het andere. De tien meest actieve kamers brachten 217 adviezen uit. Dit komt neer op 85 % van het totaal, de hoogste concentratie van de afgelopen jaren (2019: 73 %; 2018: 83 %; 2017: 74 %; 2016: 73 %). Twaalf kamers 75 brachten daarentegen geen enkel advies uit (17 in 2019, 10 in 2018).

De tien nationale parlementen of kamers die in 2020 het grootste aantal adviezen instuurden, waren de Portugese Assembleia da República (40 adviezen), de Spaanse Cortes Generales (28 adviezen), de Roemeense Senat (28 adviezen), de Tsjechische Senát (22 adviezen), de Roemeense Camera Deputaților (22 adviezen), de Duitse Bundesrat (21 adviezen), de Franse Sénat (19 adviezen), de Tsjechische Poslanecká sněmovna (17 adviezen), de Italiaanse Camera dei Deputati (10 adviezen) en de Zweedse Riksdag (10 adviezen), die ook in voorgaande jaren tot de meest actieve kamers behoorden. In bijlage 2 wordt het aantal door elke kamer ingestuurde adviezen gegeven.

Belangrijkste onderwerpen van de adviezen in het kader van de politieke dialoog

In 2020 trok de respons van de Unie op de COVID-19-crisis de meeste aandacht van de nationale parlementen, hetgeen uitmondde in 66 adviezen, ofwel 26 % van alle ontvangen adviezen. Hiervan hadden er 44 direct betrekking op het herstelplan NextGenerationEU of op een deel ervan, waaronder de herziene voorstellen voor het meerjarig financieel kader 2021-2027 en voor het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen. Nog eens 11 adviezen hadden betrekking op initiatieven die in de eerste fase van de crisis werden genomen, voordat NextGenerationEU werd goedgekeurd; 7 adviezen hadden betrekking op latere initiatieven en 4 adviezen waren initiatiefadviezen van nationale parlementen over specifieke aspecten van de crisis.

Het voorstel van de Commissie dat het grootste aantal adviezen voortbracht, was het voorstel voor een Europese klimaatwet. Dit voorstel resulteerde in 12 adviezen, waaronder 3 gemotiveerde adviezen (zie punt 3 hierboven voor meer informatie hierover).

Andere kwesties die de meeste aandacht van de nationale parlementen trokken, waren artificiële intelligentie, de Conferentie over de toekomst van Europa en de Europese Green Deal.

In bijlage 3 wordt een opsomming gegeven van de afzonderlijke initiatieven van de Commissie die ten minste vijf adviezen voortbrachten.

·Respons op de COVID-19-crisis

De Commissie ontving 11 adviezen van 6 parlementaire kamers 76 over initiatieven die zij had genomen in de eerste fase van de pandemie, d.w.z. tot medio mei 2020 77 . Deze adviezen waren doorgaans ondersteunend van aard. Sommige kamers kwamen met suggesties als het moderniseren van de gezondheidszorginfrastructuur in de lidstaten, het lenen van geld op Unieniveau in plaats van op nationaal niveau of het uitvoeren van een krachtig investeringsprogramma in de Westelijke Balkan. In haar antwoorden juichte de Commissie deze suggesties toe en merkte zij op dat de meeste ervan in haar verdere optreden werden geïntegreerd.

Op 27 mei 2020 legde de Commissie een grootscheeps herstelplan voor om de door de pandemie veroorzaakte economische en sociale schade te herstellen en de Unie op de weg naar duurzaam en veerkrachtig herstel te zetten door het volledige potentieel van haar begroting te benutten. Het plan is gebaseerd op het nieuwe instrument NextGenerationEU en wordt gecompleteerd door een gerichte herziening van het meerjarig financieel kader 2021-2027 en een wijziging van het besluit betreffende het stelsel van eigen middelen, zodat de Unie 750 miljard EUR kan vrijmaken op financiële markten. Het hele pakket bestond uit twee politieke mededelingen, namelijk “Het moment van Europa: herstel en voorbereiding voor de volgende generatie” en “De EU-begroting als drijvende kracht achter het herstelplan voor Europa” 78 , de herziening van het jaarlijkse werkprogramma 2020 van de Commissie 79 , die werd goedgekeurd op 27 mei, en 21 wetgevingsvoorstellen 80 , die de dagen erna werden goedgekeurd.

De Commissie ontving 44 adviezen van 13 kamers 81 over verschillende onderdelen van het pakket. In de meeste van deze adviezen werden de initiatieven van de Commissie gesteund. De twee uitzonderingen hierop betroffen het gemotiveerde advies over het gewijzigde voorstel voor een besluit betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en een advies over het voorstel voor een nieuw Uniemechanisme voor civiele bescherming 82 . Sommige nationale parlementen stelden het volgende voor: i) de periode van begrotingsvastlegging van de nieuwe Faciliteit voor herstel en veerkracht uitbreiden tot de volledige zevenjarige programmeringsperiode; ii) de toewijzing van middelen tussen de lidstaten herzien om de werkelijke impact van de pandemie op hun economieën en samenlevingen te weerspiegelen; iii) extra nieuwe middelen creëren om de terugbetaling van NextGenerationEU volledig te dekken; iv) de aan cohesie, landbouw, migratie en grensbeheer, of veiligheid en defensie toegewezen fondsen verhogen. Verschillende nationale parlementen pleitten er ook duidelijk voor om de toegang tot financiering afhankelijk te stellen van de naleving van de beginselen van de rechtsstaat.

In haar antwoorden verwees de Commissie naar de op 21 juli 2020 door de Europese Raad bereikte overeenkomst over het meerjarig financieel kader 2021-2027 en het herstelpakket. Zij wees op het belang van snelle verlening van de steun voor herstel en legde uit dat hoewel de verbintenissen voor subsidies en leningen zouden moeten worden aangegaan tot eind 2023, betalingen zouden kunnen doorlopen tot eind 2026, dus gedurende bijna de volledige looptijd van het meerjarig financieel kader. De Commissie benadrukte dat het bbp-verlies breed zou worden gebruikt als basis voor het bepalen van de toewijzing van middelen aan de lidstaten en bevestigde dat zij in 2021 een pakket van nieuwe eigen middelen zou voorstellen. Ook erkende de Commissie dat financiering goed gericht en in evenwicht tussen verschillende EU-prioriteiten zou moeten zijn om een evenwichtig herstel op de lange termijn te waarborgen en legde zij uit dat NextGenerationEU bestond uit instrumenten om de cohesiesteun voor de lidstaten te verhogen, extra middelen voor plattelandsontwikkeling en het Fonds voor een rechtvaardige transitie om economieën veerkrachtiger en duurzamer te maken in de fase van crisisherstel. De Commissie stelde vast dat in de conclusies van de Europese Raad van 21 juli de financiering voor aan migratie verwante kwestie, grensbeheer, veiligheid en defensie, hoewel minder hoog dan vergeleken met de voorstellen van 27 mei, nog steeds een verhoging inhield ten opzichte van de vorige programmeringsperiode. Zij was ingenomen met de steun van de nationale parlementen voor het conditionaliteitsmechanisme op basis van de rechtsstaat. Tot slot wees de Commissie op de directe rol van de meeste nationale parlementen bij de goedkeuring van het besluit betreffende het stelsel van eigen middelen, na goedkeuring door de Raad, door elke lidstaat volgens zijn grondwettelijke bepalingen.

De Commissie ontving 7 adviezen van 2 nationale parlementen 83 over wetgevingsvoorstellen die later in het jaar werden vastgesteld in reactie op de COVID-19-crisis 84 . In deze adviezen werden de doelstellingen van de voorstellen over het algemeen gesteund. In een advies over het voorstel om een EU-herstelprospectus te creëren om de herkapitalisatie van door de crisis getroffen bedrijven te vergemakkelijken 85 , werd echter de vrees geuit dat de verplichting om een prospectus op te stellen een administratieve last zou kunnen vormen die kleinere uitgiften zou kunnen bemoeilijken. In haar antwoord legde de Commissie uit dat in haar voorstel werd voorzien in vrijstellingen voor kleinere effectenemissies en in een vereenvoudigd prospectus.

De Commissie ontving ook 4 initiatiefadviezen van 2 kamers 86 over specifieke aspecten van de respons op de pandemie. Deze adviezen beoogden: i) de terugverplaatsing van de productie van geneesmiddelen naar de EU te bevorderen; ii) de uitzonderlijke maatregelen inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid te versterken om de gevolgen van de pandemie aan te pakken; iii) te waarborgen dat regeringen de rechtsstaat eerbiedigen bij het vaststellen van uitzonderlijke maatregelen, zoals het gebruik van traceringsapps; en iv) luchtvaartmaatschappijen tijdelijk toe te staan passagiers te compenseren met een tegoed/voucher in plaats van met een onmiddellijke terugbetaling van de prijs van geannuleerde vluchten.

·Artificiële intelligentie

Op 19 februari 2020 stelde Commissie een “Witboek over kunstmatige intelligentie – een Europese benadering op basis van excellentie en vertrouwen” 87 vast. Hierin werden beleidsopties voorgesteld om betrouwbare en veilige ontwikkeling van artificiële intelligentie in Europa mogelijk te maken, waarbij de waarden en rechten van EU-burgers ten volle worden geëerbiedigd. Het witboek bestond uit twee pijlers: een beleidskader om in de volledige waardeketen middelen vrij te maken om de ontwikkeling van artificiële intelligentie te versnellen (“ecosysteem van excellentie”) en de kernelementen van een toekomstig regelgevingskader (“ecosysteem van vertrouwen”).

De Commissie ontving 6 adviezen van 6 kamers 88 over dit witboek. In dit verband konden twee soorten adviezen worden geïdentificeerd: één groep van kamers legde de nadruk op de noodzaak om een regelgevingskader te creëren dat rechtszekerheid voor ontwikkelaars en gebruikers tot stand zou brengen en innovatie in Europa zou bevorderen, terwijl de andere groep waarschuwde dat voortijdige regelgevende inspanningen innovatie in de weg zouden kunnen staan. Eén kamer opperde om een derde pijler in de vorm van een “ecosysteem van flexibiliteit” toe te voegen teneinde te zorgen voor de nodige vrijheid en ruimte voor experimenten. Sommige kamers vroegen ook om een passend geografisch evenwicht bij de ontwikkeling van centra van excellentie in de EU, onderstreepten de uitdagingen van vaardighedentekorten en omscholing of wezen op de noodzaak om nieuwe procedures voor informatiebeveiliging te ontwikkelen en de rechten het individu te beschermen.

In haar antwoorden bevestigde de Commissie haar doelstelling om een specifiek rechtskader voor toepassingen inzake artificiële intelligentie vast te stellen met behulp van een op risico’s gebaseerde benadering. Zij verduidelijkte dat het niet haar doel was om de technologie als zodanig te reguleren of onder verdenking te plaatsen, maar om specifieke toepassingen of gebruiksdoeleinden die de grondrechten en veiligheid ernstig in gevaar zouden kunnen brengen te reguleren, waarbij zij de noodzaak om toepassingen inzake artificiële intelligentie met een hoog risico te definiëren beaamde. De Commissie was het er ook mee eens dat de regels flexibele aanpassingen met het oog op toekomstige ontwikkelingen en technologieën mogelijk zouden moeten maken. Zij bevestigde de oprichting van zo’n tweehonderd digitale innovatiehubs in Europa teneinde de brede toepassing van digitale technologieën te stimuleren, ook door micro-ondernemingen en start-ups, hetgeen zou moeten bijdragen aan convergentie tussen de regio’s door gemeenschappelijke beste praktijken en kennis van alle hubs te delen. De Commissie was het ook eens met de noodzaak om onderwijs in artificiële intelligentie op alle niveaus en een leven lang leren op het gebied van artificiële intelligentie te ontwikkelen.

·Conferentie over de toekomst van Europa

Op 22 januari 2020 keurde de Commissie een mededeling getiteld “Vorm geven aan de Conferentie over de toekomst van Europa” 89 goed, waarin zij haar standpunten over de conferentie uiteenzette. Zij was van mening dat de conferentie alle ruimte zou moeten bieden aan een open discussie over wat burgers belangrijk vinden en toegankelijk zou moeten zijn voor burgers van alle rangen en standen en uit alle uithoeken van de Unie. De Commissie stelde twee parallelle discussiethema’s voor, waarbij het ene gericht was op beleid, toespitst op de belangrijkste ambities van de Unie, en het andere op democratische processen, waarin de Commissie de rol zou van facilitator of onpartijdige bemiddelaar moeten aannemen. Ook was de Commissie van mening dat het concept, de structuur, de reikwijdte en het tijdstip van de conferentie bepaald zouden moeten worden aan de hand van een gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; bovendien zouden nationale en regionale parlementen en andere actoren een belangrijke rol moeten vervullen op de conferentie en moeten worden aangemoedigd om evenementen te organiseren die verband houden met de conferentie.

De Commissie ontving 5 adviezen van 5 kamers 90 over deze mededeling. Een andere kamer 91 stuurde een initiatiefadvies in (zonder verband met de mededeling), en nog een kamer 92 stuurde een schrijven over het onderwerp in. Alle kamers verzochten om hetzelfde niveau van vertegenwoordiging en dezelfde rechten voor de nationale parlementen als voor het Europees Parlement tijdens de plenaire vergadering van de conferentie. Ook verlangden zij dat de nationale parlementen aan de bestuursstructuren van de conferentie konden deelnemen, omdat zij van mening waren dat hun directe betrokkenheid essentieel was voor het creëren van eigen inbreng betreffende de organisatie en de resultaten van de conferentie. Dit standpunt werd herhaald tijdens vergaderingen van Cosac, in drie brieven van Cosac aan de instellingen van de Unie en in het 34e halfjaarlijkse verslag van Cosac 93 .

Wat de reikwijdte en de mogelijke resultaten van de conferentie betreft, waren sommige kamers gekant tegen besprekingen over wijzigingen van de Verdragen, terwijl andere daar open voor stonden. Eén kamer vroeg om opheldering over het juridische karakter van de conferentie en het vermogen van de conferentie om dergelijke wijzigingen voor te stellen. Voorgestelde discussieontwerpen waren de rechtsstaat en fundamentele beginselen, rechten en waarden, de transparantie van het besluitvormingsproces van de Unie, de rol van de nationale parlementen in dit proces en de belangrijkste onderwerpen van de strategische agenda van de Europese Raad. De nationale parlementen wezen ook op het belang van feedback van de conferentie en het geven van follow-up aan de bevindingen ervan. De nationale parlementen deden verschillende suggesties om burgers bij de conferentie te betrekken, zoals het houden van evenementen buiten de hoofdsteden, het afstemmen van het publieke raakvlak op de vaardigheden en verwachtingen van jongeren en het besteden van voldoende aandacht aan gelijkheid van vrouwen en mannen.

In haar antwoorden was de Commissie ingenomen met de grote betrokkenheid van de nationale parlementen bij de voorbereiding van de conferentie en benadrukte zij dat zij een essentiële bijdrage konden leveren aan het succes van de conferentie door hun ervaringen te delen, evenementen te organiseren en te waarborgen dat de conferentie zoveel mogelijk burgers bereikte. De Commissie was het ermee eens dat de kernambities van de Unie, zoals uiteengezet in haar politieke prioriteiten en in de strategische agenda van de Europese Raad, een breed kader boden. Bovendien mochten burgers alle onderwerpen die voor hen belangrijk waren naar voren brengen. De Commissie bevestigde klaar te zijn voor haar rol om na te gaan hoe de Unie haar democratische processen zou kunnen verbeteren en haar legitimiteit zou kunnen vergroten.

·Europese Green Deal

De Commissie keurde op 11 december 2019 een mededeling over de Europese Green Deal 94 goed, waarin een nieuwe groeistrategie werd vastgesteld om de Unie om te vormen tot een rechtvaardige en welvarende samenleving met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar vanaf 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. Deze mededeling bevatte een eerste routekaart van de belangrijkste beleidsinitiatieven en maatregelen die nodig zijn om deze doelstellingen te realiseren.

De Commissie ontving 5 adviezen van 5 kamers 95 over deze mededeling. In sommige daarvan werden zorgen geuit over de impact van de transitie op de economieën van de lidstaten en werd gevraagd om een eerlijke transitie met behoud van technologische neutraliteit, waarbij elke lidstaat zijn eigen weg kan kiezen, of om een herziening van de doelstelling van de Unie om in 2050 koolstofneutraliteit te bereiken en van de manier om dat te doen. In andere werd het toegejuicht dat de Commissie prioriteit gaf aan milieu- en klimaatkwesties en werd gepleit voor het vaststellen van ambitieuze doelstellingen. De nationale parlementen benadrukten ook dat de transitie naar een duurzame economie alleen kon worden bewerkstelligd met overheidssteun, dat sociale problemen tijdens de transitie op passende wijze moesten worden verzacht en dat er stimulansen moesten worden gecreëerd om particuliere spelers aan te moedigen om financieel bij te dragen aan de uitvoering van de Europese Green Deal.

In haar antwoorden onderstreepte de Commissie haar verbintenis om de Agenda 2030 van de Verenigde Naties en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, die een integrerend onderdeel vormen van haar agenda, uit te voeren. Zij legde uit dat gezien de ongekende tijdelijke investeringen die nodig zijn om de negatieve gevolgen van de COVID-19-crisis het hoofd te bieden, de huidige politieke keuzen de toekomst van volgende generaties zullen bepalen. Daarom wil de Commissie niet investeren in een achterhaalde, op fossiele brandstoffen gebaseerde economie, maar een groene, digitale, inclusieve en veerkrachtige economie tot stand brengen die geschikt is voor de 21e eeuw. Zij was het ermee eens dat de transitie naar een klimaatneutrale toekomst rechtvaardig moest zijn, waarbij niemand wordt achtergelaten, en verwees naar het door haar voorgestelde mechanisme voor een rechtvaardige transitie om steun te verlenen aan alle lidstaten, met name de meest koolstofintensieve regio’s. Ook benadrukte de Commissie dat zij het recht van de lidstaten om hun energiemix te kiezen volledig eerbiedigde en dat de voorstellen die zij had ingediend of zou indienen ter verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal waren gebaseerd op bewijs en uitvoerige effectbeoordelingen.

  • 5. 
    contacten, bezoeken, ontmoetingen, conferenties en andere activiteiten

Bezoeken aan en ontmoetingen met nationale parlementen

In 2020 hebben leden van de Commissie 101 bezoeken aan de nationale parlementen gebracht of (virtuele) ontmoetingen met delegaties van de nationale parlementen gehad. Dit is meer dan in 2019 (55), ondanks de verstoring als gevolg van de COVID-19-crisis. Naar aanleiding van het verzoek van voorzitter Von der Leyen aan ieder lid van de Commissie om alle lidstaten in de eerste twee jaar van hun mandaat te bezoeken en de nationale parlementen regelmatig te ontmoeten, vond een groot aantal bezoeken van de nationale parlementen plaats in januari (17) en februari (15); deze trend werd echter onderbroken door de uitbraak van de pandemie. Van april tot het eind van het jaar vonden de meeste ontmoetingen tussen de nationale parlementen en leden van de Commissie plaats per videoconferentie.

In 2020 kwam de hoofdonderhandelaar van de Brexit namens de Unie, Michel Barnier, ook bijeen met 12 nationale parlementen. Ambtenaren van de Commissie, veelal op hoog niveau, woonden meer dan 20 nationale parlementaire commissievergaderingen bij om de meer technische aspecten van bepaalde wetgevingsvoorstellen te bespreken. Ambtenaren van de Commissie gaven ook 23 presentaties (waarvan 17 per videoconferentie) aan vertegenwoordigers van de nationale parlementen in Brussel over verschillende onderwerpen, zoals NextGenerationEU, de Conferentie over de toekomst van Europa, de Europese Green Deal, het nieuwe pact inzake migratie en asiel en het jaarverslag over de rechtsstaat. Dankzij de presentaties via videoconferentie kon het publiek worden uitgebreid naar de nationale parlementen in de hoofdsteden, waardoor het aantal deelnemers werd vergroot en de Commissie de nationale parlementen beter bereikte.

De vertegenwoordigingen van de Commissie in de lidstaten bleven regelmatig in contact met de nationale parlementen, voornamelijk over het Europees Semester en andere economische kwesties. In 2020 organiseerden zij 254 bezoeken of evenementen waarbij nationale parlementen waren betrokken.

Interparlementaire ontmoetingen en conferenties

Ondanks de pandemie werd de interparlementaire samenwerking in 2020 verder uitgebreid. In dat kader vonden tal van interparlementaire ontmoetingen en conferenties 96 plaats, waarvan de meeste per videoconferentie en doorgaans met leden van de Commissie, zoals:

Øde Conferentie van in communautaire aangelegenheden gespecialiseerde organen van de parlementen van de Europese Unie (Cosac 97 ); 

Øde Europese parlementaire week 98 ;

Øde interparlementaire conferentie over stabiliteit, coördinatie en bestuur 99

Øde Interparlementaire Conferenties voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid 100 ;

Øde Gezamenlijke Parlementaire Controlegroep van Europol 101 ;

Øde eerste interparlementaire commissievergadering over de evaluatie van de activiteiten van Eurojust 102 ;

Øde interparlementaire conferentie op hoog niveau over migratie en asiel 103 ;

Øde interparlementaire conferenties over de Europese Green Deal en het GLB en voor een sociaal en eerlijk Europa 104 .

De 64e plenaire Cosac-vergadering, die op 30 november en 1 december 2020 plaatsvond per videoconferentie, werd bijgewoond door Commissievoorzitter Von der Leyen. Het was de eerste keer sinds 2013 dat een Commissievoorzitter deelnam aan Cosac. Onderwerpen van discussie van de plenaire Cosac-vergadering waren de beoordeling van het Duitse voorzitterschap, de uit de COVID-19-crisis getrokken lessen over samenwerking op het gebied van pandemieën en gezondheidszorg, de toekomst van Europa, de trans-Atlantische betrekkingen en het partnerschap met Afrika. Voorzitter Von der Leyen hield een programmarede over de gemeenschappelijke Europese respons op de pandemie, het meerjarig financieel kader, NextGenerationEU en de Conferentie over de toekomst van Europa. Zij drong erop aan om de crisis aan te grijpen als een kans om niet alleen de schade te herstellen, maar ook een grote stap voorwaarts te zetten op weg naar een duurzamer, veerkrachtiger en digitaal Europa. Voorzitter Von der Leyen wees op de noodzaak van betere paraatheid en Europese samenwerking in soortgelijke situaties in de toekomst en benadrukte de belangrijke rol van de nationale parlementen bij het omzetten van EU-fondsen in projecten die werkgelegenheid en groei zullen creëren.

De twee gewone bijeenkomsten van Cosac-voorzitters werden gehouden in respectievelijk Zagreb, op 20 en 21 januari 2020, en per videoconferentie op 14 september 2020. De bijeenkomst van januari, die werd bijgewoond door vicevoorzitter Šuica, was gericht op de prioriteiten van het Kroatische voorzitterschap en op de Conferentie over de toekomst van Europa. De bijeenkomst van september, die werd bijgewoond door uitvoerend vicevoorzitter Timmermans, was gewijd aan de prioriteiten van het Duitse voorzitterschap, de gevolgen van de COVID-19-pandemie en de tot dan toe geleerde lessen.

Vanwege de pandemie werden geplande fysieke bijeenkomsten geannuleerd, zoals de 63e plenaire Cosac-vergadering en de Conferentie van de voorzitters van de parlementen van de Europese Unie 105 . Verschillende buitengewone bijeenkomsten van voorzitters konden echter wel per videoconferentie worden georganiseerd. Een eerste bijeenkomst vond plaats op 16 juni 2020, in plaats van de geannuleerde plenaire vergadering. Deze bijeenkomst werd bijgewoond door vicevoorzitter Šefčovič en was gericht op de gemeenschappelijke Europese respons op de pandemie en de gevolgen ervan voor het meerjarig financieel kader 2021-2027, alsook op de Conferentie over de toekomst van Europa. Twee buitengewone bijeenkomsten van voorzitters gingen over actuele kwesties: op 29 oktober 2020, met deelname van vicevoorzitter Jourova en commissaris Reynders, over het jaarverslag 2020 van de Commissie over de rechtsstaat, en op 23 november 2020, met deelname van uitvoerend vicevoorzitter Vestager, over de aanpak van de gevolgen van de pandemie en de getrokken lessen vanuit een oogpunt van mededinging. Ook werden twee bijeenkomsten tussen de voorzitters en Michel Barnier georganiseerd over de betrekkingen tussen de EU en het VK, op respectievelijk 26 juni en 17 september 2020.

Naar aanleiding van de buitengewone bijeenkomst van voorzitters van 16 juni 2020 en de plenaire vergadering van 30 november en 1 december 2020 medeondertekenden 32 afgevaardigden van de nationale parlementen brieven aan de voorzitters van het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad en de Commissie. In de brief van juni werd een gemeenschappelijke Europese respons op de COVID-19-crisis toegejuicht, het belang van een tijdige aanneming van het meerjarig financieel kader benadrukt en verzocht om een passende vertegenwoordiging van de nationale parlementen op de Conferentie over de toekomst van Europa. In de brief van december werd dit laatste verzoek herhaald, waarbij duidelijk werd gemaakt dat de nationale parlementen idealiter op gelijke voet met het Europees Parlement betrokken zouden moeten worden bij het organiseren van de conferentie, bij de stuurgroep ervan en bij het formuleren van conclusies. In de brief werd ook gepleit voor een gedecentraliseerde benadering waarin diverse evenementen worden georganiseerd in de lidstaten en hun regio’s.

Ratificatie van het besluit betreffende het stelsel van eigen middelen

Het besluit betreffende het stelsel van eigen middelen van de Unie werd op 14 december goedgekeurd door de Raad 106 . Alvorens in werking te treden, moet het besluit door alle lidstaten overeenkomstig hun respectieve grondwettelijke bepalingen worden goedgekeurd. In de meeste lidstaten houdt dit een parlementaire ratificatie in. Eén nationaal parlement, de Kroatische Hrvatski Sabor, had deze ratificatie in 2020, op 18 december, reeds voltooid 107

  • 6. 
    de rol van de regionale parlementen

De regionale parlementen dragen indirect bij aan de betrekkingen van de Commissie met de nationale parlementen. Wanneer de nationale parlementen ontwerpen van wetgevingshandelingen van de EU toetsen op subsidiariteit met het oog op het uitbrengen van een gemotiveerd advies, moeten zij krachtens Protocol nr. 2 bij de Verdragen in voorkomend geval de regionale parlementen met wetgevingsbevoegdheid raadplegen 108 .

De leden van de regionale parlementen worden ook vertegenwoordigd in het Comité van de Regio’s, dat via een speciaal daartoe opgezet netwerk voor subsidiariteitstoezicht en zijn onlineplatform de deelname van regionale parlementen met wetgevingsbevoegdheden aan het mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing in verband met het subsidiariteitsbeginsel (Regpex) ondersteunt 109 . Ook nemen zij via het netwerk RegHub deel aan het Fit for Future-platform van de Commissie, dat deel uitmaakt van haar werkzaamheden voor betere regelgeving 110 .

Hoewel de Verdragen niet voorzien in een expliciete bepaling inzake rechtstreekse interactie tussen de Commissie en de regionale parlementen, houdt de Commissie rekening met hun bijdrage. Enkele regionale parlementen 111 hebben rechtstreeks bij de Commissie voorstellen ingediend over diverse kwesties, zoals de Conferentie over de toekomst van Europa, de goedkeuring van de Uniebegroting en het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen, het Duitse voorzitterschap, de Europese Green Deal en de bescherming van het klimaat, de groene en sociale economie, het actieplan inzake de circulaire economie, de “van boer tot bord”-strategie, het voorstel betreffende toereikende minimumlonen, het Uniemechanisme voor civiele bescherming, regionaal beleid op de Azoren en in Polen, geoblocking, de bescherming van vluchtelingen en migranten, het voorkomen van het witwassen van geld of van terrorismefinanciering, de situatie in Nagorno-Karabach, en een oproep tot onmiddellijke vrijlating van een in Egypte gearresteerde Erasmus Mundus-student. Eén regionaal parlement diende ook antwoorden in op verschillende openbare raadplegingen die door de Commissie waren georganiseerd 112 , terwijl een ander regionaal parlement een advies indiende via een nationaal parlement 113 . Ook vonden er bijeenkomsten plaats tussen leden van de Commissie en enkele regionale parlementen 114 .

  • 7. 
    conclusie

De in 2019 vastgestelde trend dat de meeste adviezen van de nationale parlementen betrekking hadden op niet-wetgevingsinitiatieven van de Commissie of initiatiefadviezen waren, werd in 2020 voortgezet. Dit toont aan dat sommige nationale parlementen een rol willen spelen op het gebied van Uniebeleidsvorming, niet alleen bij de subsidiariteitscontrole, maar ook eerder en in andere fasen van het proces door toekomstgerichte politieke inbreng te verschaffen.

Meer dan een kwart van de in 2020 aan de Commissie gerichte adviezen van de nationale parlementen had betrekking op de respons op de COVID-19-crisis, hetgeen wijst op de sterke betrokkenheid van de nationale parlementen in tijden van crisis.

Ondanks de verstoring als gevolg van de COVID-19-crisis hadden leden van de Commissie meer ontmoetingen met nationale parlementen dan in 2019. Voorzitter Von der Leyen en leden van de Commissie woonden actief tal van interparlementaire vergaderingen bij, zoals 64e plenaire Cosac-vergadering. De nationale parlementen maakten uitgebreid gebruik van videoconferenties, waardoor de Commissie een veel groter bereik had om haar initiatieven voor te leggen. Het gebruik van digitale hulpmiddelen bleek efficiënt voor het versterken en intensiveren van de uitwisselingen tussen de Commissie en de nationale parlementen. Deze instrumenten zouden ook na de pandemie deze politieke uitwisseling ten goede kunnen blijven komen.

In 2020 hielp de Commissie de nationale parlementen op twee manieren bij het uitvoeren van de subsidiariteitscontrole. Ten eerste telde zij de periode rond kerst en Nieuwjaar niet meer mee bij de acht weken voor het indienen van gemotiveerde adviezen. Ten tweede gaf zij blijk van flexibiliteit als gemotiveerde adviezen na het verstrijken van de toetsingsperiode werden ontvangen, om rekening te houden met de mogelijke praktische problemen waarmee de nationale parlementen te kampen hadden als gevolg van de COVID-19-crisis.

De Commissie haalde ook haar beleidsmatige betrekkingen aan met lokale en regionale autoriteiten via een nieuw Fit for Future-platform dat aan toekomstbestendige wetgeving werkt.

(30)

   PB C 324 van 1.10.2020, https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A52020XR2622&qid=1610962068519  

  • Het netwerk van regionale hubs van het Comité ter beoordeling van de uitvoering van EU-beleid (RegHub) is voortgekomen uit het eindverslag en de aanbevelingen van de taskforce inzake subsidiariteit, evenredigheid en “minder en efficiënter optreden” (aanbeveling 8).
  • Voor meer informatie over dit platform, zie punt 2.1 hierboven.
  • Artikel 55, lid 2, van het Reglement van orde, PB L 65 van 5.3.2014, blz. 41, https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32014Q0305(01)&from=NL
  • COM(2020) 80 final.
  • http://portal.cor.europa.eu/subsidiarity/thesmn/Pages/default.aspx Het netwerk voor subsidiariteitstoezicht is in april 2007 opgericht om de informatie-uitwisseling te vergemakkelijken tussen enerzijds lokale en regionale overheden en anderzijds het Unieniveau over diverse documenten en voorstellen van de Commissie van wetgevende dan wel politieke aard. Het netwerk fungeert als een toegangspunt dat alle partners niet alleen de gelegenheid biedt om informatie te verkrijgen, maar ook om hun standpunt kenbaar te maken. Ultimo 2020 had het netwerk 150 leden, terwijl Regpex er 76 had.
  • Het Hof verwierp dit argument in algemene bewoordingen in zijn arrest van 10 november 2020 in zaak C-644/18, Commissie tegen Italië, EU:C:2020:895, punt 153.
  • Zie bijvoorbeeld arrest van 17 september 2020 in zaak C-732/18 P, Rosneft Oil Company en anderen tegen de Raad, EU:C:2020:727, punt 91.
  • Richtlijn (EU) 2018/957 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 173 van 9.7.2018, blz. 16). In 2016 hadden de nationale parlementen 14 gemotiveerde adviezen over voorstellen van de Commissie ingestuurd, waardoor de procedure van de “gele kaart” in gang werd gezet (zie jaarverslag 2016 over subsidiariteit en evenredigheid).
  • Arresten van 8 december 2020 in de zaken C-620/18, Hongarije tegen het Europees Parlement en de Raad, EU:C:2020:1000 en C-626/18, Republiek Polen tegen het Europees Parlement en de Raad, EU:C:2020:1001.
  • Arrest in zaak C-620/18, punt 137; arrest in zaak C-626/18, punt 94.
  • Arrest in zaak C-620/18, punt 112; arrest in zaak C-626/18, punt 95.
  • Arrest in zaak C-620/18, punten 114-115; arrest in zaak C-626/18, punten 97-98.
  • Arrest in zaak C-620/18, punten 137-151; arrest in zaak C-626/18, punten 124-139.
  • Daarbij gaat het om het totale aantal adviezen dat uit hoofde van Protocol nr. 2 bij de Verdragen is ontvangen van de parlementaire kamers. Een gemotiveerd advies dat op meer dan één voorstel van de Commissie betrekking heeft, wordt voor statistische doeleinden geregistreerd als één gemotiveerd advies, terwijl bij het beantwoorden van de vraag of voor een voorstel van de Commissie de drempel voor het uitdelen van een gele of oranje kaart is bereikt, dit gemotiveerde advies voor elk van de voorstellen waarop het betrekking heeft, wordt geregistreerd als één gemotiveerd advies. Het Europees Parlement daarentegen registreert evenzoveel gemotiveerde adviezen als de voorstellen waarop zij betrekking hebben; vandaar het in punt 2.2 genoemde grotere aantal gemotiveerde adviezen (13) voor 2020. Zie bijlage 1 voor de lijst van documenten van de Commissie waarover zij gemotiveerde adviezen heeft ontvangen.
  • 2018: 37 gemotiveerde adviezen; 2017: 52 gemotiveerde adviezen; 2016: 65 gemotiveerde adviezen.
  • 2020: 3,5 % (9/255); 2018: 6,5 % (37/569); 2017: 9 % (52/576); 2016: 10,5 % (65/620).
  • 2020: 9,1 % (9/99); 2018: 10,5 % (37/351); 2017: 16 % (52/325); 2016: 17,6 % (65/370).
  • COM(2020) 80 final. Deze adviezen werden formeel ontvangen na het verstrijken van de in Protocol nr. 2 bij de Verdragen vastgestelde periode van acht weken, namelijk op 15 mei (Bundesrat en Sénat) en op 26 mei (Eerste Kamer). De termijn was verstreken op 5 mei, maar de Commissie heeft deze adviezen niettemin als “gemotiveerde adviezen” behandeld vanwege de praktische problemen waarmee de nationale parlementen te kampen hadden als gevolg van de COVID-19-crisis. Zie ook punt 2.1, kopje “subsidiariteitscontrolemechanisme”, hierboven voor meer informatie over de verbintenis van de Commissie ten aanzien van de uiterste termijn.
  • Van de Oostenrijkse Bundesrat (1 gemotiveerd advies en 1 advies), de Nederlandse Eerste Kamer (1 gemotiveerd advies en 1 advies), de Franse Sénat, de Poolse Senat, de Tsjechische Senát, de Roemeense Senat en de Slowaakse Národná rada.
  • Van de Spaanse Cortes Generales, de Franse Assemblée nationale en de Portugese Assembleia da República.
  • COM(2020) 563 final.
  • De Deense Folketing. Die kamer steunde een reductiestreefdoel voor 2030 van “ten minste 55 %”, het in het gewijzigde voorstel gekozen niveau.
  • De Poolse Senat.
  • De Slowaakse Národná rada.
  • De Oostenrijkse Bundesrat.
  • De Franse Assemblée nationale.
  • Van de Roemeense Senat.
  • COM(2020) 682 final. De Commissie ontving in januari 2021 een derde gemotiveerd advies over dit voorstel van de Maltese Kamra tad-Deputati. In 2020 werden ook zorgen omtrent subsidiariteit geuit door twee regionale parlementen, van Beieren (Duitsland) en Opper-Oostenrijk (Oostenrijk). Zie punt 2.1 hierboven voor aanvullende informatie over de effectbeoordeling van dit voorstel.
  • COM(2020) 445 final. Zie punt 4 hieronder voor een overzicht van het herstelplan NextGenerationEU en de adviezen die daaruit voortvloeiden.
  • COM(2020) 22 final.
  • COM(2020) 579 final.
  • Er is slechts één luchthaven op Malta.
  • COM(2020) 610, 611, 612, 613 en 614 final.
  • De Commissie ontving in januari 2021 twee andere gemotiveerde adviezen over deze voorstellen, één van de Italiaanse Senato della Repubblica en één van de Slowaakse Národná rada.
  • COM(2020) 610, 611, 613 en 614 final.
  • COM(2020) 612 final.
  • Voor een uiteenzetting van het subsidiariteitscontrolemechanisme en de politieke dialoog, zie https://ec.europa.eu/info/law/law-making-process/adopting-eu-law/relations-national-parliaments_nl  
  • 2018: 62 % van de adviezen had betrekking op initiatieven die onder het subsidiariteitscontrolemechanisme vallen, en 38 % op andere adviezen; 2017: 56 % van de adviezen had betrekking op initiatieven die onder het subsidiariteitscontrolemechanisme vallen, en 44 % op andere adviezen; 2016: 60 % van de adviezen had betrekking op initiatieven die onder het subsidiariteitscontrolemechanisme vallen, en 40 % op andere adviezen. Zie ook de figuur “Soorten adviezen” in punt 4.
  • De Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers, de Bulgaarse Narodno Sabranie, de Cypriotische Vouli ton Antiprosopon, de Estse Riigikogu, de Finse Eduskunta, de Ierse Houses of the Oireachtas (Dáil and Seanad Éireann), de Letse Saeima, de Luxemburgse Chambre des Députés, de Nederlandse Tweede Kamer, de Sloveense Državni svet and Državni zbor.
  • 5 van de Roemeense Senat, 3 van de Portugese Assembleia da República en 1 elk van de Spaanse Cortes Generales, de Italiaanse Camera dei Deputati en de Roemeense Camera Deputaților.
  • De mededelingen getiteld “Gecoördineerde economische respons op de uitbraak van Covid-19” (COM(2020) 112) en “Alles in het werk stellen om elke beschikbare euro te gebruiken om levens te redden en het levensonderhoud van burgers te beschermen” (COM(2020) 143), de gezamenlijke mededeling over de wereldwijde EU-respons op COVID-19 (JOIN(2020) 11), de interpretatieve mededeling over de toepassing van de boekhoudkundige en prudentiële kaders om de bancaire kredietverlening in de EU te vergemakkelijken (COM(2020) 169) en vijf wetgevingsvoorstellen (COM(2020) 139, 163, 175, 186 en 219).
  • Respectievelijk COM(2020) 456 final en 442 final.
  • COM(2020) 440 final, waarin het oorspronkelijke programma van COM(2020) 37 final werd aangepast.
  • COM(2020) 220, 223, 403, 404, 405, 407, 408, 409, 441, 443, 444, 445, 446, 447, 450, 451, 452, 453, 459, 460 en 461 final.
  • 17 van de Portugese Assembleia da República, 11 van de Spaanse Cortes Generales, 3 van de Roemeense Senat, 2 van de Duitse Bundesrat, de Tsjechische Poslanecká sněmovna en de Tsjechische Senát, en 1 elk van de Hongaarse Országgyűlés, de Franse Assemblée nationale, de Kroatische Hrvatski Sabor, de Italiaanse Camera dei Deputati, de Letse Seimas, de Maltese Kamra tad-Deputati en de Zweedse Riksdag. Bovendien stuurden de Poolse Sejm en Senat, buiten de politieke dialoog om, elk een resolutie in over begrotingsonderhandelingen van de Raad.
  • Zie punt 3 hierboven voor meer informatie over het gemotiveerde advies van de Zweedse Riksdag over eigen middelen en het antwoord van de Commissie. In het advies van de Duitse Bundesrat over het voorstel voor een nieuw Uniemechanisme voor civiele bescherming, hoewel dat geen gemotiveerd advies was, werd gesteld dat het voorstel inbreuk maakte op nationale en regionale bevoegdheden. De Commissie antwoordde dat het voorgestelde mechanisme was gebaseerd op de in artikel 196, VWEU neergelegde aanvullende bevoegdheid van de Unie en dat het eerst nationale middelen zou aanwenden, waarbij de primaire verantwoordelijkheid om mensen, het milieu en eigendommen op het eigen grondgebied tegen rampen te beschermen bij de lidstaten zou blijven liggen.
  • 4 van de Portugese Assembleia da República en 3 van de Spaanse Cortes Generales.
  • COM(2020) 260, 261, 281, 282 en 283 final.
  • COM(2020) 281 final. Advies van de Portugese Assembleia da República.
  • 3 van de Franse Sénat en 1 van de Franse Assemblée nationale.
  • COM(2020) 65 final.
  • Van de Tsjechische Poslanecká sněmovna en Senát, de Duitse Bundestag en Bundesrat, de Roemeense Camera Deputaților en de Zweedse Riksdag.
  • COM(2020) 27 final.
  • Van de Duitse Bundesrat, de Letse Seimas, de Roemeense Camera Deputaților en Senat en de Zweedse Riksdag.
  • De Poolse Sejm.
  • De Deense Folketing.
  • Zie punt 5 hieronder voor meer informatie over de activiteiten van Cosac.
  • COM(2019) 640 final.
  • Van de Tsjechische Poslanecká sněmovna en Senát, de Duitse Bundesrat, de Nederlandse Eerste Kamer en de Zweedse Riksdag.
  • Voor nadere details over deze bijeenkomsten, zie het verslag van het Europees Parlement over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen: http://www.europarl.europa.eu/relnatparl/en/home/annual-reports.html
  • Cosac is het enige interparlementaire forum dat is opgenomen in de Verdragen (Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie). Cosac komt doorgaans tweemaal bijeen (één bijeenkomst van voorzitters en één plenaire vergadering) in de lidstaat die het roulerende voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie bekleedt. De Commissie heeft de status van waarnemer in Cosac. Meer informatie over ontmoetingen met Cosac in 2020 is te vinden op: http://www.ipex.eu/IPEXL-WEB/conference/getconference.do?type=082dbcc564afa0210164b2da9f5102f8

(98)

   De Europese parlementaire week vond plaats op 18 en 19 februari 2020 in het Europees Parlement. Uitvoerend vicevoorzitter Dombrovskis, vicevoorzitter Šuica en de commissarissen Gentiloni en Schmit namen hieraan deel. Meer informatie:

http://www.europarl.europa.eu/relnatparl/en/high-level-conferences/european-parliamentary-week.html

(100)    Er werden twee conferenties gehouden: een op 3 en 4 maart in Zagreb en een op 4 september per videoconferentie. Hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter Borrell Fontelles woonde de tweede bij. Meer informatie: https://secure.ipex.eu/IPEXL-WEB/conference/getconference.do?type=082dbcc5420d8f48014247cca6f04248  

(101)    Deze conferentie, die op 28-29 september plaatsvond per videoconferentie, werd bijgewoond door commissaris Johansson. Er was er nog één gepland voor het eerste halfjaar van 2020, maar die werd geannuleerd. Meer informatie:     https://secure.ipex.eu/IPEXL-WEB/conference/getconference.do?id=8a8629a872e48b7c0173477b67754478  

(102)    Deze vergadering vond plaats op 1 december per videoconferentie en werd bijgewoond door commissaris Reynders. Meer informatie:     https://www.europarl.europa.eu/relnatparl/en/high-level-conferences/jpsg-on-europol-and-eurojust-icm.html

(103)    Deze conferentie, die op 19 november plaatsvond per videoconferentie, werd bijgewoond door Commissievoorzitter Von der Leyen, vicevoorzitter Schinas en de commissarissen Johansson en Urpilainen. Meer informatie:     https://www.europarl.europa.eu/relnatparl/en/interparliamentary-meetings/other-meetings.html  

(104)    Deze conferenties vonden plaats per videoconferentie op respectievelijk 5 oktober (met uitvoerend vicevoorzitter Timmermans en commissaris Wojchiechowski) en 9 november (met de commissarissen Reynders en Schmit). Meer informatie:     https://www.parleu2020.de/en/Events#tiles_events_container_691278

(105)    De conferentie van de voorzitters van de parlementen van de Europese Unie wordt jaarlijks georganiseerd in de lidstaat die het roulerende voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie bekleedde tijdens de tweede helft van het voorgaande jaar.

(106)    Besluit van de Raad (EU, Euratom) 2020/2053 – PB L 424 van 15.12.2020.

(107)    Cyprus was de tweede lidstaat die het besluit ratificeerde, op 22 december 2020, zonder parlementaire betrokkenheid. Alle overige lidstaten hebben het besluit in 2021 geratificeerd. Het besluit is op 1 juni 2021 in werking getreden.

(108)    Artikel 6, eerste alinea, van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.

(109)     http://portal.cor.europa.eu/subsidiarity/regpex/Pages/default.aspx Zie punt 2.4 voor meer informatie over werkzaamheden van het Comité van de Regio’s in verband met toezicht op de subsidiariteit.

(110)    Zie de punten 2.1 en 2.4 voor meer details over Fit for Future en RegHub.

(111)    De regionale parlementen van Vlaanderen, Wallonië en de Belgische Duitstalige Gemeenschap (België), Beieren, Brandenburg en Thüringen (Duitsland), de Balearen en Baskenland (Spanje), de Azoren (Portugal), Opper-Oostenrijk (Oostenrijk) en Mazovië en Sub-Karpatië (Polen).

(112) Het regionale parlement van Beieren, over de “renovatiegolf”, de aanpassing aan klimaatverandering, de digitale eengemaakte markt en de wet inzake digitale diensten, plattelandsontwikkeling, de evaluatie van het afzetbevorderingsbeleid voor landbouwproducten, Europese statistieken inzake visserij, het witboek “Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte” en legale migratie.

(113)    Het parlement van Vlaanderen over de betrekkingen met Turkije. De Commissie heeft dit geregistreerd als een advies van de Belgische Senaat en heeft de Belgische Senaat antwoord gegeven.

(114)    Vicevoorzitter Šuica kwam bijeen met het parlement van de Belgische Duitstalige Gemeenschap, en commissaris Hogan kwam bijeen met het parlement van Wallonië.

 
 

2.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

3.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.